16

Bijna vierhonderd kilometer verderop was hoofdinspecteur Richard Burgess, bij zijn vrienden beter bekend als Dirty Dick, nog geen uur eerder op vergelijkbare wijze gestoord in zijn slaap toen zijn telefoon op een onchristelijk tijdstip in de ochtend overging en de agent die de leiding had over het team dat het huis van Justin Peverell bewaakte dringend om zijn aanwezigheid verzocht. Zijn maag speelde op vanwege het goedkope bier dat Burgess eerder in de pub had gedronken en tijdens het opstaan rees zijn maagzuur borrelend in een harde, vette boer omhoog. Hij keek over zijn schouder naar het bed om zich ervan te vergewissen dat hij die nacht alleen had geslapen. Dat bleek inderdaad zo te zijn. Hij trok de kleren aan die hij de vorige dag ook had gedragen, slikte drie paracetamoltabletten en twee Rennies, dronk een groot glas water dat nog bruiste van de Alka Seltzer, graaide een blikje Coca-Cola uit de koelkast en liep naar de garage. Als hij ’s ochtends geen tijd had voor koffie, gaf cola hem altijd precies de cafeïnekick die hij nodig had om zijn hersens te activeren, had hij gemerkt. De laatste tijd bleef zijn lijf daar een beetje bij achter, maar zijn werk vereiste zelden fysieke inspanning. Vroeg opstaan was meestal het zwaarste onderdeel van zijn dag.

Het verkeer rond Canary Wharf viel in de vroege ochtend gelukkig mee en hij reed snel in noordwestelijke richting langs de buitenste rand van Limehouse en Bethnal Green, en daarna door Hoxton en Holloway. Zijn eindbestemming lag vlak bij Highgate Hill, een klein stukje voorbij Junction Road, en het kostte hem welgeteld net iets meer dan een halfuur om er te komen.

Het huis dat ze als surveillancepost hadden opgeëist stond schuin tegenover Justin Peverells halfvrijstaande huis. Deze luxe vorm van surveilleren was een van de voordelen die hoorden bij Burgess’ nieuwe positie, die voornamelijk draaide rond counterterrorisme en niet uit het laten opdoeken van een waardevol mensensmokkelnetwerk omwille van de dochter van een oude vriend. Voor hem geen roestige Subaru vol hamburgerwikkels van McDonald’s meer en een plastic bekertje om in te pissen. Tegenwoordig hoefden ze alleen maar te zeggen dat de nationale veiligheid in het geding was. Deze omschrijving omvatte een grote verscheidenheid aan zaken en opende talloze deuren, waaronder dus ook deze. Ze hadden de bewoners een nachtje naar een goedkoop hotel gestuurd, waren zelf in het huis getrokken en hadden zich het er gemakkelijk gemaakt. Volgens brigadier Colin Linwood, de leider van het surveillanceteam, hadden de bewoners, die onmiddellijk werden belaagd door visioenen van woest kijkende barbaren met draagbare raketwerpers, niet geweten hoe snel ze moesten maken dat ze wegkwamen.

‘Wat is er goddomme zo belangrijk dat je me vóór zonsopgang wakker maakt?’ zei Burgess nors tegen Linwood nadat hij het huis was binnengestormd.

‘Ze zijn weg, baas,’ zei Linwood.

Burgess wreef over zijn voorhoofd. ‘Wie is weg? Waarheen dan?’

‘French en Saunders, hoofdinspecteur,’ grapte agent Jones gevat, die als het aan Burgess lag voorlopig nog heel lang een gewone agent zou blijven. ‘Ciaran en Darren, natuurlijk.’

‘Wacht even,’ zei Burgess. ‘Even kijken of ik het goed begrijp. Ik geef jullie surveillancedienst en het eerste wat jullie me komen vertellen is dat de mannen op wiens komst we zitten te wachten zijn vertrokken? Of zit ik er nu erg ver naast?’

‘Ze moeten al die tijd al binnen hebben gezeten,’ zei Linwood. ‘Dat konden we onmogelijk weten.’

‘Jeetje zeg, daar was ik zelf nou nooit op gekomen.’ Burgess liet zich in een leunstoel vallen en nam een teug van de cola.

‘Koffie, hoofdinspecteur?’ zei Jones. ‘Ze hebben zo’n sjiek Bodum-apparaat en van die lekkere Colombiaanse fairtrade koffie.’

‘Ach, waarom ook niet,’ zei Burgess. Hij zette het colablikje op een glimmend geboende tafel waar het een kleverige kring achterliet. ‘Zwart, twee suiker. En sterk graag.’

Jones verdween in de keuken. ‘Hoe laat zijn jullie hier ook alweer aangekomen?’ vroeg Burgess aan Linwood. ‘Ik ben het even kwijt.’

‘Zes voor twaalf ’s avonds.’

‘En hoe laat zijn Ciaran en Darren vertrokken?’

‘Zes over halfvier ’s ochtends.’

‘Dat is een verrekt lange tijd. Weten jullie zeker dat jullie niet gewoon niet hebben gezien dat ze naar binnen gingen?’

‘Heel zeker, baas. We hebben zelfs iemand aan de achterkant op de uitkijk staan.’ Hij glimlachte. ‘Die zit daar natuurlijk lang niet zo fijn als wij hier, maar…’

‘Iemand moet nu eenmaal aan het kortste eind trekken.’

‘Tja, zoals ik dus al zei, zaten ze waarschijnlijk al binnen toen wij hier aankwamen.’

‘Wat inhoudt dat hun mannetje in Yorkshire hun al ruim voordat wij onze collega’s in het noorden een gunst bewezen had getipt waar ze Peverell konden vinden.’

‘Kijk, baas,’ zei Linwood. ‘Als ik heel eerlijk ben, hebben ze gezien de omstandigheden gewoon mazzel gehad dat we wilden meewerken.’

‘Ze zijn dus bijna vier uur binnen geweest?’

‘Kennelijk wel.’

‘En jullie hebben verder niemand zien komen of gaan?’

‘Nee.’

Jones kwam terug met een blad met daarop de Bodum en een paar kopjes. ‘We zullen hem maar even laten trekken, hè?’

‘Waar zijn ze naartoe gegaan?’ vroeg Burgess.

‘Ferguson en Wilkes zijn hen gevolgd naar een hotel aan Old Compton Road. Middenklasse. Niets bijzonders. Veel toeristen. Voornamelijk Amerikanen.’

‘Ik hoef goddomme geen beschrijving van dat klerehotel,’ zei Burgess. ‘Ik hoop dat Fergie en Wilkes daar zijn gebleven.’

‘Jazeker, baas. Niemand gaat ergens naartoe zonder dat wij daar van afweten.’

Jones schonk koffie in en ze namen allemaal dankbaar een slokje. ‘Goed gedaan, jongen,’ zei Burgess. ‘Heerlijke koffie. Je wordt nog weleens een echte rechercheur. Luister, volgens mij is het zo gegaan. Brody en French zijn verschrikkelijk lang binnen geweest. Misschien was Peverell er niet en hebben ze al die tijd binnen op hem zitten wachten, of hij was er wel en in dat geval…’

‘Hebben ze hem stevig aan de tand gevoeld totdat ze kregen waarvoor ze waren gekomen?’

