– 5 –

 

Op weg naar huis dacht ze: als de politie nu eens op me staat te wachten? Ik kan het uitleggen, dacht ze. Ik kan zeggen dat hij het aan mij heeft gegeven. Of ik zeg dat ik er niets van weet. En als ze het huis willen doorzoeken? Dan zeg ik dat het mijn geld is, en dat het Alex’ kleren zijn...

Alex maakte de voordeur voor haar open voordat ze haar sleutel had gepakt.

‘Ik heb Louise gebeld,’ zei hij. ‘Ik wilde je oppikken om met je uit eten te gaan.’ Hij keek gekwetst. ‘Ik wilde je iets vragen.’

Polly dacht, hij gaat me een aanzoek doen. Hij gaat me ten huwelijk vragen. Deze ene keer wist ze niet wat ze moest zeggen. Het was te laat om nu nog uit te gaan en ze was zo moe dat ze bang was staande in slaap te vallen.

‘Je schreef in dat briefje dat je daar zou zijn.’

‘Dat weet ik. Dat was ik ook van plan.’ Omdat ze gewend was dat hij haar vertrouwde, dat hij alles geloofde wat ze zei, schrok ze van de uitdrukking op zijn gezicht. Maar ze kon goed liegen. Ze had veel oefening gehad. Ze ging dicht naar hem toe en keek hem recht in de ogen. ‘Ik stapte in de bus die naar Louises straat gaat. Het is maar twee haltes. Maar ik was zo moe dat ik in slaap viel, en toen ik wakker werd, was ik in Finchley.’

Hij geloofde haar. Zijn gezicht klaarde op en hij lachte, maar mild. ‘Je had op mij moeten wachten, dan had ik je met de auto kunnen brengen.’

‘Ja, natuurlijk.’ Ze moest het weten. ‘Wat wilde je me vragen?’

Hij glimlachte. ‘Laat maar. Een andere keer.’

‘Ik moet echt iets te drinken hebben.’

Toen ze dat zei, dacht ze aan Trevor Lant, die had gezegd dat ze te veel dronk. Waarom had ze ooit tegen hem gesproken? Waarom had ze niet gewoon haar mond gehouden toen hij tegen haar sprak? Alex bracht haar een glas wijn.

‘Heb je gegeten?’ vroeg hij.

‘Ik wil niets. Ik wil alleen naar bed.’

Als hij nu eens in de wasmachine keek? Voordat ze naar bed ging, terwijl Alex naar het journaal op de tv keek, haalde ze Trevor Lants kleren eruit. Ze deed ze in een tas en zette die op de vloer van haar kleerkast. Hoe moe ze ook was, ze kon toch niet slapen. Hoe zou ze er de volgende morgen een uurtje of twee tussenuit kunnen glippen? Alleen om naar Bristol Road terug te gaan, het huis bij daglicht te zien, misschien met een van de buren te praten om erachter te komen wie daar woonde. Alex sliep naast haar, roerloos en geluidloos als altijd. Hij wil met me trouwen, dacht ze. We hebben er nooit echt over gepraat, maar ik weet dat hij dat wil. Hij zal me in de loop van dit weekend vragen. Ik zal ja zeggen. Natuurlijk. En als we verloofd zijn, zweer ik dat ik nooit meer zal liegen en nooit, nooit meer zal stelen. De wijn die ik op mijn bruiloft drink, zal de laatste wijn zijn die ik ooit drink.

Ze sliep slecht, en toen ze wakker werd, was hij weg. Ik zou het hem kunnen vertellen, dacht ze. Ik zou het hem nu kunnen vertellen. Maar nee, dat kon niet. Hem vertellen dat ze iemands koffer had gestolen? Dat ze er geld en kleren uit had gehaald, die dingen hierheen had gebracht, ze had verstopt en eropuit was gegaan om te kijken waar hij woonde? En het is niet de eerste keer, zou ze moeten zeggen. Ik heb het boek van mijn tante gepakt. Ik heb iemands discman gepakt en onder een vrachtwagen gegooid. Ik heb Abby Robinsons horloge gepakt en kapotgeslagen, daar heb ik dit litteken nog van. En ik heb andere dingen gepakt. Ik pakte die dingen om mensen iets betaald te zetten, een keer een handtas van Louise omdat ze me niet op haar feest vroeg. Ik gooide hem over de brugleuning het kanaal in. Alex zou tegen me zeggen dat ik gek ben. Misschien bén ik gek. Met zo’n vrouw zou hij niet getrouwd willen zijn.

