NEGENDE BEDRIJF

Caroline viert haar eerste lustrum als me -patiente. Ze heeft haar vriendinnen fraai gekalligrafeerde uitnodigingen gestuurd met het verzoek te komen eten en drinken op betoonde trouw tijdens vijf jaar ziekbed. Feestelijke kleding verplicht; rsvp. Er is champagne. Er zijn cadeautjes en bloemen voor de jubilaresse. De tafel is gedekt voor vele gangen. Caroline houdt een tafelrede waarin ze ons allemaal bedankt voor onze steun en loyaliteit. 'Alleen, ' zegt ze, 'had jij nou ook weer niet zo loyaal hoeven te zijn, Renate. ' Terwijl iedereen lacht, schieten mij de tranen in de ogen: dit is zo'n afschuwelijk moment waarop de werkelijkheid hardhandig bij me binnendringt: straks vier ook ik mijn eerste lustrum als me -patiente.
Die middag, in de spreekkamer van mijn nieuwe dokter, valt mijn oog op een stapel boeken die ik zelf ook heb. Wat gaan we nu beleven? Een arts die de literatuur over me bijhoudt?
Ik richt mijn blik verbouwereerd op de man achter het bureau. Hij heeft niet eens een zichtbaar aureool rond zijn hoofd: gewoon iemand van mijn eigen leeftijd. Een donkerblauw overhemd. Krullend haar dat best eens geknipt zou mogen worden. Een zakelijke stem. Rustig vraagt hij me hoe ik slaap, of ik last heb van mijn spieren, wat mijn voornaamste neurologische problemen zijn, hoeveel uren per dag ik op kan zijn.
Ik ben gewend driekwart van mijn klachten buiten beschouwing te laten, maar dit keer hoef ik alleen maar te knikken: ja, daarvan heb ik inderdaad last, en daarvan ook. Het enige dat ditmaal geheel buiten beschouwing blijft, is mijn innerlijk. Geen woord over mijn zieleleven of de staat van mijn psyche. Ik krijg bijna de aanvechting om te vragen: 'Mag ik uw bul even zien? Bent u wel een echte medicus?'
Als ik mijn milieutheorie op hem uitprobeer, voor alle zekerheid met een gezicht alsof ik er zelf niet echt in geloof, knikt hij tot mijn verbazing. 'Ja natuurlijk, ' zegt hij, 'allerlei invloeden om ons heen spelen een rol bij de totstandkoming van me . We hebben dan ook te maken met een groot aantal veroorzakende factoren. '
Ik geloof dat ik ga huilen van dankbaarheid. Hier zit iemand die weet waarover hij spreekt. Nu zal er eindelijk een oplossing komen. Dan stelt hij voor eerst maar eens wat laboratorium-onderzoek te laten doen. Meteen vervliegt mijn hoop weer. Ik ben al zo vaak binnenstebuiten gekeerd zonder dat er iets werd gevonden. 'Maar ik weet waarnaar ik moet zoeken, ' zegt hij vriendelijk, 'dat is het hele verschil. '
Mijn stemming klaart op tijdens het grondige en volstrekt nog niet eerder aan mij voltrokken onderzoek: tot en met mijn aminozuren word ik doorgelicht, ik onderga een glu-cose-tolerantietest en een onderzoek naar mogelijke toxische belasting door zware metalen, ik word verbonden aan vreemde apparaten die de werking van mijn organen meten en aan weer andere waarmee allergieen worden vastgesteld. En als na een paar weken alle resultaten bekend zijn, springt mijn hart regelrecht op wanneer ik bij mijn dokter naar binnen stap om de uitslagen te vernemen: hij kijkt zo ernstig. Dit is niet het bekende niets-aan-de-hand-gezicht, dit is niet het u-mankeert-niets-dus-gaat-u-maar-weer-gezicht. Ik krijg eerst een kopje thee. Mijn verrukking neemt nog verder toe: hij moet behoorlijk slecht nieuws voor me hebben. Hij schraapt zijn keel, en ik barst haast uit elkaar van euforie: er is iets gevonden, er is iets gevonden.
Hij kijkt me aan, over de stapel papieren. Hij zegt bedachtzaam: 'Het is niet te begrijpen dat jij nog steeds enigszins functioneert, gezien deze uitslagen. '
'Nou ja, ' giechel ik, 'ik doe ook maar alsof, hoor. ' Wat een idiote indruk moet ik maken, met die gelukzalige grijns op mijn gezicht. Gauw zeg ik, om de schijn te wekken dat dat de reden is voor mijn opgetogenheid: 'Maar gelukkig ga je niet dood aan me. '
'Nee, ' zegt hij. 'Maar aan een onbehandelde suikerziekte uiteindelijk wel. En dat is nog maar een van de dingen die jij hebt. '
Als ik anderhalf uur later weer buiten sta, ga ik, hoewel ik vanaf heden een bijzonder streng dieet moet volgen, linea recta naar de slijter, koop een halve liter jenever en drink die in een avond bijna op. Voor iemand die nooit iets aantoonbaars mankeerde, scheelt er aan mij nogal wat: een compleet ontregelde suikerhuishouding die zich heeft ontwikkeld tot beginnende diabetes; een zware kwikvergiftiging die mijn centraal zenuwstelsel ondermijnt; en door mijn falende afweervermogen is het can-dida albicans-gist in mijn darmen, zoals ik al vreesde, volledig op hol geslagen. Suiker wordt door candida omgezet in een aan alcohol verwante stof die acetaldehyde heet. Bij elke schep suiker vergiftigt een candida-patient zichzelf dus nog verder, en loopt daarom altijd met een kater rond. De candida-infectie verhindert het spijsverteringsstelsel bovendien voedsel naar behoren te verwerken, zodat ik ook nog eens allerlei deficienties enerzijds en intoxicaties anderzijds heb. Ik ben een chemische puinhoop, hier grote mineralentekorten en daar giftige opstapelingen van niet-afgebroken vitamines. Ik ben al met al, zei mijn dokter waarderend, een klassiek me -geval.
