8
Om vijf voor vier reed ik de cirkelvormige oprijlaan op naar het huis van de Woods, dat zich bevond op een hooggelegen stuk grond van drie hectare dat uitkeek over de Stille Oceaan. Het familievermogen was blijkbaar aanzienlijk toegenomen en ze waren verhuisd sinds de laatste keer dat ik bij hen thuis was geweest. Het was een kast van een huis, opgetrokken in Franse barokstijl - een twee verdiepingen hoog middengebouw geflankeerd door twee in het oog springende torenvleugels. Het gestuckte buitenwerk was wit en glad als het suikerglazuur op een bruidstaart, de dakrand en de ramen waren omzoomd met gepleisterde guirlandes, rozetten en schelpmotieven die zo uit een slagroomspuit hadden kunnen komen. Een bakstenen pad liep van de oprijlaan naar de over zee uitkijkende voorkant van het huis en via twee treden naar een breed, onoverdekt voorportaal, eveneens in baksteen uitgevoerd. Over de hele breedte van de ovaalvormige façade bevond zich een serie louvredeuren die toegang verschaften tot een serre aan de ene kant en een belvedère aan de andere. Een zwaarlijvige negerin in een wit uniform liet me binnen. Ik volgde haar als een zwerfhondje door een met zwarte en witte marmeren tegels belegde hal.
‘Mevrouw Wood vroeg of u in de ochtendkamer wilde wachten,’ zei ze, zonder op antwoord te wachten. Ze vertrok op dikke crêpezolen die geen geluid maakten op de glanzend gewreven parketvloer.
Ach, waarom ook niet, dacht ik bij mezelf, daar hang ik thuis ook meestal rond, in de ochtendkamer.
De wanden waren abrikooskleurig, het hoge gewelfde plafond was wit. Tussen de hoge gebogen ramen waar doorheen het licht naar binnen stroomde stonden grote varens op piëdestals. Het meubilair was biedermeier; een ronde tafel, zes stoelen met rieten rugleuningen. Er lag een Perzisch tapijt in roze en groene pasteltinten. Ik liep naar een van de ramen en keek uit over het golvende terrein (zo noemen de rijken hun tuin). Het vertrek was C-vormig, de ene bocht van de C bood uitzicht op de oceaan en de andere op de bergen, zodat de ramen een compleet panorama boden. Lucht en zee, pijnbomen, een stukje van de stad, wolken die langs de berghellingen in de verte dreven... het was een werkelijk schitterend uitzicht. Zwenkende meeuwen, wit afgetekend tegen de donkere heuvels in het noorden, maakten het geheel nog idyllischer.
Waar ik de rijken zo om benijd is de stilte waarin ze leven door de enorme ruimte die ze tot hun beschikking hebben. Geld koopt licht en hoge plafonds, zes ramen waar één eigenlijk ook wel genoeg zou zijn. Er lag geen stof, er zaten geen strepen op de ruiten, geen kale plekken op de slanke, gebogen poten van de biedermeier stoelen. Ik hoorde een zacht geluid, en de negerin kwam terug met een serveerwagen met daarop een zilveren theeservies, een schaal gesorteerde dunne sandwiches en koekjes die de keukenmeid waarschijnlijk diezelfde dag had gebakken.
‘Mevrouw Wood komt zo bij u,’ zei ze tegen me.
‘Dank u,’ zei ik. ‘Eh, is er ergens een toilet in de buurt?’ ‘Wc’ leek me hier niet op zijn plaats.
‘Zeker, mevrouw. U gaat linksaf in de hal, en dan is het de eerste deur links.’
