ZESDE BEDRIJF

Een kennis publiceert zijn eerste boek en vraagt of ik het ten doop wil houden. Allicht wil ik dat. Niets is feestelijker dan het verschijnen van je eerste boek. Ter voorbereiding houd ik twee dagen bedrust. In de bomvolle boekwinkel waar het festijn plaatsvindt, kondigt de uitgever me in zijn opwinding aan als 'Renate Rubinstein'. 'Toch opvallend, he?' zegt een wildvreemde geamuseerd tegen me als ik me door het publiek naar voren werk. 'Dat jij en zij allebei... nou ja, je weet wel. '
Voordat ik nu mijn dooprede mag gaan houden, wil het feestvarken zelf nog even iets zeggen. Hij bekent de aanwezigen dat hij altijd buitengewoon jaloers is geweest op mijn produktiviteit als schrijfster. 'Toen ze een paar jaar geleden ernstig ziek werd, ' zo spreekt hij voort, 'toen was dat dan ook een hele opluchting voor me. ' Iedereen lacht. Ik ook.
In de bossen rond Bilthoven is de Willem Zeylmans van Emmichoven Kliniek gevestigd, gehuisvest in een vleugel van het Medisch Centrum Berg en Bosch"'. Wie dit gebouw binnengaat, betreedt een ouderwets patronaatsziekenhuis met holle, betegelde gangen, waarvan een naar
* Berg en Bosch werd eind 1992 gesloten; de Zeylmans Kliniek draait nog, maar het voortbestaan ervan is onzeker.
een andere wereld voert: hier geen witte muren, het kleurenschema van de ziekenkamers is licht oranje of zacht geel, met bijpassende gordijnen die zorgvuldig zijn afgestemd op het uur van de dag waarop het zonlicht naar binnen valt. Blank hout in het dagverblijf waar de patienten gezamenlijk eten; arrangementen van halfedelstenen en stukken boomschors in de gang; vaag getinte, transparante kunst aan de muren; en overal de vriendelijke, slaperige geur van lavendel.
Dit is antroposofen-territorium.
De antroposofische geneeskunde stoelt op de geesteswetenschap waarvoor Rudolf Steiner aan het begin van deze eeuw de grondslagen legde. Kort gezegd streeft de antroposofie ernaar, de mens in zijn versnipperde cultuur weer te doordringen van de eenheid tussen zichzelf, het leven en de wereld. Toen ik twintig jaar geleden na een verhuizing een nieuwe huisarts zocht, koos ik een antroposofische praktijk omdat begrippen als 'eenheid' en 'heelheid', toen nog niet vervuild door holistische terroristen, mij bijzonder aanspraken. Ook het feit dat antroposofische artsen zo min mogelijk gebruik maken van chemische medicamenten, leek mij een goed idee. Verder verdiepte ik me nooit bijzonder in het antroposofische ge-dachtengoed. Indien nodig slikte ik braaf de beruchte oplossingen en verdunningen, en al werken die volgens de Vereniging Tegen De Kwakzalverij niet, dan werkten ze maar niet, zolang ze maar hielpen, en dat deden ze meestal. Ik vond dat mijn huisarts groot gelijk had als hij van de zogenaamd echte medicijnen zei dat die misschien wel werken, maar verder nauwelijks helpen aangezien ze de patient vaak van de regen in de drup doen belanden.
Het is ironisch dat ik van dat laatste zelf het levende voorbeeld werd toen ik zijn verstandige advies een keer in de wind sloeg. Toen ik twee jaar geleden die uitbarsting van acne kreeg, had ik niet het geduld de doorgaans eindeloze weg van een antroposofisch geneesmiddel af te leggen, ik holde naar een dermatoloog en liet me antibiotica voorschrijven. Achteraf bezien was dat de stap over de drempel van gezond naar ziek: ik was in die periode al niet in vorm en de pillenkuur verstoorde mijn precaire evenwicht totaal. In menig boek over me, zo ontdekte ik later, staan de antibiotica die onder meer tegen acne gebruikt worden, de zogeheten tetracyclinen, vermeld als een zware contra-indicatie. Zelfs op mijn sterfbed zal ik me nog herinneren hoe nadrukkelijk mijn huisarts me voor die rotzooi had gewaarschuwd. Schieten met een kanon op een mug, noemde hij het.
Overigens verwerpen antroposofische artsen de gangbare geneeskunde niet, alleen hebben ze een aantal aanvullende of alternatieve therapieen ontwikkeld. Ze erkennen zowel de natuurwetenschappelijke kant, als datgene wat voorbij de grenzen van de natuurwetenschappen ligt: zelf zeggen ze graag dat hun aanpak 'de reguliere met een extra' is.
Als ik met mijn koffertje in het dagverblijf tussen de handgekleide voorwerpen zit om de intake-formulieren in te vullen, hoop ik vurig dat ik het niet op mijn heupen zal krijgen van de gewatteerde atmosfeer. Ik geloof bijvoorbeeld niet zoals de antroposofen dat mannen en vrouwen een heel verschillende taak in het leven hebben, of dat je het kwaad van de wereld buiten de deur kunt houden met zelfgebreide paarse sjaals en ijl piano-getinkel. Maar ik kan domweg nergens anders heen.