Wat een vreemde sensatie, om ineens een schoolvoorbeeld genoemd te worden, in plaats van een hysterica of een aanstelster.
Ik ben uitgelachen. Huilend van woede slinger ik thuis al mijn me -boeken door de kamer: dit verhaal, exact dit verhaal, staat in al die boeken beschreven. Het zijn geen gammele werkjes van leken zoals ik: een groot aantal ervan is geschreven door artsen die zelf ten prooi zijn gevallen aan me . En met die boeken heb ik de afgelopen jaren in god weet hoeveel spreekkamers gezeten, zonder dat iemand naar me wilde luisteren. Maar waarom heb ik zelf ook niet meer mijn best gedaan? Waarom heb ik me telkens laten afpoeieren? Al ligt het antwoord voor de hand, aangezien je als me -patient niet bepaald in staat bent tot indrukwekkende gevechten, toch veracht ik mezelf: ik heb de zojuist aan mij verstrekte diagnose al die tijd gekend, al die tijd was ik op dit gebied deskundiger dan heel het leger medicijnmannen bij elkaar, en al die tijd heb ik me door hen laten aftroeven, door een stel zotteklap kwakende betweters.
Het is niet bekend of de plagen die mij bezoeken oorzaak of gevolg zijn van me - te constateren valt slechts dat dit pakket aandoeningen zich vrijwel altijd in een of andere samenstelling voordoet bij me -patienten. Het is mijn dokters strategie, zoals ook in de literatuur wordt aanbevolen, de problemen een voor een te elimineren, zodat het immuunsysteem tot rust kan komen en uiteindelijk kan genezen. De ervaring leert dat als de afweer zich heeft hersteld, de me , wat dat dan ook wezen moge, een goede kans heeft ten slotte te verdwijnen, me is een ziekte van vicieuze cirkels, en door die te doorbreken, worden allerlei kettingreacties tot staan gebracht.
Neem bijvoorbeeld mijn kwikvergiftiging, waarvan de oorzaak moet liggen in de oude amalgaamvullingen in mijn gebit. Sterk gesimplificeerd werkt amalgaam in de mond als een batterij. Als er niet langer sprake is van een werkzaam afweervermogen, zoals bij me , kan de energiehuishouding van het lichaam nadelig beinvloed worden door de elektrische stroom die door deze batterijwerking wordt veroorzaakt. Bovendien kan er, vooral bij overjarige vullingen, tijdens het kauwen kwik vrijkomen, dat wordt ingeslikt en ingeademd. Van kwik staat vast dat het waardevolle mineralen zoals zink en magnesium aan het lichaam onttrekt, beschadigingen toebrengt aan het centraal zenuwstelsel en het afweermechanisme bovendien nog verder aantast. Hoe zwakker iemand is, des te groter de kans dat deze negatieve invloeden zich ook daadwerkelijk zullen doen gelden, en weer andere nadelige processen op gang brengen.
Of kwikvergiftiging werkelijk bestaat, daarover worden in de medische literatuur heftige polemieken gevoerd. Men voere ze maar. Ik vind het hele verhaal niet per definitie onwaarschijnlijk, maar ik kan me dan ook niet veroorloven om het onwaarschijnlijk te vinden. Vertel ik het echter aan mijn omgeving, dan kijkt men mij aan als ware ik koningin Juliana, die een influistering van Greet Hof-mans doorgeeft. Ik kan het mijn vriendinnen niet kwalijk nemen: ze hebben me ook ooit geestdriftig horen vertellen over een magier in Frankrijk die mij zou genezen middels enkele haarlokken, ze hebben gadegeslagen hoe ik met een kartonnen badkamertegel de aardstralen in mijn gezellige woning te lijf ging. Ze hebben gewoon iets te veel met me meegemaakt.
Ik durf hun bijna niet te vertellen waaruit de behandeling ditmaal zal bestaan. Ach toe nou joh, vertel nou. Welnu, om te beginnen zal ik stante pede naar de tandarts moeten om al mijn vullingen te laten verwijderen. Nu ja, ik had ze al twintig jaar, ik was er toch wel op uitgekeken. En ik krijg in plaats ervan bekoorlijk spierwitte, van kunststof ('Maar Renate, waar begin je nou weer aan? Ik heb ook een mond vol amalgaam en ik mankeer niets!').
Verder moet ik een aantal jaren een genadeloos dieet volgen om de candida-schimmel uit te hongeren ('Maar iedereen heeft candida in zijn darmen! Dat is gewoon een gist dat bij de spijsvertering hoort!'), ik heb twaalf soorten medicijnen mee naar huis gekregen om mijn hele systeem te zuiveren en bij te spijkeren en om mijn beschadigde pancreas op te peppen ('Maar je hebt toch altijd gezegd dat er geen pillen tegen me bestaan?') en ik moet me wekelijks op het spreekuur melden voor een ontgiftende acupunctuurbehandeling en een intraveneuze magnesium-in-jectie die de spieren kalmeert, de bloedsomloop stimuleert en mijn arme cellen uitmest. ('En dat moet twee of drie jaar lang? Die man is gewoon een zakkenvuller!')
