19
De rouwdienst voor Olive werd ’s zondags om twee uur gehouden in de Unitaristische Kerk, een Spartaanse plechtigheid tegen een sober decor. Aanwezig waren uitsluitend de familie en een paar goede vrienden. Er waren massa’s bloemen, maar geen lijkkist. Op de vloer lagen rode tegels, glimmend en koud. Op de glanzende, bewerkte houten kerkbanken lagen geen kussentjes. Het hoge plafond van de kerk gaf het gebouw een luchtig aanzien, maar merkwaardig genoeg ontbraken versieringen en er waren ook helemaal geen religieuze afbeeldingen of heiligenbeelden. Zelfs de gebrandschilderde ramen waren effen crèmekleurig met een vage suggestie van groene wijnranken die zich langs de randen slingerden. De Unitariërs hebben blijkbaar niet veel op met godsdienstijver, vroomheid, biecht, penitentie, of boetedoening. Jezus en God werden geen enkele keer genoemd, en ook het woord ‘amen’ kwam over niemands lippen. In plaats van uit de Bijbel werd er voorgelezen uit Bertrand Russell en Kahlil Gibran. Een man met een fluit speelde enkele droevige klassieke melodieën en eindigde met een nummer dat verdacht veel weg had van ‘Send in the Clowns.’ Er was geen lofrede, maar de dominee keuvelde op informele toon over Olive en nodigde de aanwezigen uit om op te staan en de anderen deelgenoot te maken van hun herinneringen aan haar. Niemand had de moed. Ik was ergens achterin gaan zitten in mijn jurk voor alle gelegenheden, want ik wilde me niet opdringen. Ik zag dat verscheidene mensen elkaar aanstootten en zich omdraaiden om naar me te kijken, alsof ik een beroemdheid was geworden door samen met haar de lucht in te gaan. Ebony, Lance en Bass bleven volkomen beheerst. Ash huilde, evenals haar moeder. Terry zat in zijn eentje op de voorste rij, voorovergebogen met het hoofd in de handen. De aanwezigen namen niet meer dan de voorste vijf of zes rijen in beslag.
Na afloop van de dienst kwamen we samen in de kleine tuin achter de kerk, waar champagne en dunne sandwiches geserveerd werden. Alles ging er heel beleefd en gereserveerd aan toe. Het was een warme middag. De zon scheen volop. De tuin zelf werd opgefleurd door gele, oranje, paarse en rode eenjarige planten langs de witgestucte muur die het kerkhof omgaf. Het betegelde fonteintje kletterde zachtjes en een briesje blies af en toe wat druppeltjes op de omliggende flagstones.
Ik mengde me onder de rouwenden. Ik zei zo weinig mogelijk en ving hier en daar wat flarden van gesprekken op. Sommigen hadden het over de effectenmarkt, anderen over reizen die ze kort geleden gemaakt hadden, een sprak er over de echtscheiding van een wederzijdse kennis die zesentwintig jaar getrouwd was geweest. Degenen die over Olive Wood Kohler spraken, deden dat òf op de bij dit soort gelegenheden gebruikelijke sentimentele wijze òf op enigszins kattige toon.
‘...hij komt dat verlies nooit meer te boven, weet je. Ze was alles voor hem...’
‘...zevenduizend dollar voor die jas betaald...’
‘...geschokt...kon het niet geloven toen Ruth me belde...’
‘...arme kerel. Hij aanbad de grond waarop ze liep, hoewel ik zelf nooit zo goed begrepen heb waarom...’
‘...tragedie...zo jong nog...’
‘...dat heb ik me eigenlijk altijd al afgevraagd met dat smalle bovenlichaam van haar. Zou het plastische chirurgie zijn geweest?’
Ash zat op een betonnen bank vlakbij de kapeldeur. Ze zag er bleek en afgetobd uit, haar rossige haar hier en daar doorschoten met voortijdig grijs. Ze droeg een ruimvallende donkere wollen jurk met korte mouwen, die haar bovenarmen het vormeloze aanzien van rollen brooddeeg gaven. Over een paar jaar zou ze dat matroneachtige uiterlijk hebben dat vrouwen soms krijgen als ze zich hals over kop in de middelbare leeftijd storten om er maar vanaf te zijn. Ik ging naast haar zitten. Ze stak haar hand uit en daar zaten we samen als twee lagere-schoolmeisjes tijdens een excursie. ‘Twee aan twee in de rij en monden dicht.’ Het leven zelf is een merkwaardig soort uitstapje. Soms heb ik nog steeds het gevoel dat ik een briefje van mijn moeder nodig heb.