Ik liep er op mijn tenen naartoe en deed de deur achter me op slot, waarna ik mezelf wanhopig in de spiegel bekeek. Natuurlijk had ik weer de verkeerde kleren aan. Ik zat altijd fout als het om kleding ging. Naar het Edgewater Hotel had ik mijn jurk voor alle gelegenheden gedragen om te lunchen met Ashley, die zelf gekleed was alsof ze drijver was bij een jachtpartij. Nu had ik me eenvoudig gekleed, zo eenvoudig dat ik er bijna als een zwerver uitzag. Ik wist niet meer wat ik me voorgesteld had. Ik wist dat de Woods geld hadden. Ik was alleen vergeten hoeveel. Het probleem met mij is dat ik geen klasse heb. Ik ben opgegroeid in een huisje met twee slaapkamers en een totaal grondoppervlak van misschien tachtig vierkante meter, als je de kleine afgeschutte veranda meetelde. De tuin was een armoedige strook kruipgras, afgebakend met het soort wit hekwerk dat je per deel koopt en gewoon in de grond steekt. Bij wijze van ‘decor’ had mijn tante een roze plastic flamingo op één poot neergezet, en tot mijn twaalfde had ik dat behoorlijk sjiek gevonden.
Ik probeerde niet naar het toilet te kijken, maar ik kon niet voorkomen dat ik een glimp opving van marmer, lichtblauw porselein en vergulde kranen. In een ondiep schaaltje lagen zes nog nooit door mensenhanden beroerde ovale zeepjes ter grootte van kwarteleitjes. Ik deed een plas, hield mijn handen onder de kraan en schudde het water eraf, want ik wilde niets vuil maken. De badstoffen handdoeken zagen eruit alsof de prijskaartjes er nog maar net af waren gehaald. Er lagen vier gastendoekjes naast de wastafel, als grote decoratieve papieren servetten, maar ik was veel te slim om daar in te trappen. Waar moest ik zo’n doekje na gebruik laten - in de vuilnisbak soms? Deze mensen hadden geen vuilnis. Ik droogde mijn handen af aan de kont van mijn spijkerbroek en liep met een vochtig gevoel van achteren terug naar de ochtendkamer. Ik durfde niet te gaan zitten.
Even later verscheen Ash met mevrouw Wood aan haar arm. De oude dame liep langzaam, met aarzelende passen, alsof ze zwemvliezen aan haar voeten had. Ik realiseerde me dat ze al in de zeventig moest zijn, wat inhield dat ze haar kinderen tamelijk laat gekregen had. Zeventig is hier niet zo oud. Het lijkt wel of de mensen in Californië langzamer oud worden dan in de rest van het land. Misschien is het de fanatieke toewijding aan dieet en lichaamsbeweging, misschien de populariteit van plastische chirurgie. Of misschien lijden we wel aan zo’n angst voor het ouder worden dat we het verschijnsel psychisch tot stilstand hebben gebracht. Mevrouw Wood beheerste die truc blijkbaar nog niet. De ouderdom had haar in zijn greep gekregen. Haar benen waren zwak en haar handen trilden, een verschijnsel dat haar een wrang soort vrolijkheid leek te bezorgen. Het leek alsof ze haar eigen bewegingen gadesloeg vanuit een soort buitenlichamelijke ervaring.
‘Hallo, Kinsey. Dat is lang geleden,’ zei ze. Ze hief haar gezicht naar me op toen ze sprak, een scherpe blik in haar donkere ogen. De energie die aan haar ledematen onttrokken was, concentreerde zich nu in haar ogen. Ze had hoge jukbeenderen en een krachtige kin. De huid hing van haar gezicht als flinterdunne lappen leer, geplooid en gerimpeld, gelig van ouderdom als een paar geitenleren handschoenen. Ze was zwaar gebouwd, net als Ashley; breed in de schouders, met een omvangrijke taille. En net als Ash had ze vroeger misschien rood haar gehad. Nu droeg ze het donzige witte haar in een knotje boven op het hoofd, vastgezet met een serie schildpadden kammen. Ze droeg prachtige kleren - een soepel vallende marineblauwe kimono over een wikkeljurk van donkerrode zijde. Ash hielp haar in een stoel en trok de serveerwagen dichterbij zodat haar moeder toezicht kon houden op het schenkritueel.
Ash keek me aan. ‘Heb je misschien liever sherry? De thee is Earl Grey.’
‘Thee is prima.’