Een van mijn vriendinnen zegt bezwerend, op het gezag van een bevriende arts, en zoals we hebben gezien is de gemiddelde arts bij uitstek een deskundige op dit gebied: 'me gaat echt op een gegeven moment gewoon weer over, hoor. ' Maar wat heb ik aan zo'n opmerking. Zoals Karin Spaink ooit schreef: 'Niets is zo dodelijk als wanneer iemand zegt dat het over enige tijd vast beter gaat. Niets sluit je zozeer van anderen af als zo'n opmerking. Je bent immers opgesloten in het moment, er bestaat geen morgen meer buiten dit ene zich voortslepende ogenblik. (... ) Tijd bestaat niet meer. (... ) Je bent de gegijzelde van die ene onophoudelijke seconde. ' Ik heb ook geen boodschap aan de mededeling dat iets zal overgaan, want die gedachte ligt eenvoudig buiten mijn mentale bereik. Voor mij is het idee dat mijn toestand onveranderd zou kunnen blijven, zo ondraaglijk, dat ik ieder besef van tijd de deur uit heb gedaan. 'Later' is verboden terrein, ik word compleet stapelgek van de gedachte aan 'later'. Want ik geloof, in tegenstelling tot mijn vriendin, niet dat ik 'later' 'vanzelf' en 'gewoon' weer 'beter' zal zijn. Was dat zo, dan had ik daar zelf na bijna drie jaar immers vast al wat van gemerkt, en dan zou dat verschijnsel zich bovendien allang in opgewekte me -statistieken hebben vertaald.
'En het is bekend dat zo'n dieet niets uithaalt, ' zegt zij gezaghebbend. 'Dus waarom zou je jezelf daarmee kwellen? Jarenlang nog wel! Weer een beperking erbij, nog een extra belasting!'
Het zou me niet moeten verbazen, maar dat doet het toch: de methodes om van me te genezen zijn in ieders ogen natuurlijk even apocrief als de kwaal zelf.
Het dieet. Geen gist, geen zuivel, geen suiker of suikervervangers meer, en met de koolhydraten is het oppassen geblazen. Nu goed, daar gaan we dan, wat kan het ons schelen. Ik open de koelkast, ik kijk in mijn keukenkastjes. Ik lees wat etiketten. Ik lees nog een paar etiketten. Het daagt me akelig snel dat zelfs een gewone boterham met kaas of een aardappel of een drupje azijn of een schijfje meloen of een champignon al verboden genotmiddelen zijn geworden, laat staan een Belgische bonbon of een glaasje jajem. Alles wat ik in huis heb, kan naar de buren. Het enige dat in mijn keuken blijft is de voorraad kruidenthee: in vrijwel alle voedingsmiddelen blijken zich gist of suiker in een of andere vorm te bevinden, de stoffen waarmee de candida-schimmel zich voedt, of anders wel additieven die ik moet vermijden. 'Je wou er toch van af?' zegt mijn dokter. 'Dan moet je gewoon even een paar jaar je kiezen op elkaar zetten. '
Om mijn afscheid van het goede leven te bezegelen, gaan Maarten, zijn dochtertje en ik nog een keer somptueus uit eten. Ik neem zalmpate op een bedje van roommousse, gevolgd door een terrine van drie kaassoorten met een mangosaus, waarbij ik voor het laatst stokbrood eet en rode wijn drink, en dan eet ik de restanten van Noortjes bord patat met mayonaise ook nog op. 'Je moet je nog maar even goed volstoppen, ' zegt zij bezorgd, en haalt een extra portie koekjes en bonbons voor bij de koffie voor me. Zij kan zich geen leven zonder magnums voorstellen. Ik eerlijk gezegd ook niet.
Die avond is er kermis op het plein waar Maarten en Noor wonen. Mijn minnaar lokt me het reuzenrad in en laat ons, als we een paar rondjes hebben gedraaid, een fles champagne aanreiken. Wel een uur lang wentelen we al drinkend rond. Ik laat elke slok, bomvol suiker, bomvol gist, zo ongeveer tot in mijn tenen zakken. Daarna kopen we in een cafe nog een fles whisky. De volgende ochtend heb ik zo'n kater, dat de gedachte aan versobering me ineens bijzonder welkom is.
Al binnen een paar weken word ik zo etherisch mager dat Maarten, als ik in bed tegen hem aan rol, half in slaap mompelt: 'Kom maar hier met die lekkere botjes van je. ' Maar naarmate mijn vetcellen, die bij uitstek gifstoffen vasthouden, wegsmelten, neemt mijn vermogen om te slapen toe. Ah, de vergeten, heerlijke sensatie je weg te voelen zakken, om pas tien uur later weer te ontwaken! Ik denk niet aan mijn minnaar als ik in bed stap, ik denk ademloos aan mijn dokter, en ken hem in gedachten elke avond de Nobelprijs toe.
Voordat ik ziek werd sliep ik moeiteloos dwars door de grootste crisis heen, ik was een van die gelukkigen die haar ogen maar hoeven te sluiten om te kunnen slapen, altijd, overal, in vliegtuigen, vreemde bedden en tochtige tenten. Het was voor mij zo abnormaal om ineens niet meer te kunnen slapen, nooit meer, nergens meer, dat ik van meet af aan wist dat dit vreemde verschijnsel bij mijn ziekte moest horen, dat het door de me werd geproduceerd en dat het mij vervolgens per etmaal nog verder verzwakte: weer een van de ondermijnende vicieuze cirkels. Voor die overtuiging vond ik uiteraard geen enkel gehoor. De afgelopen jaren heb ik de meest idiote theorieen over mijn slapeloosheid moeten aanhoren. Niet kunnen inslapen zou betekenen dat je de dag die achter je ligt niet kunt loslaten, niet doorslapen duidt op getob over de dag die gaat komen. De huisarts, bezorgd: 'U piekert te veel. Hebt u misschien geldzorgen?' Internist i, bestraffend: 'U ontspant u onvoldoende. ' Internist z, bedachtzaam: 'U wilt zich kennelijk niet uitleveren aan de nacht. Hebt u misschien uhm, ahh, emotionele problemen met de nacht?' De neuroloog, honend: 'Maar u ligt ook de halve dag in bed! Dan kan geen mens 's nachts slapen!' De Bach flowers-deskundige, hoofdschuddend: 'Je sluit je af voor het kosmisch ritme, je houdt je chakra's niet open. ' De vriendinnen, overredend: 'Maar misschien heb je wel genoeg aan vier uur slaap per nacht. ' Mijn huidige dokter daarentegen zegt dat slaapstoornissen duiden op ontstekingen. Hij legt uit dat er in mijn lichaam voortdurend ontstekingsreacties gaande zijn omdat ik van top tot teen ontregeld ben. Bovendien zegt hij: 'Zolang er nog gifstoffen in je zenuwweefsel zitten, houd je 's nachts die afschuwelijke cerebrale activiteit waardoor je niet kunt slapen, net zoals je daar overdag zoveel neurologische problemen door hebt. '
Het razen van mijn hoofd heeft dus gewoon een chemische oorzaak, net als mijn hersenloosheid. Oh, al moet ik die candida met al haar giftige effecten eruit vasten totdat ik letterlijk nog maar een ons weeg, al moet ik tot het einde der tijden emmers vol reinigende medicijnen slikken om het kwik en de andere toxines te bestrijden, ik zal mijn oude hoofd terugkrijgen.