Ik liet mijn blik over de aanwezigen glijden. ‘Waar is Ebony gebleven? Ik zie haar nergens meer.’
‘Die is vlak na de dienst vertrokken. God, wat is dat een kouwe kikker. Ze zat daar als een stuk steen, zonder ook maar één traan te laten.’
‘Bass zegt dat ze er kapot van was toen ze het nieuws hoorde. Nu heeft ze zichzelf onder controle, en dat past waarschijnlijk veel meer bij de manier waarop ze leeft. Konden zij en Olive het goed met elkaar vinden?’
‘Dat heb ik altijd gedacht. Nu ben ik er niet meer zo zeker van.’
‘Kom nou, Ashley. Mensen verwerken hun verdriet op verschillende manieren. Je weet nooit echt hoe een ander zich voelt,’ zei ik. ‘Ik ben eens op een begrafenis geweest waar een vrouw zo verschrikkelijk moest lachen dat ze het in haar broek deed. Haar enige zoon was omgekomen bij een auto-ongeluk. Later werd ze in het ziekenhuis opgenomen met een zware depressie, maar als je haar toen gezien had zou je dat nooit gedacht hebben.’
‘Je zult wel gelijk hebben.’ Ze keek de tuin rond. ‘Terry heeft weer een telefoontje van die vrouw gehad.’
‘Lyda Case?’
‘Ik geloof het wel. Die vrouw die hem bedreigd had.’
‘Heeft hij de politie gebeld?’
‘Dat betwijfel ik. Hij bracht het ter sprake vlak voordat we naar de kerk vertrokken. Hij heeft er waarschijnlijk nog geen gelegenheid voor gehad.’
Ik zag Terry met de dominee staan praten. Alsof hij een teken had gekregen, draaide hij zich om en keek naar me. Ik raakte Ash’s arm aan. ‘Ik ben zo terug,’ zei ik.
Terry mompelde iets tegen de dominee en liep mijn richting uit. Toen ik hem aankeek was het alsof ik in de spiegel keek... dezelfde kneuzingen, dezelfde opgejaagde blik in de ogen. De traumatische ervaring die we beiden hadden ondergaan had ons net zozeer met elkaar verbonden als geliefden. Niemand kon weten hoe het was op het moment dat de bom explodeerde. ‘Hoe gaat het ermee?’ zei hij zachtjes.
‘Ash zegt dat Lyda Case weer gebeld heeft.’
Terry nam me bij de arm en leidde me naar een rustig plekje. ‘Ze is hier in de stad. Ze wil me ontmoeten.’
‘Waanzin. Geen sprake van,’ mompelde ik schor.
Terry keek me aan. Hij voelde zich duidelijk niet op zijn gemak. ‘Ik weet dat het idioot klinkt, maar ze zegt dat ze informatie heeft die me zou kunnen helpen.’
‘Dat zal wel. Waarschijnlijk in een pakje dat explodeert als je het oppakt.’
‘Daar heb ik haar naar gevraagd. Ze zweert dat ze niets te maken had met Olives dood.’
‘En jij geloofde haar?’
‘Tja, op dat moment wel.’
‘Hé, jij was degene die me over dat dreigement van haar verteld heeft. Als jij inspecteur Dolan niet belt, doe ik het.’
Ik dacht dat hij zou proberen om me op andere gedachten te brengen, maar hij slaakte alleen maar een diepe zucht. ‘Goed. Je zult wel gelijk hebben. Ik ben gewoon helemaal de kluts kwijt.’
‘Waar logeert ze?’
‘Dat heeft ze niet gezegd. Ze wil me om zes uur bij het vogelreservaat ontmoeten. Zou jij misschien mee willen gaan? Ze heeft speciaal naar jou gevraagd.’
‘Waarom ik?’
‘Dat weet ik niet. Ze zei dat je naar Texas was gevlogen om met haar te praten. Waarom heb je dat niet verteld toen het onderwerp ter sprake kwam?’
‘Sorry. Dat had ik inderdaad beter wel kunnen doen. Dat was aan het begin van de week. Ik probeerde wat meer te weten te komen over Hugh Case, om erachter te komen hoe zijn dood in deze hele geschiedenis past.’
