Hoofdstuk 1

 

 

 

‘Alles goed met je, cowboy?’ De stem klonk koel en opvallend licht.

De ogen van Alisdair MacLendon schoten open. Het blauwe zwaailicht gaf het jeugdige gezicht, dat hij schuin naast zich zag, een onwezenlijke aanblik. Zelfs nog te jong om zich te scheren, dacht MacLendon versuft. Bovendien spreekt niemand mij met ‘cowboy’ aan, zeker niet zo’n snotneus.

Bewegen was een vergissing. Opeens zag hij sterretjes voor zijn ogen; het was net alsof de een of andere idioot met een drilboor een stuk uit zijn hersenpan probeerde te halen.

Hé, cowboy!’ De lichte stem klonk scherper. ‘Doe je ogen open. Zeg waar het pijn doet.’

‘Aan mijn hoofd!’ Na een vloek te hebben gemompeld, sperde hij zijn ogen open. Niemand, maar dan ook niemand, noemde hem ‘cowboy’.

‘Sergeant!’ De lichte stem, die iemand riep die zich buiten het gezichtsveld van MacLendon bevond, kreeg opeens een ondertoon van gezag. ‘We hebben hier iemand met een hoofdwond.’

‘Die idioot had zijn veiligheidsriem niet aan. Hij heeft de voorruit in zijn gezicht gekregen. De rest weet ik niet.’

‘Roep het ziekenhuis op.’

Het jeugdige gezicht wendde zich weer naar MacLendon toe, die op dat moment graag had willen braken. Wat was er gebeurd? O ja, de een of andere mafkees in een blauw scheurijzer was met zo’n honderdveertig kilometer per uur door het rode licht gereden. Hij kon zich nog de misselijk makende klap herinneren waarmee zijn hoofd tegen de portierstijl was geklapt.

‘We gaan jou eens een beetje nakijken, cowboy,’ zei de jonge jongensstem sussend.

Meteen daarop voelde hij vingers de zijkanten van zijn hoofd betasten. ‘Au!’ riep hij, toen ze bij de plek kwamen waar hij de drilboor voelde.

‘Dat zal wel een fikse buil worden,’ klonk het. ‘Doet er verder nog iets pijn?’

‘Nee.’

De jongen ging, gehurkt, iets verder van hem vandaan zitten. Voor het eerst kon MacLendon onderdelen van een uniform van de bewakingsdienst onderscheiden - een nylon jack, een baret, een pistool in een holster en kapiteinsstrepen op de mouwen. Kapiteinsstrepen? Daarvoor was dat joch veel te jong.

‘Heb je het koud?’ vroeg de jeugdige kapitein. ‘We hebben helaas geen dekens, maar over een paar minuten is de ambulance hier.’

‘Ik voel me prima.’ Als onder ‘prima’ tenminste werd verstaan: een mes in je hersens, sterren voor je ogen en een zwoegende maag. ‘Wat doet een kapitein op patrouille?’ vroeg hij, om even niet aan zijn eigen ellende te hoeven denken.

De jonge kapitein reageerde met een grijnsje en een licht schouderophalen. ‘Het houdt de troepen alert als ik op de meest onverwachte momenten kom opdagen. Vrijdag rond middernacht leek me een goed tijdstip voor een kleine inspectie.’

Die kapitein met dat kindergezicht was een man naar MacLendons hart. Hij moest toch wel ouder zijn dan hij eruitzag. Een kapitein kon toch niet...

Hij kneep zijn ogen dicht, omdat hij ineens een golf van misselijkheid voelde oprijzen.

‘Hé, cowboy!’ De stem klonk dringend. ‘Wakker blijven! Praat met me!’

Hij vloekte nogmaals. ‘Ik ben geen cowboy!’ De fonkeling die plotseling in zijn blik verscheen, was voldoende overtuigend om de kapitein met de ogen te doen knipperen.

‘Neem me niet kwalijk. Je ziet er wel een beetje uit als een cowboy.’ De ogen van de jonge kapitein gleden koeltjes over zijn spijkerbroek, zijn leren laarzen met puntneuzen en zijn met schapebont afgezette jack. ‘En ik dacht dat ik een cowboyhoed op de bank had zien liggen.’

Snotneus, dacht MacLendon. Even speelde hij met de gedachte te vertellen wie hij was. Dat besloot hij toch maar niet te doen. Hij zou er meer van kunnen genieten wanneer hij zich eenmaal beter voelde.