Alex kwam thee brengen. Hij glimlachte. ‘Goed geslapen?’

‘Ik voel me prima,’ zei ze.

Blijkbaar dacht hij niet meer aan haar briefje en de dingen die ze had gezegd. ‘Misschien kunnen we vanmorgen de stad ingaan en die boeken kopen die ik nodig heb.’

Ik heb een keer een boek gestolen en in stukken geknipt omdat mijn tante me had geslagen. Kijk eens naar mijn vinger. Dat litteken kreeg ik toen ik... Wat zou hij doen als ze dat zei?

‘Ga jij maar,’ zei ze. ‘Je hebt mij er niet bij nodig.’

Deze keer hoefde ze niet met de bus te gaan. Hij had de metro genomen en de auto thuisgelaten. Ze kon zeggen dat ze hem had meegenomen om boodschappen te doen. Op de terugweg van Bristol Road zou ze écht boodschappen doen om haar leugen waar te maken. In de auto voelde ze zich veiliger. Toen ze Lants straat inreed, zag ze zijn auto op het pad staan voordat ze het huis zag, zo’n felle kleur had hij. Helder pauwblauw, het soort blauw dat pijn deed aan je ogen. En de voordeur was bij daglicht feller geel dan eidooier.

Dus het wás zijn huis. Daar leek het sterk op. Hij hield van felle kleuren, oranje koffertjes, gele deuren, pauwblauwe auto’s. Omdat ze in de auto zat, droeg ze de hoofddoek, lange jas en bril met donkere glazen niet. Ze reed nog eens rond langs zijn kant van de weg, ditmaal langzaam. En zag net achter het achterraam van zijn auto zijn koffertje liggen. Zijn oranje koffertje.

Nu wist ze genoeg. Hij woonde daar. Het was zijn huis. Ze moest nu alleen nog weten hoe ze het allemaal bij hem terug kon krijgen, de kleren – ze zou zijn kleren wassen en strijken – en het geld. Toen ze uit Bristol Road wegreed, dacht ze erover het met de post te sturen. Maar de post had de laatste tijd een slechte reputatie. Als het geld nu eens zoekraakte in de post? Ze moest dus een andere manier vinden om het terug te brengen. Iemand achter het stuur van een passerende auto toeterde naar haar. Wat had ze gedaan? Ze wist het niet. Hoe dan ook, Lant was het niet. De man die naar haar had getoeterd, zat in een zwarte auto. Ze reed naar het parkeerterrein van de supermarkt en ging naar binnen, duwde haar karretje door de groente- en fruitafdeling.

Al kon ik hem alleen maar het geld teruggeven, dacht ze, zonder dat hij me ziet. Ik zal het nooit meer doen. Het was gek, maar als je iets ongewoons zag, zoals die auto van hem, zag je al gauw nog meer van die dingen. Ze had nooit eerder zo’n pauwblauwe auto gezien, maar er stond er nu een op het parkeerterrein van de supermarkt.

Op weg naar huis probeerde ze manieren te bedenken om het geld bij hem terug te krijgen. Als zijn auto er stond, was hij thuis. Als die auto er niet stond, was hij niet thuis. Dat hoefde niet altijd zo te zijn. De auto kon weg zijn voor een onderhoudsbeurt, of aan een vriend zijn uitgeleend, of ergens in een garage staan. Ze zou het huis in de gaten moeten houden tot ze hem weg zag gaan. Ze zou het geld in kleine enveloppen doen, en zodra hij weg was, zou ze die door de brievenbus in die gele voordeur duwen, en zijn kleren, netjes gestreken, het gele overhemd en het rode en het oranje T-shirt.