Aangestoken door mijn enthousiasme wendt ook Caroline zich spoorslags tot mijn dokter. Bij haar komen er behalve een candida-infectie bovendien voedsel-allergieen en -intoleranties aan het licht.
Bij een allergie denkt men wellicht alleen maar aan een beetje uitslag of aan een loopneus, maar een verborgen allergie kan het halve menselijke systeem platleggen. In Overload stelt Jacqueline Steincamp dat er in de westerse wereld sprake is van een schrikbarende toename van allergische klachten waarvan de oorzaken opnieuw in het milieu in de breedste zin van het woord, de moderne leefwijze en de eenzijdige eetgewoonten moeten worden gezocht. Als door het bombardement van mens-vreemde elementen ons vermogen tot afweer eenmaal is ondermijnd, verdraagt het lichaam soms plotseling willekeurige stoffen niet langer. Zodra die gevaarlijke toestand is bereikt, start de kettingreactie: je kunt bij wijze van spreken beginnen met een allergie voor koemelk en eindigen met een absolute intolerantie van formaldehyde, waardoor je honds-beroerd wordt van veel van de materialen die in de huizenbouw worden gebruikt.
Allergieen kunnen overigens ook ontstaan als gevolg van een sterk wisselende suikerspiegel, en een sterk wisselende suikerspiegel kan weer het gevolg zijn van wildgroei van candida, en candidiasis is het gevolg van verminderde weerstand, en verminderde weerstand kan het gevolg zijn van een toxische belasting door zware metalen zoals kwik, en vice versa, en zo perpetuum mobile.
Ik vermoed dat het behalve Caroline en mij niemand interesseert hoe het nu precies in elkaar steekt, dus ik zal niet nog saaier worden. Laat het slechts gezegd zijn dat onze ontredderde bastjes nog vaak ten prooi zullen vallen aan kettingreacties die ons tot aperte waanzin drijven. Ze zullen zich niet zonder strijd weer in het gareel laten brengen door een dieetje of wat pillen. Ze hebben de vervelendste verrassingen voor ons in petto. Zo zal Caroline op een dag moeten constateren dat ze nu bovendien allergisch is geworden voor sommige van de spaarzame pro-dukten die we nog mogen eten. Ze verdraagt de chocoladevervanger carob niet meer, en komt er via de verantwoorde haverkoeken achter dat de gluten ook van het menu geschrapt moeten worden. Zelf zal ik na een paar maanden strikt dieet houden twee glazen wijn drinken (waarvan ik trouwens helaas alleen maar de ontzagwekkende suikersmaak proef), en er bijna drie volle weken over doen om weer op de been te komen. Opgewekt zal mijn dokter na een meting vaststellen: 'Tja, je bent gewoon allergisch voor alcohol geworden. '
Zo waakzaam mogelijk ploeteren we verder op het ingeslagen pad. Ik heb een documentaire op de televisie gezien over mensen met het total allergy syndrome, die gedurende alle seizoenen in de open lucht moeten leven, geen plastic knopen aan hun kleding verdragen en louter bamboespruiten en onbespoten zeewier kunnen eten. Ik ben persoonlijk niet van plan om zo te eindigen. Mijn afweersysteem moet zich herstellen, moet zich herstellen.
Het is daarvoor onder meer van belang om zo stressloos mogelijk te leven: stress is een bekende veroorzaker van weerstandsverlies. Wie blootstaat aan spanning, produceert cortison en adrenaline om het lichaam voor te bereiden op vechten en vluchten, een taak die energie vreet. Normaal gesproken neemt die produktie af als het gevaar wijkt. Maar bij me -patienten is ook het stress-regulerende mechanisme verstoord, waardoor het lichaam nodeloos in een parate houding blijft steken. Die aanhoudende toestand van opwinding veroorzaakt niet alleen uitputting, maar bovendien schade, namelijk onder meer aan de suikerhuishouding, en dan is ook die cirkel weer rond.
Er wordt in de literatuur over me vaak op gewezen dat bij veel patienten een periode van grote stress is voorafgegaan aan het uitbreken van de ziekte. me -ers blijken in hun vorige leven meestal mensen te zijn geweest voor wie geen zee te hoog ging, met als resultaat dat hun adrena-linepeil zich geleidelijk op een gevaarlijk hoog peil ging handhaven. Men kan in ons geval uiteindelijk zelfs allergisch worden voor de adrenaline die men zelf produceert. Er komt gewoon geen einde aan deze biochemische nachtmerrie.
Rustig aan, rustig aan, rustig aan, zeg ik dus tegen mezelf terwijl ik voor pampus in bed lig. Paradoxaal genoeg heb ik in mijn hele leven nog nooit zoveel stress gehad als sedert ik uitgeschakeld ben: het gaat me al boven de macht een kopje thee te zetten, en geen manager kan het moeilijker hebben met een bedrijfssanering dan ik het heb met de keuze van het juiste wasprogramma voor een wollen trui.