Het jeugdige hoofd boog zich opzij. ‘Ik hoor een ambulance, sir,' zei de kapitein met nadruk op die overdreven beleefde aanspreekvorm. Hij boog zich voorover om de veiligheidsriem los te maken.

Er drukte iets zachts tegen de kin van MacLendon, wat hem ertoe bracht scherp in te ademen.

‘Heb ik u pijn gedaan?’ vroeg de kapitein onmiddellijk.

‘Je hebt borsten!’ Zelfs na afloop vroeg MacLendon zich nog af wat hem ertoe had geprikkeld zoiets krankzinnigs te zeggen. Het enige wat hij kon bedenken, was dat hij door het ongeluk toch meer van zijn stuk was gebracht dan hij aanvankelijk had gedacht.

De kapitein knipperde even met de ogen, daarna verscheen er een geamuseerde glimlach op haar gezicht.

‘Jawel, sir.' De standaarduitvoering bij vrouwen - één paar.’

MacLendon deed met een zucht zijn ogen dicht. Met die kapitein stonden hem nog problemen te wachten, dat kon hij nu al zien aankomen.

Plotseling kwam er geluid uit de mobilofoon. ‘Alfa Tango.’

De kapitein greep haar mobilofoon, die aan haar linker heup hing. ‘Hier Alfa Tango.’

‘Indringeralarmering bij Zoeloe Bravo,’ klonk een klein stemmetje.

‘Charlie? Met kapitein Burke. Waarschuw de dienst doende ploeg. Wat is het precies?’

‘Er is alarm, maar er is nog niets te zien.’

‘Begrepen. Ik ben op het ogenblik nog aan het helpen bij een auto-ongeval, maar ik denk dat ik over een kwartier, twintig minuten bij Zoeloe Bravo ben. Je kent de procedure.’

Er kwam nog een auto met zwaailichten. Kapitein Burke draaide zich om en zei iets tegen iemand, maar MacLendon kon niets verstaan. De misselijkheid werd opeens ondraaglijk. Het laatste beetje licht week voor een complete duisternis.

 

De in gelid opgestelde B-52 bommenwerpers zagen er in het rozige licht van de kwikdamplampen onwezenlijk uit. Met hun neuzen naar de startbaan gericht, leken ze enigszins op reuzenmuskieten uit een sciencefictionverhaal.

Kapitein Andrea Burke had zich er altijd al over verwonderd dat zoiets lomps kon vliegen. Al sinds haar jeugdjaren had ze B-52’s zien opstijgen. Nog steeds vond ze het een indrukwekkend gezicht wanneer ze er een over de startbaan zag denderen.

‘Het moet een fout in het sensorsysteem zijn, kapitein,’ zei sergeant Halliday tegen haar. ‘Niets wijst erop dat iemand de startbaan is overgestoken.’

Andrea’s mannen hadden de afgelopen drie uur ieder stukje van het bewaakte gebied onderzocht, en zij had het idee dat Halliday het bij het rechte eind had. Er was een optische sensor geactiveerd, waardoor in de monitorpost een alarm was overgegaan. Een sensor kon echter door van alles en nog wat worden geactiveerd, bijvoorbeeld door iets wat was weggewaaid; Noord-Dakota stond nu eenmaal bekend om zijn felle winden.

Het was bijna vier uur ’s ochtends. Andrea zou graag even in haar ogen hebben willen wrijven. Die drang onderdrukte ze, omdat ze niets van haar vermoeidheid wilde laten blijken. ‘Maar stel nu eens dat het iemand was die het gebied juist verliet in plaats van het te betreden?’

Sergeant Halliday was Andrea’s expert op het gebied van elektronische beveiliging. Hij was even oud als zij -achtentwintig - lang, pijnlijk mager en zo mogelijk nog pijnlijker verlegen, behalve wanneer hij over elektronica sprak. Dan, maar dan ook alleen dan, erkende hij geen meerdere.

‘Tja, ma’am, zei hij met zijn lijzige zuidelijke accent, ‘dan hebben we pas echt problemen. Dat zou namelijk betekenen dat iemand erin geslaagd is het gebied te betreden zonder een van de beveiligingssystemen te activeren. Dat kan alleen als iemand het systeem door en door kent of als iemand ongemerkt de wachtposten heeft kunnen passeren. Zowel het een als het ander zou kwalijk zijn.’

