Een bakvorm of vuurvaste puddingschaal
Decemberdrukte. Opgetuigde winkelstraten. Feestverlichting. Beladen met tassen reppen hordes mensen zich langs etalages vol arresleeën, flonkerende sterren, besneeuwde klokken, pluchen honden met de muts van de kerstman op hun domme kop en engelen met een trompetje. Uit open winkeldeuren klinkt ‘Jinglebells’, ‘Stille Nacht’, ‘Er is een kindeke geboren op aard’.
Een sentimenteler ogenblik voor een poging tot verzoening is moeilijk te verzinnen. Het is bijna gênant. In haar ene hand houdt Nettie het tasje met de zelfgebakken kerststol met amandelspijs – waarvoor ze een speciale bakvorm heeft moeten aanschaffen – en met de andere klampt ze zich vast aan Igors mouw. Allemachtig, wat is ze gespannen. Ze weet bijna zeker dat ze straks met haar mond vol tanden zal staan.
Igor sjokt naast haar voort. Hij lijkt eindelijk uitgeraasd, maar hij maakt een verslagen en verbouwereerde indruk. Ze is er niet eens zeker van of hij heeft begrepen wat hem nu te wachten staat. Hij reageerde zo mat, alsof het hem allemaal eigenlijk niet meer interesseert. En drie minuten hiervandaan heeft Jolie al helemaal geen idee. Straks herkent ze hen niet eens en moeten ze zich voorstellen. Die man van de daklozenkrant had nog gesuggereerd om de ontmoeting op het kantoor van de redactie te laten plaatsvinden. Maar dat zou Jolie de kans hebben geboden om niet te komen opdagen.
Zijdelings neemt ze Igor op. Zijn kaken malen, alsof hij loopt te tandenknarsen. Zijn oren zijn rood boven de kraag van zijn jack. Doe bij dat jack maar je bruine broek aan, joh, dat staat veel leuker. En dan je nieuwe sjaal erbij. Ja, zo.
De keuze van haar eigen kleren was lastiger geweest. Wat trekt iemand aan die haar dakloze dochter met een onaangekondigde ontmoeting gaat overvallen? Ieder kledingstuk in haar kast leek opeens een verkeerde boodschap uit te dragen. Dit te netjes, dat te sjofel, te jong, te oud, te somber, te kleurrijk, of juist zo stompzinnig neutraal dat het volkomen nietszeggend was. Het ene moment verkeer je nog in naïeve tevredenheid over je kleren, het volgende moment blijk je niets, helemaal niets in huis te hebben dat in één oogopslag messcherp duidelijk maakt wie je bent en waar je op uit bent.
En waar, Nettie, zijn we dan eigenlijk op uit?
Ze verstevigt haar greep om Igors arm. ‘Denk erom, als ze het niet leuk vindt om ons te zien, dan ligt dat niet aan jou.’
‘Maar waarvoor moet ik nou opeens een moeder?’
‘Loop je daar de hele tijd over na te denken?’
‘Nee, alleen nu.’
‘Je hébt een moeder. We zijn haar alleen uit het oog verloren. En nu hebben we haar weer gevonden. Weet je wat Stanley zegt? “De afloop bepaal je zelf.”’ Stanley staat achter zijn fornuis argeloos kippenpoten te grillen, hij weet van niets, maar hij zal hen beiden hierdoorheen slepen.
‘Ze heeft niks over me te vertellen, hoor.’
‘Natuurlijk niet. Je bent toch geen kind? Wacht even.’ Ze blijft staan en propt zijn overhemd wat dieper achter in zijn broek.
Ze kan zich niet veroorloven om over het nut van vaders na te denken, en zeker nu niet. Om de hoek wacht het moment van de waarheid. Zonder te antwoorden trekt ze Igor met zich mee.
Het is druk bij de ingang van de supermarkt. Er staat een kraampje waar iets wordt gepresenteerd, gratis glühwein, zo te zien. Mensen drommen er gretig omheen of lopen af en aan met boodschappenkarren. Maar daar in de hoek, weggedoken onder de overkapping, ja, het is waar, daar staat iemand met de daklozenkrant, het gezicht afgewend omdat ze bezig is iets in haar zak te stoppen.
Onwillekeurig houdt ze haar pas in en meteen treft de teleurstelling haar als een stomp in de maag. Want zelfs uit de verte is te zien dat de krantenverkoopster een onooglijke oude vrouw moet zijn. Even is ze sprakeloos.
Ook Igor is stokstijf blijven staan.
‘Ach nee, ik geloof dat we verkeerd…’
Met wijd opengesperde ogen stoot hij uit: ‘De dood!’
‘Wat zeg je? Wat…’
Hij rukt zich los en begint furieus met zijn vingers te knippen terwijl hij schreeuwt: ‘Oprotten!’