‘Zoiets, ja. Goed, zodra wij onze koffie op hebben, zullen we maar eens gaan kijken hoe het er daarbinnen voor staat.’

‘Straks is het iets voor een ambulance, baas,’ zei Linwood. ‘Als ze echt zo lang binnen zijn geweest. Misschien is het beter om meteen naar binnen te gaan.’

‘Nadat agent Jones al die moeite heeft gedaan om zulke lekkere koffie voor ons te zetten? Peverell is een stuk tuig dat minderjarige meisjes het land in smokkelt om ze als prostituee aan het werk te zetten,’ zei Burgess. ‘Hem nog een minuutje of wat laten bloeden is alleen maar goed voor de menselijke genenpool. Brody en Saunders zijn degenen die ons nu naar McCready en de dochter van de inspecteur moeten leiden.’

Ze dronken dus eerst rustig hun koffie op. Intussen kleurde het licht buiten langzaam grijs. Een paar huizen verderop stapte een vermoeid ogende man die terugkwam van de nachtdienst uit zijn auto. Het was een grauwe, bewolkte ochtend. In diverse slaapkamers ging nu het licht aan; mensen stonden op en maakten zich klaar om naar hun werk te gaan. Het was een beschaafde wijk, dacht Burgess. De mensen die hier woonden hadden hard gewerkt om hun eigen stukje Engeland te vergaren en hoewel ze op middelbare leeftijd dan misschien niet rijk waren, kwamen ze ondanks de recente kredietcrisis ook zeker niets tekort. Een volmaakte dekmantel voor zo’n gladjanus als Justin Peverell. Niet dat hij met zijn werk vaak thuis was. Als Peverell echter op McCready had zitten wachten en, veel belangrijker nog, een mooie som geld in het voorzicht gesteld had gekregen in ruil voor vervalste documenten, bestond er een grote kans dat hij het wel de moeite waard had gevonden om een dag of twee te blijven.

‘Zo,’ zei Burgess. Hij zette zijn lege koffiekop neer en stond op. ‘Laten we maar gaan. Heb jij de deuropener, Col?’

‘In de kofferbak.’

Ze haalden eerst de stormram op. Die zouden ze alleen gebruiken als het echt niet anders kon, want ze gaven er de voorkeur aan om het huis onopvallend te betreden in plaats van de hele straat wakker te maken. Anders moesten ze namelijk versterking oproepen om de buren op een afstandje te houden als er iets misging, wat heel vaak het geval was als Burgess erbij was.

De deur was donkerbruin en bovenin zat een raam van matglas. Burgess klopte zachtjes aan en drukte op de bel. Er gebeurde niets. Hij wierp een blik op Linwood, die zijn schouders ophaalde, en voelde aan de deurkruk. De deur zwaaide open. Ze bleven even met hun drieën op de drempel staan en gingen toen naar binnen.

Ze stonden nu in de gang, waar haakjes hingen om jassen aan op te hangen en een mat om schoenen op te zetten. Burgess vermoedde dat de woonkamer rechts van hen achter een andere deur lag. De gordijnen aan de voorkant waren dicht, dus ze hadden niet vanaf de straat naar binnen kunnen kijken.

Burgess ging als eerste naar binnen en deed het licht aan. Hij bleef een fractie van een seconde gebiologeerd en geschokt staan, draaide zich toen om en botste tegen Linwood en Jones aan; hij sloeg dubbel en kotste het Indiase eten en bier van de vorige avond uit op de mat in de gang. De twee andere mannen ondersteunden hem tot hij weer op adem was gekomen en hartgrondig begon te vloeken. Het was voor het eerst sinds zijn opleiding op de politieacademie dat hij tijdens het werk had overgegeven en hij had in zijn carrière echt wel gruwelijke dingen meegemaakt.

Toen Burgess weer wat was gekalmeerd, geholpen door een glas water dat Jones uit de keuken achter in het huis had gehaald, haalde hij een paar keer diep adem. Toen nam hij hen mee naar binnen. Het tafereel was zo geposeerd, zo nadrukkelijk surrealistisch, dat ze allemaal een paar minuten nodig hadden om alles in zich op te nemen en te bedenken wat ze nu eigenlijk precies zagen. Toen deinsden Jones en Linwood met een zakdoek voor hun mond achteruit. Het stonk er verschrikkelijk. Poep, pies en angst ontwijdden de mooie, chique Londense halfvrijstaande woning.

Twee stoelen met een rechte rugleuning die waarschijnlijk bij de eettafel hoorden, stonden ongeveer tweeënhalve meter bij elkaar vandaan tegenover elkaar. Op de ene stoel zat wat eens een heel mooie vrouw moest zijn geweest. Waarschijnlijk Peverells vriendin Martina, gokte Burgess. Ze had lang zwart haar dat over haar bleke, blote schouders bungelde en de rest van haar lichaam was al even bloot, voor zover hij dat tenminste kon zien.

Burgess stelde na een vluchtig voorlopig onderzoek vast dat het heel lang moest hebben geduurd voordat ze was gestorven en dat het een bijzonder pijnlijk proces moest zijn geweest. Haar mond was met grijze tape dichtgeplakt, haar handen waren met dezelfde tape achter haar rug gebonden en haar enkels zaten allebei aan een voorpoot vast. Het was moeilijk te zeggen waaraan ze precies was gestorven. Haar huid zal vol sneden en was op sommige plekken van het vlees getrokken of gesneden, en tussen haar benen zat bloed. De wijs- en middelvinger van haar linkerhand waren bij de eerste knokkel afgeknipt; het vlees was teruggeduwd en het bot was als de punt van een potlood geslepen. Het ene oog was open en staarde doods voor zich uit, en de andere oogholte bevatte slechts de rauwe overblijfselen van een oogbal; over haar wang liep een slijmerig spoor, net bloederige, ongekookte klodders eiwit.

Er was nog meer, veel meer, allemaal dingen die Burgess zich nooit had kunnen voorstellen en zich zou herinneren tot ze zijn lichaam onder de groene zoden stopten. Hij besefte dat hij huilde, maar kon er niets aan doen. Al die schoonheid. Al die pijn en gruwelijkheden. Linwood en Jones waren er trouwens te slecht aan toe om zijn tranen op te merken.

Op de andere stoel zat Peverell, volledig aangekleed, eveneens met een dichtgeplakte mond en met grijze tape geboeid. Op het eerste gezicht leek hij ook dood en was er niemand thuis achter de glazige ogen, maar toen Burgess nog eens goed keek, zag hij dat Peverells borstkas op en neer ging. Zo te zien hadden ze hem met geen vinger aangeraakt, maar als Burgess moest kiezen, zou hij echt niet kunnen zeggen in welke positie hij het liefst zou zitten.

‘Oké,’ zei hij tegen zijn mannen. ‘Sta niet zo naar haar tieten te gluren, Jonesey. Roep Fergie en Wilkes op, en zeg hen dat ze French en Brody nu meteen hiernaartoe moeten brengen. Hiernaartoe, dus. Begrepen? Ik wil met die klojo’s praten vóórdat we met onze leidinggevenden en advocaten te maken krijgen. O ja, Col, de technische recherche bijt ons hier straks vast de strot voor af, maar haal boven even een laken en bedek dat arme mens, oké? En laat iemand in godsnaam kijken of hij hier in huis ergens een goede fles whisky kan opsnorren.’

