NEGENDE BEDRIJF
Caroline viert haar eerste lustrum als me
-patiente. Ze heeft haar vriendinnen fraai gekalligrafeerde
uitnodigingen gestuurd met het verzoek te komen eten en drinken op
betoonde trouw tijdens vijf jaar ziekbed. Feestelijke kleding
verplicht; rsvp. Er is champagne. Er zijn cadeautjes en bloemen
voor de jubilaresse. De tafel is gedekt voor vele gangen. Caroline
houdt een tafelrede waarin ze ons allemaal bedankt voor onze steun
en loyaliteit. 'Alleen, ' zegt ze, 'had jij nou ook weer niet zo
loyaal hoeven te zijn, Renate. ' Terwijl iedereen lacht, schieten
mij de tranen in de ogen: dit is zo'n afschuwelijk moment waarop de
werkelijkheid hardhandig bij me binnendringt: straks vier ook ik
mijn eerste lustrum als me -patiente.
Die middag, in de spreekkamer van mijn nieuwe dokter, valt mijn oog
op een stapel boeken die ik zelf ook heb. Wat gaan we nu beleven?
Een arts die de literatuur over me bijhoudt?
Ik richt mijn blik verbouwereerd op de man achter het bureau. Hij
heeft niet eens een zichtbaar aureool rond zijn hoofd: gewoon
iemand van mijn eigen leeftijd. Een donkerblauw overhemd. Krullend
haar dat best eens geknipt zou mogen worden. Een zakelijke stem.
Rustig vraagt hij me hoe ik slaap, of ik last heb van mijn spieren,
wat mijn voornaamste neurologische problemen zijn, hoeveel uren per
dag ik op kan zijn.
Ik ben gewend driekwart van mijn klachten buiten beschouwing te
laten, maar dit keer hoef ik alleen maar te knikken: ja, daarvan
heb ik inderdaad last, en daarvan ook. Het enige dat ditmaal geheel
buiten beschouwing blijft, is mijn innerlijk. Geen woord over mijn
zieleleven of de staat van mijn psyche. Ik krijg bijna de
aanvechting om te vragen: 'Mag ik uw bul even zien? Bent u wel een
echte medicus?'
Als ik mijn milieutheorie op hem uitprobeer, voor alle zekerheid
met een gezicht alsof ik er zelf niet echt in geloof, knikt hij tot
mijn verbazing. 'Ja natuurlijk, ' zegt hij, 'allerlei invloeden om
ons heen spelen een rol bij de totstandkoming van me . We hebben
dan ook te maken met een groot aantal veroorzakende factoren. '
Ik geloof dat ik ga huilen van dankbaarheid. Hier zit iemand die
weet waarover hij spreekt. Nu zal er eindelijk een oplossing komen.
Dan stelt hij voor eerst maar eens wat laboratorium-onderzoek te
laten doen. Meteen vervliegt mijn hoop weer. Ik ben al zo vaak
binnenstebuiten gekeerd zonder dat er iets werd gevonden. 'Maar ik
weet waarnaar ik moet zoeken, ' zegt hij vriendelijk, 'dat is het
hele verschil. '
Mijn stemming klaart op tijdens het grondige en volstrekt nog niet
eerder aan mij voltrokken onderzoek: tot en met mijn aminozuren
word ik doorgelicht, ik onderga een glu-cose-tolerantietest en een
onderzoek naar mogelijke toxische belasting door zware metalen, ik
word verbonden aan vreemde apparaten die de werking van mijn
organen meten en aan weer andere waarmee allergieen worden
vastgesteld. En als na een paar weken alle resultaten bekend zijn,
springt mijn hart regelrecht op wanneer ik bij mijn dokter naar
binnen stap om de uitslagen te vernemen: hij kijkt zo ernstig. Dit
is niet het bekende niets-aan-de-hand-gezicht, dit is niet het
u-mankeert-niets-dus-gaat-u-maar-weer-gezicht. Ik krijg eerst een
kopje thee. Mijn verrukking neemt nog verder toe: hij moet
behoorlijk slecht nieuws voor me hebben. Hij schraapt zijn keel, en
ik barst haast uit elkaar van euforie: er is iets gevonden, er is
iets gevonden.
Hij kijkt me aan, over de stapel papieren. Hij zegt bedachtzaam:
'Het is niet te begrijpen dat jij nog steeds enigszins
functioneert, gezien deze uitslagen. '
'Nou ja, ' giechel ik, 'ik doe ook maar alsof, hoor. ' Wat een
idiote indruk moet ik maken, met die gelukzalige grijns op mijn
gezicht. Gauw zeg ik, om de schijn te wekken dat dat de reden is
voor mijn opgetogenheid: 'Maar gelukkig ga je niet dood aan me.
'
'Nee, ' zegt hij. 'Maar aan een onbehandelde suikerziekte
uiteindelijk wel. En dat is nog maar een van de dingen die jij
hebt. '
Als ik anderhalf uur later weer buiten sta, ga ik, hoewel ik vanaf
heden een bijzonder streng dieet moet volgen, linea recta naar de
slijter, koop een halve liter jenever en drink die in een avond
bijna op. Voor iemand die nooit iets aantoonbaars mankeerde,
scheelt er aan mij nogal wat: een compleet ontregelde
suikerhuishouding die zich heeft ontwikkeld tot beginnende
diabetes; een zware kwikvergiftiging die mijn centraal zenuwstelsel
ondermijnt; en door mijn falende afweervermogen is het can-dida
albicans-gist in mijn darmen, zoals ik al vreesde, volledig op hol
geslagen. Suiker wordt door candida omgezet in een aan alcohol
verwante stof die acetaldehyde heet. Bij elke schep suiker
vergiftigt een candida-patient zichzelf dus nog verder, en loopt
daarom altijd met een kater rond. De candida-infectie verhindert
het spijsverteringsstelsel bovendien voedsel naar behoren te
verwerken, zodat ik ook nog eens allerlei deficienties enerzijds en
intoxicaties anderzijds heb. Ik ben een chemische puinhoop, hier
grote mineralentekorten en daar giftige opstapelingen van
niet-afgebroken vitamines. Ik ben al met al, zei mijn dokter
waarderend, een klassiek me -geval.