‘Dat lijkt mij ook.’ Andrea keek naar de B-52’s. ‘We kunnen er volgens mij zonder meer van uitgaan dat er op het ogenblik geen onbevoegd personeel op het terrein rondloopt.’

‘Inderdaad, ma’am.' De ogen van Halliday zagen er mat uit achter zijn dikke brilleglazen.

‘Zorg dan dat je een fout in het systeem vindt, Halliday. Wanneer we weten wat de oorzaak is, kan ik naar mijn bed.’

‘Tot uw orders, kapitein.’ Halliday boog zich weer over zijn apparatuur.

‘Weet u iets over die nieuwe commandant van het bommenwerpereskader?’ vroeg hij terwijl hij aan het werk was.

‘Niet meer dan wat de meeste anderen weten, denk ik,’ antwoordde Andrea. ‘Ik heb gehoord dat hij bommenwerperpiloot in Vietnam is geweest, dat hij een vooraanstaand stuntpiloot is - volgens sommigen heeft hij zelfs deel uitgemaakt van de Thunderbirds - en dat hij op de nominatie staat om brigadegeneraal te worden.’

‘Dat heb ik ook gehoord. Hij zal zich wel overal mee gaan bemoeien.’

‘Dat is zijn werk,’ reageerde Andrea op neutrale toon. Persoonlijk zat zij net zomin op een verandering in de bevelvoering te wachten als ieder ander.

De commandant van het 447ste bommenwerpereskader voerde het bevel over de hele basis. Als commandant van het 447ste bewakingseskader moest Andrea direct aan hem rapporteren, evenals de overige commandanten van de basis, behalve die van het raketteneskader. De huidige commandant van het bommenwerpereskader was een man die zijn ondergeschikten veel vrijheid liet. Zijn opvolger zou wel eens heel andere opvattingen kunnen hebben.

‘We zullen het wel overleven, Halliday,’ zei ze na enkele ogenblikken. ‘Maar ja, ik zou wel willen dat de commandowisseling al achter de rug was. Ik haat dat soort toestanden.’

Halliday keek met een grijnsje op. ‘U zou altijd nog ziek kunnen worden.’

‘Daarmee zou ik een fraaie eerste indruk maken.’ Terwijl ze haar blik weer op de vliegtuigen richtte, kwam er een onaangename gedachte in haar op. Niet iedereen zou het prettig vinden tot de ontdekking te komen dat een van zijn commandanten een vrouw was. Zij was weliswaar niet de enige vrouwelijke commandant bij de luchtmacht, maar erg veel vrouwelijke collega’s had ze toch niet.

‘Kapitein?’ De stem van Halliday haalde haar uit haar mijmeringen. ‘Ik denk dat ik het heb gevonden. Ik heb een regelmatig optredend verschil in voltage gemeten in een en hetzelfde circuit. Tenzij iemand met een bepaalde regelmaat door de straal springt, wijst dat op een technische storing.’

Andrea richtte zich op en zette haar baret recht. ‘Bedankt, Halliday. Hoe lang heb je nodig om de precieze plek op te sporen?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Misschien een paar uur.’

‘Goed. Ik zal de wachtposten opdracht geven in de tussentijd extra waakzaam te zijn. Bel me wanneer je de zaak hebt gerepareerd.’

‘Jawel, ma’am.’

Wanneer, zo vroeg Andrea zich af, was de laatste keer geweest dat ze een fatsoenlijke nachtrust had genoten? Een eskadercommandant was zoiets als een moeder, een priester en een rechter tegelijk. Een regelmatige dagindeling was voor zo iemand een onbekend verschijnsel.

Het was een koude oktobernacht, een voorbode van de winter, die in Noord-Dakota meestal zeer streng was. Sinds ze zes jaar geleden was afgestudeerd aan de luchtmachtacademie, had ze niet meer in een fatsoenlijk klimaat vertoefd. Met koude oren stapte ze op haar vrachtwagentje af. Altijd die snijdende wind. Ze kon zich nauwelijks een tijd herinneren waarin ze geen wind had gevoeld.