 

Tracy werd met een schok wakker, omdat Jaff aan haar schouder stond te trekken en ze besefte dat ze waarschijnlijk vroeg in de ochtend in slaap moest zijn gevallen. Misschien gold dat ook wel voor Jaff. Nu was hij echter klaarwakker. Hij was helemaal aangekleed en stond over haar heen gebogen aan de repen van het gescheurde laken te peuteren om haar los te maken. ‘Vooruit, wakker worden,’ zei hij. ‘Wakker worden. Het is tijd om te gaan.’

Tracy deed haar ogen open en bewoog slaperig haar hoofd. Jaff had zelfs al gedoucht, maar zij had niets gehoord. De gordijnen waren open en ze zag dat er in het kantoorgebouw al mensen aan het werk waren. Ze liep met het laken strak om zich heen gewikkeld naar de badkamer. ‘Hoe laat is het?’ vroeg ze.

‘Acht uur. Schiet een beetje op. Je hebt tien minuten.’

Tracy douchte zo snel ze kon. Ze had niet genoeg tijd om iets aan haar haar te doen, dus wreef ze het alleen maar snel droog met de handdoek. Gelukkig was het kort en droogde het snel op. Ze wenste dat ze wat meer schoon ondergoed had, maar ze had de laatste van haar nieuwe slipjes al aan. Het enige wat ze kon doen was het binnenstebuiten draaien voordat ze het weer aantrok. Ze mikte haar beha in de prullenbak. Ze had toch altijd al gevonden dat haar borsten te klein waren, dus dat ding had ze eigenlijk niet nodig. De kleren die ze de vorige avond in het bestelbusje had aangetrokken, konden er nog prima mee door.

Ze stond net haar tanden te poetsen toen Jaff op de deur klopte. ‘Ben je klaar?’

‘Ik kom eraan,’ zei Tracy. ‘Een ogenblikje.’ Ze keek wanhopig om zich heen in de kleine badkamer naar een luik waardoor ze kon ontsnappen, of een of ander wapen. Er was helemaal niets. Het had trouwens toch geen enkele zin, want Jaff had haar verboden om de deur van de badkamer op slot te doen of zelfs maar dicht te doen. Ze spoelde berustend haar mond en liep terug naar de kamer. Jaff snoof net een lijntje coke op, waarschijnlijk niet eens het eerste van de dag.

Het uitchecken verliep voorspoedig. Er zat die ochtend een ander meisje achter de receptie, een zongebruinde brunette, maar wel met dezelfde glimlach en dezelfde flirtende lichaamstaal. Toen hij alles had afgehandeld, slenterde Jaff met die arrogante, zelfverzekerde houding van hem met de sporttas in de hand naar Tracy en hij knikte met zijn hoofd naar de deur. Ze liep met hem mee.

Tracy had verwacht dat ze met een taxi naar de garage zouden gaan, maar Jaff dacht daar kennelijk anders over. Taxi’s konden worden getraceerd, legde hij uit toen ze ernaar vroeg, en taxichauffeurs konden worden ondervraagd. Voorzichtigheid en paranoia bepaalden op dat moment blijkbaar zijn geestelijke gesteldheid. Ze liepen tussen de massa kantoormedewerkers die allemaal op weg waren naar hun kleine werkhokje om daar de dag door te brengen naar de Corn Exchange. Tracy wenste dat zij een van hen was. Alles leek volkomen normaal en toch ook volkomen onwerkelijk. Opeens bedacht Tracy dat ze niet ver van het filiaal van de Waterstone’s was waar ze werkte, en ze overwoog even of ze het erop zou wagen en zou wegrennen. Toen schoot haar weer te binnen wat Jaff had gezegd, de vergeldingsmaatregelen waarmee hij had gedreigd, en ze geloofde hem. Zo wilde ze haar leven niet leven, altijd bang, altijd angstig, voortdurend over haar schouder kijkend. Ze zou dit tot het bittere eind moeten doorzetten. Wat dat eind ook mocht inhouden.

Ze namen een bus naar Harehills. Jaff zat de hele weg zwijgend naast haar met zijn vingers op zijn knie te roffelen, terwijl hij naar buiten staarde. Zo meteen zouden ze in een nieuwe auto naar Londen racen, waar Jaff een nieuwe identiteit zou krijgen, zijn spullen zou verkopen, genoeg contant geld bij zich zou steken om ergens anders opnieuw te beginnen en zou verdwijnen. Tracy geloofde niet echt dat hij haar als blanke slavin ging verkopen en kon ondanks het gewelddadige gedrag waarvan ze getuige was geweest evenmin geloven dat hij haar in koelen bloede zou vermoorden. Met een beetje geluk verloor hij gewoon al zijn belangstelling voor haar zodra hij de plek bereikte waar ze naar onderweg waren en kreeg waar het hem om te doen was; dan zou hij haar vast en zeker dumpen en compleet vergeten. Dat hoopte ze tenminste maar.

‘De volgende halte,’ zei Jaff en ze liepen alvast naar voren. Ze zag dat hij het gezicht van de andere passagiers in zich opnam en analyseerde. Ze stapten bij Roundhay Road en Harehills Lane uit, en sloegen een paar keer een hoek om. ‘Hier is het,’ zei Jaff ten slotte, terwijl hij links afsloeg.

De kleine garage zat ingeklemd tussen een zaak waar naaimachines werden gerepareerd en een winkel die geïmporteerde Aziatische muziek verkocht waaruit heel bizarre geluiden naar buiten zweefden. Tracy kon niet eens horen wat voor instrumenten het waren. Naast de muziekwinkel zat een snackbar met plastic stoelen en tafels. Aan de binnenkant van het raamkozijn lagen dode vliegen, en door de deur waaide een mix van komijn en koriander naar buiten. Tracy vond Indiaas eten best lekker, maar niet als ontbijt.

Aan de overkant van de weg stond een oude school, een gebouw dat uit het eind van de negentiende of het begin van de twintigste eeuw stamde, schatte Tracy, en op de nominatie stond om te worden gesloopt. Daar had Leeds er heel veel van, van die oude gebouwen van rode baksteen die door de jaren heen donker waren gekleurd door fabrieksroet, net als de huizen eromheen. De school werd omringd door hoge, puntige metalen hekken die in een lage betonnen muur zaten geklonken en tussen de barsten in het asfalt op het speelplein stak onkruid omhoog. Een aantal van de ramen was dichtgetimmerd, andere waren gebroken, en het hout en de rode baksteen waren volgekliederd met graffiti. Op een bord was de naam nog vaag te lezen: Harehills Park. Tracy kon echter nergens een park ontdekken. Ze kreeg de kriebels van de plek. Op een paar meter voorbij de school stond een moskee van rode baksteen.

Tracy werd zo in beslag genomen door de school en de moskee dat ze niet meteen in de gaten had wat er gebeurde; pas toen ze Jaff tegen de garagedeur zag trappen en hoorde roepen dat ze hem erin moesten laten, ontdekte ze het bordje met de tekst Gesloten dat half schuilging onder aanplakbiljetten en graffiti.

