12

Main Street, Desperation/Regelaarstijd

Net zoals op hun vorige ronde, verschijnen de busjes als spoken, alleen doemen ze dit keer niet op uit de mist maar uit het opstuivende woestijnzand, dat in de gloed van het goeie ouwe maan-cowboytje oplicht als zilverlamé.

Als eerste verschijnt Cassies roze Dream Floater, met Candy achter het stuur, de omgeslagen cavaleriehoed op zijn hoofd. Cassie zelf zit naast hem. De hartvormige radarantenne op het dak draait energiek in het rond. Als een uithangbord op het dak van een bordeel, zou Johnny Marinville gezegd kunnen hebben als hij het had gezien. Maar hij ziet het niet, want hij ligt op de vloer van de keuken in het huis van Carver, naast Doe, met zijn handen over zijn hoofd en zijn ogen stijf dichtgeknepen. De uitdrukking op zijn gezicht is die van iemand die verwacht dat de dag des oordeels elk moment kan aanbreken.

Dream Floater draait niet de stoffige hoofdstraat van Desperation in vanuit Hyacinth, want Hyacinth is verdwenen. Waar hij ooit liep, bevindt zich nu kurkdroge woestijngrond die vrijwel volkomen kaal is... net zoals de hemel aan deze kant nagenoeg zonder sterren is. Het is net alsof de Schepper, toen Hij Zijn aandacht op de woeste en ledige vlakten ten zuiden van deze armzalige opeenhoping van gebouwen vestigde, Zijn goddelijke kruit al grotendeels had verschoten.

De stompe vleugels van Dream Floater zijn uitgeklapt en de wielen ten dele ingetrokken. Hij snijdt ongeveer een meter boven de karresporen door de lucht. De motor maakt een regelmatig, pulserend geluid. Op het moment dat hij langs de Lady Day op de hoek komt, openen zich de schietgaten. Laura DeMott uit De regelaars leunt erdoor naar buiten. In haar frêle witte handjes houdt ze geen derringer maar een jachtgeweer. Slechts een dubbelloops jachtgeweer, maar wanneer zij het afvuurt, klinkt het alsof er een draagbare raket wordt afgeschoten. De knal wordt gevolgd door een kort, hoog gehuil en dan spat de voorkant van de saloon uit elkaar. De klapdeurtjes vliegen de lucht in en blijven daar even fladderen, alsof het échte vleugels zijn. Achter de overblijfselen van de voorgevel van de saloon flikkert iets, als hitte-trillingen, en als iemand op dat moment had gekeken, had hij achter de brandende Lady Day de E-Z Stop kunnen zien, als een spookgebouw of een foto die dubbel belicht is. En ook de buurt-winkel is half vernield en brandt.

Dream Floater wordt gevolgd door Tracker Arrow met daarachter Freedom. De donker getinte voorruit van Freedom glijdt weer naar beneden. Achter het stuur zit Majoor Pike, een goede Canopaleaan die een slechterik is geworden, maar hij is niet langer gekleed in het uniform van de Geconfedereerden en hij heeft niet langer de omgeslagen cavaleriehoed op (die draagt Candy nu. De regelaars wisselen continu bezittingen en uniformstukken uit, dat maakt deel uit van de pret). De Majoor draagt zijn fluorescerende MotoKops-uniform weer en is blootshoofds, zodat zijn blonde hanekam goed zichtbaar is. Naast hem op de brug zit het grijsharige Davey Crockett-type dat Johnny al eerder heeft gezien: Sergeant Mathis, die de rechterhand van Jeb Murdock werd nadat Kapitein Candell een pak slaag had gekregen en werd opgesloten.

Het huis van Collie Entragian is vervangen door de Two Sisters Modezaak. De sergeant leunt naar buiten, richt op de winkelpui en haalt beide trekkers over. Weer klinkt een dubbele explosie, gevolgd door dat langgerekte hoge gehuil, als van een bom die wordt afgeworpen en zonder omwegen recht op zijn doel afgaat.

'Laat het ophouden!' krijst Susi. 'O, alsjeblieft, iemand, zorg dat het OPHOUDT!'

De bovenste helft van de kledingzaak lijkt opgetild te worden in een wolk van planken, spanen, glas en spijkers. Weer is daar die flikkering, zo snel als de vleugelslag van een kolibrie, waar doorheen Entragians huis even te zien is. Zelfs de fiets en het met plastic bedekte lichaam van Cary Ripton zijn even zichtbaar. Ze trillen als de luchtspiegelingen die ze inmiddels zijn geworden. Dan is het huis verdwenen en is het weer de Two Sisters (waar we in De regelaars Laura DeMott, kroegmeid met een hart van goud, het eerst te zien krijgen, als ze heimelijk stof koopt om een jurk te maken om te dragen naar de kerk), waarvan het halve dak is verdwenen en alle ramen gesprongen zijn.

Vanuit de badlands (alsem en enorme rotsblokken die zo rond zijn dat het lijkt alsof ze zo uit een tekenfilm zijn weggerold) ten noorden van Poplar Street - waar Bear Street nu niet langer is -verschijnt de zilveren Rooty-Toot Power Wagon. Rooty zit achter het stuur. Als stoplichten knipperen zijn ogen aan en uit. Naast hem zit Little Joe Cartwright met een de-duivel-moge-me-halen-glimlach op zijn gezicht. In zijn handen houdt hij een jachtgeweer dat met chroom is afgezet, waarin allerlei futuristische tierelantijnen en symbolen zijn gegraveerd. Pal achter Rooty-Toot rijdt de Justice Wagon, op de hielen gevolgd door een zoemende, elektronische nachtmerrie. In het bleke maanlicht lijkt het alsof de Meatwagon in zwarte zijde is gewikkeld. No Face bevindt zich in de besturingsunit. Gravin Lili is in de navigatie-unit. Haar zaad-vragende, donkere ogen glanzen in haar asgrauwe meisjesvampiergezicht. Boven hen, in de Koepel des Doods, staat Jeb Murdock. In het belangrijkste schiet-station.

Omdat hij de gemeenste is.

En op deze wijze vangt de laatste Power Wagon-aanval aan, met drie busjes die de Force Corridor vanuit het noorden benaderen en drie andere vanuit het zuiden. Op gruwelijke wijze versterkte geweerschoten doen de lucht trillen. Het fluiten van de projectielen die uit de monden van de wapens komen, klinkt als een troep gillende keukenmeiden. Hotel Cattlemen (voorheen het huis van Soderson) staat te schudden op zijn grondvesten. De linkerkant zakt eerst in elkaar en verkruimelt dan letterlijk. Houten schotten en planken vliegen alle kanten op. Het huis ten noorden ervan - een uit takken en leem opgetrokken bouwwerk dat Brad Josephson nooit herkend zou hebben als zijn eigen liefdevol onderhouden doorzonwoning - lijkt naar alle kanten uiteen te spatten, waardoor versplinterde stukken hout en gedroogde modder de lucht in worden geworpen.

Aan de andere kant van de straat wordt de valse gevel van Worrell's Market &c Mercantile (ooit het huis van Tom Billingsley; de lijken van de Sodersons liggen in een kordon van grote, ronde zakken, die stuk voor stuk gelabeld zijn met verpulverd door een salvo van geweerschoten, afkomstig van de Justice Wagon. Elk schot klinkt zo luid als een ontploffende mortiergranaat. Kolonel Henry zit achter het stuur. Uit het mangat steekt John Cannon, van The High Chaparral omhoog. Zijn zoon Billie Blue staat vlak naast hem en grijnst van oor tot oor. 'Mooi schot, Pa!' roept hij uit als rokende schotten afkomstig van de valse voorgevel de troep en het stof die zich daarachter in de loop der jaren hebben opgehoopt, doen ontvlammen. Binnen de kortste keren zal het hele gebouw in de fik staan.

'Dank je, zoon,' zegt Leif Erickson, en richt vervolgens zijn raketten afvurende Winchester op Lushans Chinese wasserij. Lushan, ooit het onderkomen van Peter en Mary Jackson, is door

Rooty-Toot al behoorlijk onder vuur genomen, maar daar laat Cannon zich niet door weerhouden. Zijn zoon helpt hem een handje en schiet zijn pistool leeg. Het is maar een handwapen, maar desondanks klinkt elk schot alsof er een bazooka wordt afgevuurd.

Na afloop van de aanvalsgolf drijven de kruitdampen boven Main Street. Verscheidene huizen aan de westkant van de straat - de adobe haciënda waar die van Gelier vroeger woonden, de blokhut waarin het gezin Reed gelukkig was, het leem-en-takken-optrekje dat Brad en Belinda ooit hun thuis noemden - zijn vrijwel volledig verwoest. De Two Sisters staat nog steeds min of meer overeind, net als het hotel, maar de Mercantile zal weldra, net als de Owl (het vroegere huis van Hobart), niet meer zijn dan een hoop as.