Ik heb van andere me -patienten ware spookverhalen gehoord over gewone hospitaals. Iemand vertelde me dat ze tijdens haar verblijf in een te goeder naam en faam bekendstaand academisch ziekenhuis wekenlang nauwelijks iets had gegeten doordat ze te zwak was om haar brood te snijden of een lepel op te tillen, en de verpleging dat afdeed als pure aanstellerij. Maar ook los van dergelijke schokkende onkunde heb je als me -er weinig heil te verwachten van een gewoon ziekenhuis. Daar word je immers geacht zo snel mogelijk op te knappen en weer in staat te zijn je eigen boontjes te doppen. Het medisch bedrijf is ingesteld op patienten die herstellen en patienten die overlijden, en voor hen die daar tussenin blijven hangen is geen plaats.
Voor de antroposofen daarentegen hoort ziekte bij het leven als de gewassen des velds. Gezondheid en ziekte zijn in hun ogen beide dynamische processen, en de processen die ziekte veroorzaken achten zij op zich net zo natuurlijk als die welke zich in een gezond lichaam afspelen. Dat standpunt wijkt nogal af van dat van de reguliere gezondheidszorg, en het steekt helemaal verfrissend af tegen het credo van de holisten: de verschrikkelijke Joseph Murphy schrijft in De kracht in jezelf: 'Ziek zijn is abnormaal: het is normaal om gezond te zijn. ' En de afschuwelijke Louise Hay, auteur van Heel je leven, Je kunt je leven helen en Liefde heelt stelt al even plompverloren: 'Ik aanvaard perfecte gezondheid als de natuurlijke staat van mijn wezen. ' De antroposofen daarentegen citeren graag Goethe, die poneerde dat er net zoveel verschillende soorten gezondheid bestaan als er ziektes zijn.
In de praktijk komt deze zienswijze neer op een totaal andere benadering van de patient. In de Zeylmans Kliniek krijg je niet zozeer de opdracht: 'Word vlug beter' als wel: 'Wees maar eens even ziek'. Dat deel van het antroposofisch evangelie spreekt mij noodgedwongen zeer aan. Ik zal de rest dus voor lief moeten nemen, zoals het feit dat ziekte ook volgens deze leer weer een mogelijkheid tot groei, verandering en zelfverbetering is. Ik zou willen dat er eens iemand anders moest groeien, veranderen en verbeteren, in plaats van de hele tijd ikzelf. Maar gelukkig wijten ze hier je krakkemikkigheid tenminste niet meteen blindelings aan je karakter, je levenswandel of je moederbinding: de antroposofen geloven in reincarnatie, en dus in obstakels die leven na leven overwonnen moeten worden, en in een karma dat vervulling zoekt. Misschien, denk ik hoopvol, heb ik gewoon een bijzonder zware, maar daardoor ook immens rijke levensopdracht.
De eerste dagen in Bilthoven breng ik voornamelijk door met huilen. Mijn aanwezigheid hier voelt als capitulatie voor de vijand die ik zo lang heb bevochten. Nu ik de strijd heb gestaakt, nu ik ziek ben temidden van andere zieken, nu lijkt de hoop op verbetering - eens, ooit, misschien - definitief vervlogen. In tranen sjok ik door het winterse bos en zie in elke kale boom niets anders dan een al dan niet geschikte mogelijkheid me op te knopen, vooropgesteld dat het al in mijn vermogen zou liggen om een knoop van enige ernst te leggen.
Hoeveel honderden of duizenden ochtenden zal ik nog moeten opstaan met die sensatie van ongeloof en schrik: het kan toch gewoon niet waar zijn dat ik me zo ellendig voel? Het is alsof ik tot in al mijn cellen ben vergiftigd, alsof ik dag in, jaar uit, lijd aan de zwaarste kater uit de geschiedenis van de mensheid. Vrijwel iedere ochtend ga ik allereerst naar de w. c. om te kotsen. Terwijl ik daarna door de badkamer kruk, probeer ik zo oppervlakkig mogelijk adem te halen, mijn hele lichaam te vergeten, mijn zeezieke benen naar de douche te laten marcheren. Ik laat het water willoos op mijn verglaasde hoofd kletteren. Welkom in deze nieuwe dag.
Jarenlang heb ik per nacht niet meer dan twee of drie uur achtereen geslapen; kramp- en koortsaanvallen en het razen van mijn onbeschrijflijk verwarde hoofd maken mijn nachten niet om door te komen - maar elke ochtend als ik de profundis weer aan de oppervlakte kom, wacht me iets dat nog erger is dan dat wat net achter me ligt. Het is net een B-film: ik ben nog niet aan het ene monster ontsnapt of ik beland alweer in de klauwen van het volgende, en nergens een behulpzame Rambo of Robocop te bekennen.