‘Ze zijn weg, Jaff,’ zei ze. ‘Er is niemand.’

Jaff reageerde zijn woede nu op haar af. ‘Dat zie ik verdomme zelf ook wel. Als jij nou eens ophoudt met het spuien van die zinloze opmerkingen van je en voor de verandering iets nuttigs bijdraagt?’

‘Zoals?’

‘Goeie ideeën, bijvoorbeeld.’

‘Je bent voor het gemak blijkbaar even vergeten dat ik niet met je meedoe. Ik ben hier niet om jou te helpen. Je hebt me gegijzeld.’

‘Maakt niet uit, we zitten evengoed in hetzelfde schuitje. Vergis je niet. Jouw lot hangt samen met het mijne. Een beetje medewerking is dus best op zijn plaats.’

‘Ik heb je al gezegd wat ik ervan vind. Laat me gaan, dan kun jij er in je eentje vandoor. Dan maak je tenminste nog een kans.’

Jaff schudde zijn hoofd. ‘Nee. Echt niet. Ik geef mijn waardevolste bezit echt niet zomaar op.’

‘O? Ik dacht dat je pistool je waardevolste bezit was.’

‘Een pistool is een gebruiksvoorwerp. Jij bent een ruilmiddel.’ Hij zweeg even. ‘Goddomme, dat is het!’

‘Wat?’

‘Jij. Ik heb je al die tijd achter de hand gehouden en nu wordt het tijd om jou in te zetten. Ja, natuurlijk! Wat ben ik toch ook een stomme idioot!’

‘Wat bedoel je? Je maakt me bang.’

Jaff haalde zijn telefoon tevoorschijn. ‘Wat is het nummer van je vader? Zijn mobiel, niet dat van dat klotepolitiebureau.’

‘Mijn vader…’

‘Zijn mobiele nummer. Nu meteen!’

Tracy gaf hem stomverbaasd het nummer. Ze zag dat hij met bevende hand de cijfers intoetste en het mobieltje zachtjes mompelend bij zijn oor hield.

 

‘Ben je alleen?’

Dit was geen normale manier om een telefoongesprek te beginnen en Banks was onmiddellijk op zijn hoede. ‘Ja,’ loog hij, ook al herkende hij de stem niet. In werkelijkheid bevond hij zich in de vergaderkamer van het hoofdbureau van de politie van de westelijke divisie, waar hij met Gervaise, Winsome, Geraldine Masterson, Harry Potter en Stefan Nowak het lot van Justin Peverell en zijn dode vriendin Martina Varakova aan het bespreken was.

Burgess had kort daarvoor contact met hen opgenomen vanuit het huis in Highgate, en Ciaran en Darren waren inmiddels onder politiebegeleiding in een ambulance uit hun hotel weggehaald. Blijkbaar had Ciaran zijn arm op twee plaatsen gebroken toen hij probeerde aan de politie te ontkomen; daarnaast bleek hij ook een aantal kleine sneden en kneuzingen te hebben opgelopen, en een verwonding aan zijn kruis die zijn seksuele escapades de komende jaren weleens flink zou kunnen gaan hinderen. Ze hadden de Boer er geen van tweeën bij gelapt, maar nu Banks nieuwe informatie over hem had, zou hij binnenkort zelf nog wel een keer bij die klootzak langsgaan. En als Burgess in Londen toegang kreeg tot de verhoorkamer, was er trouwens nog van alles mogelijk. Banks had hem nog nooit zo overstuur en woedend meegemaakt.

Hij excuseerde zich bij de aanwezigen en liep naar de gang. ‘Oké,’ zei de stem aan de telefoon. ‘Ik heb een klusje voor je.’

‘Wie ben jij?’

‘Dat doet er niet toe. Hier heb je iemand die je misschien wel kent.’ Er viel een korte stilte en Banks zou hebben durven zweren dat hij op de achtergrond sitarmuziek opving; toen hoorde hij een meisjesstem. ‘Pap, ik ben het! Tracy. Doe alsjeblieft wat hij zegt. Als je dat niet doet, dan…’

‘Tracy? Is alles goed met je?’

Voordat ze antwoord kon geven, kwam de andere stem weer aan de lijn. Jaffs stem, begreep Banks nu. ‘Het gaat hartstikke goed met haar,’ zei hij. ‘En als je wilt dat het zo blijft, luister je heel goed naar wat ik zeg. We zitten in Leeds, in Harehills, bij een opgedoekte garage tegenover een dichtgetimmerde school die Harehills Park heet. Heb je dat?’

‘Leeds. Harehills Park. Ja. Als je haar ook maar met één vinger aanraakt…’

‘Ja, ja. Ik weet het. Dan vermoord je me. Hoe lang heb je nodig om hier te komen?’

‘Ongeveer een uur.’

‘Gelul,’ zei Jaff. ‘Veertig minuten, hooguit vijfenveertig. Maar oké, ik geef je een uur. Geen minuut langer. We zullen naar je uitkijken. Vertel dit aan niemand. Denk ook maar niet dat je iemand kunt meebrengen of een welkomstcomité voor ons kunt organiseren. Zodra ik merk dat de politie in deze buurt actief wordt, gaat je dochter eraan. Ik meen het. Begrepen?’

‘Begrepen,’ zei Banks. ‘Wat wil je dat ik doe?’

‘Dat vertel ik je wel zodra je hier bent. Dit is zonde van je tijd. Vertrek nu meteen.’ De verbinding werd verbroken.

Banks liep snel de vergaderkamer weer in om te zeggen dat een van zijn informanten had gebeld en dat hij even weg moest. Gervaise knikte en het gesprek werd voortgezet. Hij stond in tweestrijd of hij Gervaise de waarheid zou vertellen, wat natuurlijk eigenlijk wel zou moeten, en haar reddingstroepen zou laten organiseren, maar hij wist uit ervaring hoe vreselijk de bureaucratische rompslomp kon zijn door de vele verschillende niveaus waarop toestemming moest worden verleend en de talloze formulieren die daarvoor in drievoud moesten worden ingediend. Hij hoefde zich alleen het recente fiasco rond Patrick Doyle maar voor de geest te halen om te weten wat er allemaal fout kon gaan. Deze keer stond het leven zijn dochter op het spel. Hij dacht terug aan Jaffs waarschuwing en geloofde hem. Hij griste zijn jasje mee van de rugleuning van zijn stoel, rende de trap af en holde naar buiten.

Binnen de kortste keren had hij een auto van het bureau geregeld. Het was net na negenen in de ochtend en wat in Eastvale voor de spits doorging, was al min of meer opgelost tegen de tijd dat hij door de vele straatjes met eenrichtingsverkeer zijn weg naar York Road zocht. Het was prachtig weer, het verkeer reed vlot door en hij was binnen veertig minuten bij de ringweg rond Leeds. Hij had niet eens muziek opgezet. Hij wilde niet worden afgeleid. Hij moest een plan bedenken, hij moest nadenken.