‘Igor, toe!’
Dan rent hij ervandoor. In een oogwenk is hij om de hoek verdwenen.
Ze begrijpt er niets van. Maar ze brengt het niet op hem achterna te gaan, in de greep als ze is van de anticlimax. Heeft ze een verkeerde supermarkt opgekregen? Of heeft die man zich iets laten ontvallen waardoor Jolie snel haar boeltje heeft gepakt?
Daar staat ze dan, met haar kerststol. En zonder het nummer van de daklozenkrant in haar telefoon. Ze zal terug naar huis moeten. Daar ligt, ze ziet het op tergende wijze voor zich, de krant op de televisie, boven op het briefje van Lisa’s ouders. WIE HEEFT ONZE DOCHTER LISA GEZIEN?
De geur van glühwein komt haar tegemoet. Iemand botst met een boodschappenwagentje tegen haar enkels. En opeens beseft ze haar vergissing. Ze doet een stap vooruit. ‘Jolie,’ zegt ze.
Ze had een jongere versie van haar dochter verwacht. Ze heeft geen rekening gehouden met het sloopwerk van drugs en drank en een leven zonder vaste woonplaats. Alles aan Jolie is vergroofd, verhard, uitgeloogd. In de groeven van haar gezicht kleeft vuil. Haar haar ligt in vettige strengen tegen haar schedel geplakt. Haar neusvleugels zijn geschilferd. Haar ene wang zit vol puisten. Ze draagt een oude herenjas waarvan de kraag ontbreekt.
‘Jolie,’ zegt ze nog een keer, dringender. Ze is zich ervan bewust dat ze haar hand in een schrikkerig gebaar tegen haar keel heeft gedrukt, overrompeld door de aanblik die haar dochter biedt, en laat hem snel zakken. Ga met me mee ergens koffie drinken en iets eten. Vertel me over je leven. Heb je een plek om te slapen? Zijn er mensen op wie je kunt vertrouwen? Hier, neem nog een kop soep. Vertel me wat je nodig hebt. Vertel me wat ik voor je kan doen.
Jolie strekt een arm uit, richt haar hand als een pistool en schreeuwt: ‘Dat daar heeft mijn kind gestolen!’
Als op afspraak zetten alle passanten hun blik op glazig. Gehaast wringen ze zich de supermarkt in. Het meisje van de glühwein begint druk lege plastic bekers in elkaar te stapelen.
‘Het lef!’ tiert haar dochter. ‘Het gore lef!’
Ze staat als aan de grond genageld. ‘Maar dat is niet waar,’ brengt ze uit. Hunkerend zoekt ze in het verweerde gezicht naar trekken die ze kent. Maar zelfs Jolies grote ogen zijn gekrompen tot keiharde krenten zonder enige uitdrukking.
‘M’n bloedeigen kind!’
Haar keel is kurkdroog geworden. ‘Maar, maar Igor werd aan mij toegewezen. Jij kon niet voor hem…’
‘Mocht ik m’n eigen kind niet meer zien!’
‘Je had ons, je had ons net zo vaak kunnen opzoeken als je wilde. Wij wisten niet waar je was.’ Ze struikelt over de woorden. ‘We konden je nergens bereiken.’ Vijfentwintig jaar heeft ze de tijd gehad om zich op dit gesprek voor te bereiden, maar nu overvalt het haar als een onvoorziene plensbui waarvoor geen enkele bescherming van huis is meegenomen.
‘Mag ik even passeren, dames?’ vraagt een man met een grijze muts op.
Jolie houdt hem met molenwiekende armen staande. ‘Dat daar heeft mijn kind gestolen!’
Het gaat nog slechter dan in haar ergste nachtmerries. Tot op dit moment wist ze niet eens wat een nachtmerrie was.
Meewarig zegt de man tegen haar dochter: ‘Jaja, wijffie, dat zeg je altijd.’ Tegen haar zegt hij zachtjes: ‘Helemaal loco.’ Hij tikt tegen zijn slaap. Dan gaat hij de winkel in.
‘Het gore lef!’ schreeuwt Jolie.
Ze deinst achteruit. Helemaal loco.
‘Mocht ik m’n bloedeigen kind niet meer zien!’ Jolie heeft zich het schuim op de mond gewerkt. ‘En m’n advocaat deed ook niks. Ik had geeneens een advocaat.’ Haar woede wordt nog groter als een jonge vrouw met twee peuters aan de hand de winkel uitkomt. Ze wijst. ‘En anders die wel! Die is het. Die daar heeft mijn kind gestolen.’
‘Wat zei u?’ zegt de vrouw.
‘Ontken ’t maar niet,’ schreeuwt Jolie tegen haar.
