150 gram amandelen, gemalen

Bobbie zei dit. Bobbie zei dat. Igors oma, die het al de hele week aanhoort, weet niet wat ze meemaakt: een spraakzame Igor vol verhalen. ‘En wat zei jij toen terug?’ vraagt ze soms voorzichtig. Dan kijkt hij haar nietbegrijpend aan.

Maar het is een begin. Een veelbelovend begin. Als hij zo doorgaat, zo sociaal, zo levendig, zo geïnteresseerd, dan zal hij het redden op de werkplaats, ze raakt er steeds zekerder van, o ja, ze gelooft er al bijna in. Geloof is natuurlijk niets anders dan hoop en verlangen, maar wat maakt het uit. Wie niets hoopt of verlangt, kan zich net zo goed opknopen.

Ze merkt dat er iets sluipends in haar tred is gekomen, alsof ze omzichtig op haar tenen door haar eigen leven loopt om iemand-jeweetwel niet per ongeluk te wekken. Zet ’m op, Igor. Je kunt het. We gaan een Big Mac eten om het te vieren, naast elkaar op een kruk.

Eindelijk rust in de tent. Dat zou genoeg moeten zijn om het bestaan van alledag weer aan te kunnen. Waarom is dat dan niet zo?

Het weer blijft onveranderd warm en klam, de klanten van de toiletten zijn even lomp als anders, de junk uit het portiek is in het weekend dood aangetroffen en de sigaretten schijnen binnenkort weer duurder te worden. En vandaag meldt Fenny met trillende neusvleugels dat in Duitsland een jonge vrouw heeft geprobeerd haar pasgeboren baby door de wc te spoelen. Fenny volgt het nieuws altijd, dagelijks, bij voorkeur het wat meer sensationele. ‘Dat zou net iets voor Connie zijn geweest,’ zegt ze.

Connie doet de wc’s in de weekends. Ze heeft twee dochters die zo witblond zijn dat ze geen wenkbrauwen lijken te hebben en die, paraderend in latex-jurkjes, de uitsmijters van iedere disco in de stad om hun vinger winden. ‘Ik sloop ze nog eens,’ zegt Connie om de haverklap, of: ‘Ik had ze meteen bij de geboorte moeten wurgen.’

Praatjes natuurlijk, maar toch bevrijdend dat het elders ook niet allemaal van een leien dakje gaat.

‘Een baby in het toilet mikken, ik kan er niet bij,’ vervolgt Fenny. ‘Sowieso je eigen kind ombrengen. Of wat je ook weleens ziet, dat ze zo’n wurm onbeheerd in z’n karretje voor de Dirk laten staan om rustig boodschappen te kunnen doen. Ik krijg altijd de neiging om zo’n wicht mee naar huis te nemen, weet je dat?’

‘Dat heb ik nou nooit,’ zegt ze. Fenny heeft geen kinderen, daar moet het aan liggen dat ze graag vertederd in wandelwagens gluurt. Ze heeft er geen weet van dat wat nu nog een aandoenlijk wurmpje lijkt, soms een toekomstig monster in babyvermomming is, onschuldig kluivend aan een speen, maar geef het even de tijd en het krijgt enge vriendjes, raakt aan de dope, jat je geld, rooft je huis leeg en breekt je hart. ‘Nou, tot morgen, hè,’ zegt ze kortaf.

Onderweg naar huis heeft ze zin in iets alleen en speciaal voor zichzelf, maar ze zou niet weten wat. Op de markt koopt ze maar wat nootjes, bij een man met een goedig gezicht en vet, zwart haar.

Thuis smaken ze naar zand.

Igor komt vlak na haar aanzetten. Ze geeft hem de amandelen. Misschien bakt ze straks een ei voor hem. Hij groeit nog steeds en hij blijft een en al knook, wat ze er ook in stopt. Grote lange bonenstaak.