Terwijl ik in het verlaten Bilthovense bos radeloos over boomwortels loop te struikelen, beken ik mezelf beetje bij beetje eindelijk hoe ziek ik werkelijk ben. Ik laat mijn hardnekkige strategie van negeren varen, inclusief alle listen en lagen die ik heb ontwikkeld om met een minimum aan bewustzijn de dag door te komen. Soms heb ik de afgelopen jaren door de scheuren van het weefsel van mijn leven wel een glimp van de werkelijkheid gezien, maar ik wist de rafels er altijd weer vliegensvlug overheen te sjorren. Het waren slechts flitsen, te vergelijken met hoe je soms, totaal onvoorbereid maar met afschuwelijke helderheid, door een kleinigheid inziet dat je er in het leven uiteindelijk helemaal alleen voor staat; of hoe je, bijvoorbeeld na de dood van een bemind persoon, ineens wordt overrompeld door het ondraaglijke besef van de sterfelijkheid. Zo heb ik soms ook gedurende enkele seconden tot in mijn tenen geweten hoe ziek ik ben, maar die wetenschap liet zich altijd weer snel naar de diepste kelders verbannen. Ik werd weliswaar kwaad als iemand iets minachtends over me zei, ik voelde me aangesproken als mijn toestand niet serieus werd genomen. Maar las of hoorde ik deprimerende nieuwe feiten over me , dan voelde ik me juist helemaal niet aangesproken: die ellendige waarheden golden dan misschien voor anderen, maar zeker niet voor mij. Ik kan het maar beter onder ogen zien: vanaf het allereerste moment ben ik vermoedelijk zelf degene geweest die mijn ziekte het minst serieus heeft genomen.
In de kliniek word ik aan een uitgebreid therapeutisch programma onderworpen. Hoewel mijn kwaal zelf niet behandeld kan worden, kan er wel iets worden gedaan aan mijn fysieke en morele weerstand. Ziek zijn, vinden ze hier, is weliswaar uiterst nuttig, doch het blijkt in de praktijk een heel karwei, en zou je halverwege onder de pure last ervan bezwijken, dan heb je niets aan je ziekte.
Vooruit met de geit, denk ik slechts bij het vernemen van zulke boodschappen. Doe iets, jongens, het mietert
122
niet wat. Elke millimeter verlichting is er een. Gretig onderwerp ik me dus aan massages, heilzame baden en warme wikkels. Het zijn allemaal bijzonder prettige ervaringen, die erop gericht zijn me weer te verzoenen met het feit dat ik een lichaam heb: in de lauwe lavendelolie word ik verleid te genieten van een zich ontspannende spier hier of daar, en al doende vind ik mezelf tot in alle uithoeken terug. Ik kan niet zeggen dat de hernieuwde kennismaking me vrolijk stemt, maar dat is ook niet de bedoeling; de bedoeling is dat dit aardend werkt.
Verder bundel ik mezelf door driemaal per week op kunstzinnige therapie te boetseren. 'Door het kunstzinnig bezig zijn, ' aldus de informatiefolder van de kliniek, 'ontwikkelt men zielekrachten die harmoniserend werken en de relatie tussen de eigen binnenwereld en de buitenwereld in een gezonde wisselwerking brengen. '
De meeste patienten worden geacht met waterverf te schilderen, maar aangezien ik mijn hele leven al met een vel wit papier voor me zit, mag ik kleien. Ik moet eerst 'een lekker slaperig ei' maken. Dat is nog een heel karwei, zo'n slaperig ei. Met een theelepeltje dien ik er alle minuscule barstjes uit te kloppen, met liefdevolle aandacht voor het ei en mij. Vervolgens moet ik het ei 'wakker maken', wat pas echt een opgave is. 'Kijk nou eens even, ' beveel ik mijn verbijsterde vriendinnen tijdens het bezoekuur, 'zou dit ei al wakker zijn?'
Daarnaast doe ik driemaal per week een uur heilseurit-mie onder individuele begeleiding. Deze bewegingstherapie, zo lees ik in de folder, gaat uit van bewegingen waarbij 'zowel de fysieke als de gehele innerlijke mens is geengageerd', waardoor ze 'op intensieve wijze op ziekteprocessen inwerken'.
In de praktijk komt dit erop neer dat ik met grote passen door een soort gymzaal schrijd en onderwijl met mijn armen zwaai alsof ik een reusachtige mantel omsla. Om redenen die niemand voor me kan ophelderen zijn de oefeningen der heilseuritmie verbonden met de letters van het alfabet; het omslaan van de mantel staat voor de letter buh, 'buh van bescherming, van beschutting, van baarmoeder, ' zoemt mijn alleraardigste therapeute. Soms doen wij ook met het gehele lichaam een fontein na (de letter ellellel) en mompelen daarbij dwingend: 'Vlam in mij, laai weer op. '
Verwacht ik hier enig heil van?
Geloof ik in deze aanpak?
Krijg ik nooit de slappe lach?
Mijn vriendinnen raken niet uitgevraagd. 'Zowel de fysieke als de gehele innerlijke mens zijn bij deze therapieen geengageerd, ' citeer ik hulpeloos. Ik kan geen grapjes over de antroposofen velen. Zij zijn mijn laatste strohalm. En bovendien zijn ze zo bovenmenselijk lief, ondersteunend en zorgzaam. En daarvoor worden ze, in tegenstelling tot mijn voorbeeldige vriendinnen, gewoon betaald, zodat ik me geen tel bezwaard hoef te voelen om de eindeloze kopjes bloemetjesthee die me troostend worden ingeschonken. De verpleegsters en therapeuten beuren me op, de zaalarts bemoedigt me, er is geen traan of iemand legt er wel een kruikje op, geen inzinking of er wordt een warme wikkel van duizendblad gemaakt, en 's nachts, als ik woel en tob, masseert de ene nachtzuster na de andere aandachtig mijn kuiten. Zo zou ik jaren door kunnen gaan, zo is het best vol te houden.