Aan de oostkant van de straat staat slechts één huis er nog net zo bij als het was voor de regelaars opnieuw op het toneel verschenen: het huis van Carver. In de zijkanten van het huis zitten nog kogelgaten van de vorige aanval en alle ruiten zijn verbrijzeld, maar tijdens deze aanvalsgolf is het ongemoeid gelaten.

Dream Floater, Tracker Arrow en Freedom hebben de noordkant bereikt van wat vroeger het 240-stuk van Poplar Street was. Rooty-Toot, Justice en de Meatwagon hebben de zuidkant bereikt. Het schieten neemt af en houdt dan helemaal op. Aan de andere kant van de schutting kunnen de mensen die zich in het huis van Carver bevinden het geknetter van vlammen horen - afkomstig van de Market & Mercantile die in hun gedachten nog steeds Does bungalow is - maar voor de rest heerst er een diepe rust die weldadig aandoet aan hun tuitende oren. Binnen heffen de overlevenden voorzichtig het hoofd op.

'Is het over? Wat denken jullie?' vraagt Steve, op de toon van iemand die het niet ronduit wil zeggen maar denkt dat het eigenlijk uiteindelijk allemaal nogal mee is gevallen.

'We moeten...' begint Johnny.

'Ik kan het weer horen!' roept Kim Gelier vanuit de woonkamer. Haar stem schiet uit en balanceert op de rand van hysterie, maar de anderen hebben geen reden om haar niet te geloven. Tenslotte bevindt zij zich het dichtst bij de straat. 'Dat afschuwelijke gezoem! Laat het ophouden!' Ze stormt door de deur de keuken in. Haar ogen puilen uit en staan verdwaasd. 'Laat het ophouden!'

'Ga liggen, ma!' roept Susi, maar zelf maakt ze geen aanstalten om haar plek naast Dave Reed te verlaten. Hij ligt naast haar, met een arm om haar heen en met zijn hand (die haar enge moeder vanwaar ze staat niet kan zien) op haar borst. Susi heeft helemaal niets tegen die hand. Sterker nog, ze zou het helemaal niet leuk vinden als hij hem weghaalde. Haar doodsangst gecombineerd met haar bijna moederlijke bezorgdheid voor de overlevende helft van de tweeling, heeft haar voor het eerst van haar leven zo geil als boter gemaakt. Het enige wat ze nu zou willen, is om samen met David naar een plekje te gaan waar ze allebei hun kleren kunnen uittrekken zonder dat iemand hen kan zien.

Kim negeert haar dochter. Ze gaat naar Audrey, grijpt haar bij het haar en rukt haar hoofd naar achteren. 'Zorg ervoor dat hij ermee ophoudt!' schreeuwt ze in Audrey's bleke gezicht. 'Hij is jouw familie, jij hebt hem hier naartoe gehaald, ZORG ER NU OOK MAAR VOOR DAT HIJ ERMEE OPHOUDT!'

Belinda Josephson reageert snel. In één beweging is ze overeind, de keuken door en heeft Kim Gellers vrije arm op haar rug gedraaid, voor Brad met zijn ogen kan knipperen.

'Au!' schreeuwt Kim en laat onmiddellijk Audrey's haar los. 'Au, laat me los, laat me los, nikkertr...'

Belinda heeft voor die dag inmiddels genoeg racistisch gezeik aangehoord. Voor Kim verder kan gaan, heeft ze haar arm nog verder op haar rug gedraaid. Susi's moeder, die vrijwilligerswerk doet en altijd geeft voor een goed doel, gilt het uit als een fabrieksfluit aan het eind van de werkdag. Belinda draait haar om en werpt haar over haar heup, waardoor ze terug de woonkamer invliegt waar ze tegen een muur smakt. Om haar heen tuimelen nog meer Hummel-beeldjes hun ondergang tegemoet.

'Zo,' zegt Belinda op zakelijke toon. 'Daar vroeg ze om. Ik hoef me dat gescheld niet te laten welgeva...'

'Laat maar,' zegt Johnny. Het gezoem klinkt nu nog harder, luider dan het ooit is geweest. Het heeft een regelmatig ritme, als van een enorme elektrische transformator. 'Zakken, Bé. Nu meteen. Iedereen. Steve, Cynthia? Bescherm die kinderen!' Vervolgens kijkt hij bijna verontschuldigend naar de tante van Seth Garin. 'Kun je hem eigenlijk op laten houden, Aud?'

Ze schudt haar hoofd. 'Het is hem niet. Nu niet. Het is Tak.' Voor ze haar hoofd weer laat zakken, ziet ze Cammie Reed naar haar kijken. Er is iets in die droge blik wat haar meer angst aanjaagt dan al het geschreeuw en getrek aan haren van Kim Geller. Het is een érnstige blik. Geen hysterie, maar koele moordzucht.

Maar wie zou Cammie willen vermoorden? Haar? Seth? Hen allebei? Audrey weet het niet. Het enige dat ze weet, is dat ze de anderen niet kan vertellen wat ze vlak voor haar vertrek heeft gedaan, die simpele handeling die zoveel kan oplossen... als. Als het venster van de tijd waarop ze hoopt zich opent. Als ze de juiste handeling verricht wanneer dat gebeurt. Ze kan hun niet vertellen dat er hoop is, want als Tak in staat is uit te reiken en iemands gedachten te pakken, dan is alle hoop ter wereld tevergeefs.

Het geronk wordt luider. In Main Street zetten de Power Wagons zich weer in beweging. Dream Floater, Tracker Arrow en Freedom zijn het dichtst bij het huis van Carver en bereiken het dan ook als eerste. Ze stellen zich op in een rij, de rode Tracker Arrow met Snake Hunter achter het stuur in het midden. Hij blokkeert de oprit waarop de dode heer des huizes (die er inmiddels niet meer zo best uitziet) ligt. De andere drie - Rooty-Toot, Justice en Meatwagon - komen aanzetten vanaf de zuidkant van de straat en maken de rij nog langer.

Het huis van Carver (ironisch genoeg is het een huis in ranch-stijl) is nu volledig door de Power Wagons afgesloten. Vanuit de afvuurpost van Dream Floater richt Laura DeMott haar jachtgeweer op het verbrijzelde grote raam in de woonkamer. Vanuit de afvuurpost van Tracker Arrow houden ook Hoss Cartwright en een heel jonge Clint Eastwood - hij is in deze incarnatie Rowdy Yates uit Rawhide, om precies te zijn - het huis onder schot. In de Koepel des Doods van de Meatwagon staat Jeb Murdock, met twéé jachtgeweren, waarvan de loop tot tien centimeter van de gespannen trekkers is afgezaagd. De kolven steunen op zijn heupen. Hij lacht uitbundig. Zijn gezicht is dat van Rory Calhoun in zijn beste jaren.

Luiken in de andere daken vliegen open. Cowboys en buitenaardse wezens vullen de overgebleven schietposten.

'Gut, Pa, het lijkt verdikkie wel een patrijzejacht!' roept Mark McCain uit, waarop hij onaangenaam begint te lachen.

'Root-root-root!

'HOU JE KOP, ROOTY!' roepen ze allemaal in koor. En nu lacht iedereen.

Door dat gelach knapt er iets in Kim Geller, iets wat tot dusver heel strak gespannen stond. Ze staat op in de woonkamer en marcheert naar de hordeur, waarachter Debbie Ross nog steeds ligt. Kims sportschoenen knerpen over de porseleinen scherven van de door Dot Carver aanbeden Hummels. Ze wordt stapelgek van het geluid van de stationair draaiende motoren buiten - dat vreemde doenk-doenk-doenk, als een soort elektronisch hart.

Evengoed is het makkelijker om zich daarop te concentreren dan om te moeten denken hoe die nikkervrouw die het zo hoog in haar bol heeft, eerst haar arm bijna heeft gebroken en haar vervolgens als een zak met vuile was of iets dergelijks door de kamer heeft gesmeten.

De anderen zijn zich er pas van bewust dat zij weg is, als ze haar verongelijkte en schelle stem horen: 'Scheer je weg! Hou op en maak dat jullie wegkomen, nu meteen! De politie komt er al aan, hoor!'

Bij het horen van die stem vergeet Susi helemaal hoe fijn het is dat Dave Reed haar borst aanraakt en hoe graag ze hem wil helpen te vergeten dat zijn broer dood is door hem mee naar boven te nemen en hem te neuken tot zijn lever explodeert. 'Mammie!' stoot ze uit. Ze begint overeind te komen.

Dave trekt haar meteen weer terug en klemt een arm om haar middel om er heel zeker van te zijn dat ze het niet nog eens zal proberen. Hij is zijn broer al kwijtgeraakt en heeft het gevoel dat het zo wel genoeg is voor die dag.

Kom op, kom op, kom öp, denkt Audrey... hoewel ze het gevoel heeft dat het eerder een gebed is. Ze heeft haar ogen zo stijf dichtgeknepen dat ze achter de oogleden rode puntjes kan zien exploderen en haar handen heeft ze gebald tot vuisten, zodat de ruwe overblijfselen van haar nagels in haar handpalmen dringen. Kom op, ga aan de slag zoals je geacht wordt te doen, doe je werk, aan de slag...

