ZEVENDE BEDRIJF

Voorval 1: Toen ik nog maar pas ziek was, belde op een dag een hartelijk iemand op voor wie ik wekelijks een stukje schreef. Hij leefde bijzonder met me mee. Daarna kwamen we te spreken over zijn werk (deze naadloze overgang is niet ongewoon wanneer men met iemand van het mannelijk geslacht praat). Hij gaf leiding aan een grote redactie. Hij had dus zo zijn zorgen, ik heb er op het moment vier in de ziektewet, ' klaagde hij. Na nog wat getob nam hij afscheid met de woorden: 'Dat waardeer ik nou zo in jou: gewoon doorgaan terwijl je ziek bent. De meeste anderen blijven bij het minste of geringste thuis en gaan daar hun hand zitten ophouden. '
Voorval 2: Toen ik al een hele tijd ziek was, zei iemand van wie ik veel houd: 'Kijk, dat is nou het verschil tussen jou en al die profiteurs. Jij had ook al jaren in de wao kunnen zitten. '
Het is, nu ik me eindelijk met hart en ziel heb overgegeven aan het proces van ziek zijn, moeilijk om niet elke dag de stappen voor- of achteruit te tellen. Van elke nieuwe verzwakking verlies ik tot tranen toe de moed, van iedere relatieve vooruitgang word ik zo eufoor dat ik een dag of hooguit een week later weer gedoemd ben diep te vallen. Wat een schobbejak is deze kwaal, met zijn op- en neergang, zijn smerige trucs, zijn onbetrouwbare verbeteringen en zijn onverklaarbare verslechteringen. Als je niet bezig bent uit een inzinking omhoog te krabbelen, ben je wel bezig in de volgende weg te glijden. Niet op reageren, kop in, kalm aan, want over de maanden en jaren bekeken blijft de toestand toch vrijwel onveranderd. Met een uitzondering: ik kan tamelijk plotseling weer uren achtereen lezen.
Wat een sensatie, na al die tijd, om naar gedrukte zinnen te kunnen kijken zonder dat die vroeger of later gaan bewegen. Hallo woorden, zijn jullie daar weer? Ik heb jullie gemist. Ach hemel, de omvang van mijn onnozel geluk: ik voel me zoals op mijn zesde, toen ik ineens snapte waarvoor al die kringeltjes, kronkeltjes en streepjes dienden. En net als toen komt er ook nu weer iets binnen mijn bereik waarvan ik het bestaan bijna was vergeten: de gehele wereld met al zijn mededelingen, zijn nieuws, zijn opinies. Ik lees, terwijl de poezen geimponeerd toekijken, kranten totdat ik een ons weeg. Heel de buitenwereld stormt bij me binnen. En ik besef al gauw dat alles nog veel erger is dan ik al dacht.
Net zoals je vroeger in de media nooit een vrouw tegenkwam behalve in de rol van slachtoffer, zo valt me nu op dat je over zieken leest als waren het louter misdadigers: zieken, zo blijkt mij, zijn een bedreiging voor de welvaart: te veel zieken kosten te veel geld. Alleen gezonden zijn volwaardige producenten en consumenten.
geen woord over de computer die ik heb gekocht, of mijn nieuwe stoel, of over de wijze waarop ik geld doe rouleren door diensten en hulpmiddelen in te huren. Ik ben beledigd. Mijn ego is er nog maar koud aan gewend dat ik door het teloorgaan van mijn gezondheid een quan-tite negligeable ben geworden. Ik ben nog aan het oefenen op het juiste antwoord op de vraag hoe ik als me -patient boeken kan schrijven, er een soort leven op nahouden, liefhebben, drie maal daags eten en lid zijn van een postorderbedrijf in cd's . Ik ben nog lang niet rijp voor de volgende rariteit - ik leef al midden in een schilderij van Jeroen Bosch. Kom mij nu niet ook nog eens vertellen dat ik door ziek te zijn in feite een nieuwe vorm van economische criminaliteit bedrijf.
In 1872. publiceerde de Engelse satiricus Samuel Butler een hoogst merkwaardige roman, getiteld Erewhon. Zijn hoofdpersoon Higgs komt, na een uitputtende reis door vrijwel ondoordringbaar gebergte, terecht in een uithoek van de wereld, Erewhon geheten. Een van de eerste dingen die hij ontdekt over dit vreemde land, is dat men zieken hier als misdadigers behandelt. Wanneer hij kort na zijn aankomst kou heeft gevat, reageert zijn omgeving niet alleen harteloos maar vooral ook afkeurend op zijn toestand. Op een warme grog en extra dekens moeten in het geniep de hand worden gelegd. Geschokt verneemt Higgs dat 'in Erewhon iedere ziekte werd beschouwd als hoogst crimineel en immoreel; zelfs voor een koutje liep ik het risico voor de rechter gebracht te worden en geruime tijd in de gevangenis te belanden. '
Korte tijd later is hij in de gelegenheid zo'n rechtszitting mee te maken, waarbij de verdachte schuldig wordt bevonden aan tuberculose en veroordeeld wordt tot levenslange dwangarbeid. Een zware straf, maar deze jongeman is dan ook een onverbeterlijke recidivist: hij heeft al veertien keer eerder gezeten voor 'illnesses of a more or less hateful character. ' Verzachtende omstandigheden wijst de rechter resoluut van de hand: 'U kunt wel zeggen dat uw ouders ook al een slechte gezondheid hadden, en dat u in uw jeugd een zwaar ongeluk hebt gehad waardoor uw gestel blijvend is ondermijnd; dat zijn de gebruikelijke smoesjes waartoe een misdadiger zijn toevlucht zoekt, maar een rechtbank kan daar absoluut geen gehoor aan verlenen. ' Het kan de rechter niet schelen hoe de verdachte zo verdorven is geworden, voor hem luidt de vraag slechts: is de verdachte verdorven of niet? En de onvergetelijke uitsmijter van deze lange rechterlijke vermaning luidt: 'You may say that it's your misfortune to be criminal;
I answer that it is your crime to be unfortunate. '
Toen Butlers roman verscheen was het een satire, maar ruim een eeuw na zijn dood, zo concludeerde recentelijk in een voordracht in De Balie in Amsterdam Hans Crom-bach, hoogleraar aan de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Limburg, is de omgekeerde wereld van Erewhon steeds meer realiteit aan het worden. Er zijn, zei Crombach, op dit moment volop tendensen aanwijsbaar dat ziekte thans wordt gecriminaliseerd en dat zieken in alle ernst steeds meer als misdadigers worden beschouwd.