Wat een vreemde sensatie, om ineens een schoolvoorbeeld genoemd te
worden, in plaats van een hysterica of een aanstelster.
Ik ben uitgelachen. Huilend van woede slinger ik thuis al mijn me
-boeken door de kamer: dit verhaal, exact dit verhaal, staat in al
die boeken beschreven. Het zijn geen gammele werkjes van leken
zoals ik: een groot aantal ervan is geschreven door artsen die zelf
ten prooi zijn gevallen aan me . En met die boeken heb ik de
afgelopen jaren in god weet hoeveel spreekkamers gezeten, zonder
dat iemand naar me wilde luisteren. Maar waarom heb ik zelf ook
niet meer mijn best gedaan? Waarom heb ik me telkens laten
afpoeieren? Al ligt het antwoord voor de hand, aangezien je als me
-patient niet bepaald in staat bent tot indrukwekkende gevechten,
toch veracht ik mezelf: ik heb de zojuist aan mij verstrekte
diagnose al die tijd gekend, al die tijd was ik op dit gebied
deskundiger dan heel het leger medicijnmannen bij elkaar, en al die
tijd heb ik me door hen laten aftroeven, door een stel zotteklap
kwakende betweters.
Het is niet bekend of de plagen die mij bezoeken oorzaak of gevolg
zijn van me - te constateren valt slechts dat dit pakket
aandoeningen zich vrijwel altijd in een of andere samenstelling
voordoet bij me -patienten. Het is mijn dokters strategie, zoals
ook in de literatuur wordt aanbevolen, de problemen een voor een te
elimineren, zodat het immuunsysteem tot rust kan komen en
uiteindelijk kan genezen. De ervaring leert dat als de afweer zich
heeft hersteld, de me , wat dat dan ook wezen moge, een goede kans
heeft ten slotte te verdwijnen, me is een ziekte van vicieuze
cirkels, en door die te doorbreken, worden allerlei kettingreacties
tot staan gebracht.
Neem bijvoorbeeld mijn kwikvergiftiging, waarvan de oorzaak moet
liggen in de oude amalgaamvullingen in mijn gebit. Sterk
gesimplificeerd werkt amalgaam in de mond als een batterij. Als er
niet langer sprake is van een werkzaam afweervermogen, zoals bij me
, kan de energiehuishouding van het lichaam nadelig beinvloed
worden door de elektrische stroom die door deze batterijwerking
wordt veroorzaakt. Bovendien kan er, vooral bij overjarige
vullingen, tijdens het kauwen kwik vrijkomen, dat wordt ingeslikt
en ingeademd. Van kwik staat vast dat het waardevolle mineralen
zoals zink en magnesium aan het lichaam onttrekt, beschadigingen
toebrengt aan het centraal zenuwstelsel en het afweermechanisme
bovendien nog verder aantast. Hoe zwakker iemand is, des te groter
de kans dat deze negatieve invloeden zich ook daadwerkelijk zullen
doen gelden, en weer andere nadelige processen op gang brengen.
Of kwikvergiftiging werkelijk bestaat, daarover worden in de
medische literatuur heftige polemieken gevoerd. Men voere ze maar.
Ik vind het hele verhaal niet per definitie onwaarschijnlijk, maar
ik kan me dan ook niet veroorloven om het onwaarschijnlijk te
vinden. Vertel ik het echter aan mijn omgeving, dan kijkt men mij
aan als ware ik koningin Juliana, die een influistering van Greet
Hof-mans doorgeeft. Ik kan het mijn vriendinnen niet kwalijk nemen:
ze hebben me ook ooit geestdriftig horen vertellen over een magier
in Frankrijk die mij zou genezen middels enkele haarlokken, ze
hebben gadegeslagen hoe ik met een kartonnen badkamertegel de
aardstralen in mijn gezellige woning te lijf ging. Ze hebben gewoon
iets te veel met me meegemaakt.
Ik durf hun bijna niet te vertellen waaruit de behandeling ditmaal
zal bestaan. Ach toe nou joh, vertel nou. Welnu, om te beginnen zal
ik stante pede naar de tandarts moeten om al mijn vullingen te
laten verwijderen. Nu ja, ik had ze al twintig jaar, ik was er toch
wel op uitgekeken. En ik krijg in plaats ervan bekoorlijk
spierwitte, van kunststof ('Maar Renate, waar begin je nou weer
aan? Ik heb ook een mond vol amalgaam en ik mankeer niets!').
Verder moet ik een aantal jaren een genadeloos dieet volgen om de
candida-schimmel uit te hongeren ('Maar iedereen heeft candida in
zijn darmen! Dat is gewoon een gist dat bij de spijsvertering
hoort!'), ik heb twaalf soorten medicijnen mee naar huis gekregen
om mijn hele systeem te zuiveren en bij te spijkeren en om mijn
beschadigde pancreas op te peppen ('Maar je hebt toch altijd gezegd
dat er geen pillen tegen me bestaan?') en ik moet me wekelijks op
het spreekuur melden voor een ontgiftende acupunctuurbehandeling en
een intraveneuze magnesium-in-jectie die de spieren kalmeert, de
bloedsomloop stimuleert en mijn arme cellen uitmest. ('En dat moet
twee of drie jaar lang? Die man is gewoon een zakkenvuller!')
Een van mijn vriendinnen zegt bezwerend, op het gezag van een
bevriende arts, en zoals we hebben gezien is de gemiddelde arts bij
uitstek een deskundige op dit gebied: 'me gaat echt op een gegeven
moment gewoon weer over, hoor. ' Maar wat heb ik aan zo'n
opmerking. Zoals Karin Spaink ooit schreef: 'Niets is zo dodelijk
als wanneer iemand zegt dat het over enige tijd vast beter gaat.
Niets sluit je zozeer van anderen af als zo'n opmerking. Je bent
immers opgesloten in het moment, er bestaat geen morgen meer buiten
dit ene zich voortslepende ogenblik. (... ) Tijd bestaat niet meer.