Alleen begin ik na verloop van tijd te wensen dat men eens wat meer op mijn genezing gebrand was. Dat is een irreeel verlangen, want als ze hier wisten hoe dat te vervullen, dan zat de hele gemeente Bilthoven immers allang vol opgetogen me -ers. Ik moet niet vergeten dat ik hier alleen maar ben om gewoon eens op mijn gemak ziek te zijn en me grondig te laten vertroetelen. En er wordt ontegenzeglijk met volle sofen-inzet aan mijn geval gewerkt: ik word uitgenodigd mijn klachten te ontvouwen aan het volledige team van artsen en therapeuten, die mijn verhaal vervolgens wekenlang 'meenemen in de nacht', wat betekent dat ze steeds over mijn toestand mediteren en nadenken. Mijn eigen bijdrage ('Ik heb me ') legt niet veel gewicht in de schaal. Zo denken wij hier niet. Wij zien de mens niet als een wandelend ziektebeeld. De uiteindelijke conclusie van al dit broeden op mijn geval is, niet verwonderlijk, dat mijn ziekte nu eenmaal bij mijn karmisch levenspad hoort, en dat ik er maar vanuit moet gaan dat ik me nog heel lang heel beroerd zal voelen.
Ik open het offensief. Ik vraag de internist te onderzoeken of ik misschien een kwaadaardige wildgroei van can-dida albicans heb, zoals die volgens de literatuur bij veel me -patienten in de darmen optreedt. Candida is een gist die in elk gezond menselijk organisme voorkomt zonder onheil aan te richten, maar die bij een onvoldoende functionerend immuunsysteem, het omzetten van suiker in giftige stoffen bevordert. Kan het zijn, vraag ik, dat ik me daarom steeds zo vergiftigd voel? Die kater, elke dag? Ook moet ik de hele tijd denken aan die omineuze 'vlokken en draden' die de laconieke iriscopist zo lang geleden in mijn darmen waarnam. De internist schudt zijn hoofd. 'Candida, ' zegt hij, 'is momenteel nogal in de mode. Ik zou maar geen aandacht aan die verhalen schenken, als ik u was. ' Daarna vertelt hij me over een bezoekje aan Chartres en over de magnifieke gebrandschilderde ramen van de kathedraal: zo'n aardige man.
Ik vraag de zaalarts of onderzocht kan worden of ik misschien een zinktekort heb, aangezien er in elk boek over me in hoofdletters staat dat een verstoorde minera-lenhuishouding onderdeel van de ziekte is. Een aantal van de symptomen zou mede daaruit te verklaren zijn, en vaak zou het toedienen van mineralensupplementen al enige verbetering opleveren. De zaalarts lacht. 'Een normaal mens kan helemaal geen zinktekort krijgen, ' zegt hij. Ik werp tegen dat het probleem nu juist is dat ik geen normaal mens ben, en houd vol dat ik zinkinjecties of -pillen wil. 'Daar zit het hem echt niet in hoor, dat kun je gerust uit je hoofd zetten, geloof me nou maar, ' zegt hij. Daarna blijft hij nog gezellig een kwartier op de rand van mijn bed over ditjes en datjes kletsen: zo'n vriendelijke jongen.
Ik vraag het hele team artsen dat tijdens een grote visite om mijn bed staat of mijn hormoonspiegel onderzocht kan worden. Al mijn vriendinnen hebben de afgelopen week met opgewonden gezichten knipsels uit diverse dagbladen voor me meegenomen: in Amerika is de hypothese ontwikkeld dat me veroorzaakt zou worden door een hormonale dysfunctie. De artsen schudden hun hoofd. 'Dat onderzoek is nog lang niet afgerond, ' zeggen ze. Ik soebat en smeek; ik geloof dat ik zelfs aan iemands mouw ga hangen terwijl ik dreig op eigen houtje cortisol te zullen gaan slikken.
De volgende ochtend verschijnt er een medewerkster van het laboratorium op de zaal en parkeert haar rinkelende karretje zowaar naast mijn bed. 'Cortisol-prikje, ' zegt ze zonnig. Ze neemt me een buisje bloed af. 'Eentje maar?' vraag ik verbaasd. Dit doet me sterk denken aan hoe een van mijn specialisten kort geleden nog dacht mijn bloedsuikerspiegel met een prik te kunnen meten, toen ik op bevel van de chiropractor, een mens zou er ook dol van worden, bij hem kwam met de vraag of er misschien een mankement in mijn suikerhuishouding was. 'Moet daar niet een curve van gemaakt worden?' vroeg ik toen bedeesd, want de chiropractor had me op het hart gebonden dit beslist niet bagataal aan te pakken. Nee hoor, vond de specialist. 'Moet daar niet een curve van gemaakt worden?' vraag ik de laborante, verslagen. Want ik begrijp het al. Dit is opnieuw een prikje voor de vorm, om het vrouwtje koest te houden. Ik kan alleen maar hopen op een bof: dat mijn hormoonspiegel op dit moment net een dramatische afwijking laat zien. Wat je maar boffen noemt.