Op dit ogenblik ontvangen ruim 900 000 Nederlanders een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (wao). Dat is een grote groep, maar het toelatingsbeleid tot de wao is lange tijd dan ook bijzonder liberaal geweest. Daarvan plukten tot voor kort niet alleen zieke individuen de vruchten, daarvan maakten ook bonden en werkgevers dankbaar gebruik om de minder pro-duktief geworden werknemers netjes weg te zetten. In het begin van de jaren tachtig, het tijdperk van massa-ontsla-gen, bleek de wao bovendien prima smeerolie bij bedrijfs-saneringen: voor arbeidsongeschikte werknemers was immers geen kostbare afvloeiingsregeling nodig. Aan deze situatie moest een keer een einde komen. In 1990 concludeerde de Nederlandse overheid dan ook dat er moest worden ingegrepen. Om het aantal arbeidsongeschikten terug te brengen, besloot het kabinet Lubbers dezen 'een intensieve begeleiding naar reintegratie in het arbeidsproces' aan te bieden. Als die inspanningen geen resultaten zouden opleveren, moesten zwaardere maatregelen getroffen worden.
Als resultaat van het kabinetsbesluit ontvangt mijn vriendin Caroline, net als vele anderen, op een dag een oproep voor een gesprek bij de Gemeenschappelijke Medische Dienst. Medewerkers van de gmd doen de arbeidsongeschiktheidskeuringen. Caroline heeft enkele jaren geleden nog geprobeerd parttime te werken, maar dat bleek haar ziekte te verergeren. Na de ziektewet belandde ze derhalve in de wao , voor tachtig tot honderd procent afgekeurd, zoals dat heet.
Op de gmd blijkt haar eigen keuringsarts nu vervangen te zijn door een nieuwe arts met een grote snor, in een pak van Hij. Het is tijd voor een herkeuring, zegt hij. Hij pakt een vragenlijst en begint: kan mijn vriendin horen, kan zij zien en kan zij trappen lopen? Caroline maakt een voorbehoud wat dat laatste betreft, maar horen en zien gaan haar heel redelijk af. Ook kan zij zich, als dat moet, in rokerige ruimtes ophouden, ja.
Een paar weken later ontbiedt de arbeidsdeskundige van de gmd haar. 'De arts zegt dat u honderd procent belastbaar bent, ' verklaart hij. Mijn vriendin gelooft haar oren niet. 'Maar meneer, ' zegt ze geschrokken, 'dit moet een vergissing zijn. Ik kan niet eens een hele dag op zijn. '
'Deze houding moet ik u ernstig afraden, ' antwoordt de arbeidsdeskundige, 'daarmee bereikt u hier helemaal niets. '
Caroline wil weten op grond waarvan de keuringsarts zijn conclusie heeft getrokken. Is zij ineens arbeidsgeschikt omdat zij blijkt te kunnen zien en horen? De arbeidsdeskundige slaakt enkele getergde zuchten en haalt zijn schouders op. Dan begint hij op zijn beurt ook aan een vragenlijst. Waaruit bestond Carolines vroegere werk eigenlijk en wat was daar dan zo zwaar aan? Het is op zich al tamelijk eigenaardig dat mijn vriendin geacht wordt terug te gaan naar haar werkkring zonder dat ter gmd blijkbaar bekend is wat die inhoudt, maar goed, zij vertelt in een paar woorden wat een uitgeefster zoal doet. Wanneer ze ook zegt dat het een dienstbaar beroep is waarbij vaak veel tact en diplomatie zijn vereist, zodat men dikwijls aan stress blootstaat, veert de arbeidsdeskundige op. 'Stress!' roept hij uit. 'Ik heb hier ook te maken met stress!
Ik zit hier toch zeker ook de hele dag tussen mensen die tactvol behandeld willen worden!'
