5
Ik had nog ongeveer een uur de tijd voordat ik bij de gevangenis terecht kon. Ik raadpleegde een plattegrond van de stad en vond het donkere, van een vlaggetje voorziene vierkantje dat de locatie aangaf van de Central Coast High School. San Luis Obispo is geen grote stad, en de school was maar zo’n zeven of acht straten verderop. Op de hoofdstraten geschilderde lijnen gaven een Historische Route aan die ik misschien later in de week nog wel eens zou lopen. Ik heb een zwak voor vroeg-Californische geschiedenis en nu ik er toch was, wilde ik graag de zendingspost en wat van de oude adobe-architectuur zien.
Toen ik bij de high school aankwam reed ik over het terrein en probeerde me voor te stellen hoe het eruit gezien moest hebben toen Jean Timberlake er leerlinge was. Veel van de gebouwen waren duidelijk nieuw: donkergrijze sintelblokken, crèmekleurig beton, lange rechte daken. De gymnastiekzaal en de cafetaria dateerden uit een vroegere periode. Spaanse architectuur, uitgevoerd in donker verkleurd stucwerk met rode dakpannen. Op het hoogste gedeelte van het terrein, waar de weg naar rechts afsloeg, stonden noodgebouwtjes die ooit als klaslokaal dienst hadden gedaan en nu gebruikt werden voor diverse doeleinden, onder andere door de Weight Watchers. Golvende groene heuvels op de achtergrond gaven het geheel een serene atmosfeer. De moord op een meisje van zeventien moest een verpletterende indruk hebben gemaakt op jongelui die gewend waren aan een dergelijke vredige entourage.
Van wat ik me van mijn high school-tijd herinner, werd ons gedrag grotendeels bepaald door het hunkeren naar sensatie. We koesterden heftige gevoelens en op allerlei gebeurtenissen werd overdreven emotioneel gereageerd. Terwijl het fantaseren over de dood onze zucht naar dramatiek bevredigde, bleef de werkelijkheid meestal (gelukkig maar) op veilige afstand. We waren absurd jong en gezond en hoewel we ons roekeloos gedroegen, verwachtten we nooit dat dat gevolgen voor ons zou hebben. Een echt sterfgeval, of het nou een ongeluk of een moord betrof, zou ons in een toestand van volslagen verbijstering hebben gebracht. Liefdesgeschiedenissen bezorgden ons al het drama dat we aankonden. Ons gevoel voor tragedie en onze egocentrische houding waren zo overdreven dat we niet in staat zouden zijn geweest om het hoofd te bieden aan een werkelijk verlies. Moord zou ons bevattingsvermogen te boven zijn gegaan. De dood van Jean Timberlake vormde vermoedelijk nog altijd gespreksstof voor de mensen die haar gekend hadden, en veroorzaakte een vaag gevoel van onrust dat hun jeugdherinneringen ontsierde. De onverwachte terugkeer van Bailey Fowler in de gemeenschap zou alles weer oprakelen: onrust, woede, de vrijwel niet te bevatten gevoelens van verspilling en verslagenheid.
In een opwelling parkeerde ik de auto en ging op zoek naar de bibliotheek, die in veel opzichten bleek te lijken op die van de Santa Teresa High School. Het was een hoge, open ruimte waar een aangename stilte heerste. De gemarmerde beige vinyl vloerbedekking glansde dof. Het rook er naar boenwas, papier en stijfsel. In mijn schooltijd moet ik minstens zes potten van dat spul hebben leeggegeten. Ik had een vriendinnetje dat potloodslijpsel at. Daar hebben ze nu een naam voor, voor kinderen die anorganische eigenaardigheden als zand en klei eten. In mijn tijd leek het ons gewoon leuk om te doen en voor zover ik wist besteedde niemand er ook maar enige aandacht aan.
De tafeltjes in de bibliotheek waren spaarzaam bezet en achter het bureau zat een jong meisje met kroeshaar en een robijntje in haar neusvleugel. Ze was blijkbaar ten prooi gevallen aan een aanval van zelfdoorboring, want in allebei haar oren waren meerdere gaatjes geprikt vanaf het oorlelletje tot aan de rand van de oorschelp. In plaats van oorbellen droeg ze het soort dingen dat je in mijn rommella thuis kon aantreffen: paperclips, veiligheidsspelden, schoenveters, vleugelmoeren. Ze zat op een krukje met een nummer van Rolling Stone opengeslagen op haar schoot. Op de omslag stond Mick Jagger, die op zijn minst zestig leek.