(... ) Je bent de gegijzelde van die ene onophoudelijke seconde. '
Ik heb ook geen boodschap aan de mededeling dat iets zal overgaan,
want die gedachte ligt eenvoudig buiten mijn mentale bereik. Voor
mij is het idee dat mijn toestand onveranderd zou kunnen blijven,
zo ondraaglijk, dat ik ieder besef van tijd de deur uit heb gedaan.
'Later' is verboden terrein, ik word compleet stapelgek van de
gedachte aan 'later'. Want ik geloof, in tegenstelling tot mijn
vriendin, niet dat ik 'later' 'vanzelf' en 'gewoon' weer 'beter'
zal zijn. Was dat zo, dan had ik daar zelf na bijna drie jaar
immers vast al wat van gemerkt, en dan zou dat verschijnsel zich
bovendien allang in opgewekte me -statistieken hebben vertaald.
'En het is bekend dat zo'n dieet niets uithaalt, ' zegt zij
gezaghebbend. 'Dus waarom zou je jezelf daarmee kwellen? Jarenlang
nog wel! Weer een beperking erbij, nog een extra belasting!'
Het zou me niet moeten verbazen, maar dat doet het toch: de
methodes om van me te genezen zijn in ieders ogen natuurlijk even
apocrief als de kwaal zelf.
Het dieet. Geen gist, geen zuivel, geen suiker of suikervervangers
meer, en met de koolhydraten is het oppassen geblazen. Nu goed,
daar gaan we dan, wat kan het ons schelen. Ik open de koelkast, ik
kijk in mijn keukenkastjes. Ik lees wat etiketten. Ik lees nog een
paar etiketten. Het daagt me akelig snel dat zelfs een gewone
boterham met kaas of een aardappel of een drupje azijn of een
schijfje meloen of een champignon al verboden genotmiddelen zijn
geworden, laat staan een Belgische bonbon of een glaasje jajem.
Alles wat ik in huis heb, kan naar de buren. Het enige dat in mijn
keuken blijft is de voorraad kruidenthee: in vrijwel alle
voedingsmiddelen blijken zich gist of suiker in een of andere vorm
te bevinden, de stoffen waarmee de candida-schimmel zich voedt, of
anders wel additieven die ik moet vermijden. 'Je wou er toch van
af?' zegt mijn dokter. 'Dan moet je gewoon even een paar jaar je
kiezen op elkaar zetten. '
Om mijn afscheid van het goede leven te bezegelen, gaan Maarten,
zijn dochtertje en ik nog een keer somptueus uit eten. Ik neem
zalmpate op een bedje van roommousse, gevolgd door een terrine van
drie kaassoorten met een mangosaus, waarbij ik voor het laatst
stokbrood eet en rode wijn drink, en dan eet ik de restanten van
Noortjes bord patat met mayonaise ook nog op. 'Je moet je nog maar
even goed volstoppen, ' zegt zij bezorgd, en haalt een extra portie
koekjes en bonbons voor bij de koffie voor me. Zij kan zich geen
leven zonder magnums voorstellen. Ik eerlijk gezegd ook niet.
Die avond is er kermis op het plein waar Maarten en Noor wonen.
Mijn minnaar lokt me het reuzenrad in en laat ons, als we een paar
rondjes hebben gedraaid, een fles champagne aanreiken. Wel een uur
lang wentelen we al drinkend rond. Ik laat elke slok, bomvol
suiker, bomvol gist, zo ongeveer tot in mijn tenen zakken. Daarna
kopen we in een cafe nog een fles whisky. De volgende ochtend heb
ik zo'n kater, dat de gedachte aan versobering me ineens bijzonder
welkom is.
Al binnen een paar weken word ik zo etherisch mager dat Maarten,
als ik in bed tegen hem aan rol, half in slaap mompelt: 'Kom maar
hier met die lekkere botjes van je. ' Maar naarmate mijn vetcellen,
die bij uitstek gifstoffen vasthouden, wegsmelten, neemt mijn
vermogen om te slapen toe. Ah, de vergeten, heerlijke sensatie je
weg te voelen zakken, om pas tien uur later weer te ontwaken! Ik
denk niet aan mijn minnaar als ik in bed stap, ik denk ademloos aan
mijn dokter, en ken hem in gedachten elke avond de Nobelprijs
toe.
Voordat ik ziek werd sliep ik moeiteloos dwars door de grootste
crisis heen, ik was een van die gelukkigen die haar ogen maar
hoeven te sluiten om te kunnen slapen, altijd, overal, in
vliegtuigen, vreemde bedden en tochtige tenten. Het was voor mij zo
abnormaal om ineens niet meer te kunnen slapen, nooit meer, nergens
meer, dat ik van meet af aan wist dat dit vreemde verschijnsel bij
mijn ziekte moest horen, dat het door de me werd geproduceerd en
dat het mij vervolgens per etmaal nog verder verzwakte: weer een
van de ondermijnende vicieuze cirkels. Voor die overtuiging vond ik
uiteraard geen enkel gehoor. De afgelopen jaren heb ik de meest
idiote theorieen over mijn slapeloosheid moeten aanhoren. Niet
kunnen inslapen zou betekenen dat je de dag die achter je ligt niet
kunt loslaten, niet doorslapen duidt op getob over de dag die gaat
komen. De huisarts, bezorgd: 'U piekert te veel. Hebt u misschien
geldzorgen?' Internist i, bestraffend: 'U ontspant u onvoldoende. '
Internist z, bedachtzaam: 'U wilt zich kennelijk niet uitleveren
aan de nacht. Hebt u misschien uhm, ahh, emotionele problemen met
de nacht?' De neuroloog, honend: 'Maar u ligt ook de halve dag in
bed! Dan kan geen mens 's nachts slapen!' De Bach
flowers-deskundige, hoofdschuddend: 'Je sluit je af voor het
kosmisch ritme, je houdt je chakra's niet open. ' De vriendinnen,
overredend: 'Maar misschien heb je wel genoeg aan vier uur slaap
per nacht. ' Mijn huidige dokter daarentegen zegt dat
slaapstoornissen duiden op ontstekingen. Hij legt uit dat er in
mijn lichaam voortdurend ontstekingsreacties gaande zijn omdat ik
van top tot teen ontregeld ben. Bovendien zegt hij: 'Zolang er nog
gifstoffen in je zenuwweefsel zitten, houd je 's nachts die
afschuwelijke cerebrale activiteit waardoor je niet kunt slapen,
net zoals je daar overdag zoveel neurologische problemen door hebt.
