– 2 –

 

Alex zag de koffer eerder dan Polly. Het was een tamelijk kleine koffer, oranje met een zwarte rand en een zwarte en oranje riem. Vast en zeker de enige koffer op het vliegveld die er zo uitzag.

‘Die raakt hij niet kwijt,’ zei hij. ‘Niemand pakt per ongeluk zo’n koffer op.’

Polly lachte. ‘Als hij van mij was, zou ik er gauw genoeg van krijgen.’

De man met de koffer droeg een zwart pak en een lichtgeel overhemd. Hij stond voor hen in de rij voor de incheckbalie en er stonden drie mensen tussen hen in. Er zat niet veel beweging in de rij.

‘Ga jij maar,’ zei Polly. ‘Je hoeft niet te wachten. Ik ben vrijdag terug.’

‘Ik zou je graag veilig door de paspoortcontrole zien gaan, maar als je het zeker weet... Ik heb nog veel te doen.’

Alex gaf haar een kus en ze keek hem na toen hij terug liep. De man in het zwart en geel was bij de balie aangekomen en zette zijn oranje koffer op de lopende band. Zijn naam stond duidelijk in grote zwarte letters op het oranje label te lezen: trevor lant. Eén voordeel had een koffer met die kleur wel, dacht Polly: je zag hem zodra hij op de band verscheen. Je hoefde je niet af te vragen welke koffer van jou was. De man in het zwarte pak had zijn instapkaart gekregen en liep met zijn kleine, oranje handbagage naar de gate. Polly schoof een plaatsje op en vergat hem.

Dat wil zeggen, ze vergat hem tot hij bij de gate was. Daar zag ze hem opnieuw, en hij kon haar ook moeilijk ontgaan, want Trevor Lant had vier stoelen in de wachtruimte in beslag genomen. Het zag ernaar uit dat het vliegtuig vol zou zijn en alle wachtenden wilden graag zitten. Lant had allerlei dingen uitgespreid om die stoelen te bezetten: het oranje koffertje, twee kranten, een tijdschrift, het jasje van zijn pak, een boek en een plak cake in plasticfolie.

Toen Polly de wachtruimte binnenkwam, liep een vrouw naar Lant toe en vroeg hem of hij er bezwaar tegen had zijn spullen te verplaatsen, dan konden zij en haar moeder daar zitten.

‘Ja, daar heb ik bezwaar tegen.’ Lant keek haar aan. ‘Wie het eerst komt, het eerst maalt. Als u wilde zitten, had u hier eerder moeten komen.’

De vrouw kreeg een kleur. Ze durfde niet meer en liep weg. Daarna probeerde een oude man het, en daarna een vrouw met een schelle stem.

‘Wat hebben jullie toch?’ zei Lant. ‘Hebben jullie me de eerste keer niet gehoord? Ik verplaats mijn dingen niet.’

‘Dat zal wel moeten, meneer.’ Dat was het meisje dat achter de balie stond om de instapkaarten te controleren. Ze was erbij gehaald. ‘Er is hier een mevrouw die niet lang kan staan. Vooruit, meneer, u wilt vast geen moeilijkheden.’

‘Ja, dat wil ik wel,’ zei Lant. ‘Ik wil best wat moeilijkheden. Dat zou de boel wat levendiger maken. Ik verveel me hier dood. Toe dan, verplaats mijn spullen maar, dan zult u zien wat moeilijkheden zijn.’

Polly wachtte niet op het resultaat. Ze liep weg en stond door een van de ramen naar de Boeing 757 te kijken die hen allen over een halfuur naar New York zou brengen. Achter haar werd met stemverheffing gesproken. Er had zich een hele menigte verzameld en er bemoeiden zich nu ook mannen in uniform mee. Maar net toen ze dacht dat de man in het zwarte pak uit de wachtruimte zou worden verwijderd, werd de vlucht omgeroepen en konden ze instappen. Trevor Lant pakte langzaam zijn kranten, zijn boek, zijn jasje, zijn stuk cake en zijn oranje koffertje op en ging in de rij staan.

Omdat ze een businessclass-ticket had, dacht Polly dat ze niets meer met hem te maken zou hebben. Ze was er bijna zeker van dat ze een economyclass-ticket in zijn hand had gezien. Maar soms wordt een passagier naar een duurdere klasse geüpgraded en blijkbaar was dat met Lant gebeurd. Hij had de plaats naast Polly gekregen en zou de komende zeven uur naast haar zitten.