‘Hallo.’
Ze keek me wezenloos aan.
‘Ik vraag me af of je me misschien kunt helpen. Ik heb hier vroeger op school gezeten en ik kan mijn jaarboek niet meer vinden. Hebben jullie misschien kopieën? Ik zou ze graag even in willen kijken.’
‘Onder het raam. Eerste en tweede plank.’
Ik haalde de jaarboeken van drie verschillende leerjaren tevoorschijn en ging ermee naar een tafeltje aan de andere kant van een rij vrijstaande boekenkasten. Er ging een bel en de gang begon zich te vullen met het geroezemoes van leerlingen die van het ene naar het andere lokaal liepen. Ik hoorde het dichtslaan van kluisdeurtjes, druk pratende stemmen, gelach dat tegen de muren weerkaatste met de harde echo van een squashbaan. Er dreef een vage geur van gymsokken naar binnen.
Ik bekeek de foto’s van Jean Timberlake, te beginnen bij de meest recente, een omgekeerd verouderingsproces. Gedurende haar high school-periode, terwijl de rest van de Californische jeugd protesteerde tegen de oorlog in Vietnam en stickies rookte, staken de meisjes van Central Coast het haar op tot glanzende torens, trokken zwarte lijnen rond hun ogen en deden lichte lipstick op hun lippen. De jongere meisjes droegen witte blouses en zwaar getoupeerd haar dat aan de zijkant uitliep in een met veel haarlak op zijn plaats gehouden golf. De jongens hadden vochtig uitziend stekelhaar en beugeltjes op hun tanden. Ze hadden nog geen idee hoe gauw ze al bakkebaarden, jeans met wijd uitlopende pijpen en psychedelische T-shirts zouden dragen.
Jean zag er op geen van de foto’s uit alsof ze iets gemeen had met de rest. Op de weinige groepsfoto’s waarop ik haar tegenkwam, lachte ze nooit en ze had niets van de branieachtige onschuld van de Debby’s en de Tammy’s. Jeans ogen stonden gereserveerd, haar blik was afstandelijk en het flauwe glimlachje dat rond haar lippen speelde wekte na al die jaren nog steeds de indruk dat ze een binnenpretje had. De index vermeldde geen comités of clubs waarvan ze lid was geweest. Ze had op studiegebied geen prijzen gewonnen, ze was in geen enkele schoolfunctie gekozen en ze had het niet nodig gevonden om deel te nemen aan enige vorm van buitenschoolse activiteiten. Ik bekeek foto’s die genomen waren bij diverse feestelijkheden op school, maar op geen enkele daarvan kwam ze voor. Als ze al naar football- of basketballwedstrijden ging, dan moest ze zich ergens buiten het bereik van de fotograaf opgehouden hebben. Ze speelde niet mee in het toneelstuk van haar eindexamenjaar. Alle foto’s van het eindexamenbal concentreerden zich op de koningin van het bal, Barbie Knox, en haar entourage van prinsessen met witte lippen en hoog opgestoken haar. Jean Timberlake was op dat moment al dood. Ik noteerde de namen van haar meer op de voorgrond tredende klasgenoten, alleen de jongens. Ik nam aan dat de meisjes, voor zover ze nog in de buurt woonden, onder hun getrouwde naam in het telefoonboek zouden staan, en daarvoor moest ik ergens anders zijn.