Banks kende het gebied van Harehills slechts oppervlakkig, en was niet bekend met de achterafstraatjes en -steegjes, dus dit bleek een van de zeldzame momenten dat een navigatiesysteem in de auto zijn waarde bewees. Gelukkig kreeg hij deze keer niet voor een stenen muur te horen dat hij zijn bestemming had bereikt en kwam hij al evenmin in Guiseborough terecht, terwijl hij het ding toch echt had ingesteld op Northallerton. Toen hij de straat in draaide, rees een meter of honderd voor hem aan de rechterkant de dichtgetimmerde school op met daartegenover de gesloten garage en een snackbar. Het was een vreemde plek om met iemand af te spreken en Banks vermoedde dat Jaff daar iets was komen zoeken, maar het niet had gevonden. De garage leek hem de meest voor de hand liggende aanwijzing. Als het moest, zou hij de naam van de eigenaar achterhalen en uitzoeken of hij in verband kon worden gebracht met McCready of Fanthorpe. Nu wilde hij eerst met eigen ogen zien dat Tracy ongedeerd was.

Banks bleef voor de garage staan, precies zoals hem was opgedragen. Hij tuurde links en rechts de straat door, maar kon niets bijzonders ontdekken. Een paar mannen in traditionele kleding gingen de moskee in of misschien kwamen ze juist wel naar buiten. Een paar in een zwarte boerka gehulde vrouwen wandelden kletsend met hun boodschappen door de straat. Een doodgewone dag in een doodgewone straat.

Overal stonden auto’s geparkeerd. Sommige moesten nodig tegen roest worden behandeld of konden wel een nieuwe band gebruiken, maar er was niets opvallends bij. Een zilverkleurige driedeurs-Honda kwam achter Banks aan de straat in rijden en bleef aan de andere kant van de weg achter een gele Fiesta met een deuk in het portier staan, maar de jongen in het donkerblauwe sweatshirt met capuchon en de zwarte joggingbroek die uitstapte en de reparatiezaak voor naaimachines binnenging, keek niet één keer in Banks’ richting.

In de achteruitkijkspiegel zag Banks twee mensen dicht tegen elkaar aan gedrukt als een verliefd stelletje uit de snackbar komen; een van hen had een grote, propvolle sporttas bij zich en de ander een leren schoudertas. De kleinste van de twee was Tracy en zijn hart maakte een sprong in zijn borstkas toen hij haar zag. Ze stapten achter in de auto en de stem van het telefoongesprek zei: ‘Rijden.’

Banks reed weg.

‘Geef me je telefoon,’ zei Jaff toen ze op de hoofdweg reden. Banks haalde zijn mobieltje uit zijn zak en gaf het aan hem. Hij zag dat Jaff het uitzette. Hij was een lange, knappe knul met mooie wimpers, een goudbruine huid en grote, bruine ogen. Banks begreep best dat vrouwen hem aantrekkelijk vonden. Tracy zat zo ver mogelijk bij hem vandaan in elkaar gedoken op het randje van de bank; ze oogde bleek en heel bang. Banks had graag tegen haar gezegd dat het wel goed zou komen, dat papa er nu was en dat er niets aan de hand was, maar hij kreeg de woorden in Jaffs aanwezigheid niet over zijn lippen. Hij moest er voorlopig genoegen mee nemen dat ze nog leefde en ogenschijnlijk ongedeerd was.

Nu hij haar zo zag, moest hij terugdenken aan die keer toen ze een jaar of twaalf was en hem in tranen had verteld dat een van de meisjes op school haar voortdurend pestte en haar al een hele tijd haar lunchgeld afhandig maakte. Banks had haar graag willen omhelzen, zoals hij toen ook had gedaan, en ervoor zorgen dat haar verdriet verdween.

‘We gaan naar Londen,’ zei Jaff. ‘Ik neem aan dat je de weg wel kent?’

Banks knikte. Hij wist dat het totaal geen zin had om naar Londen te gaan, dat Martina Varakova dood was en Justin Peverells geestelijke gezondheid pleite was, misschien wel voorgoed. De valse documenten waren in handen van de Metropolitan Police. Hij was echter niet van plan Jaff dat te vertellen. Het was van levensbelang dat Jaff nog steeds geloofde dat hij zijn vrijheid tegemoet ging.

‘Waar ergens in Londen?’

‘King’s Cross. Je kunt ons daar afzetten en dan laat ik haar binnen een halfuur gaan.’

Dat vond Banks helemaal niets, maar het was veel te vroeg om al met hem te gaan onderhandelen. Tegen de tijd dat ze bij King’s Cross aankwamen, was de machtsbalans misschien wel iets meer in zijn voordeel omgebogen. Ze hadden waarschijnlijk niet bij het huis in Highgate afgesproken, bedacht Banks. Daarom waren Ciaran en Darren natuurlijk vertrokken toen ze eenmaal klaar waren met Justin en Martina. Ze zouden Jaff en Tracy ergens opwachten, maar hadden nog niet gezegd waar. ‘Je hebt aardig wat problemen veroorzaakt, Jaff,’ merkte hij zonder zijn hoofd om te draaien op.

‘Meneer McCready graag. Dat is jullie eigen stomme schuld. Leven en laten leven, zeg ik altijd maar.’

‘Heb je dat ook tegen Annie gezegd toen je haar neerschoot?’

Jaffs mond verbreedde zich in een sluwe grijns. ‘Was ze soms jouw meissie? Eeuwig zonde van zo’n lekker ding, maar ja, nood breekt wet. Rij nu maar gewoon. Ik heb geen zin om te praten.’

‘Gaat het, Tracy? Zit je goe…’

‘Rijden, zei ik.’ Banks voelde een harde metalen cirkel in zijn nek en wist dat het de geluidsdemper van de Baikal was.

‘Je schiet er niet zoveel mee op als je mij nu neerschiet,’ zei hij.

‘Ik laat je alleen maar even voelen wie hier de baas is. Ik kan haar natuurlijk ook altijd nog neerschieten in plaats van jou. Misschien in haar been of zo. Of in haar maag. Kop dicht en rijden dus. En probeer maar niet om aandacht te trekken met je rijgedrag, want dan zul het je berouwen.’

Banks nam de oprit naar de rondweg in oostelijke richting, sloeg rechts af en reed door Seacroft, Killingbeck en Cross Gates naar de M1 bij Selby Road. Hij wist dat hij op tientallen beveiligingscamera’s te zien moest zijn, maar dat niemand daar een greintje aandacht aan zou schenken, omdat zijn papieren allemaal in orde waren, de auto niet was gestolen en hij niet werd gezocht. Tenzij iemand zijn aanwezigheid daar vreemd vond en bij het hoofdbureau van de westelijke divisie informeerde waar hij naartoe ging, wat niet echt waarschijnlijk was. De politie reed voortdurend overal in onopvallende politiewagens rond.

‘Zet eens wat muziek op,’ zei Jaff.

‘Wat wil je horen?’

‘Heb je iets van The Beatles?’

‘Jazeker.’

‘Nou, die vind ik dus echt waardeloos. Jazz misschien?’

Banks luisterde tijdens het rijden niet vaak naar jazz, maar had wel een flinke verzameling op zijn iPod staan. ‘Iets speciaals?’