Toen Andrea Burke eindelijk in het officiersverblijf op haar bed viel, was het half zes ’s morgens. Ze gunde zich nog juist de tijd om zich te ontdoen van haar jack, haar laarzen en haar pistool. Verder bleef ze aangekleed. Of ze het nu leuk vond of niet, straks moest ze naar het bureau om rapport op te maken. Daar ging haar zaterdag. Maar goed, eerst een paar welverdiende uurtjes slaap genieten.

Ze was juist aan het wegglijden naar een warme plaats waar zoiets als alarm niet bestond, toen de telefoon ging. Vloekend draaide ze zich op haar zij. Even overwoog ze niet op te nemen. Acute zaken werden gewoonlijk doorgegeven via de mobilofoon, die op haar nachtkastje stond, en niet via de telefoon. Toch pakte ze uiteindelijk kreunend de hoorn op. Je wist maar nooit.

‘Met Burke.’

‘Kapitein, u spreekt met sergeant Nickerson.’

Nickerson. Dat auto-ongeluk. Ze had de sergeant naar het ziekenhuis gestuurd om de details af te handelen terwijl zij naar het vliegveld ging.

‘Vertel het maar,’ zei ze, in haar ogen wrijvend.

‘Het leek me dat u dit wel zou willen weten. Het gaat over die vent die in die aangereden auto zat.’

‘Ja, die cowboy. Wat is daarmee?’

'Ma’am, dat is geen cowboy. Hij is luchtmachtkolonel en hij heet Alisdair MacLendon. Hij is de nieuwe commandant van het bommenwerpereskader.’

De vloek die daarop Andrea’s lippen ontsnapte, was zowel onvrouwelijk als krachtig. Nickerson grinnikte aan de andere kant van de lijn.

‘Het leek me dat u dit wel zou willen weten, ma’am, zei hij nog eens. Daarna hing hij op.

Zo, zo, dus die cowboy was de nieuwe commandant. Ach, voorlopig zou het haar een zorg zijn! Gezien zijn toestand, zou hij de eerstkomende dagen nog wel in het ziekenhuis moeten vertoeven. Het enige wat haar op dat moment interesseerde, was slaap.

De manier waarop ze kreunde toen ze haar hoofd op het kussen vlijde, was op te vatten als een uiting van voldoening. Binnen de kortste keren was ze in een diepe slaap verzonken.

 

’s Middags even na twaalven stond Andrea zichzelf in de spiegel te bekijken. Haar ogen waren nog een beetje waterig. De rest was als vanouds - kortgeknipt roodblond haar en een flinke hoeveelheid sproeten op haar neus en wangen.

Nadat ze haar tong naar zichzelf had uitgestoken, draaide ze zich om. Ze had een vrije dag, en het feit dat ze nog even naar het bureau moest om een rapport te maken, betekende niet dat ze haar uniform diende te dragen. De mensen van haar eskader waren eraan gewend dat ze in haar trainingspak van de luchtmachtacademie rondliep. Doordat ze was opgegroeid als middelste kind in een gezin met zes jongens, was het voor haar altijd gemakkelijker geweest zich net als de jongens te gedragen. Zo was het ook op de luchtmachtbasis: ze was voor iedereen gewoon een van de jongens.

Voorzien van haar walkman, ging ze de deur uit. In kalme looppas begaf ze zich naar het hoofdbureau van de bewakingsdienst. Zaterdags en zondags waren de beste dagen om de papierwinkel af te handelen, dacht ze terwijl ze in de grootste kamer van het bureau in haar diepe leren fauteuil plaatsnam. Op die dagen werd je weinig afgeleid en kon je veel doen.

Ze was druk aan het schrijven, toen ze zich er opeens bewust van werd dat ze niet meer alleen was.

‘Een ogenblikje,’ zei ze zonder op te kijken. ‘Hoe spel je circuit?’

‘C-I-R-C-U-I-T.’

‘Met I-T op het eind, hè? Als je het uitspreekt, klinkt het toch anders.’ Plotseling hief ze haar hoofd op. Ze kende die stem.

Aan de andere kant van haar bureau stond, gekleed in blauw uniform, kolonel Alisdair MacLendon. Er was iets aan die brede schouders, dito borst en smalle heupen wat Andrea het gevoel gaf dat ze helemaal niet gewoon een van de jongens was.