In het begin leek dat geen probleem. Lant zei geen woord. Hij gaf zijn jasje aan iemand van het cabinepersoneel, stopte zijn boek en kranten in het vak voor hem en zette zijn oranje koffertje op de vloer. Toen hij zijn gordel om had, leunde hij achterover en sloot zijn ogen. Ze schatte hem op vijfendertig. Hij had donker haar, een erg bleke huid en dunne lippen. Ze herinnerde zich dat hij een goed gebit en blauwe ogen had. De meeste mensen zouden hem aantrekkelijk noemen, maar hij was zo onbeschoft. Ik hoop dat hij niet onbeschoft tegen mij doet, dacht ze. Daar heb ik een hekel aan.

Polly draaide haar hoofd naar het raam. Ze bedacht dat ze nog nooit een vliegtuig had meegemaakt dat op tijd vertrok. Dit toestel vertrok minstens tien minuten te laat. Ze had een boek bij zich en ze kon het cryptogram in de krant maken. Er kwam een serveerwagentje voorbij en ze nam een glas wijn, en toen nog een. Alex vond het vervelend als ze te veel dronk, maar Alex was er niet bij. Ze las de krant. Er stond een verhaal in over een ontsnapte komodovaraan, een gigantische hagedis, met foto en al. Je zou er nachtmerries van krijgen.

Lant sliep door. Polly kreeg een menu, en ook een voor de man naast haar. Kort daarna kwam de lunch, en Lant werd wakker van het rammelen van haar tafel. Hij ging met een ruk rechtop zitten en stootte bijna tegen het dienblad dat de stewardess haar aanreikte.

‘Je had me wel kunnen vertellen dat de lunch eraan kwam,’ zei hij op scherpe toon tegen Polly. ‘Je had me wakker kunnen maken.’

De stewardess keek haar aan en glimlachte vaag. Ze dacht natuurlijk dat Polly en Lant bij elkaar hoorden. Zo klonk het. Polly beantwoordde de blik niet en gaf Lant ook geen antwoord. Toen zei hij: ‘Ik ben Trevor. Hoe heet jij?’

‘Polly,’ zei ze.

Hij maakte een hele toestand van het installeren van zijn tafel; hij trok eraan en duwde hem te ver naar voren. Polly nam pasta en hij nam kip-kerrie. Polly had honger en ze had haar bord al bijna leeg toen Lant zijn mes en vork neerlegde en zei: ‘Hoe smaakt dat van jou, Polly? Smerig, hè?’

Ditmaal moest ze iets zeggen, al vond ze het irritant om als onderdanig vrouwtje te worden behandeld. ‘Dat van mij was niet slecht.’

‘Als je dat tegen hen zegt, wordt het peil nooit beter. Dan gaat het alleen maar omlaag. Ik weet niet hoe het met jullie is. Jullie pikken alles maar, al is het tweederangs. Hebben jullie geen smaak? Kan het jullie niets schelen?’

Voordat ze antwoord kon geven, deed hij zijn beklag bij de stewardess die hun borden kwam ophalen en gaf haar de opdracht zijn boodschap aan de kok over te brengen. De stewardess zei dat ze het zou doen en Polly vroeg haar of ze haar nog een glas wijn wilde brengen. Wat Lant toen zei, benam haar de adem.

‘Het is niet verstandig om alcohol te drinken in een vliegtuig. Die glazen zijn erg groot. Ze bevatten elk minstens vier eenheden en jij bent nogal een kleine vrouw.’

Ze wilde tegen hem zeggen dat ze het met hem naast zich nodig had, maar ze zei nooit zulke dingen. Ze was niet erg moedig. Als ze grof tegen hem deed, zou hij haar misschien beledigen, een of andere opmerking over haar uiterlijk of kleren maken en dat zou pijn doen. Hij keek over haar schouder naar de foto van de reusachtige hagedis.

‘Ik praatte tegen je,’ zei hij.

‘Dat weet ik,’ zei ze.

‘Daar komt je gif al aan. Doe er wat langer mee. Je wilt vast niet waggelend uit het vliegtuig komen, als we er zijn.’

De stewardess zei tegen hem dat de hoofdsteward zijn verontschuldigingen aanbood. Ze vonden het jammer dat het eten niet naar wens was geweest. Wilde hij een glas dessertwijn?

‘Ik drink niet,’ zei hij. ‘Geef het maar aan haar. Zij kan alles verstouwen.’