De toenmalige directeur was een zekere Dwight Shales, wiens in een ovaal passe-partout gevatte portret op een van de eerste bladzijden van het jaarboek prijkte. De inspecteur en zijn twee assistenten waren elk apart gefotografeerd terwijl ze aan hun bureau zaten met officieel uitziende paperassen voor zich. Soms keek er een vrouwelijk lid van het personeel belangstellend mee over iemands schouder, altijd met een opgewekte glimlach op het gezicht. De docenten waren gefotografeerd tegen een gevarieerde achtergrond van landkaarten, kunstnijverheidsproducten, studieboeken en schoolborden waarop met krijt duidelijk leesbare teksten waren geschreven. Ik noteerde van enkelen van hen de naam en het vak dat ze gaven, met het idee dat ik later misschien nog eens met deze of gene zou willen praten. Een jonge Ann Fowler was een van de vier decanen die op een aparte bladzijde afgebeeld stonden met een stuk tekst eronder. ‘Deze decanen hebben veel van hun tijd en energie in ons geïnvesteerd en ons gesteund en aangemoedigd terwijl ze ons hielpen bij het zorgvuldig samenstellen van ons programma voor het komende jaar of ons advies gaven als we besluiten moesten nemen met betrekking tot onze toekomstplannen op het gebied van baan of vervolgopleiding.’
Ik vond dat Ann er toen leuker uitzag, minder moe en verbitterd.
Ik borg mijn aantekeningen op en zette de jaarboeken weer op hun plaats. Ik liep de hal door, voorbij de kantoortjes van de verpleegster en de conciërge. Het kantoor van de directeur bevond zich vlak bij de hoofdingang. Volgens het naambordje aan de muur naast de deur was Shales nog altijd directeur. Ik vroeg zijn secretaresse of ik hem kon spreken en na even gewacht te hebben werd ik zijn kamer binnengeloodst. Ik zag mijn visitekaartje op het vloeiblad van zijn bureau liggen.
Hij was een jaar of vijfenvijftig, van gemiddelde lengte, met een goedverzorgd uiterlijk en een vierkant gezicht. De kleur van zijn haar was veranderd van blond in een voortijdig wit, en hij droeg het nu langer dan op de foto die ik van hem gezien had. Zijn hele houding straalde autoriteit uit, en zijn lichtbruine ogen waren waakzaam als die van een politieman, en net zo onderzoekend, alsof hij zich mijn strafblad voor de geest probeerde te halen. Ik voelde hoe mijn wangen warm werden en vroeg me af of hij aan me kon zien wat een lastige leerlinge ik op de high school was geweest.
‘Ja, mevrouw,’ zei hij. ‘Wat kan ik voor u doen?’
‘Ik ben in dienst genomen door Royce Fowler in Floral Beach om een onderzoek in te stellen naar de dood van een voormalige leerlinge van uw school, een zekere Jean Timberlake.’ Ik had verwacht dat hij zich haar zonder meer zou herinneren, maar hij bleef me met een bestudeerd neutrale blik aankijken. Ach, natuurlijk kon hij niet weten van de stickies die ik indertijd had gerookt.
‘U herinnert zich haar toch nog wel?’ zei ik.
‘Natuurlijk. Ik probeerde alleen maar te bedenken of we haar gegevens nog steeds hebben. Ik weet niet zeker waar die eventueel te vinden zouden kunnen zijn.’
‘Ik heb zojuist een gesprek gehad met Bailey’s advocaat. Als u misschien eerst contact wilt opnemen...’
Hij maakte een nonchalant handgebaar. ‘Dat is niet nodig. Ik ken Jack Clemson en ik ken de familie Fowler. Ik zal het moeten opnemen met de schoolinspecteur, maar dat levert waarschijnlijk geen problemen op... als we die gegevens tenminste nog kunnen opsporen. We praten over meer dan vijftien jaar geleden.’
‘Zeventien,’ zei ik. ‘Hebt u nog persoonlijke herinneringen aan haar?’
‘Laat me de zaak eerst even met de inspecteur opnemen, dan neem ik daarna contact met u op. Woont u hier?’
‘Nee, ik woon in Santa Teresa, maar ik logeer momenteel in het Ocean Street Motel in Floral Beach. Ik kan u het telefoonnummer geven...’
‘Ik heb het telefoonnummer. Ik bel u zodra ik iets weet. Het kan misschien een paar dagen duren, maar we zullen zien wat we kunnen doen. Ik kan u niets garanderen.’
‘Dat begrijp ik,’ zei ik.
‘Mooi. We zullen in elk geval ons best doen.’ Zijn handdruk was energiek en stevig.