Haar ogen gingen verder omhoog - lieve hemel, wat was hij lang - tot ze eindelijk bij een verweerd gezicht kwamen, waarop een geduldige uitdrukking lag. Zijn ijsblauwe ogen zagen er echter niet zo geduldig uit. Ze namen haar op dat moment nauwlettend taxerend op.

‘Eh...’ Het geluid ontsnapte haar als een gesmoorde zucht. Meteen daarop schoot ze overeind. Met rechte schouders ging ze in de houding staan. Na haar academietijd had ze nooit meer zó stram gestaan.

MacLendon opende zijn mond met de bedoeling iets geruststellends te zeggen. Toen verscheen er ineens een geamuseerde glinstering in zijn koele blauwe ogen. Wanneer ze zo stram in de houding stond, was er absoluut geen twijfel mogelijk dat deze kapitein over een paar vrouwenborsten in standaarduitvoering beschikte. De aanblik beviel hem wel. Ook haar haar beviel hem wel. Het was niet echt rood en niet echt blond, en het zat op een aantrekkelijke manier in de war.

‘Kapitein Burke, neem ik aan?’ Die naam stond weliswaar op een bordje aan de voorkant van haar bureau, maar hij wilde haar even laten zweten.

‘Jawel, sir, '

‘Verschijnt u altijd in burgertenue op uw werk, kapitein?’

‘Nee, sir. Ik heb op dit moment geen dienst.’

Hij keek naar het opschrift op de schouder van haar trainingspak. ‘Afgestudeerd aan de luchtmachtacademie?’ Hij moest nog steeds wennen aan het idee dat ook vrouwen aan de luchtmachtacademie konden zijn afgestudeerd.

‘Jawel, sir.’

‘Op de plaats rust, kapitein,’ zei hij kalm.

Onmiddellijk ging Andrea in de rusthouding staan, met de benen iets van elkaar en de handen op de rug. Ook dat bood een aanblik die MacLendon enigszins verontrustte.

Na een lichte zucht te hebben geslaakt, zei hij: ‘Ik ben Alisdair MacLendon. Aanstaande maandag neem ik het bevel over het bommenwerpereskader over.’

‘Jawel, sir.’ Er glinsterde iets in haar lichtgroene ogen. Humor? Twijfel? Hij kon het niet bepalen.

‘Wanneer ik het bevel heb overgenomen, zou ik het op prijs stellen als u onbekenden niet meer met “cowboy” aansprak, kapitein. “Sir” en “ma’am” zijn de correcte aanspreekvormen.’ Zag hij haar lippen inderdaad even tot een glimlachje vertrekken of verbeeldde hij zich dat?

‘Jawel, sir,’ was haar enige reactie.

‘Gaat u zitten, kapitein. Ik wil met u praten.’

Andrea liet zich meteen in haar fauteuil zakken. MacLendon nam plaats op een van de drie rechte stoelen die aan de andere kant van haar bureau stonden. Hij kruiste zijn benen losjes over elkaar, waarbij zijn rechter enkel op zijn linker knie rustte.

‘Hoe lang bent u al in de bewaking werkzaam?’ vroeg hij.

‘Sinds ik ben afgestudeerd, sir. Ruim zes jaar geleden.’ Andrea wenste heimelijk dat zijn ogen een andere kleur hadden dan dat borende ijsblauw. Sinds haar cadettentijd had ze zich niet meer zo zenuwachtig gevoeld.

‘Dus u bent gespecialiseerd in bewakingstaken?’

‘Jawel, sir.’

‘Hebt u die onaangekondigde inspectie van gisterennacht nog afgemaakt?’

‘Nee, sir. We hadden een alarm in het Zoeloe Bravogedeelte. Pas tegen vijf uur vanmorgen wisten we de oorzaak van het alarm te traceren.’

‘Toch niet toevallig een storing in het circuit?’ informeerde hij droog.

Ze kreeg een lichte blos op haar wangen. ‘Jawel, sir, dat was inderdaad de oorzaak. Ik ben van plan mijn inspectie vanavond verder uit te voeren.’

‘Hoe vaak doet u zoiets?’

Ze haalde kort haar schouders op. ‘Wanneer ik er zin in heb. Ik doe het in ieder geval zo vaak, dat mijn manschappen weten dat ik overal op ieder willekeurig tijdstip kan opduiken. Soms controleer ik iedereen, soms een klein aantal mensen. Ik probeer zo onvoorspelbaar mogelijk te zijn met mijn inspecties.’