Wat rot voor die man - alleen, wat zegt dat over Caro-lines belastbaarheid? Er zijn vast ook veel arbeidsdeskun-digen die een krat Spa kunnen optillen. Maar dat is nu juist het verschil tussen een gezonde en een zieke. Hoe dan ook, tot zover Carolines intensieve begeleiding naar reintegratie in het arbeidsproces. De tactvolle arbeidsdes-kundige ziet purper van de stress omdat zijn klant zo tegenstribbelt, en zelf is mijn vriendin in tranen omdat ze zich vernederd voelt. Ontdaan zegt ze me door de telefoon: ik geef nog liever mijn uitkering op dan dat ik ooit weer een voet in dat pand zet. Die man deed net alsof ik ten onrechte aanspraak maak op de wao. '
Het is in korte tijd heel gewoon geworden om arbeidsongeschikten openlijk te beschouwen en te behandelen als onwerkwillige profiteurs die best aan de slag zouden kunnen als ze maar zouden willen. Het feit dat je ziek of gehandicapt thuis zit 'en je hand ophoudt' is plotseling een grond voor zware verdenkingen geworden. Men betaalt in dit land als werknemer premies om zich tegen arbeidsongeschiktheid te verzekeren, doch wie krachtens de wet gerechtigd is tot het ontvangen van een uitkering, die heet tegenwoordig een parasiet, en is vermoedelijk ook nog een fraudeur.
In werkelijkheid wordt er echter heel wat minder misbruik van het sociale stelsel gemaakt dan al deze stemmingmakerij en ketelmuziek suggereert: de schattingen omtrent fraude lopen uiteen van tien tot dertig procent. Dat betekent in elk geval dat zeventig tot negentig procent van de uitkeringsgerechtigden zogezegd bijzonder nette en waarschijnlijk zeer ongelukkige mensen zijn. Hetzelfde kan vast niet gezegd worden van zeventig tot negentig procent der belastingbetalers: me dunkt dat belastingontduiking, de nationale hobby, de staatskas meer dupeert dan alle steunfraude bij elkaar. Maar het excuus voor de jaarlijkse grootscheepse fiscale valsheid in geschrifte is: ik werk er immers hard voor. Wie werkt, mag de zaak tillen. Werk je niet, dan verspeel je automatisch je recht op frauduleuze handelingen. Wie door ziekte zijn baan kwijt is, moet roomser zijn dan de paus, maar torst toch het stigma met zich mee de boel te belazeren.
Waarom mensen ten onrechte worden gestigmatiseerd, is een vraag waarop historisch gezien veel antwoorden bestaan - en geen enkele daarvan is prettig. Door wao -ers af te schilderen als onwerkwilligen en profiteurs, maakt de samenleving de weg vrij om deze bevolkingsgroep nog drastischer te beknotten in zijn financiele mogelijkheden. Als de wao bevolkt wordt door tien procent misdadigers, wat zou de maatschappij dan nog malen om het handhaven van behoorlijke wao -uitkeringen? Het in een kwaad daglicht stellen van arbeidsongeschikten dient maar een doel: het drukken van onze gemeenschappelijke kosten. En daardoor bevinden we ons zo langzamerhand in een maatschappij die de bereidheid tot financiele zorg voor de zwakkeren heeft ingeruild voor wantrouwen, verdachtmakingen en insinuaties. Onproduktieve zieken hebben niet alleen geen economische waarde meer, ze zijn in de publieke opinie zelfs louter tot een last geworden.
Hetzelfde gaat straks wellicht met ouderen gebeuren zodra de beroepsbevolking te klein zal zijn om alle grijsaards nog te onderhouden. Het is niet ondenkbaar dat in het jaar 2019, waarin ik en velen met mij de aow -gerechtigde leeftijd bereiken, op bejaarden het jachtseizoen permanent geopend zal zijn, zoals bij zieken thans het geval is. Het bereiken van een krasse oude dag zal dan wellicht net zo asociaal heten als arbeidsongeschiktheid nu is, eenvoudig omdat de premiebetalers niet bereid zijn een groter deel van hun loon af te staan voor sociale zekerheid.
Het is de vraag wat er gebeurt met een samenleving die zich door gemaskeerde schraapzucht zo in haar morele en ethische waarden laat aantasten. Of liever gezegd, dat is helemaal geen vraag. We kennen het antwoord al. Je kon in het Derde Rijk ook maar beter geen handicap hebben. Een maatschappij die niet langer de verantwoordelijkheid voor haar zieken en zwakkeren wil dragen, is in aanleg al half-fascistoide. In Duitsland, zo lees ik in de krant, schijnt het steeds vaker voor te komen dat invaliden door jongeren worden afgetuigd, zomaar, om niets, omdat ze in hun rolstoel bij een bushalte staan. Niet voor niets maken we bovendien ook in ons land opeens schokkende uitbarstingen van vreemdelingenhaat mee, uitgerekend net nu we elk mededogen met de zwakken hebben laten varen. Iedereen die ons ten laste zou kunnen komen, moet de deur uit. Pech, ongeluk, ziekte of anderszins beroerde omstandigheden: we kunnen er geen sympathie meer voor opbrengen, we zien er nog slechts een aanslag in op de schatkist en de sociale fondsen. We zijn niet ver meer van Erewhon verwijderd, we bevinden ons al op de rand van de opvatting dat it's a crime to be unfortunate.
Dat ik op mijn beurt niet ook in de wao ben terechtgekomen is overigens bepaald geen verdienste mijnerzijds: de wao is evenals de ziektewet eenvoudig niet van toepassing op kleine zelfstandigen als ik. Voor wie niet in loondienst werkt, is er uitsluitend de aaw , de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Op zo'n aaw -uitkering heb ik alleen maar geen beroep hoeven doen omdat ik stom-toevallig een vak heb dat je ook nog liggend kunt uitoefenen en doordat mijn laatste boeken even stomtoevallig goed hebben verkocht.