Ash schonk drie kopjes thee in terwijl Helen voor ons alledrie een schaaltje koekjes en flinterdunne sandwiches klaarmaakte. Witbrood met waterkers. Tarwebrood met kip-kerriesalade. Roggebrood met roomkaas en gerookte zalm. Er was iets in die rituele aandacht voor details dat me deed beseffen dat het ze geen van beiden iets kon schelen hoe ik gekleed was en of mijn sociale status wel gelijkwaardig was aan de hunne.
Ashley wierp me een stralende glimlach toe terwijl ze me mijn kopje thee aanreikte. ‘Hier leven moeder en ik voor,’ zei ze met kuiltjes in haar wangen.
‘O ja,’ zei Helen met een glimlach. ‘Eten is de laatste grote ondeugd die me nog rest en ik ben van plan om onophoudelijk te zondigen zolang het me nog smaakt.’ We aten en dronken thee en lachten en praatten over vroeger. Helen vertelde me dat zij en Woody allebei van eenvoudige komaf waren. Zijn vader had jarenlang een ijzerwinkel in de stad gehad. Haar vader was metselaar geweest. Allebei hadden ze een bescheiden bedrag geërfd dat ze bij elkaar hadden gelegd om ergens in de jaren veertig Wood/Warren op te richten. Het fortuin dat ze met het bedrijf hadden verdiend, was wat hun betrof leuk meegenomen. Woody beschouwde het leiden van het bedrijf als een zeer ernstige zaak, maar de winsten hadden ze altijd beschouwd als een gelukkig toeval. Helen zei dat hij een levensverzekering voor een bedrag van bijna twee miljoen dollar had afgesloten en dat hij dat een geweldige grap vond omdat het voor zover hij wist de enige investering was die gegarandeerd rendement opleverde.
Om vijf uur verontschuldigde Ash zich en liet Helen en mij alleen.
Helen kwam direct terzake. ‘Vertel me nu maar eens over die kwestie met Lance.’
Ik vertelde haar wat ik wist. Ash had haar blijkbaar al enigszins op de hoogte gebracht, maar ze wilde het hele verhaal nog eens van mij horen.
‘Ik wil dat je voor mij gaat werken,’ zei ze onmiddellijk nadat ik uitgesproken was.
‘Dat kan ik niet doen, Helen. Om te beginnen wil mijn advocaat dat ik zo ver mogelijk bij Lance uit de buurt blijf, en het is sowieso uitgesloten dat ik een opdracht aanneem van een familielid van hem. Het heeft er al de schijn van dat ik me heb laten omkopen.’
‘Ik wil weten wie hier achter zit,’ zei ze.
‘Ik ook. Maar als het nou eens iemand in de familie blijkt te zijn? Ik wil je gevoelens niet kwetsen, maar die mogelijkheid kunnen we niet helemaal uitsluiten.’
‘Dan zouden we moeten zorgen dat er een eind aan kwam. Ik hou niet van achterbaks gedoe, zeker niet als mensen van buiten het bedrijf er de dupe van worden. Hou je me op de hoogte?’
‘Natuurlijk, voor zover het voor jou van belang is. Ik ben bereid om alles wat ik te weten kom met anderen te delen. Bij wijze van uitzondering hoef ik nu eens niet mijn opdrachtgever te beschermen.’
‘Zeg me hoe ik je kan helpen.’
‘Ik wil graag weten hoe Woody’s testament eruit zag, als dat niet te persoonlijk is. Hoe is de nalatenschap verdeeld? Wie heeft de zeggenschap over het bedrijf?’
Even was er iets van irritatie op haar gezicht te zien. ‘Dat was het enige waar we woorden over hebben gehad. Hij was vastbesloten om de zaak na te laten aan Lance, en daar was ik het in principe ook wel mee eens. Van alle kinderen leek Lance het meest geschikt om de zaak voort te zetten na de dood van zijn vader. Maar ik vond dat Woody hem dan ook de noodzakelijke macht had moeten geven. Woody wilde er niet aan. Hij weigerde absoluut om hem volledige zeggenschap te geven.’