'
Het razen van mijn hoofd heeft dus gewoon een chemische oorzaak,
net als mijn hersenloosheid. Oh, al moet ik die candida met al haar
giftige effecten eruit vasten totdat ik letterlijk nog maar een ons
weeg, al moet ik tot het einde der tijden emmers vol reinigende
medicijnen slikken om het kwik en de andere toxines te bestrijden,
ik zal mijn oude hoofd terugkrijgen.
Aangestoken door mijn enthousiasme wendt ook Caroline zich
spoorslags tot mijn dokter. Bij haar komen er behalve een
candida-infectie bovendien voedsel-allergieen en -intoleranties aan
het licht.
Bij een allergie denkt men wellicht alleen maar aan een beetje
uitslag of aan een loopneus, maar een verborgen allergie kan het
halve menselijke systeem platleggen. In Overload stelt Jacqueline
Steincamp dat er in de westerse wereld sprake is van een
schrikbarende toename van allergische klachten waarvan de oorzaken
opnieuw in het milieu in de breedste zin van het woord, de moderne
leefwijze en de eenzijdige eetgewoonten moeten worden gezocht. Als
door het bombardement van mens-vreemde elementen ons vermogen tot
afweer eenmaal is ondermijnd, verdraagt het lichaam soms plotseling
willekeurige stoffen niet langer. Zodra die gevaarlijke toestand is
bereikt, start de kettingreactie: je kunt bij wijze van spreken
beginnen met een allergie voor koemelk en eindigen met een absolute
intolerantie van formaldehyde, waardoor je honds-beroerd wordt van
veel van de materialen die in de huizenbouw worden gebruikt.
Allergieen kunnen overigens ook ontstaan als gevolg van een sterk
wisselende suikerspiegel, en een sterk wisselende suikerspiegel kan
weer het gevolg zijn van wildgroei van candida, en candidiasis is
het gevolg van verminderde weerstand, en verminderde weerstand kan
het gevolg zijn van een toxische belasting door zware metalen zoals
kwik, en vice versa, en zo perpetuum mobile.
Ik vermoed dat het behalve Caroline en mij niemand interesseert hoe
het nu precies in elkaar steekt, dus ik zal niet nog saaier worden.
Laat het slechts gezegd zijn dat onze ontredderde bastjes nog vaak
ten prooi zullen vallen aan kettingreacties die ons tot aperte
waanzin drijven. Ze zullen zich niet zonder strijd weer in het
gareel laten brengen door een dieetje of wat pillen. Ze hebben de
vervelendste verrassingen voor ons in petto. Zo zal Caroline op een
dag moeten constateren dat ze nu bovendien allergisch is geworden
voor sommige van de spaarzame pro-dukten die we nog mogen eten. Ze
verdraagt de chocoladevervanger carob niet meer, en komt er via de
verantwoorde haverkoeken achter dat de gluten ook van het menu
geschrapt moeten worden. Zelf zal ik na een paar maanden strikt
dieet houden twee glazen wijn drinken (waarvan ik trouwens helaas
alleen maar de ontzagwekkende suikersmaak proef), en er bijna drie
volle weken over doen om weer op de been te komen. Opgewekt zal
mijn dokter na een meting vaststellen: 'Tja, je bent gewoon
allergisch voor alcohol geworden. '
Zo waakzaam mogelijk ploeteren we verder op het ingeslagen pad. Ik
heb een documentaire op de televisie gezien over mensen met het
total allergy syndrome, die gedurende alle seizoenen in de open
lucht moeten leven, geen plastic knopen aan hun kleding verdragen
en louter bamboespruiten en onbespoten zeewier kunnen eten. Ik ben
persoonlijk niet van plan om zo te eindigen. Mijn afweersysteem
moet zich herstellen, moet zich herstellen.
Het is daarvoor onder meer van belang om zo stressloos mogelijk te
leven: stress is een bekende veroorzaker van weerstandsverlies. Wie
blootstaat aan spanning, produceert cortison en adrenaline om het
lichaam voor te bereiden op vechten en vluchten, een taak die
energie vreet. Normaal gesproken neemt die produktie af als het
gevaar wijkt. Maar bij me -patienten is ook het stress-regulerende
mechanisme verstoord, waardoor het lichaam nodeloos in een parate
houding blijft steken. Die aanhoudende toestand van opwinding
veroorzaakt niet alleen uitputting, maar bovendien schade, namelijk
onder meer aan de suikerhuishouding, en dan is ook die cirkel weer
rond.
Er wordt in de literatuur over me vaak op gewezen dat bij veel
patienten een periode van grote stress is voorafgegaan aan het
uitbreken van de ziekte. me -ers blijken in hun vorige leven
meestal mensen te zijn geweest voor wie geen zee te hoog ging, met
als resultaat dat hun adrena-linepeil zich geleidelijk op een
gevaarlijk hoog peil ging handhaven. Men kan in ons geval
uiteindelijk zelfs allergisch worden voor de adrenaline die men
zelf produceert. Er komt gewoon geen einde aan deze biochemische
nachtmerrie.
Rustig aan, rustig aan, rustig aan, zeg ik dus tegen mezelf terwijl
ik voor pampus in bed lig. Paradoxaal genoeg heb ik in mijn hele
leven nog nooit zoveel stress gehad als sedert ik uitgeschakeld
ben: het gaat me al boven de macht een kopje thee te zetten, en
geen manager kan het moeilijker hebben met een bedrijfssanering dan
ik het heb met de keuze van het juiste wasprogramma voor een wollen
trui.