‘Hoe laat begint u vanavond?’

‘Om een uur of negen.’

Hij stond op. Andrea volgde zijn voorbeeld.

‘Wilt u mij dan komen ophalen? Ik zal u vergezellen. Ik ben te vinden in kamér 221 van het officiersverblijf.’ Zijn ogen vernauwden zich een ogenblik. ‘Tenzij u er bezwaar tegen hebt.’

Ze had er inderdaad bezwaar tegen. Inspecties deed ze altijd alleen, hooguit een enkele keer in gezelschap van een onderofficier. Maar die verduvelde cowboy zou over twee dagen haar superieur zijn. Hoewel ze formeel het recht had zijn verzoek te weigeren - hij was nog niet in functie -zou het erg ontactisch zijn als ze zoiets deed.

‘Ik raad u aan uw werktenue aan te trekken, kolonel,’ zei ze koeltjes.

Hij draaide zich om, waardoor ze nog net de geamuseerde glinstering in zijn ogen kon zien. ‘Ik zal klaarstaan.’ Na die woorden liep hij op de deur toe.

‘Eh... Kolonel?’ De koele ondertoon in haar stem was voor hem aanleiding zich om te draaien. ‘Hoe gaat het met uw hoofd?’ vroeg ze, opeens op een veel sympathiekere toon.

‘Uitstekend,’ antwoordde hij op een al even prettige toon. Hij begreep maar al te goed dat ze met die vraag wilde suggereren dat hij bij hun eerste confrontatie, de vorige nacht, niet helemaal toerekeningsvatbaar was geweest. ‘Maar u had gelijk, ik heb een fikse buil opgelopen.’

Nadat hij de deur achter zich had dichtgedaan, slaakte Andrea een diepe zucht. Ze kreeg niet de gelegenheid zich te ontspannen, want plotseling bedacht ze waar zijn blik op gericht was geweest toen ze in de houding was gaan staan - op haar borsten. Dat herinnerde haar aan een van de instructeurs tijdens haar cadettenopleiding, sergeant Harrison, die een probleem met vrouwelijke cadetten had.

Sergeant Harrison had zijn blik altijd zo opvallend strak op het gezicht van zijn vrouwelijke pupillen gehouden, dat sommigen van hen ertoe waren overgegaan hem te plagen door zo ver mogelijk hun borsten vooruit te steken. Eén meisje in het bijzonder was er telkens weer in geslaagd Harrison bijna sprakeloos te maken.

‘O, grote goedheid,’ mompelde Andrea kreunend. Zij had niet één keer, maar wel twee keer haar borst overdreven vooruit gestoken. Was ze dan gedoemd alles verkeerd te doen in de aanwezigheid van die man?

 

Juist toen MacLendon bij de voordeur van het bureau van de bewakingsdienst was, kwamen er drie mannen binnen. De twee voorsten zagen eruit alsof ze net aan een flinke caféruzie hadden deelgenomen. Ze hadden allebei plekken op hun wangen, de een had een blauw oog en de ander had een spoor van geronnen bloed op zijn kin. Achter hen liep een man in sergeantsuniform, die MacLendon zich van de EHBO herinnerde. Heette hij niet Nickerson? Ja, Nickerson - dat wist hij vrijwel zeker.

‘Doorlopen, Butcher,’ zei Nickerson kortaf, toen een van de mannen voor hem leek te talmen. ‘Dit wordt gerapporteerd aan de kapitein, dat begrijp je natuurlijk wel.’

‘Wat is er aan de hand, sergeant?’ vroeg een van de mannen aan de balie vlak bij de deur.

Nickerson deed zijn mond open om antwoord te geven, toen zijn blik opeens op MacLendon viel. ‘Dat gaat je niets aan, Schuier.’ Terwijl hij dat zei, mat hij met één blik MacLendon. Alleen een ervaren onderofficier kon iemand zo snel van top tot teen opnemen.

Nickerson ging in de houding staan en salueerde.

‘Gaat u gewoon verder waarmee u bezig bent, sergeant Nickerson,’ zei MacLendon onmiddellijk. Je wilt vast niet dat ik weet wat hier aan de hand is, voegde hij er in gedachten aan toe. Hij deed een stap opzij en keek toe terwijl de sergeant de twee mannen door de gang naar de kamer van kapitein Burke dirigeerde. Het was een goed teken dat Nickerson loyaal was aan zijn commandant. Het zei ook iets over Andrea Burke; zij had kennelijk gezag verworven. Het zou voor Nickerson ongetwijfeld niet gemakkelijk zijn geweest om het bevel van een vrouw te aanvaarden. Dat gold voor de meeste veteranen met een dertigjarige staat van dienst.