Waarom had hij het niet aan de politie verteld? Dat vond ze vreemd. Blijkbaar vermoedde hij dat Polly degene was die zijn koffertje had gepakt. Omdat ze businessclass had gevlogen, zou hij weten dat ze eerder dan hij uit het vliegtuig was gekomen. Toen zijn koffertje niet te vinden was, had hij natuurlijk meteen aan haar gedacht. En toen ze zijn koffertje in de damestoiletten hadden gevonden... Dat hadden ze hem natuurlijk verteld, en toen was hij natuurlijk regelrecht naar de luchthavenpolitie gaan. Waarom hadden ze dan niet gebeld, waarom waren ze niet naar haar toe gekomen? Misschien hadden ze dat gedaan. Ze zag weer een pauwblauwe auto in haar spiegeltje, twee auto’s achter haar, en even was ze bang. Maar eenmaal thuis niet meer.

Ze schrok van de uitdrukking op Alex’ gezicht toen ze binnenkwam. Hij werd bijna nooit kwaad, maar nu keek hij wel zo. Ze dacht, hij is in mijn bureau geweest en heeft het geld gevonden. Of de politie is aan de deur geweest. Maar ze vergiste zich. Zijn computer was gecrasht en hij moest bellen om hulp te krijgen. Dat was alles. Hij glimlachte nu, blij haar te zien, en hielp haar de boodschappen naar binnen te dragen.

‘Je hebt me niet verteld dat we vanavond naar je ouders gaan.’

Dat was ze vergeten. ‘Vergeten,’ zei ze. ‘Wil je niet? Ik kan het afbellen.’

‘Nee, ik wil best. Alleen zouden we naar die film gaan. Misschien kunnen we daar eerst heen. Zullen we dat doen?’

Ze moest Lants huis in de gaten houden. Ze was van plan geweest die middag terug te gaan om te kijken of zijn auto er was, en daar te blijven tot hij naar buiten kwam en wegreed. Dan kon ze het geld in zijn brievenbus doen... Dat zou moeten wachten, dat was alles. De hele zondag? Ze hoefde pas maandagmiddag om twaalf uur op haar werk te zijn, maar zou ze moeten wachten tot maandagmorgen?

‘Heb je een krant gekocht?’

‘Vergeten,’ zei ze opnieuw. ‘Ik ga nog wel even.’

‘Nee, ik ga wel.’

Ze was nog nooit zo blij geweest dat hij wegging. Dat hij haar alleen liet. Vroeger had ze altijd bij hem willen zijn. Zonder hem had ze zich eenzaam en verloren gevoeld. Nu was het een opluchting om hem te zien vertrekken. Ze ging vlug naar haar bureau en maakte de la open waar het geld in lag.

Ze noemde het ‘haar’ bureau omdat ze het gebruikte, maar eigenlijk was het van Alex. Bijna alles in het huis was van Alex, de vloerbedekking, de gordijnen, de tafels, stoelen en bedden, de dingen in de keuken. Alles was nog precies zoals het was toen ze bij hem introk. Ze had alleen een radio meegebracht, een paar lampen, wat serviesgoed en glaswerk. Het bureau had ze overgenomen omdat zij degene was die soms thuis werkte. Voor zover ze wist, kwam hij er nooit bij in de buurt.

En hij was er die ochtend ook niet bij in de buurt geweest. Het geld lag nog waar ze het had neergelegd. Waarom had Lant het in ponden, dollars en euro’s willen hebben? Het deed er niet toe. Ze vond enveloppen, tien stuks, en deed het geld daarin. Misschien kwam Alex nooit in de buurt van dat bureau, maar toch was het geld daar niet veilig. Ze ging met de tien enveloppen naar boven en legde ze in haar la met ondergoed. Toen keek ze of Lants kleren er nog waren. Ze lagen nog waar ze ze had achtergelaten, achter in haar kleerkast. Als ze ze nu ging wassen, zijn kleren tegelijk met de hare, zou Alex misschien Lants gele overhemd en oranje T-shirt zien als ze ze uit de machine haalde. Ze kon beter wachten tot morgen.

Toen ze naar beneden ging, kwam hij net met zijn krant terug, en op het moment dat ze samen de huiskamer inliepen, ging de telefoon. Opnieuw dacht ze dat het de politie zou zijn. Of Lant zelf. Lant. Hij weet het. Hij moet me vanmorgen hebben gezien. Ze nam de telefoon op en zei: ‘Hallo?’