De meeste andere mensen moeten om aan de kost te komen dagelijks de deur uit, naar kantoor of fabriek, waar vaste werktijden gelden die niet naar behoeven kunnen worden aangepast aan je fysieke mogelijkheden. Werkgevers zijn daarin dikwijls niet erg soepel. Mede daardoor zijn de meeste functies niet meer te vervullen als je niet honderd procent fit bent. Het lijkt mij al pijnlijk genoeg om je werk te verliezen en langs de zijlijn van het leven te worden geparkeerd. Het is bepaald wat veel om voor die pech nog eens extra gestraft te worden met verdachtmakingen over je integriteit als arbeidsongeschikte.
En nu beginnen in mijn hoofd dingen samen te vallen, al zouden de vreemde storingen in mijn hersencircuits daar debet aan kunnen zijn. Ook via onze terminologie over kwalen en gezondheid verraden we immers dat we ons midden in een proces van Erewhoniaanse criminalisering van ziekte bevinden. Vroeger deelde de veldwachter waarschuwingen uit aan ongezeglijke kinderen - thans is het woord 'waarschuwing', zoals in 'een waarschuwing van uw lichaam', standaard te vernemen in elke spreekkamer van het land. Wie zo subversief is ziek te worden, wordt door de dokter ernstig vermaand in beeldspraak afkomstig uit de rechterlijke macht. 'Zo'n levenswijze straft zichzelf, ' zegt hij dreigend, of: 'Tja, voor die manier van leven moet u vroeger of later boeten. ' Net zoals misdadigers worden gemaand tot inkeer te komen, zo moet de patient 'bij zichzelf te rade gaan'. Gedecodeerd luidt dat advies: overdenk je zonde en neem de volle verantwoording ervoor op je. Berouwvol dient de patient zich te schikken naar het medische vonnis. Hij zal zich, als ware hij naar een strafkolonie gedeporteerd om daar ter heropvoeding dwangarbeid te verrichten, moeten onderwerpen aan 'een streng regime' om zijn gezondheid te herwinnen.
Kon men vroeger nog wel eens een verzachtende omstandigheid voor een ziekbed aanvoeren ('Het is een virus' of: 'Dat komt bij ons in de familie voor'), zulke argumenten verliezen hun validiteit als een hele samenleving begint te geloven dat gezondheid een kwestie van eigen inzet is. Wie zich niet aan de voorschriften van een gezond leven houdt, die treft tegenwoordig een ethisch verwijt: ziek wordt men immers alleen nog maar wanneer men bepaalde leefregels overtreedt. De patient bevindt zich heden dan ook in de positie van de verdachte uit Erewhon: het is niet langer de vraag hoe hij zo verdorven is geworden, de kwestie is dat hij verdorven is. Zijn ziekte is immers het bewijs. Het moment van boetedoening is dus aangebroken.
Anderhalf jaar geleden kreeg mijn buurman, nog geen vijfenveertig jaar oud, een hartaanval. De schrik sloeg hem in de benen, want een mens wil niet dood. Gelukkig had zijn dokter hem duidelijk gemaakt dat het hier 'een waarschuwing van zijn lichaam' betrof, en een gewaarschuwd man telt voor twee, nietwaar. Vroeger was rust het parool na een hartaanval, tegenwoordig schrijft de dokter even dwingend juist beweging voor. Dus ging mijn buurman om zijn conditie te verbeteren sporten voor twee, en alras voor drie. Een jaar later kwam hij alleen nog naar huis om te slapen: na zijn werk was het fietsen en hardlopen geblazen en ook de weekends gingen geheel op aan trainen. Zijn vrouw zag dit alles aanvankelijk met veel begrip aan. 'Hij moet zich bewijzen, he, ' zei ze schouderophalend tegen me, 'hij moet laten zien dat hij lichamelijk weer helemaal fit is. '
Maar na een tijdje werd het toch wat bezwaarlijk dat vader er nooit meer was. De kinderen begonnen te protesteren: hij moest mee naar een ouderavond, of naar een toneeluitvoering van school. Maar vader liep liever de marathon. Hij wou ook nog alleen maar zeer speciaal krachtvoer nuttigen, als hij om half elf 's avonds afgemat thuiskwam. Ik zat erbij en ik keek ernaar en ik dacht: dit gaat niet goed.
Dat deed het ook niet. Ten slotte stelde mijn buurvrouw haar man een ultimatum: hij moest twee avonden per week thuisblijven om gewoon met het gezin te eten en daarna iets gezamenlijks te ondernemen. Dat vond hij zo'n buitensporige eis dat hij op slag zijn koffers pakte en verdween.
'Maar wat zei hij?' vroeg ik.
'Dat hij zijn gezin niet tussen zijn gezondheid en zijn trainingen kon laten komen, ' antwoordde mijn verbijsterde buurvrouw.
Ik zie voorheen-mijn-buurman nog wel eens, op zijn gympen, als zijn trainingsschema het toestaat dat hij de kinderen voor een weekendje ophaalt. Vader is er niet vandoor met een jonge blom, vader is er vandoor met zijn hometrainer.
Ik vertel dit verhaal vaak, zowel met smaak als met afgrijzen, en tot mijn verbazing denken de meeste mensen dan dat ik het zelf heb verzonnen. Hoe moeilijk is het om te erkennen dat onze prioriteiten ongemerkt zijn verschoven. Slechts een enkeling noemt deze ontwikkeling hardop bij de naam. 'Wie, ' zei de filosoof Hans Achterhuis bijvoorbeeld in een recent interview in HP/De Tijd, 'vindt tegenwoordig zijn huwelijksgeluk nog belangrijker dan zijn gezondheid?'