'Sla toe,' fluistert ze, zonder in de gaten te hebben dat ze hardop praat. Johnny, die bij het horen van Kims stem zijn hoofd heeft opgeheven, kijkt Audrey aan. 'Waarom sla je niet toe, verdorie. Sla toe!'

'Waar heb je het over?' vraagt hij, maar ze geeft geen antwoord.

Buiten loopt Kim langzaam het pad af naar de Power Wagons, die langs de stoeprand staan geparkeerd. Dit is het enige stuk in de voormalige Poplar Street waar nog een stoeprand is.

'Ik geef jullie een kans,' zegt ze. Ze laat haar blik van de ene lijperik naar de andere dwalen. Sommigen hebben belachelijke buitenaardse maskers op en die ene achter het stuur van dat patatkraam-geval is zelfs van top tot teen gehuld in een robotkostuum. Hij lijkt zo op een groot uitgevallen versie van R2D2 uit de Star Wars-films. Anderen zien eruit alsof ze zijn ontsnapt van een cursus quadrilledansen, westernstijl. Een paar komen haar zelfs bekend voor... maar het is nu niet het moment om zich door zulke dwaze gedachten te laten afleiden.

'Ik geef jullie een kans,' herhaalt ze. Precies op het punt waar het betonnen tuinpad van Carver uitkomt op het overgebleven stuk stoep, blijft ze staan. 'Scheer je weg, nu het nog kan. Anders...'

De schuifdeur van de Freedom wordt geopend en sheriff Streeter stapt naar buiten. De ster links op zijn vest glanst een dof maanzilver. Hij kijkt op naar Jeb Murdock - vroeger aartsvijand, nu bondgenoot - in de Koepel des Doods van de Meatwagon.

'En, Streeter?' zegt Murdock. 'Wat denk jij?'

'Ik denk dat jij dat zeikwijf maar voor je rekening moet nemen,' zegt Streeter met een glimlach, en de beide geweren met afgezaagde loop van Murdock exploderen met geluid en witheet vuur. Het ene moment staat Kim Geller nog aan het eind van Carvers tuinpad, het volgende is ze totaal verdwenen. Of nee, niet totaal: haar sportschoenen staan er nog, met haar voeten er nog steeds in.

Een fractie van een seconde later smakt wat een emmer vol donker, ziltig water kan zijn maar het niet is, tegen de voorkant van het huis van Carver. Dan, terwijl het geluid van de explosies nog nagalmt, schreeuwt Streeter: 'Vuur! Vuur, godverdomme! Maak ze met de grond gelijk!'

'Neer!' roept Johnny weer, hoewel hij weet dat het niets uit zal halen. Het huis zal van de aardbodem verdwijnen zoals het zandkasteel van een kind in een vloedgolf, en zij verdwijnen erin mee.

De regelaars beginnen te schieten en het is zoals Johnny het nog nooit heeft meegemaakt in Vietnam. Dit, denkt hij, is hoe het geweest moet zijn in de loopgraven bij Ieperen, of pakweg dertig jaar later in Dresden. Het kabaal is hels, een epicentrische aaneenschakeling van KA-BAM en KA-BOEM, en hoewel hij het gevoel heeft dat hij ogenblikkelijk verdoofd zou moeten zijn (zo niet al meteen gedood door het aantal decibels zelf), kan Johnny nog steeds horen hoe om hen heen het huis aan flarden wordt geschoten: uit elkaar getrokken vloeren, brekende ruiten, porseleinen beeldjes die uit elkaar spatten als doelwitten in een schiettent, het tere gekraak van versplinterend latwerk. Heel vaag kan hij ook mensen horen schreeuwen. De scherpe geur van kruit drijft in zijn neusgaten. Iets wat hij niet kan zien maar wat wel ontzettend groot is, vliegt gillend over zijn hoofd door de keuken en het volgende moment is de achterste muur van de keuken niet meer dan puin, dat over de achtertuin verspreid wordt en in het water van het zwembad uit de supermarkt blijft drijven.

Oké, denkt Johnny. Dit is het dan. Dit is het einde. En misschien is het maar beter zo.

Maar dan begint er iets vreemds te gebeuren. Het schieten houdt niet op, maar begint zachter te worden, alsof iemand de volumeknop omdraait. En dat geldt niet alleen voor de schoten, maar ook voor het geluid dat de overvliegende projectielen maken. En het gaat heel snel. Minder dan tien seconden nadat het hem voor het eerst opvalt - en misschien na niet meer dan vijf - zijn de geluiden totaal verdwenen, net als het vreemde, zoemende gebonk van de motoren van de Power Wagons.

Ze heffen het hoofd op en kijken om zich heen, naar elkaar. In de voorraadkast ziet Cynthia dat zij en Steve zo wit zijn als spoken. Ze tilt een arm op en blaast. Poeder stuift op van haar vel.

'Meel,' zegt ze.

Steve kamt met een hand door zijn lange haar en houdt een bevende hand naar haar op. Er ligt een kluitje glanzend zwarte dingen in. 'Meel is nog tot daar aan toe,' zegt hij. 'Ik heb olijven.'

Ze denkt dat ze zal gaan lachen, maar voor ze dat kan doen, gebeurt er totaal onverwacht iets verbazingwekkends.

SETHS PLEK/SETHS TIJD

Van alle doorgangen die hij voor zichzelf tijdens het bewind van Tak - Tak de Dief, Tak de Wrede, Tak de Tiran - heeft gegraven, is dit de langste. Je zou kunnen zeggen dat hij zijn eigen versie van Rattlesnake Een heeft geschapen. De schacht verdwijnt diep de zwarte aarde in, wat naar hij aanneemt hemzelf is, en stijgt dan weer naar de oppervlakte, als symbool voor de hoop. Aan het eind ervan bevindt zich een deur die is versterkt met ijzeren banden. Hij maakt geen aanstalten hem te openen, maar niet omdat hij bang is dat hij toch op slot zal zitten. Integendeel. Dit is een deur die hij niet mag aanraken voordat hij er helemaal klaar voor is. Als hij er eenmaal doorheen is, is er geen weg terug meer.

Hij bidt dat de deur toegang geeft tot wat hij erachter vermoedt.

Door de spleten tussen de ijzeren banden komt genoeg licht om de plek waar hij zich bevindt te verlichten. Aan de vreemde, vlezige muren hangen foto's. Een ervan is van het gezin waartoe hij behoorde. Hij zit tussen zijn broer en zus. De andere is van hem en tante Audrey en oom Herb, in de voortuin van dit huis. Ze glimlachen. Zoals altijd kijkt Seth ernstig en afwezig, alsof hij er niet helemaal bij is. Ook hangt er een foto bij van Allen Symes, die nietig naast een van juffie Mo's rupsbanden staat. Meneer Symes draagt zijn Deep Earth-helm en grinnikt. Een dergelijke foto is nooit genomen, maar dat doet er niet toe. Dit is Seths plek, Seths tijd, Setbs géést, en bij kan hem net zo versieren als hij zelf wil. Nog niet zo lang geleden zouden er ook plaatjes van de MotoKops en afbeeldingen van de hoofdrolspelers uit De regelaars bij hebben gehangen, niet alleen hier, maar over de gehele lengte van de tunnel. Maar nu niet meer. Ze hebben hun bekoring voor hem verloren.

Ik ben er te oud voor geworden, denkt hij. En dat is de waarheid. Autistisch of niet, acht jaar of niet, hij is te oud geworden voor handen-omhoogwesterns en zaterdagmorgentekenfilms. Hij beseft plotseling dat dit de naakte waarheid is en dat Tak die nooit zal kunnen begrijpen: hij is er te oud voor geworden. Hij heeft het Cassie Styles-poppetje in zijn zak (als hij een broekzak nodig heeft, fantaseert hij er gewoon een; best wel handig) omdat hij nog steeds een beetje verliefd op haar is, maar voor de rest? Nee. De vraag is alleen of hij eraan kan ontkomen, aan deze zoete fantasieën die misschien altijd al geglazuurd waren met een dun laagje vergif.

En nu is de tijd daar om erachter te komen.

Naast de foto van Allen Symes steekt een plankje uit de muur. Seth heeft de plankjes, elk met zijn eigen Hummel-beeldje, in de hal van Carvers huis gezien en bewonderd. Dit was gecreëerd met die plankjes in het achterhoofd. Er schijnt genoeg licht door de spleten in de deur om te kunnen zien wat erop staat - geen Hummel-herdertje of -melkmeisje, maar een rode PlaySkool-telefoon.

Hij neemt de hoorn op en draait twee-vier-acht met de draaischijf van de plastic telefoon. Het is het huisnummer van het huis van Carver. Hij drukt de hoorn tegen zijn oor en hoort hem overgaan, ring... ring... ring... Maar gaat hij ook aan de andere kant over? Hoort zij hem? Kan iemand hem horen?

'Kom nou,' fluistert hij. Hij is volledig bij de tijd en alert. Diep in deze doorgang is hij niet autistischer dan Steve Ames of Belinda Josephson of Johnny Marinville... Sterker nog, op deze plek is hij bijna een genie.