Smakkend werkt hij de nootjes weg terwijl hij zo enthousiast over Bobbie vertelt dat ze de bruine amandelpulp in zijn mond heen en weer ziet golven. Bobbie zus. Bobbie zo. Bobbie had vandaag een rood-witgeblokte bloes aan, Bobbie kreeg vanmiddag zo’n hoofdpijn van de muziek dat ze moest spugen, Bobbies broer gaat binnenkort trouwen met Gwen die twee baby’s in haar buik heeft, Bobbie mag dan bruidsmeisje zijn, Bobbie heeft daarvoor al een jurk gekocht die op een lampenkap lijkt, Bobbie…

‘Een lampenkap?’ onderbreekt ze, bevreemd.

‘Ja, een lampenkap,’ zegt Igor, die bij haar weten nog nooit een lampenkap van nabij heeft gezien, bij haar in huis in elk geval niet. Die dingen hebben haar altijd te veel doen denken aan pluchen tafelkleedjes en koperen bloempotten.

En Bobbie gaat voor de bruiloft naar Bij de Sluis. Zo heet het huis waar haar broer en Gwen wonen. Het ligt aan een kanaal, hier, kijk maar, oma: Bobbie heeft hem er een ansichtkaart van gegeven, van Bij de Sluis.

‘Een kanáál?’ vraagt ze.

Hij maakt schoepende bewegingen met zijn handen. Dat is een rivier die door mensen is gegraven, oma.

Ze doet haar ogen dicht. Het is allemaal wel verbluffend goed voor zijn algemene ontwikkeling. En als ze niet beter wist, zou ze denken dat zij en hij nu samen in zoiets als een gesprek verwikkeld waren, actie en reactie, woord en weerwoord, een volwaardige uitwisseling.

Iemand om mee te praten.

Bobbies broer en Gwen, die met de baby’s in haar buik, houden in Bij de Sluis bijen. Bijen zijn…

‘Sla dat maar over,’ zegt ze, zichzelf met haar hand koelte toewapperend. ‘Bijen en bloemen, daar begint alle ellende mee.’

Hij trekt met zijn mond. Hij begint met zijn hoofd te zwiepen. Met stemverheffing gaat hij verder. Bijen maken honing en kaarsen. Honing en kaarsen! Geen gekloot! Bobbies broer en Gwen verkopen ze zelf! In het winkeltje dat ze in Bij de Sluis hebben, aan het kanaal. Als Bobbie er logeert, mag ze altijd in het winkeltje helpen. ‘Echt waar!’ roept hij. Hij krabt furieus aan zijn wang.

Ze zucht. Werktuiglijk pakt ze de afstandsbediening en zet de televisie aan. ‘Ik geloof je heus wel.’

Ongedurig blijft hij aan zichzelf plukken, maar als ze een tijdje heeft doorgezapt, zakt hij langzaam onderuit. Zijn mond kiert open. Zijn ademhaling wordt sloom.

Ze staat op. Ze gaat naar de keuken. De avondzon brandt er naar binnen. Het is alsof ze een oven in stapt. Bij de gedachte aan het bakken van een ei wordt ze al onpasselijk. Het wordt vanavond weer gewoon brood met pindakaas. Dat is het de laatste tijd wel verdomd vaak, maar waar moet ze de fut vandaan halen om ook nog iedere dag een maaltijd te bedenken, in te slaan en te bereiden? En Igor maakt het toch niet uit wat hij eet.

De broodtrommel ruikt naar afgetrapte gymschoenen en op de boterhammen ligt een verdachte groene zweem.

Ze krijgt de bijna onbedwingbare neiging om het raam in te slaan. Met zweterige vingers draait ze de kraan open. Koel water over haar polsen. Koel water, rustig stromend, met op de oever een boerderij die Bij de Sluis heet. Een zonovergoten tuin vol bijen die vlijtig hun werk doen. Sommige mensen hebben al het geluk in de wereld.