En nu blijkt mijn nieuwe regime een complete, nieuwe, extra stressfactor, zo waarlijk helpe mij God. Driemaal daags tien potten pillen en twee flesjes druppels opendraaien - ik krijg al vlekken voor mijn ogen bij de gedachte. En ook rigoureus dieet moeten houden veroorzaakt problemen: ik kan niet meer bij mijn onbetaalbare buren met de pot meeeten, noch kan ik van mijn stug doorkokende vriendinnen vergen dat ze in hun lunchpauze ook nog eens ingewikkelde boodschappen voor me doen in reformwinkels die nooit hebben wat je nodig hebt, zodat je van de ene naar de andere moet trekken. Bovendien merk ik algauw dat zij de boekweit toch minder in de vingers hebben dan de souffle. Er zit niets anders op dan dit deel van mijn leven weer in eigen hand te nemen.
Boodschappen doen, koken, afwassen, ik vul er gemakkelijk mijn hele dag mee, als had ik een compleet weeshuis te voeden. Alleen al het plannen en bedenken van al die maaltijden doet me naar een chaise-longue verlangen. Hoe zullen wij de gierst vandaag weer eens aankleden? Samen met Caroline vind ik drieennegentig manieren uit om saaie granen te bereiden. Helaas zijn wij beiden koks op Donald Duck-niveau. Maar mijn buurmeisje van elf brengt redding. Met een grote boodschappenlijst fietst ze naar de reformwinkel en slaat vervolgens aan het bakken. Koekjes gezoet met suikervrije jam, taartjes van lactosevrije margarine en glutenvrij meel. 'Het is uit feministisch oogpunt niet te verdedigen dat ik haar steeds in de keuken laat sloven, ' zeg ik tegen Caroline, 'maar met Sinterklaas, heeft ze nu al beloofd, zal ze echte nep-pepernoten voor ons bakken. '
Zal het al behoorlijk wat tijd kosten om mijn suikerhuishouding weer in de hand te krijgen, rigoureus ontgiften is zeker een proces dat jaren en jaren kan duren. Sommige gifstoffen laten zich relatief makkelijk afvoeren (als de nieren hun nuttige werk tenminste niet staken, zoals de mijne een paar keer doen. Maar komaan, daar zijn ook weer medicijnen voor). Andere toxinen zijn zo met de celwan-den verkleefd, dat het domweg afwachten is totdat die cellen afsterven en worden vervangen door nieuwe. Want eigenlijk kunnen gifstoffen alleen worden afgevoerd als er voldoende gezonde, werkzame cellen aanwezig zijn. En verder is het een kwestie van geduld en je aan de spelregels houden. Zegt mijn dokter.
Aanvankelijk koester ook ik in alle stilte mijn twijfels: het nieuwe regime maakt me in het begin zo ziek dat ik mezelf alleen nog maar naar de maan kan wensen. Maar dat noemt men een goed teken, dat duidt er namelijk op dat de schimmels in het vooronder voor hun leven vechten. Geen enkel levend mechanisme laat zich zonder verweer om zeep helpen. Ik heb het walgelijke, science fic-tion-achtige gevoel dat er in mijn binnenste een strijd op leven en dood wordt gevoerd tussen slijmerige griezels die er niet thuishoren en mijn eigen dappere troepen. Als tegenwicht herlees ik vaak een artikel uit Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde , waarin mijn candida-in-fectie geheel naar het rijk der fabelen wordt verwezen.
Maar dan keert opeens het tij.
Na drie maanden kuren word ik 's ochtends niet meer wakker met de vertrouwde kater. Er wordt niet meer gekotst. Ik ben na jaren groen en geel gezien te hebben, nooit meer misselijk. Dit wapenfeit vier ik met een extra portie ongeglansde rijst.
Na vier maanden verbetert mijn coordinatievermogen. Ik kan bijvoorbeeld weer zonder helse toeren een draad door een naald rijgen, al denk ik nog steeds dat ik een naald door een draad rijg, of een draal door een naar. En mijn hormonen beginnen zich zowaar te gedragen, mijn menstruatie houdt zich weer aan vaste tijden. Mijn chronische herpesinfectie trekt zich terug. Mijn stemming wordt evenwichtiger. En het is niet langer alsof ik bij elke stap door de stroop waad.
Na vijf maanden stap ik met knikkende knieen op de fiets en rijd voor het eerst sinds jaren naar het postkantoor, een geweldige tocht van viereneenhalve minuut. Onderweg zwaai ik naar een kennis. Later belt ze me op om te vragen of ze het misschien gedroomd heeft, dat ze me zag fietsen.
Na zes maanden ga ik geheel zelfstandig naar de firma Blokker en koop een koekepan, een schaar, glazen, een vaas, een ovenschaal, en al die andere dingen die men in een huishouden geleidelijk verslijt en die bij mij de laatste tijd nooit meer zijn vervangen. Er staat een rij bij de kassa. Het zweet breekt me niet eens meer uit bij de gedachte dat ik een minuut moet staan.
Na zeven maanden maak ik een afspraak met mijn aardige internist. Hij vindt dat ik er opmerkelijk goed uitzie. Maar als ik hem vertel van de behandeling die ik onderga, moet hij lachen. Ik ben heus niet van top tot teen vergiftigd! Ik heb geen allergieen! Ik heb geen candidiasis, want candidiasis bestaat eenvoudig niet! En ik heb ook beslist geen verstoorde suikerhuishouding - nou ja, misschien een beetje hypoglykemie, maar dat heeft bijna iedereen. Ben ik soms vergeten wat er werkelijk met me aan de hand is? Ik ben chronisch vermoeid! En dat is een klacht die hij bijzonder serieus neemt.
'Dat laatste is waar, ' zeg ik. Ik ben op hem gesteld: hij heeft mij in zijn kliniek een plek gegeven waar ik leerde ziek te zijn. Daarom wil ik nu ook dat hij naar me luistert. Hij is de enige van mijn specialisten die ik per se wil overtuigen. De anderen mogen voor mijn part in de hel belanden. Maar met hem wil ik later in de hemel gezellig over Goethe kunnen babbelen.