Maar op dit moment wel een angstig genie.

'Kom nou... alstublieft, tante Audrey, hoor hem alstublieft... neem op...'

Want de tijd is kort en het moment is daar.

MAIN STREET, DESPERATION/REGELAARSTIJD

De telefoon in de woonkamer bij Carver begint te rinkelen, en alsof dit een soort signaal is dat rechtstreeks inwerkt op zijn diepste en meest verfijnde zenuwstelsel, faalt voor het eerst in zijn leven Johnny Marinvilles unieke capaciteit om alles te zien en op een rijtje te zetten. Zijn waarnemingsvermogen trilt als de vormen in een caleidoscoop wanneer aan de koker wordt gedraaid en valt vervolgens uiteen in prisma's en heldere fragmenten. Als dit is hoe de rest van de wereld waarneemt en ervaart in tijden van stress, denkt hij, is het geen wonder dat mensen zo vaak de verkeerde beslissing nemen als het erop aankomt. Hij vindt het verschrikkelijk de dingen op deze manier te moeten zien. Het is hetzelfde als wanneer je hoge koorts hebt en je een stuk of vijf mensen om je bed ziet staan. Je weet dat er maar vier van hen echt aanwezig zijn... maar wélke vier? Susi Geller huilt en schreeuwt haar moeders naam. De kinderen van Carver zijn nu natuurlijk allebei weer wakker. Ellen, wier vermogen om de wereld betrekkelijk stoïcijns tegemoet te treden nu totaal verdwenen is, schijnt in de greep van een soort emotionele stuip gevangen te zijn en schreeuwt uit alle macht en slaat Steve, die haar probeert te omarmen en te kalmeren, op de rug. En Ralphie wil afgeven op zijn grote zus! 'Laat Margrit los!' tiert hij tegen Steve terwijl Cynthia probeert hem tot bedaren te brengen. 'Laat Margrit het Mokkel los! Ze had alle chocola aan mij moeten geven! Ze had het ALLEMAAAAL aan mij moeten geven en dan zou er niets gebeurd zijn!' Brad wil naar de woonkamer gaan, kennelijk om de telefoon aan te nemen, maar Audrey grijpt hem bij de arm. 'Nee,' zegt ze. En met een onwerkelijke beleefdheid voegt ze eraan toe: 'Het is voor mij.' Susi is nu overeind en rent door de hal naar de voordeur om te zien wat er met haar moeder is gebeurd (wat naar Johnny's bescheiden mening zeer onverstandig is). Weer probeert Dave Reed haar tegen te houden, maar deze keer slaagt hij daar niet in, dus loopt hij, onder het roepen van haar naam, maar achter haar aan. Johnny verwacht dat de moeder van de jongen hém zal tegenhouden, maar Cammie laat hem gaan, terwijl aan de achterkant van het huis coyotes, die in niets lijken op enige andere coyote die ooit over Gods planeet heeft rondgelopen, hun misvormde muilen naar de maan opheffen en waanzinnige liefdesliedjes beginnen te kwelen.

Dit alles draait op een en hetzelfde moment door elkaar, als straatvuil dat door een wervelwind wordt opgezogen.

Voor hij het goed en wel in de gaten heeft, is hij overeind en volgt Brad en Belinda naar de woonkamer, die eruitziet alsof er een kwaaie olifant doorheen is gebanjerd. Vanuit de provisiekast zijn de kinderen nog steeds aan het gillen en aan het eind van de hal staat Susi te krijsen. Welkom in de wondere wereld van stereofonische hysterie, denkt Johnny.

In de tussentijd is Audrey op zoek gegaan naar de telefoon, die niet langer op zijn eigen tafeltje naast de bank staat. Sterker nog, het kleine tafeltje staat niet langer naast de bank. Het ligt in tweeën gebroken in een hoek aan de andere kant van de kamer, met de telefoon ernaast in een zee van gebroken glas. De hoorn is van de haak en ligt net zo ver van het toestel als het snoer het toelaat, maar evengoed gaat hij nog steeds over.

'Pas op voor het glas, Aud,' zegt Johnny op dringende toon.

Stappend over de rokende en geïmplodeerde resten van de tv, loopt Tom Billingsley naar het gapende gat in de linkermuur, waar ooit het grote raam heeft gezeten. 'Ze zijn weg,' zegt hij. 'De busjes.' Hij zwijgt even en voegt er dan aan toe: 'Helaas is ook Poplar Street verdwenen. Het lijkt Deadwood, South Dakota wel daarbuiten. Uit de tijd dat Jack McCall Wild Bill Hickok in de rug schoot.'

Audrey pakt de telefoon op. Achter hen schreeuwt Ralphie Carver nu: Ik haat je, Margrit het Mokkel! Zorg dat pappie en mammie terugkomen anders zal ik je voor altijd haten! Ik haat je, Margrit het Mokkel!'

Achter Audrey kan Johnny zien hoe Susi's worsteling om uit de greep van Dave Reed te komen afneemt. Langzaam, met een geduld waar Johnny onder de omstandigheden alleen maar bewondering voor kan hebben, haalt hij haar met zijn omhelzing terug uit de verschrikking en brengt haar tot tranen.

'Hallo?' zegt Audrey. Met een gespannen en ernstige uitdrukking op haar bleke gezicht luistert ze toe. 'Ja,' zegt ze. 'Ja, dat zal ik doen. Nu meteen. Ik...' Ze luistert weer en slaat dit keer haar ogen op naar Johnny Marinville. 'Ja, dat is goed, alleen hij. Seth? Ik hou van je.'

Ze legt niet neer, maar laat de hoorn gewoon vallen. En waarom niet? Johnny volgt het snoer van de telefoon en ziet dat de klap die de tafel doormidden heeft gebroken en de telefoon in de hoek heeft gesmeten, ook de telefoonstekker uit de contactdoos heeft getrokken.

'Kom mee,' zegt Audrey tegen hem. 'We gaan naar de overkant, meneer Marinville. Alleen wij tweeën. De rest blijft hier.'

'Maar...' begint Brad.

'Geen discussie, daar is geen tijd voor,' zegt ze tegen hem. 'We moeten nu meteen gaan. Ben je klaar, Johnny?'

'Zal ik het geweer halen dat we mee hebben genomen van hiernaast? Het ligt in de keuken.'

'Een geweer haalt niets uit. Kom mee.'

Ze steekt haar hand uit. Haar gezicht staat vastbesloten... afgezien van haar ogen. Die staan doodsbang en smeken hem om haar dit - wat het ook moge zijn - niet in haar eentje te laten doen. Johnny neemt de aangeboden hand. Zijn voeten stommelen door het puin en het gebroken glas. Haar hand is koud en onder zijn vingers voelen de knokkels van haar vingers licht opgezwollen aan. Het is de hand waarmee het kleine monster haar zichzelf heeft laten slaan, beseft hij.

Ze lopen de woonkamer uit en komen langs de tieners, die in een zwijgende omhelzing staan. Johnny duwt de hordeur open en laat Audrey voorgaan, over het lichaam van Debbie Ross. De voorkant van het huis, de stoep en de rug van het dode meisje zijn bespat met de overblijfselen van Kim Gelier - hompen en klodders en brokken die er in het licht van de maan zwart uitzien - maar geen van beiden maakt er een opmerking over. Vóór hen, voorbij het tuinpad en het korte stuk stoeprand waarlangs de Power Wagons niet langer staan, ligt een brede, ongeplaveide straat met diep uitgesleten karresporen. Een lichte bries strijkt langs de zijkant van Johnny's hoofd - hij komt uit het noorden en draagt de rook van het brandende gebouw naast hen met zich mee - en een tumbleweed rolt hotsend voorbij, alsof hij aan een onzichtbare veer zit. In Johnny's ogen ziet het er allemaal uit als een tekenfilm van Max Fleischer, maar dat verbaast hem niets. Zitten ze tenslotte niet in een soort stripverhaal? Geef me een hefboom en ik verplaats de wereld, zei Archimedes. Het ding aan de overkant van de straat zou zich daar waarschijnlijk wel in kunnen hebben vinden. Het was natuurlijk maar een stuk van Poplar Street dat het had willen verplaatsen. En gezien de hefboom die het in de vorm van de fantasieën van Seth tot zijn beschikking had, was het daar zonder al te veel problemen in geslaagd.

Wat hen ook te wachten staat, het is in ieder geval een opluchting om weg uit het huis en weg van het lawaai te zijn.

De stoep voor het huis van Wyler ziet er nog ongeveer hetzelfde uit, maar dat is dan ook alles. Voor de rest is het een langwerpig, uit balken opgetrokken, laag gebouw. Langs de voorkant zijn railings om de paarden aan vast te binden. Uit de stenen schoorsteen komt ondanks de warme nacht rook. 'Ziet eruit als een onderkomen voor de knechten,' zegt hij.

Audrey knikt. 'Het bijgebouw van de Ponderosa.'

'Waarom zijn ze verdwenen, Audrey? Seths regelaars en toekomstige politieagenten? Wat heeft ze weggehaald?'