Om kwart over drie reed ik in noordelijke richting over Highway 1 naar het kantoor van de Sheriff van San Luis Obispo County, dat deel uitmaakt van een gebouwencomplex waarin ook de gevangenis is ondergebracht. Het omringende landschap is open, met hier en daar hoog oprijzende rotsformaties. De heuvels zien eruit als zachte, schuimrubberen bulten, bekleed met rijk geschakeerd groen fluweel. Tegenover het kantoor van de Sheriff, aan de overkant van de weg, bevindt zich de strafgevangenis waar Bailey tot aan zijn ontvluchting gevangen had gezeten. Ik vond het wel een amusante gedachte dat in de wervingsfolders waarin de genoegens van het wonen in San Luis Obispo County breed uitgemeten worden, nooit melding wordt gemaakt van de zesduizend gevangenen die er eveneens woonachtig zijn.
Ik liet de auto achter op één van de voor bezoekers bestemde parkeerplaatsen voor de gevangenis. Het gebouw zag er nieuw uit, wat ontwerp en bouwmaterialen betrof min of meer gelijk aan de nieuwere gedeelten van de high school waar ik net vandaan kwam. Ik liep de hal in, waar bordjes me de weg wezen naar de afdeling inlichtingen met betrekking tot arrestanten en gevangenen, die zich bevond in een korte gang aan de rechterkant. Ik legitimeerde me tegenover de geüniformeerde agent in het door glas afgescheiden kantoor, waar ik de telefoniste, de inschrijvingsbeambte en de computerterminals kon zien. Links van me ving ik een glimp op van de inpandige garage waar de gevangenen konden worden afgeleverd door arrestantenwagens.
Terwijl men aanstalten maakte om Bailey uit zijn cel te halen, werd ik naar een van de kleine, glazen hokjes gebracht die bestemd zijn voor gesprekken van advocaten met hun cliënten. Op een poster aan de muur stonden de voorschriften voor bezoekers. We werden gewaarschuwd dat er nooit meer dan één geregistreerde bezoeker tegelijk per gevangene mocht zijn. We moesten kinderen rustig houden, en onheus of luidruchtig gedrag tegenover het personeel werd niet getolereerd. Al die beperkende voorschriften suggereerden vroegere tonelen van chaos en vrolijkheid die ik best wel eens had willen meemaken.
Ik kon het gedempt dichtslaan van deuren horen. Even later verscheen Bailey Fowler, zijn blik gericht op de bewaarder die het hokje openmaakte waar hij zou zitten tijdens ons gesprek. We waren van elkaar gescheiden door een glaswand, en ons gesprek zou verlopen via twee telefoons, een aan zijn kant, een aan de mijne. Hij wierp me een nauwelijks geïnteresseerde blik toe en ging toen zitten. Zijn houding was gedwee en ik voelde iets van plaatsvervangende gêne. Hij droeg een grof geweven oranje katoenen overhemd en een donkergrijze katoenen broek. Op de foto in de krant had hij een kostuum en een stropdas gedragen. Hij maakte de indruk net zo min raad te weten met zijn kleding als met zijn plotselinge status van gevangene. Hij was opvallend knap: donkerblauwe ogen, hoge jukbeenderen, een vriendelijke mond, donkerblond haar dat nodig geknipt moest worden. Hij zag er met zijn veertig jaar moe uit, en ik vermoedde dat hij door de omstandigheden in korte tijd flink wat ouder was geworden. Hij schoof heen en weer op de houten stoel met rechte rug, zijn handen losjes in elkaar geslagen tussen zijn knieën. Zijn gezicht toonde geen enkele emotie.
Ik nam de hoorn van de telefoon en wachtte even terwijl hij aan zijn kant hetzelfde deed. Ik zei: ‘Ik ben Kinsey Millhone.’
‘Ken ik u?’
Onze stemmen klonken vreemd, te blikkerig en tegelijk te dichtbij.
‘Ik ben de privédetective die uw vader in de arm genomen heeft. Ik heb net een gesprek met uw advocaat gehad. Hebt u al met hem gesproken?’
‘Een paar keer, via de telefoon. Hij zou vanmiddag langs komen.’ Zijn stem was al net zo levenloos als zijn blik.
‘Vind je het goed als ik je Bailey noem?’
‘Ja, waarom niet.’
‘Hoor eens, ik weet hoe ellendig deze hele zaak is, maar Clemson verstaat zijn vak. Hij zal al het mogelijke doen om je hieruit te krijgen.’