Alisdair MacLendon was iemand die graag wilde weten wat hij aan zijn officieren had. Om te kunnen bepalen wat hij aan Andrea Burke had, leek het hem verstandig te achterhalen wat hier precies aan de hand was.

Vandaar dat hij op discrete afstand achter Nickerson aan liep. Toen hij bij de geopende deur van Andrea’s kamer was gearriveerd, was zij al achter haar bureau vandaan gekomen.

‘Zo, zo,’ hoorde hij haar zacht zeggen. Ze stond, wijdbeens en met haar handen op haar rug, voor de twee toegetakelde luchtmachtmilitairen. Haar stem klonk weliswaar koel, maar toen MacLendon de kamer betrad, zag hij dat haar mond tot een smal lijntje was vertrokken en dat haar ogen vuur schoten.

‘Zo, zo,’ zei ze nog eens. ‘Konden jullie niet wachten met dat beestachtige gedrag tot jullie dienst voorbij was?’

Ma’am,’ begon een van de twee.

‘Mond houden, Butcher,’ reageerde ze kil. ‘Het kan me geen zier schelen of dat mens met een van jullie, met jullie allebei of met de halve basis naar bed gaat. Het kan me zelfs niet schelen of jullie in je vrije tijd elkaar als twee opgefokte kemphanen tot bloedens toe aanvliegen. Maar wat me wel kan schelen, is de veiligheid van deze basis. Jullie twee hadden opdracht gekregen het wapendepot te bewaken. Jullie hadden nota bene de taak nucleaire wapens te bewaken. Er was jullie een taak toevertrouwd die van direct belang is voor de veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika.’

Er volgde een korte stilte na die woorden. De twee mannen lieten hun hoofd zakken.

‘Hebben jullie me gehoord? Butcher? Frankel?’

‘Jawel, ma’am,’ mompelden ze tegelijk.

‘Ik zei “toevertrouwd”, en dat bedoel ik ook letterlijk. De bevolking van dit land vertrouwde erop dat jullie wakker bleven en gedurende die paar miezerige uurtjes je werk deden. Jullie hebben dat vertrouwen beschaamd. Jullie hebben jezelf en jullie uniform te schande gemaakt. Dat jullie jezelf te schande maken, zal me worst wezen, maar dat jullie je uniform te schande maken, gaat mij persoonlijk aan; daardoor maak je namelijk ook mijn uniform te schande.’

‘Jawel, ma’am.’

‘Ik wil dat jullie hier morgenochtend om acht uur terugkomen. In de tussentijd kunnen jullie afkoelen op het omheinde terrein hierachter, waar ze jullie eens goed aan het werk zullen zetten. Misschien lukt het mij in die tijd ook wat af te koelen. Nick, voer die twee af.’

Zonder zijn blik van Andrea Burke af te wenden, deed MacLendon opnieuw een stap opzij om Nickerson en de twee luchtmachtmilitairen te laten passeren. ‘Wat gaat u nu doen?’ vroeg hij haar.

Pas toen werd Andrea zich bewust van MacLendons aanwezigheid in haar kamer. In stilte vervloekte ze hem. Moest die MacLendon dan van alles wat er misging getuige zijn?

Ze keek hem met een onbewogen gezicht aan. ‘Ik zal ze flink laten afzien. Het is een ernstige vorm van plichtsverzuim geweest.’

‘Zet u ze terug in rang?’ Die zeer strenge straf kon een commandant volgens artikel vijftien van het militair tuchtrecht in een dergelijk geval toepassen.

‘Waarschijnlijk wel.’ Ze ontspande enigszins. ‘Had u iets nodig, kolonel?’

‘Nee.’ Hij nam haar nog eens op. Hij had de informatie vergaard die hij had willen vergaren. Die vrouwelijke kapitein had pit, dat was nu wel gebleken. ‘Nee, kapitein. Ik ben tevredengesteld. Ik zie u vanavond wel.’ Vervolgens nam hij met een kort knikje afscheid van haar.