'In minstens één opzicht lijkt Tak op een schurk in een sprookje van Grimm,' zegt ze. Ze voert hem mee de straat op. Onder hun schoenen dwarrelt het stof op. De karresporen zijn droog en zo hard als staal. 'Het heeft een achilleshiel, iets wat je nooit verwacht zou hebben als je er niet zoals ik mee had samengewoond. Het heeft er een afschuwelijke hekel aan om in Seth te zijn als Seth naar de wc moet. Ik weet niet of het daar een of andere bezopen esthetische reden voor heeft, of dat het een soort fobie is - wie weet, misschien hangt het wel samen met zijn fysieke bestaan, net zoals wij instinctief in elkaar krimpen als iemand net doet alsof hij ons een klap gaat geven - maar dat interesseert me niet.'

'Hoe zeker ben je daar van?' vraagt hij. Ze hebben inmiddels de overkant van de brede Main Street bereikt. Johnny kijkt beide kanten op, maar ziet geen busjes. Alleen maar opeengehoopte, met keien bezaaide badlands aan de ene kant en leegheid - een soort non-creatie - aan de andere.

'Heel zeker,' zegt ze grimmig. Het betonnen tuinpad dat naar Poplar 247 voert, is veranderd in een pad met flagstones. Halverwege ziet Johnny het afgebroken wieltje van een spoor van een van de knechten in het maanlicht glinsteren. 'Seth heeft het me verteld - ik kan hem soms horen in mijn hoofd.'

'Telepathie.'

'Uh-huh, dat denk ik. En als Seth op dat niveau tegen me praat, heeft hij geen enkele verstandelijke handicap. Op dat niveau is hij zo intelligent dat je er bang van wordt.'

'Maar ben je er absoluut zeker van dat het Seth was die tegen je praatte? En zelfs al was hij het, hoe weet je dan of Tak hem de waarheid liet zeggen?'

Halverwege het pad naar de ingang van het bijgebouw blijft ze staan. Ze heeft hem nog steeds bij de hand vast en pakt nu ook de andere, zodat hij zich moet omdraaien om haar aan te kijken.

'Luister goed, want ik heb maar één keer de tijd om het je te zeggen en er is geen tijd voor jou om vragen te stellen. Soms, als Seth tegen mij praat, laat hij Tak meeluisteren... ik denk omdat op die manier Tak zal denken dat hij al onze mentale conversaties kan horen. Maar dat is niet zo.' Ze ziet dat hij iets wil zeggen en knijpt in zijn handen om hem de mond te snoeren. 'En ik wéét dat het Seth verlaat als hij naar de wc gaat. Het verbergt zich niet diep in hem, maar verlaat hem daadwerkelijk. Ik heb het zelf gezien. Het komt uit zijn ogen.'

'Uit zijn ogen,' fluistert Johnny, tegelijkertijd gefascineerd, vol afschuw, maar ook een beetje onder de indruk.

'Ik vertel je dit, omdat ik wil dat je het herkent als je het ziet,' zegt ze. 'Dansende rode puntjes, als gloeiende kolen in een kampvuur, oké?'

'Jezus.' mompelt Johnny. Dan: 'Oké.'

'Seth is dol op chocomel,' zegt Audrey. Ze trekt hem weer met zich mee. 'Van het soort dat je met Hershey's siroop maakt. En Tak is dol op alles waar Seth dol op is... tot in het overdrevene, zou je denk ik kunnen zeggen.'

'Je hebt er een laxeermiddel in gedaan, hè?' vraagt Johnny. 'Je hebt laxeermiddel in zijn chocomel gedaan.' Hij heeft bijna de neiging zich bij de coyotes te scharen en eens lekker naar de maan te gaan staan huilen. Alleen zou het in zijn geval huilen van het lachen zijn. Het lijkt alsof de meer surrealistische kanten van het leven onuitputtelijk zijn. Hun enige kans om dit te overleven is een zomerkampstunt van dezelfde orde van grootte als een emmer water boven de deur of het op scherp zetten van het bed van de meester.

'Seth heeft me verteld wat ik moest doen en dat heb ik gedaan,' zegt ze. 'Kom mee. Zolang hij nog bezig is leeg te lopen. Zolang er nog tijd is. We moeten hem grijpen en dan maken dat we wegkomen. We moeten hem buiten Taks bereik zien te krijgen voor hij weer in hem terug kan keren. En dat kunnen we. Zijn reikwijdte is kort. We gaan heuvelafwaarts. Jij draagt hem. En ik durf te wedden dat voor we bij het punt zijn waar de winkel vroeger stond, we een enorme verandering in de omgeving zullen waarnemen. Maar onthoud dit: het is van het allergrootste belang om snel te zijn. Als we eenmaal begonnen zijn, kunnen we niet meer stoppen of verslappen.'

Ze wil de deur opendoen, maar Johnny houdt haar tegen. Met een mengeling van vrees en woede kijkt ze hem aan.

'Heb je me niet gehoord? We moeten het nü doen.'

'Jawel, maar er is een vraag die je móét beantwoorden, Aud.'

Van de overkant van de straat worden ze bezorgd gadegeslagen. Belinda Josephson maakt zich los van het groepje dat staat te kijken en gaat terug naar de keuken om te zien hoe Steve en Cynthia zich redden met de kleine kinderen. Niet slecht, blijkt.

Ellen snuft nog wat na, maar heeft zich verder weer hersteld. En Ralphie lijkt zichzelf uitgeput te hebben, als een orkaan die noordelijke wateren bereikt. Vluchtig kijkt Belinda door de lege keuken, die nu aan de tuinkant helemaal open ligt, en draait zich dan om om terug naar de anderen te gaan. Ze doet een stap en stopt dan. In het midden van haar voorhoofd verschijnt een smalle, verticale rimpel - Bé's gedachtenstreepje, noemt haar man die. Bij de hordeur is het niet helemaal donker, omdat de maan schijnt... en dit zijn uiteraard haar buren. Het is niet zo moeilijk om ze uit elkaar te houden. Brad is makkelijk te herkennen, want hij is haar dichtstbijzijnde buur - zo dichtbij dat ze al vijfentwintig jaar 's nachts alleen maar haar arm hoeft uit te steken om hem aan te raken. Dave en Susi zijn makkelijk omdat ze elkaar nog steeds omhelzen. Doe is makkelijk omdat hij zo mager is. Maar Cammie is niet zo makkelijk. Cammie is niet zo makkelijk omdat Cammie er niet is. Ook niet hier in de keuken. Is ze naar boven gegaan of is ze door het gat in de keukenmuur naar buiten gestapt? Misschien. En...

'Jullie twee,' roept ze naar de provisiekast. Plotseling is ze bang.

'Wat is er?' vraagt Steve. Hij klinkt een beetje ongeduldig. En om de eerlijke waarheid te zeggen, is hij ook een beetje ongeduldig. Ze zijn er eindelijk in geslaagd de kinderen wat te kalmeren en als die vrouw dat nu weer allemaal teniet gaat doen, zal hij haar met de eerste de beste pan die hij tegenkomt een oplawaai verkopen.

'Mevrouw Reed is weg,' zegt Bé. 'En ze heeft het geweer met zich meegenomen. Was het geladen? Doe me een lol en zeg dat het niet geladen was.'

'Volgens mij was het dat wel,' zegt Steve met tegenzin.

'Poep vuur en je hebt geen lucifers nodig,' zegt Belinda.

Over een van Ralphies afhangende schouders kijkt Cynthia haar aan. Haar ogen worden groot van schrik. 'Hebben we nu een probleem?' vraagt ze.

'Misschien wel,' zegt Bé.

TAKS PLEK/TAKS TIJD

In de zijkamer waar het zoveel gelukkige uren heeft doorgebracht - aan de borst van Seth Garins biologerende fantasie, zou je kunnen zeggen - is Tak aan het wachten en luisteren. Op het tv-scherm rijden in zwart-wit cowboys gekleed in spookachtige kledij door een woestijnlandschap. Hun tocht verloopt in stilte. Ontlichaamd nu het niet in Seth is, heeft Tak het geluid van de tv afgezet met de allerbeste afstandsbediening die er is: zijn eigen geest.

In de wc naast de keuken kan het de jongen horen. De jongen maakt de zachte, steunende geluiden die Tak is gaan associëren met zijn afscheidingsfunctie. Voor Tak zijn zelfs de geluiden weerzinwekkend en de handeling zelf, met al dat gepers en de sensatie van glijden en hulpeloze evacuatie, is walgelijk. Zelfs overgeven is te prefereren, dat gaat tenminste nog snel, hup naar boven en naar buiten.

Het weet nu wat de vrouw met hem heeft uitgehaald: ze heeft iets in de melk gedaan dat niet slechts een eenmalige afscheidingshandeling teweegbrengt, maar een reeks van trillende stuiptrekkingen. Hoeveel heeft ze hem gegeven? Te oordelen naar de manier waarop Seth zich voelde vlak voor Tak vluchtte, een geweldige dosis. En het begrijpt nu ook alles.