Nu had Polly er genoeg van. Als ik niet reageer krijg ik spijt, dacht ze, en ze zei: ‘Bent u altijd zo onbeschoft? Ik wil niet met u praten. Waarom laat u me niet met rust?’

Haar handen trilden, en dat kon hij zien. Hij lachte. ‘Arme kleine Polly. Was pappie dan zo verschrikkelijk?’

Ze voelde dat ze een kleur kreeg. Zo ging het altijd. Ze kon nooit tegen de onbeschoftheid van anderen op. Haar handen gingen dan trillen, ze kreeg een kleur en stamelde de woorden van een kind. Ze had andere manieren om met zoiets af te rekenen, maar dat kon nu niet. Zijn volgende woorden verrasten haar volkomen.

‘Je weet wat ze zeggen. Als een man onbeschoft is tegen een vrouw, doet hij dat omdat hij haar aantrekkelijk vindt.’

‘O ja?’ Ze had nog nooit iemand dat horen zeggen.

‘Maar je bent het wel. Erg aantrekkelijk. Wil je vanavond met me dineren?’

Ze peinsde er niet over. Haar een arm klein ding noemen en tegen haar zeggen dat ze moest ophouden met drinken? Nou, ze kon proberen onbeschoft te zijn, al had ze een kleur en trilden haar handen.

‘Ik ga nog liever dineren met die komodovaraan,’ zei ze met luide stem.

Nu had ze hem getroffen. Zijn gezicht werd rood en wit en nam strakke lijnen aan. Ze wendde met een ruk haar hoofd af en keek uit het raam, al zag ze niets. Toen ze een stem ‘wilt u koffie?’ hoorde zeggen, draaide ze zich weer om. Ze knikte en gaf het kopje van haar dienblad aan. Hij nam ook koffie. Ze zaten voor zich uit te staren, ieder met een kop koffie.

Omdat ze na aankomst in New York regelrecht naar vrienden zou gaan, droeg ze een roomwit broekpak. Het papieren servet van de luchtvaartmaatschappij lag op haar knieën. Ze deed melk in haar koffie en roerde. Toen hij ‘kijk nu eens’ zei, keek ze op. Hij bracht zijn koffie omhoog en goot een straal koffie over haar knie.

De koffie was heet en Polly gaf een schreeuw. De stewardess kwam er vlug aan.

‘Hij goot koffie over me heen,’ riep ze. ‘Hij goot met opzet koffie over me heen. Hij is gek.’

De stewardess keek van de een naar de ander. ‘Het zal vast niet zijn bedoeling zijn geweest...’

‘Natuurlijk niet,’ zei Lant. ‘Natuurlijk niet. Het spijt me zo, Polly. Ik kan je niet zeggen hoe het me spijt. Wat kan ik doen? Mag ik je stomerijrekening betalen?’

Ze zei niets. Ze was bang dat ze zou gaan huilen als ze iets zei. De stewardess probeerde haar broek schoon te maken, maar de vlek ging er niet uit. Polly stelde zich voor dat ze met een grote bruine vlek van de bovenkant van haar dij tot aan haar knie naar haar vrienden toe zou gaan. Ze zou geen tijd hebben om andere kleren aan te trekken. Konden ze haar een andere plaats geven? De hoofdsteward zei dat hij het erg jammer vond, maar er waren geen vrije plaatsen.

Ze ging weer naast Lant zitten. Haar been deed pijn van de hete koffie die op haar huid was gekomen. Ze trok de plaid van de luchtvaartmaatschappij over haar knieën om de vlek te bedekken. De tranen liepen over haar wangen. Ze deed ze dicht en draaide haar gezicht tegen de leuning aan. Hij sliep, zwaar ademhalend. Zijn ademhaling klonk haar als hoongelach in de oren.

Je bent geen kind meer, zei ze tegen zichzelf. Hou op met huilen, laat hem dat niet zien. Ik haat hem, zei een stem in haar, ik haat hem. Ik zou hem willen vermoorden. Ze dacht aan andere mensen die ze zo intens had gehaat, haar tante Pauline, een meisje op school, een vriendje dat haar de bons gaf. Ze had wraak op hen genomen. In het geval van Trevor Lant was wraak niet mogelijk. Haar tranen waren weer opgedroogd, ze kalmeerde en zei tegen zichzelf dat ze hem na de landing nooit meer terug zou zien. Nooit meer.

Ze dommelde in en werd wakker van de stem van de gezagvoerder, die zei dat ze aan hun afdaling naar New York begonnen. Lant sliep nog.