En nu blijkt mijn nieuwe regime een complete, nieuwe, extra
stressfactor, zo waarlijk helpe mij God. Driemaal daags tien potten
pillen en twee flesjes druppels opendraaien - ik krijg al vlekken
voor mijn ogen bij de gedachte. En ook rigoureus dieet moeten
houden veroorzaakt problemen: ik kan niet meer bij mijn
onbetaalbare buren met de pot meeeten, noch kan ik van mijn stug
doorkokende vriendinnen vergen dat ze in hun lunchpauze ook nog
eens ingewikkelde boodschappen voor me doen in reformwinkels die
nooit hebben wat je nodig hebt, zodat je van de ene naar de andere
moet trekken. Bovendien merk ik algauw dat zij de boekweit toch
minder in de vingers hebben dan de souffle. Er zit niets anders op
dan dit deel van mijn leven weer in eigen hand te nemen.
Boodschappen doen, koken, afwassen, ik vul er gemakkelijk mijn hele
dag mee, als had ik een compleet weeshuis te voeden. Alleen al het
plannen en bedenken van al die maaltijden doet me naar een
chaise-longue verlangen. Hoe zullen wij de gierst vandaag weer eens
aankleden? Samen met Caroline vind ik drieennegentig manieren uit
om saaie granen te bereiden. Helaas zijn wij beiden koks op Donald
Duck-niveau. Maar mijn buurmeisje van elf brengt redding. Met een
grote boodschappenlijst fietst ze naar de reformwinkel en slaat
vervolgens aan het bakken. Koekjes gezoet met suikervrije jam,
taartjes van lactosevrije margarine en glutenvrij meel. 'Het is uit
feministisch oogpunt niet te verdedigen dat ik haar steeds in de
keuken laat sloven, ' zeg ik tegen Caroline, 'maar met Sinterklaas,
heeft ze nu al beloofd, zal ze echte nep-pepernoten voor ons
bakken. '
Zal het al behoorlijk wat tijd kosten om mijn suikerhuishouding
weer in de hand te krijgen, rigoureus ontgiften is zeker een proces
dat jaren en jaren kan duren. Sommige gifstoffen laten zich
relatief makkelijk afvoeren (als de nieren hun nuttige werk
tenminste niet staken, zoals de mijne een paar keer doen. Maar
komaan, daar zijn ook weer medicijnen voor). Andere toxinen zijn zo
met de celwan-den verkleefd, dat het domweg afwachten is totdat die
cellen afsterven en worden vervangen door nieuwe. Want eigenlijk
kunnen gifstoffen alleen worden afgevoerd als er voldoende gezonde,
werkzame cellen aanwezig zijn. En verder is het een kwestie van
geduld en je aan de spelregels houden. Zegt mijn dokter.
Aanvankelijk koester ook ik in alle stilte mijn twijfels: het
nieuwe regime maakt me in het begin zo ziek dat ik mezelf alleen
nog maar naar de maan kan wensen. Maar dat noemt men een goed
teken, dat duidt er namelijk op dat de schimmels in het vooronder
voor hun leven vechten. Geen enkel levend mechanisme laat zich
zonder verweer om zeep helpen. Ik heb het walgelijke, science
fic-tion-achtige gevoel dat er in mijn binnenste een strijd op
leven en dood wordt gevoerd tussen slijmerige griezels die er niet
thuishoren en mijn eigen dappere troepen. Als tegenwicht herlees ik
vaak een artikel uit Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde ,
waarin mijn candida-in-fectie geheel naar het rijk der fabelen
wordt verwezen.
Maar dan keert opeens het tij.
Na drie maanden kuren word ik 's ochtends niet meer wakker met de
vertrouwde kater. Er wordt niet meer gekotst. Ik ben na jaren groen
en geel gezien te hebben, nooit meer misselijk. Dit wapenfeit vier
ik met een extra portie ongeglansde rijst.
Na vier maanden verbetert mijn coordinatievermogen. Ik kan
bijvoorbeeld weer zonder helse toeren een draad door een naald
rijgen, al denk ik nog steeds dat ik een naald door een draad rijg,
of een draal door een naar. En mijn hormonen beginnen zich zowaar
te gedragen, mijn menstruatie houdt zich weer aan vaste tijden.
Mijn chronische herpesinfectie trekt zich terug. Mijn stemming
wordt evenwichtiger. En het is niet langer alsof ik bij elke stap
door de stroop waad.
Na vijf maanden stap ik met knikkende knieen op de fiets en rijd
voor het eerst sinds jaren naar het postkantoor, een geweldige
tocht van viereneenhalve minuut. Onderweg zwaai ik naar een kennis.
Later belt ze me op om te vragen of ze het misschien gedroomd
heeft, dat ze me zag fietsen.
Na zes maanden ga ik geheel zelfstandig naar de firma Blokker en
koop een koekepan, een schaar, glazen, een vaas, een ovenschaal, en
al die andere dingen die men in een huishouden geleidelijk verslijt
en die bij mij de laatste tijd nooit meer zijn vervangen. Er staat
een rij bij de kassa. Het zweet breekt me niet eens meer uit bij de
gedachte dat ik een minuut moet staan.
Na zeven maanden maak ik een afspraak met mijn aardige internist.
Hij vindt dat ik er opmerkelijk goed uitzie. Maar als ik hem vertel
van de behandeling die ik onderga, moet hij lachen. Ik ben heus
niet van top tot teen vergiftigd! Ik heb geen allergieen! Ik heb
geen candidiasis, want candidiasis bestaat eenvoudig niet! En ik
heb ook beslist geen verstoorde suikerhuishouding - nou ja,
misschien een beetje hypoglykemie, maar dat heeft bijna iedereen.
Ben ik soms vergeten wat er werkelijk met me aan de hand is? Ik ben
chronisch vermoeid! En dat is een klacht die hij bijzonder serieus
neemt.
'Dat laatste is waar, ' zeg ik. Ik ben op hem gesteld: hij heeft
mij in zijn kliniek een plek gegeven waar ik leerde ziek te zijn.