Mij dunkt dat je op je huwelijksgeluk heel wat meer invloed kunt uitoefenen dan op je gezondheid. Toch is een echtscheiding in onze cultuur allang geen misdaad meer. Nog maar kort geleden was scheiden moreel en maatschappelijk evenwel net zo verwerpelijk als ziekte nu is. Wat een merkwaardige stoelendans. Wat stellen onze normen eigenlijk voor, als ze even veranderlijk blijken te zijn als het weer? Nu eens zijn we heilig verontwaardigd over dit, dan weer over dat: wat juist of onjuist is, wat goed of slecht zal heten, het is allemaal om het even en bestaat slechts bij de waan van de dag.
Ik kan niet zeggen dat ik het ontspannend vind om tegenwoordig de hele tijd gedachten van dit slag te hebben. Ik stelde al eerder vast dat je het leven op zijn lelijke waarheden betrapt als je maar lang genoeg ziek bent. Ik acht dat geen winst.
Eens zag ik een fakir die zich wist op te vouwen in een plexiglas kubus van vijftig bij vijftig centimeter. Hij had een torn in de naad van zijn maillot. Vanaf het moment dat ik zijn bleke, behaarde mannenbeen door dat scheurtje zag gloren, was de magie voorbij. In gedachten zag ik een echtgenote, of hopelijk de fakir zelf, 's nachts aan een oude Singer zitten om dit euvel te verhelpen. Ik zag er een neerslachtig stemmende ruimte omheen: een flat in de Bijlmer, een tweekamerwoning in Osdorp.
Chronisch ziek zijn biedt je een blik achter de coulissen, waar de illusionist zijn apparatuur in elkaar zet alvorens zogenaamd een weesmeisje in tweeen te zagen.
Niettemin heb ik een grote interesse ontwikkeld voor de wijze waarop onze illusoire, wisselvallige maar dwingende normen tot stand komen. Is ziekte een misdaad geworden omdat gezondheid tegenwoordig als zo'n geweldige deugd wordt beschouwd, of is het andersom? Ik vermoed dat laatste. De gezondheidsterreur heeft zogezegd de economische wind mee. Wanneer zieken 'te duur' worden, dan krijgt het begrip gezondheid vanzelf een andere status: het krijgt letterlijk meer waarde. De toenemende ziekte-angst en de ziekenhaat die momenteel vigeren, houden in elk geval gelijke tred met de almaar groeiende obsessie voor gezondheid. Om de criminalisering van ziekte te begrijpen, hoef je eigenlijk alleen maar te snappen hoe ontzagwekkend diep die hele gezondheidsmanie inmiddels ingekankerd zit.
Ethicus en seksuoloog Jan Rolies noemt daar een interessante reden voor: 'Aangezien het sociale lichaam verdwenen is, plooien de mensen zich terug op het eigen lichaam, ' schrijft hij in Medisch Contact. Hij merkt verder op: 'Ten diepste is de gezondheidsmoraal een moraal van het zelfbehoud. () Waarden als broederschap en rechtvaardigheid vallen weg, evenals de waardering en eerbied voor zwakke, gekwetste, misvormde, oudere of zieke medemensen. () Tenslotte is de gezondheidsmoraal een moraal van de angst. Angst voor ziekte, lijden, pijn en sterven bewegen velen tot "sober leven". Ziekte en dood hebben vagevuur en hel afgelost als objecten van afschuw en angst. () Het lijkt erop, dat gezondheid een nieuw overkoepelend zingevingssysteem geworden is, dat als een religie functioneert. Gezondheid en gaafheid als hoogste goed worden als een heilsleer dagelijks over ons uitgestort. '
Hoe waar die bewering is, wordt onder meer aangetoond door de televisie-kijkcijfers. Een willekeurige steekproef laat zien naar welke programma's de Nederlanders het liefst kijken: in de toptien van de meest bekeken en meest gewaardeerde uitzendingen, staan in november 1992 maar liefst vijf programma's genoteerd die over ziekten gaan. Drama, actualiteit, reportage, documentaire, het maakt niet uit, als er maar een witte jas in rondloopt.
Op het eerste gezicht lijkt het tegenstrijdig dat een samenleving die haar wegens ziekte arbeidsongeschikt verklaarde medeburgers gaarne zou laten barsten, tegelijkertijd zo hevig geinteresseerd is in ziekte, maar al deze programma's gaan dan ook helemaal niet over ziekte; ze gaan over hoe de medische wetenschap alles overwint. Het zijn programma's over doorbraken in het aids- of kankeronderzoek (die niet zelden later weer herroepen moeten worden), over spectaculaire operaties en over ander technisch vernuft. Hun boodschap is geruststellend: wat u ook mankeert, tegenwoordig valt daar altijd wel een mouw aan te passen.
Dat laatste is een goddeloze leugen, en er klinken hier en daar dan ook gelukkig tegenstemmen op uit de cultuurfilosofische hoek, die bezorgdheid uiten over de be-lubeling van de medische technologie en over de almaar voortschrijdende medicalisering van de samenleving. Maar is dat wel de kern van de zaak? Die kern wordt wellicht eerder geraakt in een opmerkelijke quiz die op de Engelse commerciele televisie wordt uitgezonden, de zogeheten Life and Death Gamesshow. In dat programma strijden echte patienten om een lugubere hoofdprijs: de peperdure operatie die hun leven kan redden. Door middel van een druk op de knop beslist het publiek uiteindelijk welke kandidaat de hoofdprijs wint, en dus wie er, zou je kunnen zeggen, ten dode is opgeschreven.