Kind of Blue.’

‘Geen enkel probleem.’

‘Een van de vriendjes van mijn moeder in Mumbai draaide Kind of Blue echt de hele tijd,’ zei Jaff zo zacht dat het leek alsof hij het tegen zichzelf had. ‘Als ik hem zag, vroeg ik altijd: “Speel Miles voor me, speel Miles voor me.” Mijn moeder had heel veel vriendjes. Ik heb van alles van hen geleerd.’ Hij zweeg en Bill Evans zette de piano-intro van So What? in, gevolgd door de bas, en al snel vulde de muziek van Miles’ trompet en Coltranes tenorsax de hele auto. Het was erg onwerkelijk, vond Banks. Hier reed hij dus met een wanhopige man met een pistool in zijn auto die zijn dochter en hem had gegijzeld in de richting van de M1, misschien wel zijn noodlot tegemoet, ook al mocht God weten wat dat inhield, terwijl een van de mooiste jazzalbums aller tijden uit de luidsprekers schalde. Er werd geen woord gezegd. Banks balanceerde op het randje van de maximumsnelheid, maar ging er nooit zo ver overheen dat hij ongewenst de aandacht zou trekken. Af en toe keek hij in de achteruitkijkspiegel naar Tracy, die met gesloten ogen op haar duim zoog zoals ze als klein kind ook had gedaan; ze sliep niet, want haar mond stond strakgespannen en haar oogleden bewogen af en toe onrustig. Jaff staarde met een grimmig gezicht uit het raam.

Pas toen ze Sheffield waren gepasseerd wist Banks zeker dat dezelfde zilverkleurige driedeurs-Honda die hij in Harehills ook al had gezien nu op enige afstand achter hem op de snelweg bleef rijden. Hoewel hij niet bevooroordeeld wilde overkomen, had hij het, nu hij er goed over nadacht, op dat moment eigenlijk best raar gevonden dat iemand in een sweatshirt met capuchon en een joggingbroek een reparatiezaak voor naaimachines binnenging.

 

Hoofdinspecteur Catherine Gervaise zette haar leesbril af en wreef in haar ogen. Het was jaren geleden dat ze bijna de hele nacht was opgebleven en alleen tussen twee en drie even snel een dutje had gedaan in haar kantoor, en ze voelde zich gesloopt. Een dutje was weliswaar mooi meegenomen, maar tegenwoordig was ze daarna vaak nog vermoeider dan ervoor. Hoewel ze er apetrots op was dat ze als eenvoudige wijkagent was begonnen voordat ze in het versnelde promotieprogramma van de politie werd opgenomen en zich erop liet voorstaan dat zij een groot deel van het zware werk waarover haar mensen zich bij haar kwamen beklagen zelf ook ooit had gedaan, moest ze eerlijk toegeven dat ze in die tijd heel vaak op cursus was geweest, een universitaire studie had gevolgd en regelmatig tentamens had gehad, waardoor ze slechts heel af en toe haar uniform had hoeven aantrekken, en voornamelijk een administratieve functie had bekleed in plaats van actief te zijn als rechercheur. Haar ogen deden pijn, haar hersens werkten traag en haar lijf voelde zwak aan. Ze wilde naar huis en naar bed, maar moest in plaats daarvan allerlei beslissingen nemen.

Gervaise dronk wat van de sterke koffie die Winsome Jackman haar was komen brengen, maar dat had blijkbaar weinig effect. Het was al ver in de ochtend en haar vermoeidheid was niet meer met koffie te verhelpen. Nou ja, de smaak en warmte van het donkere vocht wisten haar bewustzijn gelukkig wel nog net op een bestaansminimum te houden, ook al voelde ze zich als een van de zombies uit de films waar haar zoon zo graag naar keek. Winsome zat tegenover haar aan de andere kant van het bureau. Zij zag er fit en fris als een hoentje uit, dacht Gervaise, maar ja, ze was dan ook twintig jaar jonger en veel meer aan zulke lange dagen gewend.

‘Ik heb net Dirty Dick – ik bedoel hoofdinspecteur Burgess – aan de lijn gehad,’ zei Winsome.

‘Toe maar. Jullie kunnen het blijkbaar erg goed met elkaar vinden. Wees voorzichtig. Volgens mij is die man een wandelende ramp,’ zei Gervaise. ‘Wat had hij te melden?’

‘Ze hebben nog steeds niets uit de twee verdachten losgekregen over de betrokkenheid van de Boer.’

‘Tja, dat verbaast me ook helemaal niets,’ zei Gervaise.

Winsome glimlachte. ‘Eén ding hebben ze echter wel prijsgegeven – nou ja, Darren Brody dan – en dat is de locatie waar ze hadden afgesproken.’

‘Justin Peverell, Jaff en Tracy?’

‘Ja. Hampstead Heath, vlak bij Highgate Ponds.’

Gervaise dacht even na. ‘Dat betekent dat McCready waarschijnlijk nog steeds onderweg is. Kennelijk is hij heel voorzichtig te werk gegaan voor het geval iemand Peverells huis op het spoor was.’

‘Hij kan onmogelijk hebben voorzien wat er zou gebeuren.’

‘Nee. Ik ben ervan overtuigd dat hij daar niets van afweet, want anders zou hij zo snel hij kon de andere kant op gaan. Hmm, misschien doet hij dat ook wel.’ Gervaise schudde haar hoofd. ‘Ik weet het niet meer, Winsome. Wat moeten we toch in vredesnaam doen?’

‘Hoofdinspecteur Burgess stelde voor om McCready op de Heath met een gewapend ontvangstcomité te verwelkomen.’

Gervaise snoof minachtend. ‘Ja, dat is echt iets voor hem. En Tracy Banks dan?’

‘Hij zei dat hij dacht dat hij het kleinschalig kon houden, zodat McCready pas in de gaten zou krijgen wat er gebeurde wanneer het al te laat was.’

‘Dat betwijfel ik. We weten inmiddels hoe gemakkelijk zulke dingen uit de hand kunnen lopen. Waar is inspecteur Banks trouwens? Hij blijft wel erg lang weg.’

‘Dat weet ik niet,’ zei Winsome. ‘Hij is in elk geval niet hier.’

Gervaise fronste haar wenkbrauwen. ‘Heeft hij eigenlijk gezegd waar hij naartoe ging?’

‘Naar een informant, geloof ik. Ik weet niet precies waar. We zaten net midden in de bespreking over Justin Peverell en die arme vriendin van hem.’

Gervaise keek op haar horloge. ‘Hij zou nooit zo lang wegblijven, ongeacht wat er aan de hand is. Daarvoor maakt hij zich veel te veel zorgen om Tracy. Probeer zijn mobiel eens, Winsome.’

Winsome toetste Banks’ mobiele nummer in. ‘Hij staat uit,’ zei ze.

‘Dat is helemaal niets voor hem. Waarom zou hij in zo’n belangrijk stadium van een onderzoek waar hij persoonlijk bij is betrokken zijn mobieltje uitzetten?’ Gervaise voelde dat haar hersenen tot leven kwamen, ook al gebeurde dat vrij chaotisch en vlogen de vonken alle kanten op zonder dat de juiste gloeilampen aansprongen of bruikbare connecties tot stand werden gebracht. Haar gedachten rolden wild door haar hoofd als een slecht gemikte bal door een flipperkast, maar gelukkig zat er wel beweging in. ‘Help me eens op weg, Winsome. Wat gebeurt er toch allemaal?’