Ik schraap mijn keel en zeg opnieuw dat het toch frappant te noemen is dat ik sedert mijn huidige behandeling zo vooruitga. Frappant? Welnee. Ik doe mijn euritmie-oefeningen toch nog steeds? Ik schilder toch nog? Nou dan.
Nu moet ik toeslaan. Al was het alleen maar omdat ik vermoedelijk niet de enige en zeker niet de laatste me -pa-tient in deze praktijk ben. Dus zeg ik: 'Ik zal nooit weten hoe groot de ondersteunende invloed van uw therapieen is geweest. Ik sluit bepaald niet uit dat ze een belangrijke rol in het hele proces hebben gespeeld. Maar ik zou er nooit door zijn genezen. Daarvoor zijn hardere middelen benodigd, zo is inmiddels bewezen. '
Daarmee is mijn moed op. Ik durf hem niet te vertellen dat ik alle vullingen uit mijn kiezen heb laten halen, zelfs al zou ik eraan kunnen toevoegen dat de laatste meting heeft uitgewezen dat de kwikbelasting al bijna tot de helft is teruggelopen. Hij zou me vermoedelijk meteen in een lauwe lavendelwikkel laten afvoeren.
De goede periodes worden haast ongemerkt frequenter en duren langer. De week, die altijd een amorfe, onoverzichtelijke massa was, krijgt weer zeven verschillende dagen: op twee ervan voel ik me heel redelijk, gedurende de vijf andere ben ik ziek, maar vijf dagen overleef ik wel, met het vooruitzicht op een onderbreking. De inzinkingen zijn bovendien minder totaal: op een slechte dag doet mijn hoofd het niet, of heb ik geen kracht, of voel ik me naar, maar zelden meer vertoont de hele poppenkast zich gelijktijdig, onafgebroken en op volle sterkte.
Steeds vaker zeggen Caroline en ik verbijsterd tegen elkaar: 'Weet je nog hoe ziek we waren?' Maar eigenlijk weten we het zelf al amper meer. De kwellingen van de laatste jaren laten zich, net als de pijn, niet meer terugroepen nu we er beetje bij beetje van verlost raken. Ooit hebben we van acute ellende soms niet geweten waar we ons lichaam moesten laten. Er waren dagen, dikwijls weken achtereen, waarin de zwaartekracht maar een doel leek te hebben, namelijk ons te verpletteren. We hebben er soms zelfs aan getwijfeld of er nog wel iets menselijks, hoe nietig ook, aan ons gereduceerde bestaan te bespeuren was. We zijn zo ziek, gedesorienteerd en wanhopig geweest dat we bereid waren onze ziel aan de duivel te verkopen.
In verbazend korte tijd zijn dat vage herinneringen geworden. Het menselijk bewustzijn zit werkelijk heel barmhartig in elkaar.
En nu we zo zichtbaar vooruitgaan, nu vragen mensen ons vaak zalvend of deze periode niet ook verrijkende kanten voor ons heeft gehad. Het eigenaardige woord ziektewinst valt. Eigenlijk boffen we maar dat we jaren uit de roulatie zijn geweest en nog steeds een lange weg voor ons hebben: wat een geheel nieuwe blik op het leven zullen wij cadeau hebben gekregen. Vertel eens. Wat is de winst?
Caroline antwoordt dan: 'Zonder me had ik niet eens geweten wat chakra's waren. ' Persoonlijk kan ik er minder goed de lol van inzien. Als ik over mijn schouder kijk, zie ik vlak achter me een zwart gat van jaren. Op de bodem ervan heb ik gezeten, in mijn eigen drek en snot -nee, doe mij dan maar liever een gezellige lentewei met dartelende lammeren en een leuke bergtop in de verte. Maar misschien dat ik over lange tijd mild of gek genoeg word om te concluderen dat mijn ziekbed me ook nog iets positiefs heeft opgeleverd. Sommige mensen achten het bijvoorbeeld winst als je door de omstandigheden wordt gedwongen tot introspectie. Inderdaad heb ik me deze jaren ook gewijd aan een lang, lang, malend onderhoud met mezelf, en aan het stellen van vragen die ik voordien uit de weg ging. Maar zelfs als ik daardoor al een beter of gelukkiger mens zou zijn geworden, dan vind ik de prijs daarvoor nog altijd te hoog. Op z'n best is zoiets mooi meegenomen, een klein geluk bij een groot ongeluk - meer niet.
'Je praat weer, ' zegt iemand op een dag vol verbazing tegen me. 'Ik kan me niet heugen dat ik je de afgelopen jaren heb horen praten. Je zei wel wat, maar je praatte niet. '
O, fijn hoofd van me! Knap hoofd! Het denkt, het kwebbelt, het redeneert en concludeert. Het is niet meer met lompen en oud ijzer gevuld. Het concentreert zich vaak vrijwel moeiteloos, het onthoudt zowaar dingen, het verzint hier of daar een grap. Ik heb een hoofd om te zoenen. Ik leg het in de watten. Kalm aan, hoofd. Denk erom: niet proberen met twee mensen tegelijk te praten of meer dan een handeling te verrichten. We slaan niet meteen aan het stunten, want dan vallen we subiet uit de trapeze. We lopen op eieren, mijn hoofd en ik. Maar we lopen. En ook de rest van mij functioneert, zij het in een lage versnelling. Ik heb nog lang niet zoveel energie als vroeger, maar tijdens mijn wakende uren voel ik me in elk geval heel dikwijls niet meer zo ziek als een aangereden egel. Als ik het in percentages moest uitdrukken, zou ik zeggen dat momenteel weer ongeveer zestig procent van de menselijke mogelijkheden binnen mijn bereik is, waar dat aanvankelijk voor hooguit dertig procent het geval was.