‘Hoe zat dat dan precies?’
‘Eenenvijftig procent van de aandelen, zo zat dat. Ik zei: “Waarom geef je hem wel de positie als je hem niet de bijbehorende macht geeft? Laat die jongen het in godsnaam op zijn eigen manier doen, ouwe bok die je bent.” Maar Woody wilde er niets van weten. Wilde de mogelijkheid niet eens in overweging nemen. Ik was des duivels, maar die ouwe dwaas wilde van geen wijken weten. God, wat kon die man koppig zijn als hij eenmaal iets in zijn hoofd had.’
‘Waar maakte hij zich dan zo bezorgd over?’
‘Hij was bang dat Lance het bedrijf naar de knoppen zou helpen. En inderdaad laat het beoordelingsvermogen van Lance soms wel eens te wensen over. Ik zal de eerste zijn om dat toe te geven. Hij lijkt niet zo’n gevoel voor de markt te hebben als Woody. Hij heeft niet zo’n goede verhouding met leveranciers of cliënten, om over het personeel nog maar niet te spreken. Lance is onstuimig en hij heeft grandioze plannen die nooit helemaal uit de verf komen. Het gaat nu beter, maar de laatste jaren voordat Woody overleed, liet Lance zich regelmatig meeslepen door een of ander maf idee dat hij zich in zijn hoofd had gehaald. Toen Woody nog leefde, kon hij Lance nog intomen, maar hij was als de dood dat Lance een rampzalige vergissing zou begaan.’
‘Maar waarom heeft hij dan überhaupt het bedrijf aan hem nagelaten? Waarom heeft hij niet iemand aan het roer gezet in wie hij vertrouwen had?’
‘Dat heb ik zelf ook voorgesteld, maar daar wilde hij niets van weten. Het moest een van onze jongens zijn, en Lance was de logische keus. Bass was... nou ja, je kent Bass. Die voelde er niets voor om in Woody’s voetsporen te treden, tenzij die regelrecht naar de bank leidden.’
‘En Ebony? Ash zei dat zij wèl in het bedrijf geïnteresseerd was.’
‘Jawel, maar in de tijd dat Woody zijn testament opmaakte zat zij ergens in Europa en maakte geen aanstalten om binnen afzienbare tijd terug te komen.’
‘Hoe werden de aandelen verdeeld?’
‘Lance heeft achtenveertig procent. Ik heb er negen, onze procuratiehouder heeft drie procent en Ebony, Olive, Ash en Bass hebben ieder tien procent.’
‘Is dat niet een wat merkwaardige verdeling?’
‘Dat is gedaan om het Lance onmogelijk te maken om in zijn eentje belangrijke beslissingen te nemen. Om een meerderheid te krijgen moet hij minstens een van ons ervan zien te overtuigen dat datgene wat hij van plan is zakelijk gezien verstandig is. Normaal gesproken kan hij doen wat hij wil, maar als het erop aan komt kunnen we hem altijd overstemmen.’
‘Dat moet voor hem toch om gek te worden zijn.’
‘O, hij vindt het afschuwelijk, maar ik moet zeggen dat ik Woody’s standpunt wat beter begin te begrijpen. Lance is nog jong en hij heeft nog niet zoveel ervaring. Laat hem eerst maar eens een paar jaar zijn gang gaan en dan zien we wel hoe de zaken ervoor staan.’
‘Dan zou de situatie kunnen veranderen?’
‘Nou ja, dat hangt er van af wat er met mijn aandelen gebeurt als ik kom te overlijden. Dat heeft Woody helemaal aan mij overgelaten. Ik hoef alleen maar drie procent van mijn aandelen aan Lance na te laten om hem een meerderheidsbelang te verschaffen. Dan zou niemand hem nog iets in de weg kunnen leggen.’
‘Klinkt als de intrige van een soapopera.’