Zoals altijd levert dit onderzoek niets op. Mijn ei is onderhand een soort ontpoppende rups geworden en met heilseuritmie ben ik inmiddels gevorderd tot de letter emmm: de dagen rijgen zich aaneen totdat het maximum aantal weken verpleging dat door de verzekering wordt vergoed, er op zit. De rekening van het ziekenhuis bedraagt ruim twintigduizend gulden, exclusief de antroposofische therapieen, die ik zelf moet betalen. 'Maar ben je nou tenminste wat opgeknapt?' vragen mijn vriendinnen hoopvol, terwijl ze tussen mijn ontwakende eieren een plekje zoeken voor hun welkom-thuis-boeketten.
Dat is een goede vraag. Daar gaan we eens een afgewogen antwoord op geven.
Alles in aanmerking genomen valt de uitslag niet tegen: al is er fysiek geen enkele verbetering te melden, moreel zit er daarentegen wel weer flink wat rek in het elastiek. Paradoxaal genoeg heeft het toegeven aan de ziekte mijn hele toestand wat verzacht. Precies wat iedereen me steeds aanraadde dus, en wat me zo duivels maakte. Het is net alsof ik in Bilthoven eindelijk heb geleerd hoe je dat doet, ziek zijn. De truc lijkt op een soort judo: meegeven met de aanvaller. Het is eigenlijk nog niet eerder in me opgekomen dat je, wanneer je ziek bent, je ook maar het beste als een zieke kunt gedragen.
'Let nu op, ' zeg ik tegen mijn poezen, 'jullie mens is ziek. ' Maar ze lijken niets nieuws te bespeuren in de wijze waarop ik op de bank lig. Zou het in hun geval trouwens ook een karmisch gegeven zijn, dat ze bij iemand moeten wonen die niet zelf de kracht heeft de blikken KiteKat voor ze te openen? Of hebben ze hun aura's misschien laten verslodderen? Daar komt een van de buurkinderen alweer aangehold om ze te voederen. Er lijkt niets veranderd. Maar de schijn bedriegt. Ik ben niet minder dan voorheen bezeten van het verlangen om beter te worden, alleen besef ik pas nu terdege dat ik de tijd tot mijn genezing niet kan opschorten en in dit povere halve leven voorlopig mijn geluk moet vinden. En nu ik dank zij de antroposofen voor het eerst het gevoel heb ook als zieke nog genoeg bestaansrecht te bezitten, nu zal dat me misschien nog lukken ook.
'Ze heeft het eindelijk geaccepteerd, ' zegt een van mijn vriendinnen in mijn bijzijn tegen een andere. 'Ze is zoveel rustiger. '
'Milder ook, ' vindt de ander. Ze kijken beiden liefdevol naar de patient.
Zij die het eindelijk geaccepteerd zou hebben, loost een zucht. Ze denkt: arme schatten, altijd richt mijn agressie zich op jullie. Ze zou een bijl willen hebben om haar vriendinnen zonder verdere vorm van proces het hoofd af te hakken, zij.
Maar hoe dan ook, nauwelijks is de nieuwe geest van pragmatisch ziek zijn vaardig over me geworden, of ik vind mijn situatie plots van een benijdenswaardige simpelheid. Het mag dan beperkend zijn om zo weinig meer te kunnen, maar het bespaart een mens ook vele, getourmenteerde keuzes. Mijn toestand is helder: rust is het parool. Om mij heen zuchten mijn vriendinnen onder de last van carriere, huishouden, kinderen, man en de rest van het leven, terwijl mijn zorgen zich beperken tot het vraagstuk: hoe open ik een pot pindakaas zonder me te bezeren?
Eens verrekte ik op die manier een spier in mijn arm. Omdat ik in die periode twee keer per week naar een masseuse ging, vroeg ik haar de arm eventjes mee te behandelen. Weken later piepte ik nog steeds bij elke beweging. 'Heb je, ' vroeg de masseuse toen met neergeslagen ogen, 'soms uhm, ahh, emotionele problemen ?' Het was namelijk haar ervaring dat tobberijen zich altijd in de schouders en bovenarmen vastzetten. Als haar behandeling niets opleverde, dan wist zij zeker dat ze het in die hoek moest zoeken. En de knieen, he - ook zo wat. Als men de richting in het leven kwijtraakte, dan sloeg dat onveranderlijk in de knieen. Mooi toch, hoe ons lichaam ging opspelen als we problemen probeerden te ontkennen?
'Het was een nieuwe pot pindakaas, ' zei ik zwak.