Maar is het niet fantastisch dat Igor na ruim een maand nog steeds niet van de werkplaats is geschopt? Iedere ochtend gaat hij samen met haar de deur uit, en iedere middag komen ze rond dezelfde tijd thuis. Zegeningen tellen, Nettie.

Hij wil nog een nieuw overhemd en twee nieuwe T-shirts. En een eigen kam, om mee te nemen naar het werk.

‘Moet je daar dan je haar kammen?’ vraagt ze.

Haast meewarig kijkt hij haar aan. En nu ze toch een boodschappenlijstje aan het maken zijn, hij wil ook een verjaarscadeautje voor Bobbie hebben. Volgende week wordt ze achttien. Ze heeft het er voortdurend over.

Geprezen zij Bobbie: hij heeft nog nooit aan een andere verjaardag gedacht dan de zijne.

‘Een parfummetje?’ stelt ze voor.

Hij fronst. Nee, Bobbie ruikt van zichzelf al lekker genoeg. Maar wist ze eigenlijk al dat Bobbie zo van bomen houdt? Ze kent alle namen. Eik, iep, linde, berk, wilg en kastanje. Als ze naar Bij de Sluis gaat, neemt ze altijd een paar linten mee om in haar lievelingsbomen te hangen. Dat vindt ze leuk, bomen versieren. Vertederd knijpt hij met zijn ogen. Een boom, dat zou een gepast cadeau voor haar zijn. Maar ja, hoe kom je zo gauw aan een hele boom?

‘Als we zaterdag in de stad zijn, vinden we wel wat.’

Twijfelend zegt hij: ‘Heb jij daar dan verstand van? Bobbie is een méísje.’

‘Dat ben ik ook geweest, hoor.’

‘Doe normaal.’

Doe normaal, wie?

Doe normaal, oma.

Maar het cadeautje voor Bobbie die zo van bomen houdt, wordt nooit gekocht. Op woensdagavond komt Igor buiten zichzelf thuis. Molenwiekend met zijn armen schreeuwt hij haar een verhaal in het gezicht waaruit ze pas na een tijdje kan opmaken dat Bobbie onder bittere tranen afscheid van de werkplaats heeft genomen. Het ging niet met haar hoofd, in die herrie. En al die mensen die maar heen en weer liepen en ook nog in en uit.

‘Dus ze komt niet meer terug?’ vraagt ze dom.

Igor geeft de tafelpoot een schop. Als Bobbie er niet is, wil hij ook niet meer naar zijn werk, nu niet en nooit niet, en om duidelijk te maken dat het hem menens is, slaat hij even later de spiegel in de badkamer aan stukken.

Bijtend op haar lippen veegt ze de scherven op, verpakt ze in een krant en duwt die in een vuilniszak. Het liefst zou ze zelf ook in een vuilniszak stappen. Alleen, wie zou haar naar beneden dragen? Ze pakt een deken, gaat ermee op de bank liggen en trekt hem over haar hoofd.

De volgende ochtend belt ze Jack. Ze heeft haar smoesje klaar. Igor is niet lekker, het zal wel een zomergriepje zijn, hij moet thuisblijven. Ze kan in stilte alleen maar hopen dat ze aan een paar dagen genoeg heeft om hem tot bedaren te brengen. Maar als Jack opneemt en ze bij het horen van zijn stem zijn goedige hondenkop voor zich ziet, komt ze niet meer uit haar woorden.

‘Igor is helemaal van slag… Hij zegt dat hij niet meer naar zijn werk wil nu Bobbie…’

‘Ach Nettie,’ zegt Jack. ‘Maak je geen zorgen. We hakken wel vaker met dat bijltje. Mensen raken aan elkaar gehecht, alles draait hier immers op en om routine, dus als er iemand weggaat, is Leiden in last. Bobbies eigen afdeling ligt ook helemaal in puin. Business as usual, zeggen we dan tegen elkaar.’

Het is bijna alsof ze kan horen dat hij zijn schouders ophaalt.