Bailey’s gezicht betrok. ‘Dan mag-ie wel vlug iets bedenken.’
‘Heb je familie in Los Angeles? Vrouw en kinderen?’
‘Hoezo?’
‘Ik dacht dat er misschien iemand was met wie ik contact zou kunnen opnemen.’
‘Ik ben niet getrouwd. Zorgen jullie nou maar dat ik hier als de sodemieter uit kom.’
‘Hé, kom op. Ik weet dat het rot is.’
Hij keek op en even zag ik de woede in zijn ogen glinsteren voordat de glimp van emotie weer plaats maakte voor neerslachtigheid.
‘Sorry.’
‘Praat tegen me. We hebben misschien niet zoveel tijd.’
‘Waarover?’
‘Wat je maar wilt. Wanneer ben je hier aangekomen? Hoe was de reis?’
‘Prima.’
‘Hoe ziet de stad eruit? Is er veel veranderd?’
‘Ik kan nou niet over koetjes en kalfjes praten. Dat snap je toch wel?’
‘Het is in je eigen belang dat je tegen me praat.’
Hij zweeg even en ik kon zien hoeveel moeite het hem kostte om mededeelzamer te worden. ‘Jarenlang heb ik niet eens met de auto door dit deel van de staat willen rijden uit angst dat ik aangehouden zou worden.’ Zijn stem stokte en hij zweeg. Hij keek me met een gejaagde blik aan, alsof hij dolgraag wilde praten, maar plotseling zijn spraakvermogen verloren had. Ik had het gevoel dat er méér dan alleen een glaswand tussen ons in stond.
Ik zei: ‘Je bent nog niet dood, hoor.’
‘Dat zeg jij.’
‘Je moet geweten hebben dat dit op zekere dag zou gebeuren.’
Hij hield zijn hoofd schuin en begon het in een cirkelvormige beweging heen en weer te bewegen om de spanning in zijn nekspieren te verminderen. ‘Toen ze me de eerste keer arresteerden, dacht ik dat alles afgelopen was. Dat moet natuurlijk net mij weer overkomen, dat er een Peter Lambert bestaat die gezocht wordt wegens moord. Toen ze me lieten gaan, dacht ik dat ik misschien een kans maakte.’
‘Het verbaast me dat je er niet meteen vandoor bent gegaan.’
‘Had ik dat maar gedaan. Maar ja, ik was al zo lang vrij geweest. Ik kon niet geloven dat ze me te pakken zouden krijgen. Ik kon niet geloven dat het iemand nog interesseerde. Trouwens, ik had een baan en ik kon niet zomaar alles weggooien en er vandoor gaan.’
‘Je bent vertegenwoordiger in kledingartikelen, hè? Dat stond in de kranten.’
‘Ik werkte voor Needham. Ik was vorig jaar een van hun beste verkopers, daar had ik mijn promotie aan te danken. Manager van de westelijke regio. Ik had het aanbod misschien moeten weigeren, maar ik werkte hard en ik werd het beu om steeds maar nee te moeten zeggen. Het betekende dat ik naar Los Angeles moest verhuizen, maar ik dacht niet dat ik na al die tijd nog veel risico zou lopen.’
‘Hoe lang werk je al bij die zaak?’
‘Twaalf jaar.’
‘Hoe hebben zij gereageerd? Valt er van die kant enige steun te verwachten?’
‘Ze zijn fantastisch. Ze staan volledig achter me. Mijn baas zei dat hij hier naar toe zou komen en voor me zou getuigen... over mijn persoonlijkheid en dat soort dingen, maar wat heeft het voor zin? Ik voel me zo’n klootzak. Al die jaren heb ik me keurig gedragen. Ik was de spreekwoordelijke modelburger. Ik heb in al die tijd nog niet eens een parkeerbon gehad. Heb keurig mijn belasting betaald, ben braaf naar de kerk gegaan.’
‘Maar dat is toch prima. Dat zal zeker gewicht in de schaal leggen.’
‘Maar dat doet niets af aan de feiten. Als je uit de gevangenis ontvlucht kom je er niet vanaf met alleen een reprimande.’