'Als je er eens over wilt praten, ' zei de masseuse uit de goedheid van haar hart, 'dan kun je gerust bij mij terecht, hoor. '
'Fijn, ' zei ik. De verrekte spier werd een pijnlijke ontsteking, die acht maanden zou duren. Maar goed, ik heb tegenwoordig de tijd voor zulke akkevietjes. Ik heb overal alle tijd voor. Mijn situatie is dus stukken overzichtelijker dan die van al mijn dravende en hollende vriendinnen, die als moderne vrouwen voortdurend kampen met tijdgebrek. Hun dubbelzinnige oplossing, en die van de meeste vrouwen, namelijk luidkeels klagen over hun overbelaste leven en er toch mee doorgaan, kan ik me niet meer veroorloven: zodra ik mijn grenzen een centimeter overschrijd, krijg ik ter plekke straf van mijn lichaam. Ik denk dan ook weieens dat het het emancipatiegehalte van de Nederlandse samenleving enorm zou dienen als de gehele vrouwelijke helft der bevolking eens een aantal jaren me kreeg, zodat de gemiddelde man noodgedwongen zijn aandeel in het dagelijks bestaan eindelijk zou vergroten. Jammer dat ik niet besmettelijk ben.
In deze serene stemming kom ik moeiteloos door de dagen. Mijn tevredenheid vloeit trouwens ook voort uit het feit dat ik in Bilthoven op een heel ander vlak eveneens een wonderlijke openbaring heb gehad, tussen de laven-delbaden en de euritmie door.
In de afgelopen twintig jaar was ik nog niet eerder zo lang van mijn werk weg geweest als nu. Waar ik ook heen ging, het boek waarmee ik op dat moment bezig was, ging altijd mee. Ook nu lag in het kastje naast mijn bed het bijna voltooide manuscript van Ontaarde moeders, maar ik kwam er ditmaal eenvoudig niet aan toe. Soms, als ik naar dat kastje keek, was het me te moede alsof het zachtjes tikte en vibreerde, als een tijdbom. Op een halve meter afstand van mijn hoofd stond iets op ontploffen - maar wat precies?
Onontkoombaar begon ik na te denken over het hoe en waarom van mijn schrijverschap. Het hoe leverde een deprimerende conclusie op: als ik mijn literaire oeuvre deelde door de erin geinvesteerde tijd, dan moest ik vaststellen dat ik de afgelopen jaren per dag welgeteld dertien bruikbare regels had geproduceerd. Eerst stemde dit getal mij somber, vervolgens kreeg ik er de slappe lach van. Misschien had die akelige neuroloog van een paar jaar geleden toch gelijk, en had ik beter een bloemisterij te Schiermonnikoog kunnen beginnen. Toen stelde ik mezelf de vraag waarover mijn dertien regels per dag eigenlijk gingen. Kort gezegd: over de mens op z'n ergst, over allerhande manifestaties van het kwaad. Een thema waarmee ik gemakkelijk uit de voeten kon totdat ik in de kist zou belanden. Maar starend naar de zacht gele muur ontvouwde zich een verbluffende gedachte: waarom schreef ik eigenlijk nooit eens over iets dat het hart verhief? Waarom schreef ik nooit over liefde, over verlangen, over eenheid?
Even dacht ik dat de letters buh tot en met emmm me naar het hoofd gestegen moesten zijn. Maar toen besefte ik dat mijn onderbewustzijn al een tijdje bezig was geweest deze weg voor me te effenen: wat had ik tot nu toe niet allemaal uitgestaan met Ontaarde moeders, een boek dat weigerde zich naar mijn hand te zetten en dat onbestuurbaar en wel, hardnekkig op een soort happy end afkoerste? Maar waarom zou ik me daar eigenlijk met hand en tand tegen verzetten? Waarom zou ik?
Ah, het zeldzame gevoel eindelijk weer eens een stap vooruit te zetten! Een waanzinnige inspiratie maakte zich van me meester. Ik had een manier gevonden om het roer om te gooien en mijn dertien regels per dag een nieuwe inhoud, een nieuwe betekenis te geven. Misschien stelde ik als mens momenteel niet erg veel voor, maar als schrijfster had ik tenminste nieuwe, vruchtbare grond onder de
voeten.
Rammelend van de ideeen ging ik naar huis en voltooide in korte tijd met vaste hand, vredig en gelukkig gestemd, het boek dat me tot dusverre zoveel hoofdbrekens had
bezorgd.
Heeft mijn toestand deze ommezwaai veroorzaakt? Dat is een vraag die ik zorgvuldig uit de weg probeer te gaan: ik gun mijn ziekte die eer eenvoudig niet. Straks ga ik nog denken dat het voor mijn werk in elk geval nuttig is geweest dat ik me heb gekregen. Die gedachte heeft niets compenserends, die gedachte maakt me integendeel razend. Laat mijn werk tenminste mijn eigen werk zijn.