Daarom wil ik nu ook dat hij naar me luistert. Hij is de enige van
mijn specialisten die ik per se wil overtuigen. De anderen mogen
voor mijn part in de hel belanden. Maar met hem wil ik later in de
hemel gezellig over Goethe kunnen babbelen.
Ik schraap mijn keel en zeg opnieuw dat het toch frappant te noemen
is dat ik sedert mijn huidige behandeling zo vooruitga. Frappant?
Welnee. Ik doe mijn euritmie-oefeningen toch nog steeds? Ik
schilder toch nog? Nou dan.
Nu moet ik toeslaan. Al was het alleen maar omdat ik vermoedelijk
niet de enige en zeker niet de laatste me -pa-tient in deze
praktijk ben. Dus zeg ik: 'Ik zal nooit weten hoe groot de
ondersteunende invloed van uw therapieen is geweest. Ik sluit
bepaald niet uit dat ze een belangrijke rol in het hele proces
hebben gespeeld. Maar ik zou er nooit door zijn genezen. Daarvoor
zijn hardere middelen benodigd, zo is inmiddels bewezen. '
Daarmee is mijn moed op. Ik durf hem niet te vertellen dat ik alle
vullingen uit mijn kiezen heb laten halen, zelfs al zou ik eraan
kunnen toevoegen dat de laatste meting heeft uitgewezen dat de
kwikbelasting al bijna tot de helft is teruggelopen. Hij zou me
vermoedelijk meteen in een lauwe lavendelwikkel laten afvoeren.
De goede periodes worden haast ongemerkt frequenter en duren
langer. De week, die altijd een amorfe, onoverzichtelijke massa
was, krijgt weer zeven verschillende dagen: op twee ervan voel ik
me heel redelijk, gedurende de vijf andere ben ik ziek, maar vijf
dagen overleef ik wel, met het vooruitzicht op een onderbreking. De
inzinkingen zijn bovendien minder totaal: op een slechte dag doet
mijn hoofd het niet, of heb ik geen kracht, of voel ik me naar,
maar zelden meer vertoont de hele poppenkast zich gelijktijdig,
onafgebroken en op volle sterkte.
Steeds vaker zeggen Caroline en ik verbijsterd tegen elkaar: 'Weet
je nog hoe ziek we waren?' Maar eigenlijk weten we het zelf al
amper meer. De kwellingen van de laatste jaren laten zich, net als
de pijn, niet meer terugroepen nu we er beetje bij beetje van
verlost raken. Ooit hebben we van acute ellende soms niet geweten
waar we ons lichaam moesten laten. Er waren dagen, dikwijls weken
achtereen, waarin de zwaartekracht maar een doel leek te hebben,
namelijk ons te verpletteren. We hebben er soms zelfs aan
getwijfeld of er nog wel iets menselijks, hoe nietig ook, aan ons
gereduceerde bestaan te bespeuren was. We zijn zo ziek,
gedesorienteerd en wanhopig geweest dat we bereid waren onze ziel
aan de duivel te verkopen.
In verbazend korte tijd zijn dat vage herinneringen geworden. Het
menselijk bewustzijn zit werkelijk heel barmhartig in elkaar.
En nu we zo zichtbaar vooruitgaan, nu vragen mensen ons vaak
zalvend of deze periode niet ook verrijkende kanten voor ons heeft
gehad. Het eigenaardige woord ziektewinst valt. Eigenlijk boffen we
maar dat we jaren uit de roulatie zijn geweest en nog steeds een
lange weg voor ons hebben: wat een geheel nieuwe blik op het leven
zullen wij cadeau hebben gekregen. Vertel eens. Wat is de
winst?
Caroline antwoordt dan: 'Zonder me had ik niet eens geweten wat
chakra's waren. ' Persoonlijk kan ik er minder goed de lol van
inzien. Als ik over mijn schouder kijk, zie ik vlak achter me een
zwart gat van jaren. Op de bodem ervan heb ik gezeten, in mijn
eigen drek en snot -nee, doe mij dan maar liever een gezellige
lentewei met dartelende lammeren en een leuke bergtop in de verte.
Maar misschien dat ik over lange tijd mild of gek genoeg word om te
concluderen dat mijn ziekbed me ook nog iets positiefs heeft
opgeleverd. Sommige mensen achten het bijvoorbeeld winst als je
door de omstandigheden wordt gedwongen tot introspectie. Inderdaad
heb ik me deze jaren ook gewijd aan een lang, lang, malend
onderhoud met mezelf, en aan het stellen van vragen die ik voordien
uit de weg ging. Maar zelfs als ik daardoor al een beter of
gelukkiger mens zou zijn geworden, dan vind ik de prijs daarvoor
nog altijd te hoog. Op z'n best is zoiets mooi meegenomen, een
klein geluk bij een groot ongeluk - meer niet.
'Je praat weer, ' zegt iemand op een dag vol verbazing tegen me.
'Ik kan me niet heugen dat ik je de afgelopen jaren heb horen
praten. Je zei wel wat, maar je praatte niet. '
O, fijn hoofd van me! Knap hoofd! Het denkt, het kwebbelt, het
redeneert en concludeert. Het is niet meer met lompen en oud ijzer
gevuld. Het concentreert zich vaak vrijwel moeiteloos, het onthoudt
zowaar dingen, het verzint hier of daar een grap. Ik heb een hoofd
om te zoenen. Ik leg het in de watten. Kalm aan, hoofd. Denk erom:
niet proberen met twee mensen tegelijk te praten of meer dan een
handeling te verrichten. We slaan niet meteen aan het stunten, want
dan vallen we subiet uit de trapeze. We lopen op eieren, mijn hoofd
en ik. Maar we lopen. En ook de rest van mij functioneert, zij het
in een lage versnelling. Ik heb nog lang niet zoveel energie als
vroeger, maar tijdens mijn wakende uren voel ik me in elk geval
heel dikwijls niet meer zo ziek als een aangereden egel. Als ik het
in percentages moest uitdrukken, zou ik zeggen dat momenteel weer
ongeveer zestig procent van de menselijke mogelijkheden binnen mijn
bereik is, waar dat aanvankelijk voor hooguit dertig procent het
geval was.