De kinderen kijken angstig van haar naar hun moeder, die na een korte aarzeling snel verdergaat, hen voor zich uit duwend.
Nettie staat te trillen op haar benen. Ze heeft de onverklaarbare impuls om die slappe, beslijmde lippen te kussen. Ik ben je moeder, Jolie. Het spijt me zo. In plaats daarvan steekt ze haar dochter het plastic tasje met de kerststol toe. ‘Hier. Eet maar lekker op.’ Dan draait ze zich om en loopt de straat uit.
‘M’n bloedeigen kind!’
Ze is zo ontdaan dat ze amper ziet waar ze is. Haar dochter is een wrak. Een wrak met de zelfrechtvaardigende wanen van een verslaafde. Ze moet, ze moet iets, ze moet Jolie… Om te beginnen moet ze Jolie gelijk geven.
Want al is er geen woord van waar, toch is het zo gebeurd, op de keper beschouwd. Iemand moet namelijk wel verdomd goede redenen hebben om de zorg voor een jongetje zoals Igor op zich te nemen. Zo’n weldoenster kun je al op voorhand op z’n minst verdenken van motieven van eigenbelang.
De rechtbank was gevestigd in een lelijk, modern gebouw met een dofgroene glazen pui waarachter een doolhof van gangen naar zalen zonder daglicht voerde. Zodra je er een voet over de drempel had gezet, verloor je je gevoel voor richting en ook ademhalen viel er zwaar, alsof het dagelijks vellen van vérstrekkende oordelen over mensenlevens geleidelijk alle zuurstof uit de atmosfeer had geperst.
Achteraf zou ze zich weinig van de zitting herinneren. Vanaf het moment dat Jolie binnenkwam, in een vale spijkerbroek en een zwart leren jack dat haar minstens twee maten te groot was, had haar verstand dienst geweigerd. Er was maar één hamerende gedachte geweest: Hoe zijn we op dit punt beland, jij en ik?
Het weerzien gaf haar vreemd genoeg nauwelijks een schok, niet van pijn, niet van vreugde. Waarschijnlijk was ze compleet verdoofd. Het was ineens bijna alsof ze nooit op de kamer met de Freddie Mercury-poster urenlang verlamd en wanhopig op de rand van het meisjesbed had gezeten. Waar had ze al die tijd naar verlangd? Ze had zich toen in elk geval geen voorstelling kunnen maken van de harde, onverschillige trek om Jolies mond en van de demonstratieve manier waarop haar dochter, bloed van haar bloed, weigerde haar ook maar één keer aan te kijken. Het kwam wellicht niet eens in Jolies hoofd op dat haar moeder jaren om haar wakker had gelegen. Stel je niet aan, ma. Alsof je zo dol op me was. Je hebt me nooit gemist. Je kon me niet uitstaan.
De zitting begon. Er werd geciteerd uit dikke dossiers van jeugdzorg, van de kinderbescherming, van het maatschappelijk werk. Omstandigheden werden gedetailleerd uit de doeken gedaan, verwaarlozing, nalatigheid en aantoonbare ongeschiktheid voor het ouderschap werden meer dan overtuigend bewezen, het belang van het kind vooropgesteld.
Jolie zat erbij alsof het haar niet aanging. Ze had een grauwe kleur en haar lippen waren droog en gebarsten. Af en toe krabde ze aan haar armen. Haar ene voet roffelde rusteloos op de vloer. Toch slaagde ze erin een zekere arrogantie uit te stralen. Haar hele houding drukte uit dat deze vertoning beneden haar waardigheid was. Jullie gezagsgetrouwe burgers met je regeltjes, wetjes, formuliertjes, loketjes. Brave in-de-pas-lopers en stipte belastingbetalers. Bange aanhangers van alles wat conventioneel, veilig en saai is. Vormen jullie maar het stoffige cement van de samenleving, stakkers, ik kies voor het vrije leven.
Ja, zo zag Jolie het. Zo kon je je vergissen.
De rechter zette haar bril af en weer op. Ze keek Nettie doordringend aan. ‘Dus vraag ik u nogmaals of u overziet wat u met Igor op u neemt. Zijn verstandelijke vermogens zijn beperkt en dat zal een enorm stempel op uw gezamenlijke leven drukken. Er zullen doorlopend offers van u worden gevraagd. Daar moeten we reëel over zijn, zelfs al is het enige alternatief dat uw kleinzoon naar een gezinsvervangend tehuis gaat.’
Ze knikte. ‘Ik besef waaraan ik begin. Ik ben van a tot z over Igor ingelicht. Ik weet verdomd goed wat ik doe.’