Of de volle honderd procent ooit weer haalbaar is, daarover lopen de meningen uiteen. Volgens veel onderzoekers is me niet een aandoening die werkelijk helemaal te overwinnen is. Zij menen dat men de ziekte onder controle kan krijgen en verder levenslang bedacht moet zijn op slechte periodes. Anderen zijn optimistischer. Mijn eigen dokter gaat er van uit dat de meeste patienten, zij het met een aantal beperkingen zoals blijvende dietaire spelregels, met veel geduld en doorzettingsvermogen weer zo goed als nieuw kunnen worden. Zo goed als nieuw! Heb ik geduld? Heb ik doorzettingsvermogen? Maar vanzelfsprekend.
En er zijn natuurlijk ook talloze momenten van paniek tussendoor, van inzinkingen, van hernieuwde slapeloosheid, zeeziekte en trillende spieren. Het is geen lineair proces. Het komt en het gaat: je voelt je meester, je voelt je slaaf. Je hoopt en je wanhoopt. Maar er is nu tenminste altijd een verklaring voor de dalen: niet kunnen nadenken betekent dat toxinen ergens in mijn hersenen circuits blokkeren en dat mijn hoofd tijdelijk net een bard disc met bad sectors is; niet kunnen slapen betekent eveneens dat de toxische belasting weer is opgelopen doordat ik een willekeurige nieuwe allergie heb ontwikkeld. Op een gegeven moment ben ik zo allergisch voor allerlei voedingsmiddelen dat ik alleen nog maar op rijstwafels leef. Sommige van mijn vriendinnen kunnen het niet aanzien. 'Zou je die antidepressiva-methode niet liever nog een keer proberen?' dringt een van hen aan. Zij kent namelijk ook een arts, een artsenechtpaar nog wel. Ze brengt me aan de rand van moord. Koppig eet ik mijn rijstwafels en herwin mijn vermogen tot slapen. Later zal ik het ze allemaal nog wel eens uitleggen, later zullen we er samen om lachen. Maar voorlopig houd ik me uit alle macht doof en blind voor de zorgen en adviezen van mijn beminden. Ik zwoeg door mijn verlaten, ijzige landschap, ik weet wat mijn doel is, en ik weet dat ik het alleen zelf, op mijn eigen kracht, zal kunnen bereiken. Ik zal mijn leven eigenhandig moeten redden. En al zal ik onderweg vast nog vaak struikelen, ik val nooit meer zo diep als vroeger, en ik stijg telkens hoger: ik leer vliegen, ik leer vliegen.
Zelfs als ik altijd enigszins vleugellam zal blijven, een reele mogelijkheid, dan is mijn leven nu in elk geval weer leefbaar. Het is niet het leven dat ik in gedachten had toen ik op mijn krukken bij het hockeyveld stond, maar het is te doen. Het is een simpel, basaal leven, waarin alles draait om voldoende rust, gezond voedsel, strikte regelmaat en het vermijden van opwinding. Het is vergelijkbaar met het leven van een Stenen Tijdperk-mens. Gek genoeg heb ik me daar bijna ongemerkt mee verzoend. Ik hoef niet meer te worden wie ik ooit was, als ik maar mag blijven wie ik nu ben. Ik dank de hemelen op mijn blote knieen voor deze vooruitgang, ik durf het lot niet te verzoeken door nog meer te vragen. Ik heb mijn uitstapje naar de hel gehad. Ik hoef niet nog een ritje.
Maar op andere momenten droom ik vermetel van een weerzien, ooit, met de toppen van Tirga Mor, Askival, Bla Bheinn, Ben Nevis en het beest Suilven, en vraag ik koortsachtig aan mijn minnaar: 'Voel eens aan mijn botten? Volgens mij kom ik al weer aan. Geloof je ook niet?' Een sterk, vitaal lichaam: het is gewoon een benevelende gedachte. Vlug haal ik de teugels van mijn fantasie weer aan. Easy does it. Stap voor stap.
Maarten kijkt me broedend aan. Hij heeft mijn gezondheid al zo vaak tijdelijk zien verbeteren. Hij is de laatste persoon op aarde die in wonderen gelooft. Hij heeft me altijd afgeremd in mijn opwinding over de eindeloze stoet nieuwe genezers, de nieuwe behandelingen. Hij heeft nooit enig heil verwacht van mijn verhitte, radeloze ondernemingen. Hij wist altijd al bij voorbaat dat hij me binnen luttele weken of maanden weer zou moeten troosten, na de zoveelste mislukking. Nu zegt hij opeens: 'Wij komen samen natuurlijk ook in een wat andere fase, nu het met jou beter gaat. '
Ik adem in, ik adem uit, en het is net alsof de werkelijkheid pas op dit moment echt bij me naar binnen tuimelt: het is dus waar, het is dus echt, ik ben dus werkelijk niet meer zo ziek als ik was, als zelfs hij gelooft in de stabiliteit van mijn vooruitgang.
Pas dan vraag ik: 'Hoezo, wat bedoel je, een andere fase?'
Nou ja, dat weet hij ook niet zo precies. Misschien dat we samen nu eindelijk wat meer de diepte in kunnen, oppert hij.
Vreemde wezens, die mannen, denk ik. Begin ik net een beetje grond onder m'n voeten te krijgen, moet ik weer het diepe in. 'Zwem jij dan maar voorop, ' beding ik: dit is jouw project. Wat moet het raar voor hem zijn een vriendin te hebben die op eigen kracht meezwemt, in plaats van telkens kopje onder te gaan. En ik ben niet alleen voor hem geleidelijk een heel nieuw iemand aan het worden. Wat zal er in mijn zo overzichtelijk geworden wereldorde verstoord worden als ik blijf vooruitgaan? Er zijn vast ook mensen die mij ziek wel zo gemakkelijk vonden. Er zullen dingen gaan verschuiven. Er komen misschien conflicten. Verandering, dus ook verandering ten goede, is altijd ingewikkeld. Misschien is het wel goed dat het langzaam zal gaan, heel langzaam, zodat de wereld en ik opnieuw aan elkaar kunnen wennen.