‘Hou hem een paar dagen thuis. Leid hem een beetje af. En vertel hem dan in het weekend dat hij volgende week… even kijken, wat is een aantrekkelijke promotie voor onze Igor, moment, ik vraag even of Simon bij de stofzuigers een plaats vrij heeft.’

Ze wrijft over haar voorhoofd.

‘Ja, hij kan maandag bij de stofzuigers beginnen. Nettie? Ben je er nog?’

‘Dankjewel,’ stamelt ze. ‘Hij zal er maandag zijn.’ Glazig drukt ze haar telefoon uit. Voor het eerst staat ze er met Igor blijkbaar niet alleen voor. Voor het eerst heeft ze te maken met mensen die weten waar ze het over hebben. Onze Igor, zei Jack dat echt?

Leid hem een beetje af, zei Jack. Dus neemt ze hem op zaterdagochtend mee naar Stanley om spekkoek te eten. Op straat regent het, maar in de metro hangt nog de hitte van de afgelopen weken.

Ze wordt zich ervan bewust dat ze de hele rit met haar handtas op schoot zit, als een oud wijf. Snel wringt ze hem tussen Igor en haar in. Haar blik valt op een loterij-affiche. WAT ZOU JIJ DOEN MET EEN MILJOEN? Ze kan niets verzinnen. Totdat ze tot haar eigen verbazing ineens denkt: een kroonluchter, natuurlijk. Hola, waar komt dat zomaar vandaan? Maar wat kan het haar schelen, ze ziet het flonkerend geslepen kristal levendig voor zich. Ze gaat rechtop zitten. Ze wil er een waar ze echte kaarsen in kan branden. Die gaan ze dan bij Bobbie in Bij de Sluis halen, daar zal Igor van opkikkeren, en dan kunnen ze meteen de bruidsmeisjesjurk bewonderen die op een lampenkap lijkt.

Ze krijgt een heerlijk, licht gevoel. Iemand met een kroonluchter te zijn. Als Fenny het hoort, blijft ze erin. Maar Fenny hoeft niet alles te weten.

Bij Stanley zitten twee Surinaamse meisjes met konten zo breed als die van een paard op de krukken bij de counter. Kakelend van het lachen praten ze in hun mobiele telefoontjes terwijl hij colablikjes voor hen opentrekt. Veel te jong voor hem.

Igor stormt er dwars doorheen met zijn ansichtkaart. Wrijvend in zijn ogen doet hij het hele verhaal. De rood-witgeblokte bloes. De baby’s van Gwen. De bijen. Het hoofd dat niet tegen drukte en kabaal kon.

‘Man o man,’ zegt Stanley vol medeleven.

‘We waren samen net de vlag,’ jammert Igor.

Dit is een nieuw element voor haar. Ze hoopt dat Stanley doorvraagt. Maar hij zet alleen maar royale porties spekkoek voor hen neer. Ze ziet een onbekende ring aan een van zijn vingers, een zilveren, met een grote groene steen. Meteen is het visioen van de kroonluchter vervlogen. Je kunt beter niets wensen dan het onmogelijke. Verslagen zegt ze tegen Igor: ‘Eet nou maar op.’

Hij hapt gedwee in de koek.

‘Maar misschien kun je wel een keer met haar afspreken?’ zegt Stanley. Hij vangt haar geschrokken blik op. ‘Nettie, verliefd zijn is een serieuze aangelegenheid. Mi gado.’

Verliefd? Bij god, ze heeft met open ogen zitten slapen.

Met volle mond begint Igor aan een relaas waaruit valt op te maken dat besloten is dat Bobbie bij haar broer gaat wonen, om in Bij de Sluis te helpen met de baby’s en de winkel. Helemaal in Bij de Sluis! ‘Dat is meer dan een uur in de auto.’

‘Ah, Igor, Igor,’ zegt Stanley. ‘Je moet maar denken: niet een hand vol mooie meisjes, maar een land vol. Jongen, die tijd van jou komt nog.’