Het flakkert in een donkere hoek boven in de kamer - Tak de Wrede, Tak de Tiran - als een groepje uitgetreden fietsachter-lichten die pulserend om elkaar heen draaien. Zelfs met het geluid van de tv uit kan het tante Audrey en Marinville niet horen, maar het weet dat ze daar zijn, aan de andere kant van de voordeur. Als ze eindelijk klaar zijn met kletsen en naar binnen komen, zal bet ze doden. Eerst de man en dan, al was het alleen maar om de energie die het verspild heeft aan te vullen (om buiten de jongen te zijn vreet energie), Seths tante voor wat ze geprobeerd heeft te doen. Het zal zich ook met haar voeden en ze zal de band aan zichzelf slaan en een langzame dood sterven.

De straf voor de jongen die het gewaagd heeft tegen Tak in opstand te komen, zal zijn om toe te kijken.

Toch heeft Tak respect voor Seth. Hij is een waardig tegenstander gebleken. (Maar hoe kan een vat dat in staat is om Tak te bevatten dat niet zijn?) Sinds de alcoholicus gisteren langskwam, hebben Tak en de jongen een zenuwenspel van open poker gespeeld, net zoals Laura en Jeb Murdock in De regelaars. Nu zit alles in de pot en liggen bijna alle kaarten open op tafel. Als de laatste worden omgedraaid, weet Tak dat het zal winnen. Natuurlijk wint het. Zijn tegenstander is tenslotte nog maar een kind, hoe briljant de lagere regionen van zijn intellect ook zijn, en het kind heeft uiteindelijk net iets meer voor zoete koek geslikt dan goed voor hem is. Het wist dat Seth van plan was het tijdelijk uit zijn lichaam te verdrijven. En hoewel de feitelijke methode als een (behoorlijk onsmakelijke) verrassing kwam, was zelfs dat kleine beetje kennis meer dan Seth wist dat het had. Maar er is nog iets.

Seth gelooft niet dat Tak, zo lang hij die walgelijke handeling verricht waarvoor het kleine kamertje naast de keuken is ontworpen, kan herintreden.

Seth heeft het mis. Tak kan wèl herintreden. Het zal niet aangenaam zijn - en zelfs pijnlijk - maar het kan wèl weer terug. En hoe weet het dat Seth deze laatste kaart niet heeft gezien zoals hij wel sommige van de andere van Tak heeft gezien, ondanks diens verwoede pogingen ze voor hem verborgen te houden?

Omdat hij zijn geliefde tantetje terug naar het huis heeft geroepen om hem te laten ontsnappen.

En wanneer zijn geliefde tantetje daarbuiten op de stoep nu eindelijk eens ophoudt met treuzelen en naar binnen komt, dan zal ze... wel...

Gereguleerd worden.

Volledig gereguleerd.

Opgewonden bij dit vooruitzicht beginnen de rode lichtpuntjes in de schaduw sneller te draaien.

MAIN STREET, DESPERATION/REGELAARSTIJD

'Hoorde je niet wat ik zei? We moeten nu meteen naar binnen.'

Johnny knikt. Geen van beiden ziet hoe Cammie Reed van achter de adobekerk die vroeger Johnny Marinvilles buitenwijkse onderkomen was, de straat oversteekt, naar de overblijfselen van het leem-en-takkenhok dat voorheen het huis van Brad en Belinda Josephson was. Ze houdt haar hoofd omlaag en de .30-.06 in een hand.

'Jawel, maar er is nog steeds een vraag die ik je moet stellen, Aud.'

'Wat?' schreeuwt ze bijna. 'Wat dan, godallemachtig!'

'Kan het overspringen op iemand anders? Op jou of mij, bijvoorbeeld?'

Op haar gezicht verschijnt heel even een uitdrukking die er een van opluchting zou kunnen zijn. 'Nee.'

'Hoe kun je daar zo zeker van zijn? Heeft Seth je dat verteld?'

Even is hij bang dat ze hier geen antwoord op zal geven, en niet alleen omdat ze naar de jongen wil zolang die aan de dunne is. Aanvankelijk ziet hij haar blik aan voor verlegenheid, maar dan merkt hij dat het dieper gaat: het is geen verlegenheid maar schaamte.

'Seth heeft het me niet verteld,' zegt ze. 'Ik weet het omdat het geprobeerd heeft in Herb te komen. Zodat het mij... je weet wel... kon hebben.'

'Het wilde de liefde met je bedrijven,' zegt hij.

'Liefde?' zegt ze. Ze heeft haar stem nauwelijks in bedwang. 'Nee. O, nee. Tak weet niets van liefde, geeft niets om liefde. Het enige dat het wilde was me neuken. Toen het erachter kwam dat het Herb daar niet voor kon gebruiken, heeft het hem gedood.' De tranen stromen nu over haar wangen. 'Het geeft het niet zo makkelijk op als het iets wil, weet je. Wat het met hem deed... Stel je eens voor wat er zou gebeuren met Ralphie Carvers schoen als je je volwassen voet erin probeert te krijgen? Als je de hele tijd maar blijft duwen en wrikken, steeds harder, in je obsessie om hem te dragen, om erin te lopen, zonder acht te slaan op de pijn en zonder acht te slaan op wat ermee zal gebeuren...'

'Oké,' zegt hij. Hij kijkt naar de voet van de heuvel en verwacht half de busjes weer te zien terugkomen, maar er is niets. Hij kijkt naar het andere eind van de straat, de heuvel op, en ziet meer van hetzelfde niets. Cammie staat buiten het zicht in de schaduw van het vervaarlijk overhellende Cattlemen's Hotel. Ik denk dat ik het begrijp.'

'Kunnen we dan nu naar binnen gaan? Of was je eigenlijk wel van plan om naar binnen te gaan? Durf je soms niet meer?'

'Ja hoor,' zegt hij, en zucht.

Op de deur van het bijgebouw zit een ouderwetse, ijzeren duim-klink, maar als hij die probeert vast te pakken, gaat zijn duim er dwars door heen. Als iets dat in smerig water naar de oppervlakte komt drijven verschijnt eronder de eenvoudige deurknop die huizen in buitenwijken gewoonlijk hebben. Als Johnny die grijpt, vormt zich eromheen een doodgewone deur, die eerst als het ware over de planken en ijzeren banden heen wordt gelegd en er vervolgens volledig voor in de plaats komt. Hij draait de knop om. De deur zwaait open om toegang te geven tot een duistere kamer, die ruikt naar vuile was. Het maanlicht stroomt naar binnen en wat Johnny nu ziet, doet hem denken aan verhalen die hij van tijd tot tijd wel eens in tijdschriften heeft gelezen over bejaarde, teruggetrokken levende miljonairs, die de laatste jaren van hun leven in een enkele kamer doorbrengen, die ze volstapelen met kranten en boeken en waarin ze talloze huisdieren houden en kalmerende middelen slikken en hun maaltijden rechtstreeks uit blik eten.

'Snel, haast je,' zegt ze. 'Hij zal wel op de wc hierbeneden zitten, naast de keuken.'

Ze loopt langs hem heen en pakt hem in het voorbijgaan bij de hand. Ze trekt hem mee naar de woonkamer. Er liggen geen boeken of tijdschriften in opgestapeld, maar wanneer ze verder lopen, wordt het gevoel van kluizenaarschap en waanzin eerder sterker dan zwakker. De vloer is kleverig van gemorst eten en frisdrank. Er hangt een vage, zurige lucht van geschifte melk. De muren zijn allemaal volgekrast met potloodtekeningen die vanwege hun obsessie voor bloedvergieten en dood angstaanjagend zijn om te zien. Ze doen hem denken aan een roman die hij niet zolang geleden gelezen heeft, een boek met de titel: Blood Meridian.

Links van hem neemt hij een beweging waar, maar als hij zich - met het hart kloppend in de keel en adrenaline die als een vloedgolf door zijn aderen stroomt - die kant opdraait, ziet hij geen met revolvers zwaaiende cowboys of sinistere buitenaardse wezens of zelfs maar een met een mes bewapend klein kind op hem afkomen. Het is alleen maar het geflakker van licht dat wordt weerkaatst. Hij neemt aan dat het afkomstig is van de tv, hoewel hij geen geluid hoort.

'Nee,' fluistert ze. 'Ga daar niet naar binnen.'

Ze voert hem mee naar de deuropening recht voor hen. Er schijnt licht doorheen, dat een heldere rechthoek werpt op het met aangekoekt voedsel bedekte tapijt. Misschien is in de rest van wat ooit Poplar Street was de elektriciteit nog niet uitgevonden, maar hier is er in ieder geval geen gebrek aan.

Nu kan Johnny steunende geluiden horen, afgewisseld met een tamelijk moeizaam gezucht. Geluiden die net zo menselijk - en net zo herkenbaar - zijn als snurken, niezen, snuiven en fluiten. Iemand die op de wc zit. Iemand die een grote boodschap doet, zoals ze dat zeiden toen ze kinderen waren. Hij moet denken aan een liedje uit zijn lagere-schooltijd: Hoeperdepoep zat op de stoep. Hola, denkt Johnny, dat is in dezelfde orde van grootte als ietje mietje baby Pietje.