‘Laat Clemson zich daar nou maar zorgen over maken.’
‘Ik heb niet veel keus,’ zei hij. ‘Wat is jouw rol precies?’
‘De werkelijke moordenaar vinden, zodat jij vrijuit gaat.’
‘Dat lukt je nooit.’
‘Het is de moeite van het proberen waard. Heb je enig idee wie het geweest zou kunnen zijn?’
‘Nee.’
‘Vertel me eens over Jean.’
‘Het was een aardige meid. Nogal losgeslagen, maar niet echt slecht. Een beetje verknipt.’
‘En zwanger.’
‘Ja, maar niet van mij.’
‘Daar ben je zeker van.’ Ik formuleerde het als een constatering, maar het vraagteken was onmiskenbaar.
Bailey keek even naar de vloer terwijl zich een blos over zijn gezicht verspreidde. ‘Ik was toen nogal zwaar aan de drank. Ook drugs. Ik kreeg hem niet meer zo makkelijk overeind, vooral niet nadat ik uit Chino terugkwam. Niet dat het er veel toe deed. Ze had inmiddels iemand anders.’
‘Was je impotent?’
‘Laten we zeggen: “tijdelijk op non-actief.” ’
‘Gebruik je nog steeds drugs?’
‘Nee, en ik drink al vijftien jaar niet meer. Alcohol maakt je tong los. Ik kon het risico niet lopen.’
‘Wie was degene met wie ze toen een verhouding had? Enig idee?’
Hij schudde het hoofd. ‘Hij was getrouwd.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Dat was zo’n beetje het enige dat ze me vertelde.’
‘En je geloofde haar?’
‘Ik kan me niet voorstellen waarom ze daarover gelogen zou hebben. Hij was een achtenswaardig lid van de gemeenschap en zij was minderjarig.’
‘Dus het was iemand die heel wat te verliezen had als de waarheid aan het licht zou komen.’
‘Ik zou denken van wel. Ik bedoel, ze zag er als een berg tegenop om hem te moeten vertellen dat ze zwanger was. Ze was doodsbang.’
‘Ze had abortus kunnen laten plegen.’
‘Tja... als puntje bij paaltje kwam. Ze had het die dag pas te horen gekregen, van die baby.’
‘Wie was haar dokter?’
‘Ze had er nog geen. Dr. Dunne was de huisarts, maar ze liet de zwangerschapstest doen bij een of andere kliniek in Lompoc waar niemand haar kende.’
‘Lijkt me nogal paranoïde. Was ze zo bekend?’
‘In Floral Beach wèl.’
‘Hoe zat het met Tap? Zou het kind van hem geweest kunnen zijn?’
‘Nee. Ze vond hem een sukkel en hij was ook niet bepaald dol op haar. Bovendien was hij niet getrouwd, dus hij zou zich nauwelijks druk hebben gemaakt als het kind wèl van hem was geweest.’
‘En verder? Je moet daar toch heel veel over hebben nagedacht.’
‘Ik weet het niet. Ze was een onwettig kind en ze had geprobeerd om erachter te komen wie haar vader was. Haar moeder verdomde het om het haar te vertellen, maar er kwam elke maand geld binnen via de post, dus Jean nam aan dat hij toch ergens te vinden moest zijn.’
‘Heeft ze de cheques gezien?’
‘Ik geloof niet dat hij met cheques betaalde, maar ze was hem op de een of andere manier toch op het spoor gekomen.’
‘Was ze geboren in San Luis County?’
Er klonk sleutelgerinkel en we keken allebei op en zagen de bewaarder bij de deur staan. ‘Het is tijd. Sorry. Als u langer wilt praten, moet u dat via meneer Clemson regelen.’
Bailey stond op zonder te protesteren, maar ik kon zien dat hij met zijn gedachten heel ergens anders was. Alle energie die ons gesprek teweeg gebracht had, was alweer verdwenen. Ik zag weer die wezenloze blik die maakte dat hij er niet al te snugger uitzag.
‘Ik zie je wel weer na de voorleiding,’ zei ik.
De blik die Bailey me ten afscheid toewierp was er een van wanhoop.
Nadat hij vertrokken was, maakte ik wat aantekeningen. Ik hoopte maar dat hij geen zelfmoordneigingen had.