En in de tussentijd wordt het een dringende noodzaak dat het me -syndroom door de medische stand in een ander licht wordt bezien. Om te beginnen moet in de gaten worden gehouden dat me iets anders is dan elk ander geval van chronische vermoeidheid: men kan ten gevolge van een zware overspanning immers ook langdurig te lamlendig zijn om een poot te verzetten. Maar mensen die daaraan lijden, hebben baat bij rust, terwijl een me -patient met alleen rust geen steek verder komt. Die kan blijven liggen totdat de wereld vergaat. Er zijn veel aanwijzingen, en het verhaal van Caroline en mij is daarvan een voorbeeld, dat er daarnaast daadwerkelijk op lichamelijk niveau moet worden ingegrepen.
Als wij hadden geluisterd naar de adviezen van artsen, of naar de raadgevingen uit onze goedbedoelende omgeving, dan hadden wij er nu nog als champignons bij gelegen. Slechts door alles en iedereen aan onze laars te lappen, en de moed niet te laten zakken , hebben wij ten slotte een behandeling gevonden die onze toestand heeft verbeterd en hopelijk nog verder zal verbeteren. Want wie me heeft vindt maar baat bij een ding en dat is: niet berusten. In ons beider geval, waarbij de nadruk op vergiftiging door diverse oorzaken lag, bracht een zogeheten orthomoleculaire behandeling uitkomst. Dat hoeft overigens niet bij elke me -patient de oplossing te zijn: de keur aan variabele omstandigheden is enorm.
In de orthomoleculaire geneeskunde behandelt men ziekte (en bevordert men de gezondheid) kort gezegd door het gebruik van de juiste voedingsstoffen en -supplementen in de juiste concentraties. Volledig succes garandeert deze methode niet, en, nogmaals, per persoon zal het rendement ervan verschillen: zolang oorzaken en gevolgen van me niet duidelijk te onderscheiden zijn, kunnen er in elk individueel geval immers altijd weer andere, nieuwe, onbekende factoren een rol spelen in de totstandkoming van het syndroom. De specifieke me -variant waaraan Caroline en ik lijden, lijkt zich echter goed te lenen voor de orthomoleculaire aanpak.
Zolang er geen betere en snellere methodes bestaan om van me af te komen, zou me -patienten waarschijnlijk alvast heel wat lijden bespaard blijven, wanneer artsen die het syndroom zelf niet wensen te erkennen, de grootheid van hart hadden om hen door te verwijzen naar de orthomoleculaire collega's, of naar anderen die tenminste wel belangstelling voor het ziektebeeld hebben. Te meer daar de kans op herstel volgens alle bronnen groter is naarmate men er sneller bij is, zodat de schade relatief nog beperkt is.
Ook zou men hopen dat er van de zijde van medische onderzoekers interesse bestond voor de bevindingen van orthomoleculaire artsen. Maar toen ik aan een onderzoeker van de Nijmeegse universiteit vroeg of er sprake was van enige vorm van samenwerking, kreeg ik alleen maar te horen: 'Als die orthomoleculairen denken dat ze gelijk hebben, dan moeten ze dat eerst maar bewijzen. '
Ik ken natuurlijk slechts mijn eigen werkelijkheid en ik weet bovendien niet wat er nog voor baanbrekende ontdekkingen op het gebied van me gedaan zullen worden. Maar dit weet ik in elk geval zeker: dat de onverschillige, hardhoofdige en vaak snerende houding die veel artsen op dit moment innemen, zowel wat deze ziekte zelf betreft als de methodes tot bestrijding ervan, maar een effect heeft, namelijk dat deze aandoening met zijn verwoestende gevolgen gewoon onbehandeld blijft. Deze botheid en stompzinnigheid van het medische bedrijf is, gezien de ernst van me , niet alleen totaal ongepast, maar zou op termijn zelfs een bedreiging voor de volksgezondheid kunnen vormen. Hoe onsamenhangend de symptomen ook mogen lijken, ze vloeien alle voort uit een aangetoonde verminderde immuniteit van de patient. En nu ecologen steeds vaker wijzen op het verband tussen zo'n afweerstoornis en de artificiele en vervuilde wereld waarin we leven, nu is er reden te meer om me als ziektebeeld serieus te nemen. Want wie weet is het slechts het begin van een epidemie van envi-ronmental diseases die ons nog te wachten staan.
me is in elk geval geen ziekte van het gemoed, geen depressie, geen hersenspinsel, geen verwaarloosd psycho-trauma, geen hysterische aandoening, en me -ers zijn dus ook niet de Eline Veres van deze tijd - tenzij men die vergelijking op een heel andere manier ziet.
Met haar zenuwzwakte maakte Eline Vere iets kenbaar over haar tijd en haar wereld. Op vrouwen zoals zij werd een dwingend appel gedaan om vooral niemand te zijn, op de sofa te liggen en eindeloze kopjes slappe thee te drinken, en zoiets blijft niet zonder gevolgen. De enige overeenkomst tussen haar en een me -er is dat de me -pa-tient eveneens iets zichtbaar maakt over haar tijd en haar wereld.
Of anders gezegd: vroeger namen mijnwerkers een kanariepietje mee naar beneden in de mijnen. Als het beestje van zijn stokje viel, was dat een teken dat er giftige damp of te weinig zuurstof in de schacht aanwezig was, en dan trof men haastig de benodigde maatregelen. Misschien zijn me -patienten wel de menselijke kanariepietjes van deze tijd, en kan de rest van de mensheid maar beter snel haar consequenties trekken uit het feit dat wij als eersten en blijkbaar toevallig meest kwetsbaren nu al ziek zijn geworden van onze omgeving, van onze wereld, van de twintigste eeuw.
Twiettwiet.