Met een ruk hief Jolie haar hoofd. Voor het eerst keek ze haar moeder vol aan. Ik heb jou door, stond er op haar gezicht geschreven. Nu moet ik je zeker vergeven dat je me op de wereld hebt gezet zonder te weten wie mijn vader was, zonder te beseffen wat ik nodig zou hebben, zonder in staat te zijn om mij te zien als wie ik zelf was. Dat alles valt zeker in het niet bij de onbaatzuchtigheid die je nu tentoonspreidt. Jij denkt dat dit de rest zal uitwissen en goedmaken. ‘O ja?’ zei ze temerig. ‘En sinds wanneer weet jij wat je doet?’
Was Igor erbij? Haar herinneringen aan die afschuwelijke middag zijn zo onscherp. Het lijkt niet aannemelijk dat ze een klein kind bij zo’n zitting aanwezig lieten zijn. Het moet na afloop zijn geweest, in een andere ruimte van de rechtbank, dat ze hem voor het eerst zag, aan de hand van de voogd van het maatschappelijk werk. Een klein ventje met een pips gezicht vol korstjes. Zijn magere nek leek heel lang. Iemand had hem netjes aangekleed en de pijpen van zijn spiksplinternieuwe spijkerbroek zorgvuldig omgeslagen.
Ze ging bij hem op haar hurken zitten. ‘Dag Igor. Ik ben je oma. Ga je met me mee naar huis?’
Hij deed zijn duim in zijn mond en pakte met zijn andere hand zijn oor vast.
‘Kom maar,’ zei de voogd, een vrouw met een doorrookt gezicht en een schorre stem. ‘Het is goed. Ga maar gezellig met je oma mee, grote jongen. Ik ben bij haar thuis wezen kijken, en wat denk je? Je krijgt een eigen kamer. Grote jongen.’
‘Hij is nog heel klein,’ zei ze, ineens enigszins obstinaat. ‘Dat lijkt me nou net het probleem.’
De voogd kreeg iets schichtigs in haar blik. Ze klopte op Igors hoofd alsof hij een bijtgrage hond was die alleen met beleid in toom gehouden kon worden.
Ze dacht: Dat mens is bang voor hem, voor die puk. Igor de Verschrikkelijke. Igor de Onvoorspelbare. Nou, zij had vast wel voor hetere vuren gestaan. Kom maar op. Met een zwaai tilde ze hem op.
Op hetzelfde moment knalde de deur open. Jolie stormde naar binnen, op de voet gevolgd door een man in uniform die riep: ‘Nee, nee, u gaat met mij mee naar buiten. U gaat nu met mij mee.’
‘Mama,’ zei Igor. Even leek hij stomverbaasd. Toen begon hij met zijn benen te spartelen.
In twee stappen stond Jolie voor hen, in haar veel te grote, veel te zwarte leren jack.
‘Mevrouw,’ kraste de voogd, achteruitdeinzend, ‘u weet wat de procedure is, u weet best dat u…’
Jolie beet haar toe: ‘Even dag zeggen. Afscheid nemen, snap je?’ Ze boog zich over Igor en gaf hem een kus op zijn kruin. ‘Hé, giraffe. Geen huilebalk zijn, hè? Dapper wezen, jij.’
‘Mama,’ zei Igor weer. Hij schopte wild om zich heen, hij was bijna niet meer vast te houden. Hij begon te brullen.
‘Mevrouw, dit is niet volgens onze…’
‘Als u niet direct met mij meegaat, hebt u een…’
‘Ik sta godverdomme m’n bloedeigen kind af! Aan háár nog wel.’ Jolie zette de handen in de zij en spuwde in dezelfde beweging haar moeder in het gezicht. Ze zei er niets bij, helemaal niets, terwijl er ondertussen nog veel meer mensen naar binnen renden en iedereen aan iedereen begon te sjorren en te duwen, maar wat had ze ook moeten zeggen, het was allang duidelijk: Jolie trapte er niet in, Jolie liet zich geen oor aannaaien, Jolie keek dwars door de opofferingsgezindheid van haar moeder heen. Wat haar betrof was de rekening hiermee heus niet vereffend. De rest vergeven en vergeten? Stik er maar in, ma. Onze gezamenlijke geschiedenis is geen schoolbord vol rekenfouten waar jij even een natte spons overheen kunt halen.
Terwijl ze Jolies vechtende en brullende dappere giraffe tegen zich aanklemde, holde Nettie door het labyrint van de rechtbank alsof de duivel haar op de hielen zat, waar was de uitgang, en waar was er vervolgens een taxistandplaats?
‘Gelegenheid maakt de dief,’ zou wijlen Stanleys moeder hebben gezegd, opkijkend van het zoveelste kussensloopje waarop ze kleurige kruissteken borduurde. ‘En goed doet iemand doorgaans alleen maar in de hoop er zelf beter van te worden.’