‘En?’
‘Ik ben er nog niet uit. Het zou me ten zeerste verbazen als die zaken niet met elkaar in verband staan, maar ik weet alleen nog niet hoe.’
Terry wierp me een sceptische blik toe. ‘Het is nooit bewezen dat hij vermoord is, is het wel?’
‘Nee, dat is waar,’ zei ik. ‘Het lijkt alleen hoogst onwaarschijnlijk dat het laboratoriumwerk zou verdwijnen tenzij iemand bewijsmateriaal wilde verdonkeremanen. Misschien is het dezelfde persoon met ditmaal een ander motief.’
‘Hoe kom je daar zo bij? Koolmonoxidevergiftiging en bommen zijn totaal verschillende methoden. Zou de dader niet dezelfde methode gebruiken die de eerste keer ook zo goed gewerkt had?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Als ik het was, zou ik doen wat me op dat moment het beste uitkwam. Het punt is dat dit niet iets is waarmee we op eigen houtje maar zo’n beetje kunnen aanklungelen.’
Ik zag hoe Terry’s blik zich richtte op een punt achter me. Toen ik me omdraaide zag ik Bass. Hij zag er oud uit. Iedereen was ouder geworden na de dood van Olive, maar op Bass hadden de groeven van vermoeidheid en verdriet de minst flatteuze uitwerking - zware wallen onder de ogen, een norse trek om de mond. Hij had het soort jongensachtig gezicht dat zich niet leent voor diepe emoties. Verdriet toonde bij hem als een vorm van irritatie. ‘Ik breng moeder naar huis,’ zei hij.
‘Ik kom ook zo,’ zei Terry. Bass liep weg en Terry wendde zich weer tot mij. ‘Wil jij inspecteur Dolan bellen of zal ik het doen?’
‘Ik doe het wel,’ zei ik. ‘Als er problemen zijn, laat ik het je wel weten. Anders zie ik je om zes uur bij het vogelreservaat.’
Ik was om vijf over half vier thuis, maar het duurde bijna een uur voordat ik de inspecteur te pakken kreeg, die wel degelijk geïnteresseerd was in een gesprekje met Lyda Case. Hij zei dat hij er om vijf uur zou zijn in een neutrale auto, voor het geval ze echt schichtig zou zijn wat betreft contact met de politie. Ik kleedde me om in jeans en een sweatshirt en trok mijn tennisschoenen aan. Ik was moe, en de napijn van mijn verwondingen was net een klein lek in een autoband: langzaam maar zeker voelde ik de energie uit me wegsijpelen. In zekere zin kon ik me Terry’s gevoelens wel enigszins voorstellen. Het was moeilijk te geloven dat Lyda verantwoordelijk was voor de pakjesbom, laat staan voor de dood van haar man twee jaar geleden. Ondanks haar beschuldigingen en het verkapte dreigement tegenover Terry leek ze mij niet het type dat een moord zou plegen, hoewel dat natuurlijk ook niet alles zegt. Keer op keer ben ik door moordenaars voor verrassingen geplaatst. Ik probeer niet te generaliseren, maar zo lagen de zaken nu eenmaal. Misschien was ze inderdaad alleen maar wat ze beweerde te zijn... iemand met informatie die van nut zou kunnen zijn.
Tegen de tijd dat ik bij de afgesproken plaats arriveerde, was de zon vrijwel ondergegaan. Het vogelreservaat is een aangelegd terrein vlakbij het strand, bedoeld om ganzen, zwanen en andere vogelsoorten te beschermen. Het gebied, dat een oppervlakte heeft van zo’n zeventien hectare, grenst aan de dierentuin en bestaat uit een onregelmatig gevormd zoetwatermeertje, omringd door een brede strook kort gras waar een fietspad doorheen loopt. Aan het begin is een kleine parkeerplaats waar ouders met kleine kinderen komen met plastic zakjes oude popcorn en oudbakken brood. Doffers stappen met parmantig vooruitgestoken borst achter hun vrouwelijke soortgenoten aan, die het steeds klaarspelen om bevruchting net één stap voor te blijven.
Ik reed de parkeerplaats op en parkeerde mijn auto. Ik stapte uit. Zeemeeuwen cirkelden en doken omlaag in een merkwaardige eigen choreografie. Ganzen waggelden snaterend langs de oever op zoek naar kruimels terwijl de eenden rimpelingen trokken door het kalme water. De lucht werd steeds donkerder en de opstekende wind veroorzaakte een lichte rimpeling in het zilveren oppervlak van het meertje.