‘Stanley!’

‘Nee,’ zegt Igor droevig, ‘want Aartje is al met Theo.’

‘O. Werken die ook bij jou?’ Stanley heeft het geduld en de aandacht van een aardvarken. Daar heeft ze laatst een documentaire over gezien.

Igor knikt. Hij propt het laatste stuk spekkoek naar binnen. Zijn mond en kin glinsteren van het vet. ‘Ze hebben verkering.’

Stanley lacht blinkend witte tanden bloot die plotseling te groot en te gretig lijken voor zijn mond.

‘Maar Aartjes moeder heeft gezegd dat ze pas mogen trouwen als ze zich hebben laten…’ Hij zwoegt om het woord te vinden.

‘Dopen?’

‘Stabiliseren,’ zegt Igor aarzelend. ‘Anders krijgen ze baby’s met twee hoofden.’

Stanley schiet opnieuw in de lach.

Ze duwt haar stoel naar achteren. ‘We gaan. We moeten nog boodschappen doen.’

Bij de C1000 jaagt de aanblik van de rijen bij de kassa’s haar meteen weer de deur uit. Ze trekt Igor met zich mee. Wat hangt haar nog allemaal boven het hoofd? Igor op vrijersvoeten, het idee alleen al roept zoveel complicaties op dat ze bliksemschichten voor zich ziet. Hoeveel verdriet en teleurstelling, hoeveel razernij, wachten hem niet in deze arena? Hoe moet ze hem tegen zichzelf beschermen? En wie zal de argeloze Bobbies van deze wereld tegen hém in bescherming nemen? Ze zal met hem over condooms moeten praten. Condooms, daar heeft hij nooit het geduld voor. Maar ze kan hem niet als een dolle stier zijn gang laten gaan. Ze zal iets moeten verzinnen.

Twee straten verder is er een ah. Alles is er veel te duur. Maar ze heeft brood voor Igor nodig, shampoo, jam, pindakaas, melk. Hij is een ramp in een supermarkt, met al die etenswaren die klaar voor het grijpen en besnuffelen op de schappen staan. Om de paar meter moet ze iets uit zijn handen pakken en het terugzetten. De wereld is veel te groot voor hem.

Ook bij het dierenvoedsel blijft hij stilstaan. Met een verbouwereerd gezicht wijst hij naar een blikje. ‘Wie eet dát nou!’

‘Er zit geen hond in. Het is voer voor honden.’

‘Maar er staat een hond op.’

Onwillekeurig dwalen haar ogen langs de uitstalling. Allemaal voorzien van essentiële voedingsstoffen in de juiste balans. Eiwitten en vetten voor een optimale groei en de spierontwikkeling. Vitamine B voor meer energie. Calcium en fosfor voor sterke botten en tanden. Vitame C en E om het immuunsysteem te ondersteunen. Bonzo Vital Heart Junior schotel met verse kip. Bonzo Vital Heart Mini Menu Rund. Bonzo Adult Menu brokken. Malse brokjes met vers vlees en knapperige krokante brokjes om een onweerstaanbare smaak en 100 % voedzaamheid te combineren. En dan heb je alleen nog maar Bonzo gehad. Is er nog geen Pedigree, Frolic of Royal Canin aan te pas gekomen.

Murw kijkt ze naar het vervolg van het schap. Sheba. Fides. Kitekat. Whiskas. Gourmet, verkrijgbaar in Gold, Goldseal, Perle, Diamant en Variatie, bestaand uit terrine, mousse, saus, paté, gelei en minifilets, of anders Gourmet Duo in de smaken Forel & Zalm, Kalfsvlees & Courgettes, Kip & Kalkoen en Lam in Fijne Groenten.