Of de volle honderd procent ooit weer haalbaar is, daarover lopen
de meningen uiteen. Volgens veel onderzoekers is me niet een
aandoening die werkelijk helemaal te overwinnen is. Zij menen dat
men de ziekte onder controle kan krijgen en verder levenslang
bedacht moet zijn op slechte periodes. Anderen zijn optimistischer.
Mijn eigen dokter gaat er van uit dat de meeste patienten, zij het
met een aantal beperkingen zoals blijvende dietaire spelregels, met
veel geduld en doorzettingsvermogen weer zo goed als nieuw kunnen
worden. Zo goed als nieuw! Heb ik geduld? Heb ik
doorzettingsvermogen? Maar vanzelfsprekend.
En er zijn natuurlijk ook talloze momenten van paniek tussendoor,
van inzinkingen, van hernieuwde slapeloosheid, zeeziekte en
trillende spieren. Het is geen lineair proces. Het komt en het
gaat: je voelt je meester, je voelt je slaaf. Je hoopt en je
wanhoopt. Maar er is nu tenminste altijd een verklaring voor de
dalen: niet kunnen nadenken betekent dat toxinen ergens in mijn
hersenen circuits blokkeren en dat mijn hoofd tijdelijk net een
bard disc met bad sectors is; niet kunnen slapen betekent eveneens
dat de toxische belasting weer is opgelopen doordat ik een
willekeurige nieuwe allergie heb ontwikkeld. Op een gegeven moment
ben ik zo allergisch voor allerlei voedingsmiddelen dat ik alleen
nog maar op rijstwafels leef. Sommige van mijn vriendinnen kunnen
het niet aanzien. 'Zou je die antidepressiva-methode niet liever
nog een keer proberen?' dringt een van hen aan. Zij kent namelijk
ook een arts, een artsenechtpaar nog wel. Ze brengt me aan de rand
van moord. Koppig eet ik mijn rijstwafels en herwin mijn vermogen
tot slapen. Later zal ik het ze allemaal nog wel eens uitleggen,
later zullen we er samen om lachen. Maar voorlopig houd ik me uit
alle macht doof en blind voor de zorgen en adviezen van mijn
beminden. Ik zwoeg door mijn verlaten, ijzige landschap, ik weet
wat mijn doel is, en ik weet dat ik het alleen zelf, op mijn eigen
kracht, zal kunnen bereiken. Ik zal mijn leven eigenhandig moeten
redden. En al zal ik onderweg vast nog vaak struikelen, ik val
nooit meer zo diep als vroeger, en ik stijg telkens hoger: ik leer
vliegen, ik leer vliegen.
Zelfs als ik altijd enigszins vleugellam zal blijven, een reele
mogelijkheid, dan is mijn leven nu in elk geval weer leefbaar. Het
is niet het leven dat ik in gedachten had toen ik op mijn krukken
bij het hockeyveld stond, maar het is te doen. Het is een simpel,
basaal leven, waarin alles draait om voldoende rust, gezond
voedsel, strikte regelmaat en het vermijden van opwinding. Het is
vergelijkbaar met het leven van een Stenen Tijdperk-mens. Gek
genoeg heb ik me daar bijna ongemerkt mee verzoend. Ik hoef niet
meer te worden wie ik ooit was, als ik maar mag blijven wie ik nu
ben. Ik dank de hemelen op mijn blote knieen voor deze vooruitgang,
ik durf het lot niet te verzoeken door nog meer te vragen. Ik heb
mijn uitstapje naar de hel gehad. Ik hoef niet nog een ritje.
Maar op andere momenten droom ik vermetel van een weerzien, ooit,
met de toppen van Tirga Mor, Askival, Bla Bheinn, Ben Nevis en het
beest Suilven, en vraag ik koortsachtig aan mijn minnaar: 'Voel
eens aan mijn botten? Volgens mij kom ik al weer aan. Geloof je ook
niet?' Een sterk, vitaal lichaam: het is gewoon een benevelende
gedachte. Vlug haal ik de teugels van mijn fantasie weer aan. Easy
does it. Stap voor stap.
Maarten kijkt me broedend aan. Hij heeft mijn gezondheid al zo vaak
tijdelijk zien verbeteren. Hij is de laatste persoon op aarde die
in wonderen gelooft. Hij heeft me altijd afgeremd in mijn opwinding
over de eindeloze stoet nieuwe genezers, de nieuwe behandelingen.
Hij heeft nooit enig heil verwacht van mijn verhitte, radeloze
ondernemingen. Hij wist altijd al bij voorbaat dat hij me binnen
luttele weken of maanden weer zou moeten troosten, na de zoveelste
mislukking. Nu zegt hij opeens: 'Wij komen samen natuurlijk ook in
een wat andere fase, nu het met jou beter gaat. '
Ik adem in, ik adem uit, en het is net alsof de werkelijkheid pas
op dit moment echt bij me naar binnen tuimelt: het is dus waar, het
is dus echt, ik ben dus werkelijk niet meer zo ziek als ik was, als
zelfs hij gelooft in de stabiliteit van mijn vooruitgang.
Pas dan vraag ik: 'Hoezo, wat bedoel je, een andere fase?'
Nou ja, dat weet hij ook niet zo precies. Misschien dat we samen nu
eindelijk wat meer de diepte in kunnen, oppert hij.
Vreemde wezens, die mannen, denk ik. Begin ik net een beetje grond
onder m'n voeten te krijgen, moet ik weer het diepe in. 'Zwem jij
dan maar voorop, ' beding ik: dit is jouw project. Wat moet het
raar voor hem zijn een vriendin te hebben die op eigen kracht
meezwemt, in plaats van telkens kopje onder te gaan. En ik ben niet
alleen voor hem geleidelijk een heel nieuw iemand aan het worden.
Wat zal er in mijn zo overzichtelijk geworden wereldorde verstoord
worden als ik blijf vooruitgaan? Er zijn vast ook mensen die mij
ziek wel zo gemakkelijk vonden. Er zullen dingen gaan verschuiven.