Ik was blij toen inspecteur Dolan zijn auto naast de mijne parkeerde. We praatten over koetjes en kalfjes totdat Terry verscheen. Daarna zaten we met zijn drieën te wachten.
Lyda Case kwam niet opdagen. Om kwart over acht gaven we het eindelijk op. Terry noteerde Dolans telefoonnummer en zei dat hij zou bellen zodra ze weer contact opnam. We waren nogal teleurgesteld, want alle drie hadden we gehoopt op een doorbraak in de zaak. Terry leek dankbaar dat hij iets te doen had en ik had zo het idee dat zijn eerste nacht alleen hem niet mee zou vallen. Vrijdagnacht had hij in het ziekenhuis gelegen en de zaterdag had hij bij zijn schoonmoeder doorgebracht terwijl de technische recherche het onderzoek in en om het huis afrondde, waarna een ploeg werklieden aantrad om de voorgevel van het huis met planken dicht te timmeren.
Mijn eigen melancholieke stemming was in verhevigde mate teruggekeerd. Begrafenissen en nieuwjaar vormen een slechte combinatie. De pijnstillers die ik ingenomen had, tastten mijn geestesgesteldheid aan waardoor ik me enigszins losgekoppeld van de realiteit voelde. Ik had behoefte aan gezelschap. Ik verlangde naar licht en geluid en een goed diner met een lekker glas wijn en een gesprek over wat dan ook, als het maar niet met de dood te maken had. Ik beschouwde mezelf als een onafhankelijk type, maar ik besefte hoe betrekkelijk die onafhankelijkheid was.
Ik reed naar huis in de hoop dat Daniel weer zou komen opdagen. Met hem wist je het nooit. De dag dat hij ons huwelijk uitgelopen was, acht jaar geleden, had hij niet eens een briefje achtergelaten. Hij werd niet graag geconfronteerd met boosheid of verwijten. Hij zei dat hij afknapte op mensen die bedroefd, gedeprimeerd of van streek waren. Het was zijn strategie om anderen met de narigheid te laten zitten. Ik had hem dat zien doen met zijn familie, met oude vrienden, met optredens die hem niet meer interesseerden. Op een goeie dag was hij gewoon verdwenen en het was heel goed mogelijk dat je hem de eerste twee jaar niet meer terug zag. Tegen die tijd wist je niet eens meer waarom je zo nijdig op hem was geweest.
Soms, zoals in mijn geval, was er sprake van onverwerkte woede, wat Daniel meestal voor een raadsel stelde. Sterke emoties zijn moeilijk vol te houden tegenover iemand die daar werkelijk niets van begrijpt. Je weet gewoon niet meer wat je moet zeggen. Het grootste deel van de tijd was hij vroeger toch stoned, dus een confrontatie met hem had ongeveer net zoveel zin als het verbieden van een kat om tegen de gordijnen te piesen. Hij ‘begreep het niet.’ Woede zei hem niets. Hij zag geen verband tussen zijn gedrag en de razernij die daar het gevolg van was. Spelen, dat was zijn lust en zijn leven. Hij was een vrije geest, grillig, inventief, onvermoeibaar, charmant. Jazzpiano, seks, reizen, feesten, daar was hij fantastisch in... totdat het hem begon te vervelen, natuurlijk, of totdat de realiteit de kop opstak, en dan was hij vertrokken. Ik had nooit leren spelen, dus ik leerde een hoop van hem. Ik weet alleen niet of het iets was waar ik echt behoefte aan had.
Ik vond een parkeerplaats zes deuren verderop. Daniels auto stond voor mijn appartement geparkeerd. Hijzelf stond tegen het portier geleund. Naast hem stond een boodschappentas waar een stokbrood uitstak als een honkbalknuppel.
‘Ik dacht dat je vandaag zou vertrekken,’ zei ik.
‘Ik heb met mijn vriend gepraat. Het ziet ernaar uit dat ik nog een paar dagen blijf.’
‘Heb je een slaapplaats?’
‘Ik hoop het. Er is hier in de buurt een klein motel waar waarschijnlijk in de loop van de avond een kamer vrijkomt.’
‘Mooi. Dan kun je je spullen meenemen.’
‘Dat doe ik zodra ik het zeker weet.’