Dus laten we liever zakelijk vaststellen dat ik intussen gewoon een paar jaar ouder en wijzer ben geworden. En er niet te lang bij stil staan dat ik, nu ik niet meer ben wie ik was, plotseling iets kan wat ik vroeger niet kon. Aan die verworvenheid zou tenslotte ook iets geheel anders ten grondslag kunnen liggen. Ik noem maar wat: het feit dat ik momenteel een minnaar heb die, wat een uitzondering, eigenhandig zijn kind grootbrengt. Meer dan mijn ziekte, moet zijn aanwezigheid in mijn leven bepalend zijn geweest voor de thematiek van Ontaarde moeders. Dat moet. Dat moet. Want mijn ziekte mag alles zijn, behalve een inspiratiebron. Mijn ziekte mag alles aanraken, behalve mijn schrijverschap. Maar op hetzelfde moment denk ik: ik moet eens een boek schrijven over me . Dat ben ik aan mezelf verplicht. Als afrekening. Ik weet zelf niet precies waarmee ik wil afrekenen. Maar het gevoel zal me niettemin bijblijven: ik moet afrekenen.
Ik heb het manuscript van Ontaarde moeders net naar mijn uitgever gestuurd, als de telefoon gaat: er wordt me verzocht deel te nemen aan een serie literaire programma's. Waarom hebben wij voor onze rust een geheim telefoonnummer genomen? Om het naar alle windstreken te zien uitlekken, daarom. Waarom spreken en schrijven wij soms behoedzaam over ons leven als zieke? Om dag in dag uit nog evenveel verzoeken om optredens, inleidingen, artikelen en verhalen te ontvangen als altijd, als ware er niets veranderd. Het enige dat afwijkt van vroeger is dat men tegenwoordig een gratuite zinswending inbouwt. Men schrijft beleefd doch dwingend: 'Hoewel ik heb begrepen dat uw gezondheidstoestand het u niet toelaat op veel aanvragen in te gaan, wil ik u toch van harte uitnodigen op mijn verzoek wel in te gaan. ' Of men eindigt met de o zo hartelijke verzuchting: 'We weten dat je momenteel niet gezond van lijf en leden bent, maar toch kunnen we het niet laten je uit te nodigen voor een lezing ter gelegenheid van het vijftienjarige bestaan van onze boekhandel. '
Kennelijk ben ik niet de enige tot wie het pas zeer langzaam doordringt dat een zieke ziek is en niet meer het drukke bestaan van een gezonde kan leiden. Via mijn post moet ik vaststellen dat de buitenwereld de werkelijkheid van ziek-zijn eigenlijk gewoon negeert. Mijn briefschrijvers lijken niet te beseffen dat een kwaal zekere fysieke gevolgen voor de patient heeft. Of in elk geval willen zij daar geen last van hebben. Hun programma moet rond, en ik moet erin, zo zit dat. Ik sla vrijwel elke uitnodiging af. Maar een enkele keer maak ik een taxatiefout. Soms vind ik een verzoek zo leuk dat ik het vooruitzicht vervolgens twee weken voor pampus te liggen, er voor over heb. Soms is iets me dat waard, alleen al om het gevoel dat ik nog steeds ik ben, en mijn leven niet alleen maar een vorm van vegeteren is. Maar dan bega ik mijn vergissing. Aangemoedigd door het feit dat de indiener van het verzoek blijkens zijn schrijven op de hoogte is van mijn toestand, zeg ik mijn medewerking toe, omheind door en-kele mitsen en maren. Ik vraag hijvoorbeeld of ik kan rekenen op begrip voor het feit dat ik meestal pas 's ochtends zeker weet of ik 's avonds ergens aanwezig kan zijn, en of ik van huis kan worden opgehaald en na afloop weer teruggebracht. Tot dusverre heb ik niet eenmaal een afwijzend antwoord gekregen op zulke voor mij nijpende vragen: ik verneem, nadat ik mijn spelregels duidelijk heb gemaakt, eenvoudig nooit meer iets.
Dit zijn geen incidenten die mij het gevoel geven dat er een grote bereidwilligheid bestaat om rekening te houden met mensen met beperkingen en handicaps. Als het eindelijk tot die botte gezonde koppen doordringt dat ik werkelijk ziek ben, maakt men zich gewoon als een haas uit de voeten. Stel je voor dat ik op iemand in de zaal zal overgeven, ineens omval of iets anders walgelijks doe. Wie wil er een zieke over de vloer? De frase: 'We weten dat u ziek bent, maar' doet mij tegenwoordig dan ook in hol gelach uitbarsten. Het vervelende is alleen dat als ik dit soort brieven onbeantwoord laat, er binnen twee weken een herinnering arriveert, vaak heel wat korzeliger van toon. Vrouwenhuizen zijn het ergst: daar hebben ze allemaal wel eens ooit een assertiviteitstraining gedaan.