Er komen misschien conflicten. Verandering, dus ook verandering ten
goede, is altijd ingewikkeld. Misschien is het wel goed dat het
langzaam zal gaan, heel langzaam, zodat de wereld en ik opnieuw aan
elkaar kunnen wennen.
En in de tussentijd wordt het een dringende noodzaak dat het me
-syndroom door de medische stand in een ander licht wordt bezien.
Om te beginnen moet in de gaten worden gehouden dat me iets anders
is dan elk ander geval van chronische vermoeidheid: men kan ten
gevolge van een zware overspanning immers ook langdurig te
lamlendig zijn om een poot te verzetten. Maar mensen die daaraan
lijden, hebben baat bij rust, terwijl een me -patient met alleen
rust geen steek verder komt. Die kan blijven liggen totdat de
wereld vergaat. Er zijn veel aanwijzingen, en het verhaal van
Caroline en mij is daarvan een voorbeeld, dat er daarnaast
daadwerkelijk op lichamelijk niveau moet worden ingegrepen.
Als wij hadden geluisterd naar de adviezen van artsen, of naar de
raadgevingen uit onze goedbedoelende omgeving, dan hadden wij er nu
nog als champignons bij gelegen. Slechts door alles en iedereen aan
onze laars te lappen, en de moed niet te laten zakken , hebben wij
ten slotte een behandeling gevonden die onze toestand heeft
verbeterd en hopelijk nog verder zal verbeteren. Want wie me heeft
vindt maar baat bij een ding en dat is: niet berusten. In ons
beider geval, waarbij de nadruk op vergiftiging door diverse
oorzaken lag, bracht een zogeheten orthomoleculaire behandeling
uitkomst. Dat hoeft overigens niet bij elke me -patient de
oplossing te zijn: de keur aan variabele omstandigheden is
enorm.
In de orthomoleculaire geneeskunde behandelt men ziekte (en
bevordert men de gezondheid) kort gezegd door het gebruik van de
juiste voedingsstoffen en -supplementen in de juiste concentraties.
Volledig succes garandeert deze methode niet, en, nogmaals, per
persoon zal het rendement ervan verschillen: zolang oorzaken en
gevolgen van me niet duidelijk te onderscheiden zijn, kunnen er in
elk individueel geval immers altijd weer andere, nieuwe, onbekende
factoren een rol spelen in de totstandkoming van het syndroom. De
specifieke me -variant waaraan Caroline en ik lijden, lijkt zich
echter goed te lenen voor de orthomoleculaire aanpak.
Zolang er geen betere en snellere methodes bestaan om van me af te
komen, zou me -patienten waarschijnlijk alvast heel wat lijden
bespaard blijven, wanneer artsen die het syndroom zelf niet wensen
te erkennen, de grootheid van hart hadden om hen door te verwijzen
naar de orthomoleculaire collega's, of naar anderen die tenminste
wel belangstelling voor het ziektebeeld hebben. Te meer daar de
kans op herstel volgens alle bronnen groter is naarmate men er
sneller bij is, zodat de schade relatief nog beperkt is.
Ook zou men hopen dat er van de zijde van medische onderzoekers
interesse bestond voor de bevindingen van orthomoleculaire artsen.
Maar toen ik aan een onderzoeker van de Nijmeegse universiteit
vroeg of er sprake was van enige vorm van samenwerking, kreeg ik
alleen maar te horen: 'Als die orthomoleculairen denken dat ze
gelijk hebben, dan moeten ze dat eerst maar bewijzen. '
Ik ken natuurlijk slechts mijn eigen werkelijkheid en ik weet
bovendien niet wat er nog voor baanbrekende ontdekkingen op het
gebied van me gedaan zullen worden. Maar dit weet ik in elk geval
zeker: dat de onverschillige, hardhoofdige en vaak snerende houding
die veel artsen op dit moment innemen, zowel wat deze ziekte zelf
betreft als de methodes tot bestrijding ervan, maar een effect
heeft, namelijk dat deze aandoening met zijn verwoestende gevolgen
gewoon onbehandeld blijft. Deze botheid en stompzinnigheid van het
medische bedrijf is, gezien de ernst van me , niet alleen totaal
ongepast, maar zou op termijn zelfs een bedreiging voor de
volksgezondheid kunnen vormen. Hoe onsamenhangend de symptomen ook
mogen lijken, ze vloeien alle voort uit een aangetoonde verminderde
immuniteit van de patient. En nu ecologen steeds vaker wijzen op
het verband tussen zo'n afweerstoornis en de artificiele en
vervuilde wereld waarin we leven, nu is er reden te meer om me als
ziektebeeld serieus te nemen. Want wie weet is het slechts het
begin van een epidemie van envi-ronmental diseases die ons nog te
wachten staan.
me is in elk geval geen ziekte van het gemoed, geen depressie, geen
hersenspinsel, geen verwaarloosd psycho-trauma, geen hysterische
aandoening, en me -ers zijn dus ook niet de Eline Veres van deze
tijd - tenzij men die vergelijking op een heel andere manier
ziet.
Met haar zenuwzwakte maakte Eline Vere iets kenbaar over haar tijd
en haar wereld. Op vrouwen zoals zij werd een dwingend appel gedaan
om vooral niemand te zijn, op de sofa te liggen en eindeloze kopjes
slappe thee te drinken, en zoiets blijft niet zonder gevolgen. De
enige overeenkomst tussen haar en een me -er is dat de me -pa-tient
eveneens iets zichtbaar maakt over haar tijd en haar wereld.
Of anders gezegd: vroeger namen mijnwerkers een kanariepietje mee
naar beneden in de mijnen. Als het beestje van zijn stokje viel,
was dat een teken dat er giftige damp of te weinig zuurstof in de
schacht aanwezig was, en dan trof men haastig de benodigde
maatregelen. Misschien zijn me -patienten wel de menselijke
kanariepietjes van deze tijd, en kan de rest van de mensheid maar
beter snel haar consequenties trekken uit het feit dat wij als
eersten en blijkbaar toevallig meest kwetsbaren nu al ziek zijn
geworden van onze omgeving, van onze wereld, van de twintigste
eeuw.
Twiettwiet.