‘Wat is dat?’ zei ik, terwijl ik naar het stokbrood wees.
‘Hij volgde mijn blik naar de boodschappentas.
‘Picknick,’ zei hij. ‘Ik dacht dat ik misschien ook wel wat piano zou kunnen spelen.’
‘Hoe lang ben je hier al?’
‘Sinds zes uur,’ zei hij. ‘Gaat het een beetje? Je ziet er afgepeigerd uit.’
‘Dat ben ik ook. Kom maar verder. Ik hoop dat je wijn hebt meegebracht. Ik kan best een slokje gebruiken.’
Hij droeg de tas achter me aan het hek door. Een tijdje later zaten we op de vloer in Henry’s woonkamer. Daniel had vijfentwintig kaarsen gekocht en die zette hij overal in de kamer neer zodat ik het gevoel kreeg dat ik midden in een verjaardagstaart zat. Er was wijn, paté, verschillende soorten kaas, stokbrood, koude salades, verse frambozen en koekjes. Na het eten ging ik volkomen verzadigd achterover liggen en verzonk in gemijmer terwijl Daniel piano speelde. Wat Daniel deed was niet zozeer het spelen als wel het ontdekken van muziek, melodieën te voorschijn toverend en daar in allerlei variaties op improviserend. Hij had een klassieke piano-opleiding gehad, dus hij warmde zich op met Chopin, Liszt en Bach, waarna hij moeiteloos overging op improvisaties.
Daniel hield plotseling op.
Ik deed mijn ogen open en keek naar hem.
Zijn gezicht had een gepijnigde uitdrukking. Hij sloeg onverschillig een vals akkoord aan. ‘Het is weg. Ik heb het niet meer. Toen ik met de drugs gestopt ben, is ook de muziek verdwenen.’
Ik ging overeind zitten. ‘Hoe bedoel je?’
‘Precies wat ik zeg. Het was de keus die ik moest maken, maar het heeft geen zin. Ik kan wel zonder drugs leven, maar niet zonder muziek. Dat kan ik nou eenmaal niet.’
‘Het klonk prima. Het was prachtig.’
‘Wat weet jij daar nou van, Kinsey? Je snapt er geen moer van. Dat was puur techniek. Mechanische bewegingen. Er zit geen ziel in. Ik kan alleen muziek maken als ik high ben. Dit is niks. Ik leef maar half. Dat andere is beter... als ik stoned ben en alles geef. Je kunt je niet inhouden. Het is alles of niets.’
Ik voelde hoe ik langzaam verstijfde. ‘Wat bedoel je precies?’ Stomme vraag. Ik kende het antwoord.
Zijn ogen glansden en hij bracht zijn samengeknepen duim en wijsvinger naar zijn lippen en zoog lucht naar binnen. Het was het gebaar dat hij altijd maakte als hij op het punt stond een joint te draaien. Hij keek naar de holte van zijn elleboog en maakte met een verlekkerde blik een vuist.
‘Doe het niet,’ zei ik.
‘Waarom niet?’
‘Je gaat eraan kapot.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Waarom kan ik niet leven zoals ik dat wil? Ik ben de duivel. Ik ben slecht. Dat zou jij onderhand toch wel moeten weten. Ik ben bereid om alles te doen dat me een kick kan geven... al was het alleen maar om wakker te blijven. Verdomme. Ik zou weer willen vliegen, snap je? Ik zou me weer lekker willen voelen. Ik zal je eens vertellen hoe het is om van de drugs af te zijn... het is zo verdomde saai. Ik snap niet hoe jij het uithoudt. Ik snap niet waarom je jezelf nog niet opgeknoopt hebt.’
Ik verfrommelde papieren servetten en stopte ze in de vuilniszak, verzamelde kartonnen bordjes, plastic bestek, de lege wijnfles, kartonnen dozen. Hij zat op het pianokrukje, zijn handen losjes in zijn schoot. Ik betwijfelde of hij zijn drieënveertigste verjaardag zou halen.
‘Ben je daarom teruggekomen?’ vroeg ik. ‘Om mij ermee op te zadelen? Wat wil je nou van me, toestemming? Goedkeuring?’
‘Ja, dat zou ik prettig vinden.’
Ik begon kaarsen uit te blazen. Je kunt niet redeneren met mensen die verliefd zijn op de dood. ‘Verdwijn uit mijn leven, Daniel. Dat is toch niet te veel gevraagd?’