‘Ik weet het ook niet,’ zei Winsome. ‘Tenzij…’

‘Wat?’

‘Tenzij inspecteur Banks loog en het helemaal geen informant was.’

‘Je hoeft echt niet zo te schrikken van die gedachte. Dat doen mensen nu eenmaal. Soms om heel goede redenen.’

‘Ja, hoofdinspecteur,’ zei Winsome stijfjes.

‘Goed, als Alan loog of een smoes gebruikte – hij is inderdaad de gang op gegaan om dat gesprek te voeren – dan was het misschien Tracy wel. Voor haar zou hij absoluut liegen.’

‘Het kan ook McCready zijn geweest.’

‘In beide gevallen zou hij nu dus in de problemen kunnen zitten.’

‘Ik maak me vooral zorgen als het McCready is,’ zei Winsome. ‘Hij heeft vrij veel pech gehad met zijn vervoer. Misschien heeft hij inspecteur Banks nodig om hem naar Hampstead te brengen.’

De neuronen deden hun werk gelukkig weer en de score op de flipperkast schoot omhoog. ‘Luister,’ zei Gervaise. ‘Zoek uit welke auto Alan heeft meegenomen en kijk of we in het geautomatiseerde nummerbordherkenningssysteem kunnen komen om te zien waar hij zit. Als je gelijk hebt, is hij op weg naar Hampstead Heath in Londen en moeten we kunnen zien hoe ver hij al is opgeschoten.’

‘Moeten we de verkeerseenheden langs de snelweg waarschuwen?’

‘Nog niet. Met een wilde achtervolging op de snelweg schieten we niets op. Zeker niet als Alan en Tracy met een gewapende McCready in een van de auto’s zitten. Laten we ons voorlopig maar een beetje gedeisd houden tot we zeker weten wat er precies is gebeurd. Als ze inderdaad onderweg zijn naar Hampstead hebben we genoeg tijd om iets te bedenken. Bel Burgess ook nog een keer op. Probeer hem ervan te overtuigen dat voorlopig een zachte aanpak geboden is.’

‘Hebt u al een plan bedacht, hoofdinspecteur?’

‘Was dat maar waar, Winsome. Was dat in godsnaam maar waar.’

 

Banks was tijdens de rit over de M1 met zijn zwijgzame passagiers en de harde muziek eveneens bezig om een plan te bedenken. Hij was er inmiddels al achter dat Jaffs stemming elk moment kon omslaan. Misschien werd de druk van het voortdurend op de vlucht zijn hem te zwaar. Daarnaast had hij in de auto ook cocaïne zitten snuiven. Er was al zoveel misgegaan dat hij er steeds meer aan ging twijfelen of ze het wel gingen redden. Banks wist dat hij, zodra hij eenmaal een plan had bedacht, voorzichtig te werk moest gaan en het juiste moment afwachten.

Zijn eerste prioriteit was Jaff het pistool afhandig te maken. Zonder het wapen was hij nergens. Het pistool zat in de sporttas; daarvan was Banks overtuigd. Dat bleek duidelijk uit de manier waarop Jaff de tas voortdurend tegen zich aan klemde, er af en toe een hand in stak en iets vastpakte waaraan hij kennelijk moed en zelfvertrouwen ontleende. Het zou niet gemakkelijk worden om het hem af te pakken, en zodra hij Jaff en Tracy eenmaal bij King’s Cross had afgezet, was die kans helemaal verkeken. Zover mocht hij het niet laten komen.

‘Ik moet naar de wc.’

Dat was Tracy. Banks zette de muziek zachter. Nog meer Miles: Someday My Prince Will Come. ‘Wat zei je, liefje?’ vroeg hij.

‘Nou, dat kan dus niet,’ kwam Jaff tussenbeide. ‘We stoppen niet.’

‘Ik heb maar vijf minuten nodig,’ sputterde Tracy tegen.

‘Wat zeg ik nou net? We stoppen niet.’

‘Wat wil je dan dat ik doe? Moet ik soms in de auto plassen?’

‘Ik wil dat je wacht.’

‘Dat kan ik niet. Ik zit al een halfuur met mijn benen over elkaar. Ik kan echt niet langer wachten. We komen zo meteen langs een tankstation. Ik moet echt ontzettend nodig.’

Jaffs hand graaide in de sporttas. ‘Ik zeg dus net…’

Tracy draaide zich om en keek hem aan. ‘Wat ben jij in vredesnaam voor iemand? Wat kan dat nou voor kwaad? Denk je nu heus dat ik er op het parkeerterrein vandoor ga, terwijl je me precies hebt verteld wat je dan allemaal gaat doen? Terwijl jij hier met mijn vader zit? Denk je nu echt dat ik wegren, terwijl jij hem met je pistool onder schot houdt? Waar ben je eigenlijk bang voor? Wat denk je in godsnaam dat ik zal doen? Dat ik keihard ga lopen schreeuwen dat je een pistool hebt, zodat je nog meer onschuldige mensen kunt neerknallen? Allejezus, doe toch eens normaal, Jaff. Ik moet heel nodig naar de wc. Dat is alles.’

Er viel een korte stilte na Tracy’s uitbarsting. Banks hield zijn adem in, vol bewondering voor het lef van zijn dochter, maar onzeker over hoe Jaffs wispelturige brein zou reageren.

‘Goed dan,’ zei Jaff ten slotte. Hij tikte Banks op zijn schouder. ‘Ik lust wel een kop koffie. Je hebt mevrouw gehoord, James. We gaan er bij het volgende tankstation af.’

Banks dacht pijlsnel na. Zou dit een geschikt moment zijn? Hoe moest hij het aanpakken? Een beker hete koffie in Jaffs gezicht smijten, de sporttas grijpen, naar Tracy gooien en Jaff in een gevecht van man tot man aanpakken? Het was een mogelijkheid, misschien wel de enige. Jaff staarde trommelend met zijn vingers op zijn bovenbenen uit het raam. Hij zette alles op een rijtje, begreep Banks, hij probeerde elke invalshoek te voorzien, elk moment, elke beweging die fout voor hem kon uitpakken, zoals al zo vaak was gebeurd. Vanaf het moment dat ze uit de auto stapten, zou hij supergespannen, superonvoorspelbaar en supergevaarlijk zijn. Banks reed de afrit op en zocht in zijn achteruitkijkspiegel naar de zilverkleurige driedeurs-Honda, maar hij zag hem nergens. Misschien had hij het zich alleen maar ingebeeld.

 

Het parkeerterrein was ongeveer halfvol, vooral gezinnen met kinderen. Banks parkeerde de auto op de plek die Jaff aanwees, zette de motor uit en deed het portier open. Hij voelde de wind in zijn gezicht. Het was ook net begonnen met motregenen.

‘Niet zo snel,’ zei Jaff. ‘Voordat we ook maar ergens naartoe gaan, spreken we eerst een paar basisregels af.’