Nu is het nog maar een spelletje, maar volgens huisarts Rob Oudkerk in Trouw naderen we in werkelijkheid helaas een vergelijkbare situatie: steeds meer mensen komen op steeds langere wachtlijsten voor steeds geavanceerdere en dus steeds duurdere medische ingrepen te staan - en als de kosten van de medische zorg straks niet meer op te brengen zijn, wie zal dan bepalen welke patient wel en welke niet behandeld mag worden? Zal, om maar wat te noemen, een twintigjarige niet eerder voor een dure operatie in aanmerking komen dan een vijftig-, laat staan een vijfenzestigjarige? Zal het nog de moeite waard worden geacht scheppen met geld uit te geven aan iemand met een handicap, met geringe verstandelijke vermogens, met niet-Nederlandse ouders? Zal men het leven nog rekken van iemand met een dure uitkering die door de samenleving moet worden opgebracht? Wie gaat er uit de boot vallen? Dat zijn ernstige vragen. En ze worden nijpender naarmate de gemiddelde Nederlander meer geloof hecht aan de technische maakbaarheid van gezondheid.
Uit het rapport Kiezen of Delen waarin de commissie Dunning in 1992 de gezondheidszorg en de kosten daarvan inventariseert, blijkt dat 55% van de Nederlanders vindt dat alle medische handelingen in ons land uitgevoerd moeten worden, ongeacht de kosten, zelfs ongeacht de vooruitzichten op genezing - zelfs met een been in de kist willen we kennelijk nog niet uitgesloten worden van een promillage-kans op eeuwig leven. Vier van de vijf landgenoten zijn dan ook, aldus het rapport Dunning, be- reid per maand honderd gulden extra te betalen voor verzekeringen die meer technische mogelijkheden dekken. Voor je gezondheid moet je tenslotte alles overhebben. Alleen hebben we het allang niet meer over honderd gulden per maand. Het is ironisch, het is zelfs diabolisch: de technische mogelijkheden groeien, maar worden met de dag onbetaalbaarder. Met ons allen vergapen we ons aan een luilekkerland waartoe straks alleen nog de happy few toegang hebben.
De gulden is the name of the game geworden. In verkapte vorm duikt dat thema telkens op, zelfs bij de vraag op welke leeftijd vrouwen het best kinderen kunnen krijgen. 'Een slimme meid kiest haar zwangerschap op tijd', zo willen campagnes ons doen geloven, louter en alleen omdat jonge zwangere vrouwen minder vaak dan oudere aanstaande moeders een beroep doen op kostbare medische faciliteiten. Steeds vaker en steeds minder subtiel sluipen er economische aspecten in de discussie over onze gezondheid. WAO -ers wisten het allang, maar de rest van de mensheid krijgt tegenwoordig al even duidelijk te verstaan dat er een onmiddellijk verband bestaat tussen de portemonnee en een al dan niet perfect functionerend lichaam. Sommige ziektekostenverzekeraars kennen speciale premieverlagingen toe aan mensen die niet roken of drinken, een soort bonussysteem voor verantwoord gedrag, zoals de no-claim van de schadevrije automobilist. Ook het CBS peilt tegenwoordig, sedert 1989, in de doorlopende gezondheidsenquete, hoe gezond de leefwijze van de Nederlandse burger is. Het is, aldus een publikatie van het CBS, nog te vroeg voor conclusies. Maar het is wel sterk dat Nederlanders, die ooit alleen al bij het idee van een volkstelling een hartverzakking kregen en die maanden overstuur waren van een referendum over een autovrij Amsterdam, als vanzelfsprekend, zonder morren en zonder publiek debat, overgaan tot het beantwoorden van vragen over hoeveel ze roken en drinken.
Hoe alarmerend gewoon zijn zulke dingen geworden. Hoe verbijsterend weinig commentaar gaf de pers toen de verzekeringsmaatschappijen Ohra en vgz aandeelhouder werden in het nieuwe bedrijf Assured Fitness Programs, dat twaalf zogeheten fitplancentra beheert, waar Ohra-en vgz -Verzekerden met korting aan hun lijf kunnen werken. 'De uitslagen van de basisconditietesten kun je als vroege diagnostiek gebruiken, ' prijst directeur A. Tilanus van afp in een interview in Trouw aan, 'toekomstige ar-beidsuitval en ziekteverzuim kun je ermee voorspellen. '
In een wereld die geen cent meer geeft om de financiering van arbeidsongeschiktheid, hoeven we ons niet lang af te vragen hoe bedrijven hun slecht scorende werknemers zullen gaan behandelen. Tilanus evenwel ligt daar niet van wakker; in een debat in De Balie in Amsterdam zei hij eenvoudig: 'De Nederlandse burger zal in de komende jaren steeds meer verantwoordelijk worden gesteld voor zijn eigen gezondheid. ' Alsof dat kan, is hierop mijn antwoord. Alsof dat terecht is. Natuurlijk kan men beter geen vijftig kilo aan overgewicht met zich meetorsen. Natuurlijk is een lichaam dat regelmatig beweegt in een veel-belovender staat dan een lichaam met de habitat van een zak binten. Maar sinds wanneer zijn we van deze vanzelfsprekendheden doorgeslagen naar de omgekeerde wereld van Erewhon?