Ze moet meer werk van het eten maken. Het is om je dood te schamen zoals zij er met de pet naar gooit. Igor heeft nog nooit Lam in Fijne Groenten gezien. Hoe zal hij zonder Lam in Fijne Groenten ooit zelfstandig worden? Ze heeft de aanvechting om op de grond neer te zinken en Jack om raad te bellen.

‘Zal ik vanavond ook eens zoiets maken?’ vraagt ze terwijl ze een blikje omhooghoudt.

‘Dierenbeul,’ roept hij uit. Hij kwakt het Lam in Fijne Groenten terug op de plank, schiet langs de stelling en is in een oogwenk verdwenen.

‘Igor,’ schreeuwt ze. Ze zet zich in beweging. Heeft ze natuurlijk net weer zo’n pestkarretje waarvan de wielen alle kanten tegelijk op zwenken. Zo hard als ze kan duwt ze het voort.

In het volgende gangpad denkt ze een glimp van zijn rug te zien, maar dan wordt haar de weg versperd door een moeder die met twee peuters bij de zoutjes staat, met in iedere hand een zakje. ‘Chips? Of willen jullie liever Wokkels?’

‘Chips,’ beveelt het ene kleintje.

‘Wokkels!’ blaat het andere.

‘Mag ik éven…’

‘Laat die mevrouw er eens langs,’ zegt de moeder. Het wokkelkind werpt zich languit op de vloer en begint de hele winkel bij elkaar te krijsen. Het andere grijpt de kans om zakken chips in haar moeders karretje te smijten.

Sommige mensen zouden nooit kinderen mogen krijgen. Zelfs normale kinderen kunnen ze niet aan.

Igor staat bij het zelfrijzend bakmeel. Een jonge vrouw in een knalblauw pakje is bezig een kookdemonstratie te geven. Ze giet beslag in een koekenpan die op een komfoortje staat en zegt: ‘En nu alleen maar tot tien tellen en dan keren, makkelijker kan het niet. Succes verzekerd.’

‘Daar is mijn oma!’ roept Igor keihard.

Alle mensen die net nog naar het pannetje stonden te loeren, kijken welwillend op. Want denkt iedereen bij ‘oma’ niet hetzelfde? Het is helemaal niet waar dat God moeders heeft gemaakt omdat Hij niet overal tegelijk kon zijn. Om die reden heeft Hij juist grootmoeders gemaakt.

Ze slaagt erin haar booschappenwagentje nog best elegant tot staan te brengen. Ze haalt even een hand door haar haar.

De demonstratrice roept: ‘En negen, en tien, en daar gaan we!’ Met een wippende beweging van haar pols gooit ze de inhoud van de pan omhoog. Even wentelt er een pannenkoek boven haar hoofd. Moeiteloos vangt ze hem weer op.

Igor kijkt er begerig naar.

‘Laten we dat spul maar kopen,’ zegt ze toegeeflijk.

Het meisje draait het vuur onder de pan lager. ‘Welke mix wilt u? Gewone, super, volkoren of viergranen?’

Thuis zinkt de moed haar alweer in de schoenen. Een pannenkoek uit de magnetron is een stuk gemakkelijker, en je hoeft er niets voor vuil te maken en weer af te wassen. En ze moet ook nog stofzuigen, dat is er met de afgelopen hitte helemaal niet van gekomen.

Met een paar zoete woordjes neemt ze Igor bij de hand en heeft hem al in zijn kamer opgesloten voordat hij beseft waar ze op uit was. Hij is vast wel een uurtje gelukkig met zijn poppen. Bobbie met de geblokte bloes en het moeilijke hoofd heeft ze op haar laatste dag op de werkplaats gemaakt, en ze zijn allebei incompleet. Ergens is het wel een troost om te weten dat er mensen zijn die niet eens een pop in elkaar kunnen zetten. Wat moet je met zo iemand beginnen? Behalve zo snel mogelijk laten stabiliseren, natuurlijk. Met een meisje heb je die zorg er ook nog eens bij. Als ze haar hart over Igor wil luchten, zegt Connie dat ook altijd. Nettie, je hebt geen idee wat een makkie je eigenlijk hebt. Ik heb een paar meiden. Je hebt echt geen idee.