Banks trok het portier weer dicht.

‘Schiet een beetje op,’ zei Tracy. ‘Het doet pijn.’

‘We blijven bij elkaar, begrepen?’ zei Jaff. ‘Tracy loopt naast mij en jij gaat voorop. Ik hou mijn hand de hele tijd op het pistool, dus probeer maar niet weg te rennen. Denk eraan: als de een uit mijn blikveld is, is de ander dat niet.’

Banks had Jaff graag gevraagd of hij echt zou schieten op een openbaar parkeerterrein, maar hield zijn mond. Ten eerste was Tracy bijna wanhopig en Banks wilde dat ze allemaal zo snel mogelijk uit de auto stapten, zodat zijn kans om de situatie onder controle te krijgen toenam. Ten tweede vermoedde hij dat Jaff inmiddels zo opgefokt was dat hij waarschijnlijk inderdaad zou schieten. Banks had hem op de achterbank van de auto nog meer lijntjes coke zien snuiven en gemerkt dat hij ontzettend zenuwachtig was geworden.

‘Je zegt het maar,’ zei Banks. Hij trok weer aan de deurkruk.

Ze stapten allemaal uit en liepen over het parkeerterrein naar de toiletten en het restaurant. Bij de ingang stonden een paar speelautomaten en daar tegenover was een klein winkeltje. Naast de winkel waren de heren- en damestoiletten.

‘Hoe moeten we nu bij elkaar blijven?’ vroeg Banks met een blik op de stroom mensen die de toiletten in en uit ging.

‘Niet zo bijdehand, man. Dat kan natuurlijk niet. Francesca gaat naar binnen. Wij blijven hier.’

‘Ja, maar ik moet ook,’ zei Banks. ‘Ze heet trouwens niet Francesca.’

‘Dat weet ik ook wel. Ik vind Francesca gewoon mooier. Jij wacht netjes op je beurt. Vooruit, Francesca. En geen streken uithalen. Probeer maar niet om iemands telefoon te lenen of een berichtje door te geven. Vergeet niet wat ik heb gezegd. Je pa is hier bij mij.’

Tracy rende de damestoiletten in. Jaff stond dicht naast Banks; hij had zijn hand in de sporttas gestoken en zijn ogen, die onrustig alle kanten op vlogen, waren wagenwijd opengesperd.

‘Je komt hier nooit mee weg, dat snap je toch zeker wel, hè?’ zei Banks luchtig in de hoop er zo achter te komen hoe ver hij Jaff kon pushen.

‘Hoe weet jij dat nou?’

‘Je kunt nu nog stoppen. Dat zou tijdens een rechtszaak voor je kunnen pleiten.’

‘Gelul. Ik heb een smeris neergeschoten.’

‘Ja, maar je hebt haar niet vermoord.’

‘Ik wil niet de gevangenis in. Dat overleef ik nooit.’

‘Daar kom je niet onderuit.’

‘Daarom doen we dus gewoon wat ik zeg.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Wat duurt dat lang.’

‘Tja, vrouwen, hè?’ zei Banks.

Jaff lachte. Het was een krankzinnig lachje en één of twee voorbijgangers keken hem nieuwsgierig aan. Gelukkig kwam Tracy op dat moment naar buiten. Jaff droeg haar op om daar, op die plek, te blijven wachten, terwijl Banks en hij naar de wc gingen. Toen ze weer naar buiten kwamen, stond ze nog steeds als vastgenageld op dezelfde plek.

‘Tot zover gaat het goed,’ zei Jaff. ‘Laten we iets te eten gaan halen.’

Ze liepen naar het afhaalrestaurantje boven waar ze koffie en sandwiches kochten die Banks in opdracht van Jaff meenam, ongetwijfeld zodat hij zelf zijn pistool kon vasthouden. Het eten zat in een zak, waardoor het moeilijk voor Banks werd om ongezien de deksel van de koffie te halen en deze in Jaffs gezicht te smijten. Het was echter een flink stuk lopen naar de auto. Banks had geen kans gezien om met Tracy te praten en haar te laten weten wat hij van plan was. Hij vertrouwde op haar overlevingsinstinct en haar snelle begrip van de veranderende situatie. Ze moest gewoon zijn voorbeeld volgen.

Ze wandelden rustig terug; Banks liep voorop, zoals hem was opgedragen, en Jaff liep achter hem met zijn hand in de sporttas en met Tracy naast zich. Banks vond het geen prettig idee dat hij de precieze positie en bewegingen van zijn tegenstander niet kon zien, maar vermoedde dat hij de zak voldoende met zijn lichaam kon afschermen om zijn vrije hand er ongezien in te steken en de deksel van de koffiebeker te halen. Hij besefte dat een deel van de inhoud Tracy ook kon raken, want Jaff liep heel dicht naast haar, maar daar was niets aan te doen. Hij zou zo nauwkeurig mikken als onder de omstandigheden mogelijk was.

Ze liepen tussen de geparkeerde auto’s door, soms achter elkaar als de ruimte te smal was, en kwamen steeds dichterbij. Banks trok de deksel los en brandde zijn vingers aan de warme, zwarte koffie. Zijn gezicht vertrok van de pijn, maar hij wist te voorkomen dat hij het uitschreeuwde. Blijkbaar hadden zijn bewegingen hem toch verraden, want Jaff droeg hem op om zich om te draaien. Er waren geen andere mensen in de buurt, hoewel Banks op de M1 auto’s voorbij hoorde zoeven en hij vroeg zich af of dat het laatste was wat hij ooit zou horen.

Hij draaide zich met de beker koffie in zijn hand om en de spetters beten gloeiend in de gespannen staande huid tussen zijn duim en wijsvinger. Jaff had het pistool al uit de sporttas gehaald en tegen Tracy’s hoofd gezet. Terwijl Banks de koffie losliet en de zak met eten op de grond liet vallen, begon een vrouw die vier rijen verderop met haar twee kinderen naar hun auto liep te gillen. Jaff draaide zich om in de richting van het lawaai, maar ze had de kinderen al achter de auto gesleurd.

Jaff draaide zich weer terug naar Banks en richtte met zijn arm om Tracy’s hals geslagen het wapen op hem. Er klonk nog meer geschreeuw, gevolgd door het geluid van rennende mensen, autoportiers die werden dichtgegooid en motoren die werden gestart. Jaffs gezicht vertrok van woede en verwarring. Hij raakte de controle kwijt, dacht Banks; hij kon elk moment schieten.

Terwijl Banks zich schrap zette om de kogel op te vangen, verdween de rechterbovenkant van Jaffs gezicht opeens in een roodgrijze nevel. Het pistool rolde ratelend over het asfalt. Jaff trilde als een marionet die niet langer naar de touwen luisterde, spreidde zijn armen en verloor zijn evenwicht. Tracy wierp zich in Banks’ armen. Banks zakte op zijn knieën, drukte haar stevig tegen zijn borst en schermde haar af tegen het tafereel achter haar. Hij voelde dat ze haar armen stevig om hem heen klemde en haar hoofd tegen zijn schouder drukte, en hoorde haar door haar tranen heen zachtjes ‘papa, papa, papa, het spijt me zo’ roepen.