Staan we soms aan de vooravond van een tijdperk waarin we alleen nog maar tegen ziektekosten verzekerd kunnen worden als we deelnemen aan een fitplan en we onze conditie regelmatig laten doormeten? Wellicht zijn we nog maar een stap verwijderd van een brave new world waarin fitness-controle net zo gewoon is als een mentale politiemacht die erop toeziet dat we geen oude rancunes koesteren en we onverwerkte woede snel opruimen om niet ten prooi te vallen aan kostbare kanker of aan wratten op de voetzool. Zo gek is die fantasie niet. We bevinden ons immers allang in een wereld waarin men gelooft dat men de sterfelijkheid zelf, de grijze maaier, de dood, al joggend de baas kan blijven. Mensen met zoveel doodsangst horen niet zozeer in een fitplan thuis, lijkt mij, als wel bij de psychiater.
Het ware psychiatrische geval blijk ik echter natuurlijk nog steeds zelf te zijn.
Aangezien mijn toestand hardnekkig onveranderd blijft, vindt ook mijn aardige internist op een dag dat ik maar eens wat 'deskundige gesprekken' moet gaan voeren.
Ik heb geen warme gevoelens voor psychiaters en psychologen sedert ik mijn zusje in hun handen tenonder heb zien gaan. Aan de andere kant wil ik geen methode onbeproefd laten. Vooruit dan maar.
De psychiater bij wie ik terechtkom, lijkt helaas nogal op Anthony Perkins in Hitchcocks Psycho, waardoor het me van meet af aan moeilijk valt te geloven dat hij geestelijk veel gezonder is dan ik. Deze dr Norman Bates begint met weinig innemend te verklaren dat ik dan wel schrijfster mag zijn, maar dat hij nog nooit iets van me heeft gelezen. Die opmerking zal wel een therapeutische grondslag hebben, denk ik snel; hij bedoelt natuurlijk dat hij me beschouwt als gek onder de gekken en dat ik hier verder geen kapsones hoef te hebben. Of misschien test hij op deze manier in hoeverre mijn gevoel van identiteit afhangt van mijn beroep. Ik houd mijn kaken voorzich-tigsheidshalve in elk geval maar op elkaar.
De psychiater fulmineert nu enige tijd over de ondraaglijke saaiheid van de Nederlandse letteren - zelf leest hij alleen maar buitenlandse literatuur. Grote genade, het is net alsof ik op een spreekbeurt in Schin op Geul ben! 'Hoe weet u dan, ' vraag ik scherpzinnig, 'dat Nederlandse romans zo slecht zijn?' Geoefend werp ik een tersluikse blik op mijn horloge. Het consult is al voor de helft om. Krijg ik nog waar voor mijn geld of niet?
Dat krijg ik. Dr Norman Bates blijkt maar tien minuten nodig te hebben om mijn geval op te lossen. Bij mensen met mijn klachten is altijd hetzelfde loos, zegt hij: wij hebben verzuimd in ons vijfendertigste levensjaar een nieuwe weg in te slaan. Ik zwijg, op slag geimponeerd. Ik ben immers rond mijn zesendertigste verjaardag ziek geworden.
De vijfendertig, vervolgt Bates, is een soort Rubicon, die men, gelijk Caesar, niet vrijblijvend kan oversteken. Doet men dat wel, dan gaat men door met putten uit levenskrachten en impulsen die hun langste tijd hebben gehad, met een totale afmatting als gevolg.
Weer thuis overdenk ik deze woorden terdege. Ik vind eerlijk gezegd dat ik de laatste jaren juist stappen van grote betekenis heb gezet, van het opzeggen van mijn baan bij Opzij tot en met het feit dat ik eindelijk in het reine heb weten te komen met mijn zusjes dood en sedertdien heel andere boeken ben gaan schrijven. Of tellen deze dingen niet? Ligt er dan nog meer te rotten? Maar wat dan?
Het lukt me niet om dit vraagstuk bevredigend met mijn psychiater te bespreken, aangezien er telkens iets mis gaat met onze afspraken. De dokter blijkt te bestemder ure niet aanwezig, of komt twee uur te laat opdagen, wat geen stevige basis voor onze vertrouwensrelatie legt. Als ik eindelijk oog in oog met hem zit ben ik telkens te moe en te geagiteerd om nog een verstandig woord te kunnen spreken. Hij heeft de enerverende gewoonte me onbeweeglijk aan te staren terwijl ik in de minestronesoep van mijn afatische hoofd naar klinkers en medeklinkers zoek, en hij houdt een pen in de aanslag voor het geval ik iets zeg wat het noteren waard is. De punt rust alert op het papier - maar bewegen doet die verder betreurenswaardig weinig.
Op een dag zegt hij, terwijl ik net de gelukkige illusie heb iets steekhoudends te beweren, ineens afgemeten: 'Wat zit u er toch altijd vreemd bij. '
'Vreemd, ' herhaal ik mat. Al zolang ik ziek ben heb ik
de neiging me niet meer te bewegen nadat ik me op een stoel heb weten te mikken. Ik blijf hangen zoals ik neerkom. Wanneer men niet de kracht heeft om ook maar een kaarsvlammetje uit te blazen, dan gaat men niet telkens atletisch verzitten totdat een sociaal bekoorlijke houding is gevonden.
'Ja, zo defensief, ' vindt hij.
Mijn oog valt op mijn scheef uitstekende heup. 'Nou, defensief, ' zeg ik op redelijke toon, 'scheef, zou ik eerder
zeggen. '
'Maar zit dat comfortabel, dan?'