Niet bij stilstaan, niet aan denken. Maar terwijl ze de stofzuiger pakt, wordt ze kwaad. Wat denkt Connie eigenlijk? Dat Igor op een dag aan een parachute uit de hemel is komen zakken, als een soort omgekeerde onbevlekte ontvangenis waaraan geen moeder te pas is gekomen? Klets niet, Connie. Ik héb een dochter. Ik weet wat een mens daarmee te stellen kan hebben. Geloof me, jij bent degene die een makkie heeft. Die van jou zijn alleen maar lellebellen.

Alleen valt het Connie niet te verwijten dat die zo luchtig over het bestaan van Jolie heen stapt. Iemand over wie nooit met een woord wordt gerept, wordt nu eenmaal vergeten. Die glipt uit het bewustzijn, net zoals de tijd door je vingers glipt.

Ze moet de idiote neiging onderdrukken om in Igors kamer op zoek te gaan naar sporen die bewijzen dat Jolie er wel degelijk de vorige bewoonster van is geweest: daar stond haar dochter jaar in, jaar uit iedere ochtend op, daar zat ze op de vloer in tijdschriften te bladeren, daar luisterde ze naar muziek en hing ze uit het open raam om te kijken of de kust veilig was. Een druppel verschoten nagellak op een plint zou al genoeg zijn. Een vergeelde tamponverpakking onder in een kast. Een verroeste punaise waarmee ooit een Freddie Mercury-poster is opgehangen.

Geen schijn van kans. Want toen ze zelf eindelijk zo ver was om de boel daar op te ruimen en schoon te maken, heeft ze dat grondig gedaan. Hoe lang wil je zo’n kamer intact laten? Hoe lang verdraag je een meisjeskamer vol meisjesdingen in je huis nadat de zestienjarige bewoonster de deur met een klap achter zich heeft dichtgetrokken, met medeneming van de creditcard van haar moeder en de halve inboedel plus de huissleutel waarmee de rest kalmpjes door haar verslaafde vriendjes kon worden opgehaald?

Die vraag kan ze tamelijk precies beantwoorden: een jaar of drie. Kennelijk bereikt de tijd na drie jaar een kritieke massa, kennelijk kun je pas na duizend dagen onder ogen zien dat een teken van leven iedere nieuwe dag onaannemelijker wordt. Maar ook dan ga je tegen beter weten in door met hopen.

Hier, Jolie, hier is je thuis.

Ooit heeft ze op het Waterlooplein een poppenhuis voor haar dochter gekocht, belachelijk duur, volgens de verkoper was het antiek, en het was in ieder geval stokoud en eigenlijk te breekbaar om mee te spelen. Verzakte trapjes verbonden onzeker de diverse verdiepingen, die op instorten stonden. Je kwakte al dwars door de vloer heen als je ernaar keek. Hoe een heel poppengezin er veilig in moest wonen was ronduit een raadsel. Er waren geen meubeltjes, behalve een hemelbed van sinistere afmetingen en donkerblauw satijn.

‘Aan deze kant sliep de moeder,’ zei Jolie, ‘en daar lag de vader.’

In die tijd praatte ze nog zo weinig dat elk woord van haar je verbazing wekte.

Als ze klaar is met stofzuigen, kijkt ze een uurtje tv. Ze valt erbij in slaap.

Geschreeuw op de galerij doet haar opschrikken. Even is ze gedesoriënteerd. Het zullen de Ghanezen wel weer zijn, die krijgen doorlopend heibelmakers aan de deur. Ze knippert met haar ogen als ze op haar horloge kijkt. Acht uur al. Weer een dag voorbij zonder dat er iets tot stand is gebracht.

Door de herrie heen hoort ze Igor roepen: ‘Dohorst! Oma, ik heb dohorst!’