Bij het binnenkomen van de keuken bekruipt Johnny als hij om zich heen kijkt, het gevoel dat de aardige bewoners van Poplar Street misschien wel krijgen wat ze toekomen. Ze heeft god weet hoe lang op deze manier geleefd en we hebben er nooit iets van af geweten, denkt hij. We zijn haar buren, we hebben haar allemaal bloemen gestuurd toen haar man de loop van zijn geweer probeerde op te eten en de meeste van ons zijn ook op de begrafenis geweest (Johnny zelf was toentertijd in Californië, om een congres van jeugdbibliothecarissen toe te spreken), maar dit hebben we nooit geweten.

Het aanrecht gaat schuil onder voorraadbussen, opengescheurde verpakkingen, lege glazen en frisblikjes. De meeste blikjes zijn veranderd in mierenhopen. Hij ziet de Tupperwarekan met de resten van de geprepareerde chocomel en daarnaast de korst van Taks bologna-kaassandwich. De gootsteen ligt vol met vuile vaat. Naast het afdruiprek ligt een omgevallen flacon afwasmiddel, die misschien nog is gekocht in de tijd dat Herb Wyler nog leefde. Rond de dop heeft zich een reeds lang gestolde plas groen afwasmiddel verspreid. Op de tafel staan te midden van talloze kruimels (waarin een cassette van Van Halen ligt) nog meer smerige borden, een plastic knijpfles met mosterd, een spuitbus met slagroom, twee flessen ketchup - een bijna leeg, de andere bijna vol - open pizzadozen met resten pizza, plastic boterhamzakken, chocoladewikkels en een chipszak die als een buitenissig condoom over een lege Pepsifles is geschoven. Ook liggen er stapels en stapels comics. Voor zover Johnny kan zien zijn ze allemaal van Marvels MotoKops 2200-serie. Over de omslag van een uitgave waarop Cassie Styles en Snake Hunter tot aan hun heupen in een moeras staan en hun stunpistolen afvuren op Gravin Lili Marsh die hen aanvalt vanaf wat een met een straalmotor aangedreven jetski kan zijn, liggen gemorste Sugar Pops. MOERAS MONSTERS! schreeuwt de titel. In een hoek aan de andere kant van de keuken ligt een grote stapel uitpuilende plastic vuilniszakken, die geen van alle zijn dichtgebonden en waarvan uit de meeste afval lekt dat is vergeven van de mieren. Het lijkt alsof op alle blikken het glimlachende gezicht van Chef Boyardee staat. Op het fornuis staan pannen vol met aangekoekte oranje saus van de Chef. Als bizar pièce de résistance staat boven op de koelkast een oud, plastic poppetje van Roy Rogers, gezeten op zijn trouwe Trigger. Zonder dat hij het hoeft te vragen, weet Johnny al dat het een cadeautje was voor Seth van zijn oom, iets wat Herb Wyler zich misschien nog vaag herinnerde uit zijn eigen jeugd en met veel geduld heeft opgezocht in de met stof bedekte dozen vol met oude spullen op zolder.

Voorbij de koelkast bevindt zich een halfopen deur, waardoor een andere lichtplek op het smerige keukenzeil valt. De deur staat niet erg wijd open zodat Johnny het bord dat eraan hangt net niet kan lezen:


 

WERKNEMERS DIENEN NA GEBRUIK VAN HET TOILET
HUN HANDEN TE WASSEN (EN KLANTEN BEHOREN DAT TE DOEN)


 

'Seth!' fluistert Audrey op een toneeltoon. Ze laat Johnny's hand los en rent naar de deur van de wc. Johnny volgt haar.

Achter hen stromen als de resten van een meteoor, dansende rode lichtpuntjes door de gebogen doorgang die toegang geeft tot de zijkamer. Op hetzelfde ogenblik stapt Cammie Reed door de deur naar binnen. Ze heeft het geweer nu met beide handen vast. Zo gauw ze in de schemerige woonkamer staat, duwt ze haar rechterwijsvinger door de trekker beugel en laat hem rusten tegen de trekker. Ze weifelt, omdat ze niet weet waar ze nu naartoe moet. Haar blik wordt getrokken door het geflakker van het licht van de tv in de zijkamer dat wordt weerkaatst, maar haar gehoor door het geluid van mensen in de keuken. De stem in haar hoofd, die wraak heeft geëist voor de dood van Jimmy, is stil geworden en ze weet niet meer waar ze naartoe moet. Ze registreert wel het korte geflikker van het rode licht, maar haar hersenen doen niets met die informatie. Zij houden zich volledig bezig met de vraag: hoe nu verder? Marinville en Wyler bevinden zich in de keuken, dat weet ze zeker, maar is het moordgozertje daar ook? Onzeker kijkt ze weer opzij naar het van de televisie afkomstige geflakker. Geen geluid, maar misschien kijken autistische kinderen wel met het geluid uit.

Ze moet het zéker weten, dat is het probleem. Er zitten waarschijnlijk nog maar een paar patronen in de .30-.06 en het is trouwens niet aannemelijk dat ze haar de kans zullen geven om de trekker meer dan een, hooguit twee keer over te halen. Sprak die stem maar weer tegen haar, om haar te vertellen wat ze moet doen.

En dan doet hij het.

Aan de overkant van de straat, op het betonnen pad dat loopt van de voordeur van Carver naar het trottoir, heeft Cynthia Cammie het huis van Wyler in zien gaan. Haar ogen worden groot, maar voor ze iets kan zeggen, geeft Steve haar een por. Ze kijkt hem aan en ziet dat hij een vinger tegen zijn lippen gedrukt houdt. In zijn andere hand heeft hij een van het keukenrek van Carver afkomstig mes.

'Kom mee,' mompelt hij.

'Je was toch niet van plan dat te gebruiken, hè?'

'Ik hoop dat het niet nodig is,' zegt hij. 'Ga je mee?'

Ze knikt en volgt hem. Op het moment dat zij van de stoep

Taks versie van het Oude Westen binnenstappen, klinkt er in het huis van Wyler verward gegil en geschreeuw. Ga uit hem vandaan, hoort Cynthia, of iets wat daarop lijkt, en dan nog meer wat ze niet kan thuisbrengen. Het meeste, of alles, schijnt afkomstig te zijn van die mevrouw Wyler, hoewel ze ook een schreeuw van Cammie Reed hoort ('Zet het neer'? Is dat wat ze haar hoort schreeuwen?) en een schorre kreet die waarschijnlijk van Marinville afkomstig is. Dan klinken er twee scherpe knallen, geweerschoten, en een schreeuw van gekweldheid of van totale ontzetting. Cynthia zou niet kunnen zeggen welke van de twee het is, maar is er niet zeker van of ze dat eigenlijk wel wil weten.

Hoe dan ook, tegen de tijd dat Steve en zij de overkant van Main Street, Desperation, bereiken, zijn ze allebei aan het rennen.

SETHS PLEK/SETHS TIJD

Nu. Nu is het moment waar alles om draait.

Hij wendt zich af van de plank waarop de PlaySkool-telefoon staat. In de wand aan de andere kant van de doorgang is een klein controlepaneel ingebouwd, dat veel weg heeft van de panelen die zijn geïnstalleerd in de navigatie-units van de Power Wagons. Het paneel bevat zeven schakelaars, die elk in de AAN-positie staan. Boven elke schakelaar licht een groen controlelampje op in de duisternis. Toen Seth het eind van de doorgang bereikte, was dit paneel er nog niet, alleen de foto's van de twee gezinnen, die van meneer Symes en de telefoon. Maar dit is Seths plek en Seths tijd en het is net zoals de zakken in zijn korte broek: hij kan er bijna net zoveel aan toevoegen als en wanneer hij dat wil.

Seth steekt een licht trillende hand uit naar het paneel. In de film en op tv lijken de hoofdpersonen nooit bang te zijn, en als Pa Cartwright in actie moet komen om de Ponderosa te redden, weet hij altijd precies wat hij moet doen. Lucas McCain, Rowdy Yates en sheriff Streeter zijn nooit onzeker. Maar Seth is dat wel. En behoorlijk ook. Het eind van het spel is daar en hij is doodsbang dat hij de verkeerde beslissing zal nemen, een die niet meer terug te draaien is. Op dit ogenblik weet hij nog wat er in de bovenkamer aan de hand is (zo denkt hij nu over de wereld van Tak: de bovenkamer), maar als hij deze schakelaars omzet...

Maar er is geen tijd om na te denken. Audrey is in de wc. Audrey stormt af op het jongetje dat met een aan een smoezelige enkel bungelende onderbroek op de wc zit. Het jongetje dat - althans op dit moment - niet meer is dan een wassen pop met longen die ademhalen en een hart dat klopt, een menselijke machine die door zijn beide geesten is verlaten. Ze knielt voor hem neer en neemt hem in baar armen. Zonder ook maar ergens acht op te slaan - het kamertje, de omstandigheden, Marinville die achter haar in de deuropening staat - begint ze zijn gezicht te bedekken met zoenen.