Dus moet ik diverse keren per week zo fatsoenlijk zijn om mijn brillekoker op te sporen, die te openen, mijn bril eruit te halen, schoon te poetsen en op mijn neus te zetten, achter mijn bureau te gaan zitten, een correspondentiekaartje te pakken (de stapel is op, dus ik kom weer overeind, ik loop naar de kast, ik grijp een nieuw pak, ik maak het open, ik gooi de verpakking weg en zie dat de prullenbak geleegd moet worden, door mijzelf vermoedelijk, want mijn huishoudelijke hulp komt woensdag pas weer, ik loop terug naar mijn bureau), mijn vulpen uit de la te halen, mijn hersens tot de orde te roepen, mijn motorische vaardigheden samen te ballen, te schrijven: 'Geachte' (en dan is de inkt op, ik schroef mijn pen open, ik haal de lege inktpatroon eruit, binnen handbereik liggen nieuwe, dat is het probleem niet, wel hoe die door het pinnetje te drukken, ik pak de tissues die voor dat doel klaarliggen en veeg de inktspatten van het tafelblad, ik schroef de pen dicht, het duizelt mij reeds van vermoeidheid), drie zinnen te kalligraferen, een envelop te pakken, het adres over te schrijven, en dan te beseffen dat ik die mediterende Belg inderdaad in mijn huis had moeten uitnodigen, die door zijn vrouw verstotene, die steeds maar voor mij naar het postkantoor wou gaan, want hoe kom ik nu aan een postzegel en hoe belandt die brief ooit op de bus - en met dit karwei is alles bij elkaar gauw een uur heen, en voel ik mij alsof ik vier keer achter elkaar de Matterhorn heb beklommen.
Maar laat ik niet afdwalen, want ik zit intussen nog steeds aan de telefoon met die man die mijn nummer heeft weten te achterhalen en die me in een serie van maar liefst tien literaire programma's wil hebben. Ik zeg: 'Het spijt me, dat gaat niet, ik ben ziek. '
Hij antwoordt: 'Dat zeg je anders nogal vrolijk. ' Ik hoor het wantrouwen in zijn stem. Hij voelt zich afgepoeierd. Zou ik snikkend van ellende zeggen dat ik ziek was, dan was ik vast een hysterica; zeg ik het neutraal, namelijk gewoon zoals het is, een duurzame omstandigheid in mijn leven waarmee op z'n minst ikzelf rekening dien te houden, dan kwets ik hem in zijn gevoel van eigenwaarde en laad ik de verdenking op me iedereen te belazeren.
Gelukkig zegt een van mijn vriendinnen op een dag iets verhelderends. Ze zegt: 'Maar het is ook erg verwarrend: je loopt hier de hele dag te sukkelen, en niettemin zie ik je soms ineens debatteren op de televisie, of er komt een nieuw boek van je uit. '
Daarom zou het me ook niet moeten verbazen dat mensen me bij het verschijnen van Ontaarde moeders bevreemd vragen: 'Maar je was toch ziek? Hoe kun je dan een boek schrijven?' Zij behoren duidelijk tot een andere school dan mijn briefschrijvers met al hun dwangbevelen.
Maar zij zijn al even irreeel en slaan compleet door naar de andere kant: zij denken kennelijk dat het leven bij ziek te in z'n geheel ophoudt. Dat is even idioot als het omge keerde. Je leven verandert door een chronische aandoening, zeker, ik heb niet meer het bestaan dat ik vroeger had, inderdaad, maar ik besta nog wel. En waarom zou ik dan geen boek schrijven? Moet je soms boomstammen kunnen optillen om een boek te schrijven? Of is de dichotomie tussen zieken en gezonden eenvoudig zo groot dat men gewoon niet kan geloven dat een zieke wel eens iets doet dat een gezonde ook kan? Zoals lachen? Zoals vrij en? Zoals naar muziek luisteren? Ik krijg bijna het gevoel dat het een het ander uitsluit: als ik een boek kan schrijven, dan kan ik nooit ziek zijn. En als ik ziek ben, dan schrijf ik geen boek.
Komt het door mijn buitenissige kwaal, of is ziekte in het algemeen zo onzichtbaar geworden in onze cultuur dat men er zich geen voorstelling meer van kan maken? Kent de mens soms nog slechts twee verschijningsvormen: in leven en welzijn, of anders morsdood? Het moet haast wel, anders deden niet zoveel mensen zo schichtig tegen me. Ik ben kennelijk een wandelende anomalie, iets onbestaanbaars, zoiets als een hobbit. Leven en gezondheid zijn blijkbaar equivalenten geworden, en iemand die niet gezond is, is dus eigenlijk reeds zo goed als dood, al suddert zij misschien nog een tijdje onsmakelijk door.
'Ik heb het je nooit willen vertellen, ' zegt iemand van de uitgeverij, 'maar je zou eens moeten weten hoe vaak wij zijn opgebeld met de vraag of je op sterven ligt. '
Maar intussen komt het me voortreffelijk uit dat er opnieuw een boek is verschenen dat achter elkaar herdruk op herdruk beleeft: chronisch ziek zijn is een kostbare affaire. Hulp en hulpmiddelen zijn duur, de beste en meest energiebesparende oplossing voor vrijwel ieder probleem blijkt onveranderlijk de begrotelijkste, en aan alternatieve geneeswijzen en andere niet-declarabele ziektekosten geeft men binnen het jaar algauw een bedrag uit ter waarde van een aardige middenklasse-auto. Ook heb ik sedert mijn ziekte beduidend meer behoefte aan kersenbonbons en rozen.
'Laat het maar rollen, ' zegt mijn minnaar, 'en wees blij dat je het niet van een wao -uitkering hoeft te doen. '
Hoe profetisch zijn woorden zijn, blijkt als enkele weken later op een middag de telefoon gaat. 'Caroline?' zeg ik. 'Ben jij dat?' Ik kan haar haast niet verstaan, zo overstuur is ze.