Alex stond achter haar. Ze zei: ‘Wie is daar?’ Het bleef stil, geen zware ademhaling, alleen stilte. ‘Wie ís daar?’ Haar stem klonk gespannen, paniekerig. Er kwam geen antwoord en ze legde de telefoon neer.

Ze keek Alex aan. Hij was gaan zitten, de krant op zijn knieën.

‘Wie was dat?’ zei hij. ‘Was het iemand die je kende?’

‘Ik weet niet wie het was,’ zei ze, en ze keek hem recht in de ogen. ‘Hij zei niets.’

‘Hij?’

‘Hij, zij, ik zei al dat ik het niet weet. Ze zeiden niets.’

Dat was een fout geweest, een lelijke fout voor een goede leugenaar.

Op zijn kalme, vriendelijke manier zei Alex: ‘Toen mijn vriend George met zijn eerste vrouw getrouwd was, kregen ze veel telefoontjes van zo’n stille beller. Als hij opnam, werd er niets gezegd. Als zij opnam terwijl George erbij was, zei ze “Wie is daar?”, maar kreeg ze ook geen antwoord. Natuurlijk wist hij niet wat ze zei als hij níét bij haar was.’

‘Ik begrijp het niet,’ zei Polly, al begreep ze het wel.

‘Nou ja,’ zei Alex. ‘Kort daarna bleek dat ze een verhouding met een andere man had en ging ze er met hem vandoor.’

Na het middageten gingen ze naar de bioscoop.

Polly keek naar de film, maar toen die was afgelopen, zou ze niet kunnen zeggen waar hij over ging of zelfs wie er in meespeelden. Ze dacht aan het geld en Lants kleren en het telefoontje. Vooral dat telefoontje. Ze had nooit eerder zo’n telefoontje gekregen. Het moest Lant zijn geweest. Hij had geen woord gezegd, maar ze wist dat het Lant was. Hij had haar die ochtend misschien niet gezien, maar hij had geraden dat zij het was geweest die zijn koffertje had meegenomen. Op de een of andere manier was hij erachter gekomen waar ze woonde. Niet uit het telefoonboek. Daar stond alleen Alex’ naam in. Het adres had op haar bagage gestaan toen ze voor de incheckbalie stond te wachten. Hij moest het hebben genoteerd toen hij naar New York ging of toen hij terugkwam. Maar nee, die auto op het parkeerterrein – dat was hij natuurlijk geweest. Hij had haar natuurlijk gevolgd. Omdat hij haar adres wilde weten. Waarom? Omdat hij ook wraak wilde nemen?

Haar adres, maar niet haar telefoonnummer... Hij kon het inlichtingennummer hebben gebeld. Hij kon via internet het kiezersregister inzien, en dan had hij Alex’ naam en adres. Het was gemakkelijk. Wat zou Lant nu gaan doen?

Waarom was hij niet naar de politie gegaan? Wat deed hij? Misschien had het iets met het geld te maken. Misschien was het niet van hem. Misschien had hij het gestolen. In dat geval was de politie wel de laatste waar hij heen zou gaan. Dat moest het zijn.

Ze voelde zich enorm opgelucht. Lant zou niet naar de politie gaan omdat het geld niet van hem was. Maar ze moest het hem teruggeven. Polly dacht aan alle films die ze had gezien waarin geld van gangsters werd gestolen. Geld dat zij zelf ook hadden gestolen maar toch als hun eigendom beschouwden. Ze wilden altijd meteen wraak nemen. Lant zou, zoals haar vader het noemde, het recht in eigen hand willen nemen...

Ze moest hem het geld teruggeven. En dat moest ze gauw doen. Ze durfde niet tot maandag te wachten. Dan zou hij morgen de hele dag de tijd hebben om wraak te nemen.

Ze moest het nu doen. Anders kwam Lant misschien hierheen om haar, of erger nog, Alex, kwaad te doen. Toen ze uit de bioscoop kwamen, zei Alex: ‘Ik vond het niet veel bijzonders, jij wel? Niet zoals die vrouw zich gedroeg. Zo is het in het echte leven niet.’

‘Nee,’ zei ze. ‘Nee, je hebt gelijk.’

Ze kon zich maar heel weinig van de film herinneren, maar ze wist dat het in het echte leven niet zo was.