Ik sta op het punt om te zeggen: 'De betekenis van dat woord is mij helaas al jaren onbekend, ' als ik ineens besef dat mijn ongemak, mijn ziekte, bij hem natuurlijk nooit enig gewicht in de schaal zal leggen: mijn ziekte is voor hem slechts het symptoom via hetwelk mijn zieke geest zich kenbaar maakt. Hij heeft niets aan een client met een fysieke aandoening, ook voor hem moet de schoorsteen roken. Stel je voor dat zieken ziek waren.
Ik denk: ik zit hier bij iemand voor wie de lichamelijke kant van de zaak geen enkele rol speelt, bij iemand voor wie de mens blijkbaar louter uit geest bestaat ('Wat heeft u daar toch voor alarmerende sliertjes, mevrouw Dorre-stein?' 'Gunst, dokter, ik noem dat altijd mijn vingers. '). Men mag veel van mij vragen, maar niet dat ik een psychiater serieus ga nemen die mij, inclusief mijn ziekte, niet serieus neemt. Ergo: wat doe ik hier? Zachte vioolmuziek zwelt aan.
Ik zeg liefjes: 'Dat zit heel comfortabel, ja. ' Ik span mijn spieren, ik buig me voorover, ik tik op het vel papier waarboven zijn pen roerloos zweeft in afwachting van iets belangwekkends, ik zeg: 'Schrijft u dit maar op, ik dicteer: zit scheef, maar lekker. '
Mijn hart klopt in mijn keel, ik ben bepaald niet, hoe graag ik die schijn ook wil wekken, afstandelijk of ironisch; ik voel overal zweet prikken, want hoe je het ook draait of keert, hier gaat weer een deur voor mijn neus dicht, dat geleuter over die Rubicon is de zoveelste diagnose die geen klap met mijn ziektebeeld te maken heeft, daar zit ik weer, zit ik weer, zit ik weer, en morgen komt er weer een dag en daarna nog zo een. Ik ben bijna in tranen.
De psychiater lijkt een moment te aarzelen. Dan rukt hij het papier naar zich toe en kalkt in hoekige koeieletters driftig neer: zit scheef maar lekker.
Enkele ogenblikken kijken we elkaar aan. Nog even denk ik dat de situatie alle kanten op kan. We zouden nu in lachen kunnen uitbarsten. We zouden elkaar misschien nog kunnen vinden als we om te beginnen onszelf wat minder serieus namen. Dan zegt hij: 'We hoeven denk ik geen nieuwe afspraak meer te maken. '
Later zal ik overigens gelukkig toch nog een aardige en scherpzinnige therapeute vinden, die me regelmatig uitlacht en om wie ik zelf even vaak straffeloos kan lachen. Ze bestaan wel, je moet alleen het geluk hebben er een te treffen. Een jaar 'deskundige gesprekken' later, gesprekken die mij veel inzicht verschaffen in waarom ik het zo bijzonder pijnlijk en moeilijk vind om ziek te zijn, zal ik evenwel nog steeds niet de geringste verbetering in mijn fysieke toestand kunnen constateren. Maar waarom zou me ook overgaan van een psychotherapeutische behandeling? Iemand met longemfyseem verwacht toch ook niet in alle ernst dat zijn longblaasjes door een therapietje weer elastisch en groter van capaciteit worden? Of misschien verwacht men dat tegenwoordig trouwens wel.
Ik kan me niet onttrekken aan de indruk dat de tendens om aan alle kwalen een grote psychische component toe te dichten, naadloos aansluit bij de tendens om zieken en arbeidsongeschikten te criminaliseren. Door iedere aandoening een psychische oorsprong te geven, geeft men de patient er zoals gezegd de volle verantwoordelijkheid voor, en waarom zou de gemeenschap zich nog verplicht voelen op te draaien voor de kosten van een situatie die iemand over zichzelf heeft afgeroepen? Wat een rechtvaardiging biedt de holistische gedachtengang voor het af schaffen van de wao, wat een cruciale bijdrage hebben de kwakdenkers geleverd aan het maatschappelijke proces van verdachtmaking van arbeidsongeschikten.
En ook de gezondheidszorg mag deze briljante geesten wel dankbaar zijn: al die hoofdzakelijk psychische aandoeningen zullen op termijn immers reusachtig kostenbesparend zijn. En wat zal onze samenleving daardoor gezond worden.
Caroline laat het er overigens niet bij zitten. Zij komt zo snel ze kan in de gammele benen, schrijft beleefde doch dringende brieven, begeeft zich opnieuw naar de gmd en verneemt daar van een besmuikte arbeidsdeskundige dat haar uitkering gecontinueerd zal worden: hij heeft wel 2500 vacatures bekeken, maar 'helaas geen passend werk voor haar kunnen vinden. '
Mijn vriendin is al opgestaan als hij daar vlijtig aan toevoegt: 'Uiteraard kunt u tegen deze beslissing in beroep gaan. '
En een paar maanden later resulteert een dreigende kabinetscrisis in een vernieuwing van de wao, die onder meer behelst dat toekomstige arbeidsongeschikten na 'een gewenningsperiode' een uitkering krijgen die in de meeste gevallen veel lager uitvalt dan de oude. Herkeuringen met gebruikmaking van telkens nieuwe criteria zullen voortaan aan de orde van de dag zijn. En wie de pech heeft te lijden aan 'een medisch niet voldoende aantoonbare aandoening' kan een wao -uitkering verder wel vergeten, me is bij uitstek zo'n aandoening, me zit immers louter en alleen tussen je oren.