Schuldbewust komt ze overeind. Ze haalt hem uit zijn kamer en geeft hem in de keuken een glas koud water. Hij houdt een van de poppen tegen zich aan geklemd. Hij ziet er bezweet en amechtig uit.

Op het aanrecht ligt nog het pak pannenkoekenmix.

‘Oké,’ zegt ze, ‘oké.’

Meer dan een kom voor het beslag en een koekenpan zijn er niet voor nodig. Die heeft ze. En een mixer moet ook ergens liggen. Ze vindt het apparaat achter in het onderste keukenkastje, het vervuilde snoer er stijf omheen gedraaid.

Igor leeft op. ‘Die maken wij ook. En stacaravans.’

‘Ik ga jou eens verwennen. Omdat je iedere dag zo hard werkt. Ik ben hartstikke trots op je.’

Nauwgezet volgt ze de aanwijzingen op de verpakking op. Ze mixt het beslag totdat het glad is. Dan verhit ze een klontje boter in de pan. Met de tong tussen de tanden giet ze er wat beslag bij. Sissend loopt het uit over de bodem, en op hetzelfde moment wordt ze overvallen door de herinnering aan een stapel pannenkoeken die warm werd gehouden tussen twee diepe borden, balancerend op een pan met kokend water. ‘Kijk uit, Nettie, afblijven!’

Ze ziet haar moeder weer voor zich, met het te krappe gebloemde schort en de vormeloze pantoffels die ze binnenshuis altijd droeg omdat haar brede knobbelige voeten haar pijn deden. Maandag gehaktdag, of was het woensdag?

Beschaamd denkt ze: Wat wilde ik destijds toch zo nodig anders doen? Wat was er zo fantastisch aan mijn alternatieve leven? Ja, de muziek was geweldig. ‘These Boots Are Made For Walking’. ‘American Pie’. ‘A Whiter Shade of Pale’. Maar die waanzinnige hoeveelheden eyeliner en mascara die we op moesten, Cleopatra was er niets bij. En dat we als gekken hesjes haakten, franjes aan onze mouwen naaiden, kralen regen, gordijnen voor de vw-bus in elkaar zaten te macrameeën, linnen tasjes stikten: geen generatie heeft zoveel ouderwetse, burgerlijke naaldkunst bedreven als wij. Plus dat eeuwige tie-dy’en van T-shirts. Dat was toch eigenlijk ook iets van huisvrouwen op de prairie van voor de Amerikaanse burgeroorlog?

Walm stijgt op uit de pan. Ze probeert het beslag los te schudden en om te keren. Gemakkelijker kan het niet. Succes verzekerd. Je hoeft er alleen maar tot tien voor te kunnen tellen. Ze trekt de pan van het vuur en schraapt hem onder de kraan leeg.

Opeens weet ze het weer: de eerste pannenkoek mislukt meestal. Iets met de temperatuur van de pan. Stapels heeft ze vroeger voor Jolie gebakken, op de manier die ze als klein kind al van haar moeder afkeek. Sorry, ma, dat ik je nooit voor iets heb bedankt.

Ze verhit de pan opnieuw, laat de boter warm worden en giet er een mooie dunne sliert beslag in. Dit is wat grootmoeders, moeders, dochters en kleindochters met elkaar verbindt: een eindeloze keten pannenkoeken bereid volgens geheim familierecept. Ze denkt: Ik was het expres vergeten, ik heb het verdrongen omdat zij nooit iets van me wilde aannemen, helemaal niets, Jolie met haar spijkerharde kop.

Strijdlustig keert ze de pannenkoek om. In één keer goed. Ze laat zich toch niet het plezier van zo’n gezellig klusje ontnemen, alleen maar omdat ze een dochter heeft die zo nodig voor galg en rad moest opgroeien?

Ze laat de pannenkoek op een bord glijden en doet er jam op. ‘Igor!’