‘Als puntje bij paaltje komt, kan ik net zoveel macht uitoefenen als een man. Afgezien van eten geniet ik daar nog het meeste van.’ Ze keek op het horloge dat op haar jurk gespeld zat, stak toen haar hand uit en drukte op een knopje aan de muur waarmee blijkbaar het dienstmeisje opgeroepen kon worden. ‘Tijd voor mijn uurtje in het zwembad. Heb je misschien zin om mee te doen? We hebben extra badpakken en ik zou het leuk vinden om gezelschap te hebben. Ik zwem nog steeds vijftienhonderd meter, maar ik verveel me dood.’
‘Een andere keer misschien. Om eerlijk te zijn ben ik niet zo’n waterrat.’ Ik stond op en gaf haar een hand. ‘Het was heel gezellig. Bedankt voor de uitnodiging.’
‘Je bent altijd welkom. Ondertussen zal ik ervoor zorgen dat Ebony en Olive je alle informatie verstrekken die je nodig hebt.’
‘Dat zou ik zeer op prijs stellen. Ik kom er wel uit.’
Terwijl ik door de hal liep, kwam ik het dienstmeisje tegen met een draagbare rolstoel.
Achter haar ging de voordeur open, en Ebony kwam binnen. Ik had haar voor het laatst gezien toen ik zeventien was. Ze moest toen vijfentwintig zijn geweest, wat me indertijd als ontzettend rijp en wereldwijs voorkwam. Ze had nog altijd hetzelfde vermogen om mensen te intimideren. Ze was lang, broodmager, hoge jukbeenderen, donkerrode lipstick. Ze had gitzwart haar dat ze strak achterover getrokken droeg met een strik in haar nek. Ze was oorspronkelijk naar Europa gegaan als fotomodel en ze bewoog zich nog altijd alsof ze op een podium liep. Ze had twee jaar aan de Technische Hogeschool van Californië gestudeerd, was er toen mee opgehouden, had vervolgens haar geluk beproefd in de fotografie, de danskunst, een ontwerpersopleiding en de freelancejournalistiek voordat ze als model was gaan werken. Ze was een jaar of zes getrouwd geweest met een man wiens naam kortgeleden in verband was gebracht met prinses Caroline van Monaco. Voor zover ik wist had Ebony geen kinderen en op veertigjarige leeftijd zou ze die waarschijnlijk ook niet meer krijgen.
Ze bleef staan toen ze me zag, en even wist ik niet of ze me herkende. Ze wierp me een koel glimlachje toe en liep verder in de richting van de trap.
‘Hallo, Kinsey. Kom mee naar boven. Ik denk dat we even moeten praten.’
Ik liep achter haar aan. Ze droeg een zwart kostuum met brede schouders en een smalle taille, een spierwitte overhemdblouse, glimmende knielaarzen met hoge hakken die scherp genoeg waren om een goedkope vloerbedekking mee te doorboren. Ze rook naar een doordringend parfum, donker en krachtig, lichtelijk onaangenaam van dichtbij. Een vleugje zweefde me tegemoet als dieselolie. Hier zou ik vast en zeker hoofdpijn van krijgen, dat wist ik nu al. Ik was al geïrriteerd door haar houding, die op zijn zachtst gezegd autoritair was.
De eerste verdieping was bedekt met lichtbeige tapijt, zo dik dat het leek alsof we door rul zand ploegden. De gang was breed genoeg om plaats te bieden aan een sofa en een massieve antieke kast. Op de een of andere manier verbaasde het me dat ze in het ouderlijk huis woonde. Misschien dat ze, net als Ash, hier tijdelijk haar intrek had genomen totdat ze ergens anders permanente woonruimte had gevonden.
Ze deed een slaapkamerdeur open en stapte opzij om me voor te laten gaan. Ze had schoolhoofd moeten worden, dacht ik bij mezelf. Met een klein zweepje zou ze een toonbeeld van heerszucht zijn geweest. Zodra ik de kamer binnen was gegaan, deed ze de deur dicht en leunde er tegenaan, haar hand nog altijd op de kruk achter haar rug. De rijkelijk aangebrachte poeder legde een matte, bleke vernis over haar gezicht, als een masker van rijp.