En nu voelt Seth hoe de rode zwerm die Tak is, als een verzameling bovennatuurlijke bijen door de keuken jaagt en het moet nu gebeuren, ja nü.

Hij legt zijn hand op het paneel en begint de schakelaars een voor een om te zetten. De groene controlelampjes erboven gaan uit. Rode controlelampjes onder de schakelaars floepen aan. Met elke schakelaar die hij omzet, neemt zijn kennis van wat er in de bovenkamer plaatsvindt af. Hij schakelt niet de zintuigen uit van de wassen pop die zijn tante Audrey nu overlaadt met kussen -hij weet niet eens zeker of bij dat wel kan, ook al zou bij bet willen - maar hij kan ze wèl blokkeren... en dat doet hij nu.

Uiteindelijk is er niets anders over dan zijn eigen geest. Dat moet voldoende zijn. Met zijn hand op de schakelaars die hij zojuist heeft omgezet, om te voorkomen dat ze weer naar boven springen, reikt Seth naar tante Audrey en hoopt dat hij haar nog steeds kan vinden in deze duisternis.

HET HUIS VAN WYLER/REGELAARSTIJD

Op hetzelfde moment waarop Audrey de jongen van de wc pakt en in haar armen neemt, scheert er iets rakelings langs Johnny Marinvilles hoofd. Iets dat tegelijkertijd gloeiend heet en ijskoud aanvoelt. Zijn hoofd vult zich met een gedraai van een schel, rood schijnsel dat hem doet denken aan een bar vol neonlicht en countrymuziek. Wanneer zijn hoofd weer helderder wordt, heeft hij zijn vermogen om alles te zien en zelfs elkaar overlappende gebeurtenissen op een rijtje te zetten, weer terug. Het is alsof dat ding wat zojuist langs hem is gescheurd hem een soort elektroshock heeft toegediend. Dat en een misselijkmakend stortbad dat als bagger door zijn gedachten spoelt.

Wanneer Audrey met Seth in haar armen overeind komt (zijn onderbroek valt van zijn voet en hij is nu spiernaakt), ziet Johnny het tollende, opgewonden licht om het hoofd van de jongen draaien als zo'n stralenkrans die je op oude schilderijen rond het hoofd van het kindeke Jezus geschilderd ziet. Als een bijenklomp bedekt het zijn wangen, oren en bezwete haar. Het kruipt in de open, nietsziende ogen en doet zijn tanden rood oplichten.

'Nee!' gilt Audrey. 'Ga uit hem vandaan, ERUIT, teringlijer!'

Met de jongen in haar armen springt ze op de wc-deur af. Seths hoofd lijkt in brand te staan. Johnny steekt zijn armen uit - naar haar? Naar Seth? Naar allebei? Hij weet het niet en het doet er ook niet toe, want ze schiet langs hem heen de gore keuken in, terwijl ze tekeergaat tegen de dansende zwerm licht rond Seths hoofd en die met klauwende handen van hem af probeert te trekken. Maar haar handen glijden onverrichterzake door het rode goedje. Op het moment dat ze langs hem schiet, vult Johnny's hoofd zich met een afgrijselijk, machinaal gezoem. Hij schreeuwt het uit en slaat zijn handen tegen zijn oren. Het duurt maar heel even, dan is Audrey hem voorbij, maar evengoed is het een moment dat eeuwig schijnt te duren. Hoe kan er onder al dat lawaai een jongetje over zijn? vraagt hij zich af. Hoe kan er in godsnaam ook maar iets onder dat geluid in leven blijven?

'Laat hem GAAN!' gilt ze. 'Laat hem GAAN, teringlijer, laat hem GAAN!'

De keuken is opeens niet langer leeg. Daar staat Cammie Reed, met de .30-.06 in de aanslag.

TAKS PLEK/TAKS TIJD

Als het Seth bereikt en merkt dat alle normale toegangswegen geblokkeerd zijn, laat bet voor het eerst sinds het Seths buitengewone geest voorbij voelde komen en daar met alle macht naar uitriep, zijn wat neerbuigende respect voor Seths capaciteiten varen. Daarvoor in de plaats komt allereerst besef, op de voet gevolgd door woede.

Het ziet ernaar uit dat bet 't bij het verkeerde eind heeft gehad. Seth heeft de hele tijd geweten dat Tak kan herintreden, zelfs tijdens afscheiding. Heeft dat geweten en die wetenschap zorgvuldig verborgen weten te houden, op dezelfde manier waarop een slimme kaartspeler een extra aas achter de hand weet te houden. Niet dat zelfs dat er uiteindelijk iets toe zal doen, want het zal toch wel binnen weten te komen. Er is geen manier waarop de jongen hem buiten kan houden. Er hoeft geen belegering plaats te vinden. Seth Garin is zijn thuis en het zal niet toestaan dat het uit zijn eigen huis wordt buitengesloten.

Wanneer de vrouw Seths lichaam langs de schrijver de keuken in draagt, valt Tak de ogen van de jongen aan, de toegangspoorten die het dichtst bij dat prachtige brein liggen, en begint ertegen aan te duwen als een gezette politieagent tegen een deur die wordt tegengehouden door een slappe man. Als er aanvankelijk niets gebeurt, kent het een moment van volkomen wezensvreemde paniek - het is net alsof het tegen een bakstenen muur duwt. Dan begint de muur zachter te worden en mee te geven. Triomf laait op in zijn koude geest.

Zo dadelijk... nog even... niet meer dan een paar seconden nu.

SETS PLEK/SETHS TIJD

Onder zijn hand beginnen twee schakelaars omhoog te komen. Zelfs als hij zijn inspanningen verdubbelt om ze tegen te houden, kan hij ze tegen zijn hand voelen duwen, alsof ze leven. De controlelampjes zijn nog steeds rood, maar niet voor lang meer. In één opzicht heeft Tak gelijk: hoezeer ze ook qua vernuft aan elkaar gewaagd zijn, als het op brute kracht aankomt is Seth geen partij meer voor Tak. Ooit was hij dat misschien wel, helemaal aan het begin, maar nu niet meer. Maar goed, als hij het bij het rechte eind heeft, doet dat er ook niet toe. Als hij het bij het rechte eind heeft en als hij geluk heeft.

Verlangend kijkt hij heel even naar de PlaySkool-telefoon - die tante Audrey de Takfoon noemt - maar hij heeft uiteraard geen telefoon nodig, niet echt. Al die tijd was die niet meer dan een symbool, iets concreets om de telepathie tussen hen makkelijker te laten verlopen, net zoals de schakelaars en de controlelampjes eenvoudigweg hulpmiddelen zijn om hem te helpen zijn aandacht te bepalen. En telepathie is trouwens niet waar Seth zich op dit moment druk over maakt. Als het enige dat ze deelden telepathie was, zou dit allemaal tevergeefs zijn.

Aangedreven door Taks primitieve kracht, Taks primitieve wil, blijven de schakelaars onder zijn hand halsstarrig naar boven komen. Heel even flakkeren de rode controlelampjes eronder uit en de groene aan de bovenkant aan. Seth voelt een verschrikkelijk, machinaal gezoem in zijn hoofd dat zijn gedachten dreigt te overweldigen. Een ogenblik lang wordt zijn innerlijke blik gestoord door rondtollend, bloedrood licht waarin kooltjes fonkelen en flakkeren.

Uit alle macht duwt Seth de schakelaars omlaag. De groene lichtjes gaan uit. De rode gaan weer aan. Althans, voor even.

Nu is het moment, er ligt nu nog maar één kaart omgekeerd op tafel en Seth draait hem om.

HET HUIS VAN WYLER/JOHNNY'S TIJD

In bepaald opzicht is het net alsof hij terechtkomt in een volgend spervuur van de regelaars, alleen zijn het dit keer geen kogels die Johnny om de oren voelt vliegen, maar gedachten. Maar waren het eigenlijk niet de hele tijd al gedachten?

De eerste gedachte is bestemd voor Cammie Reed, die in de keuken staat met het geweer in de handen:

Nu! Doe het nu!

De tweede gaat naar Audrey Wyler, die in elkaar krimpt alsof ze een klap heeft gekregen en plotseling ophoudt met klauwen naar de gloeiende, rode gifwolk rond Seths hoofd:

En de laatste, een verschrikkelijk, onmenselijk gebrul dat Johnny's hoofd doet overlopen en al het overige eruit verdrijft:

NEE, KLEINE ETTER! NEE, DAT KUN JE NIET!

Nee, denkt Johnny. Hij kan het niet. Hij heeft het nooit gekund. Dan slaat hij zijn ogen op naar het gezicht van Cammie Reed. Haar ogen puilen uit hun kassen en haar lippen worden uitgestrekt tot een droge en afschuwelijke grijns. Maar zij kan het wel.

TAKS PLEK/TAKS TIJD

Op het moment dat de vrouw met het geweer het uitschreeuwt, heeft het misschien drie seconden om te beseffen dat het uitgemanoeuvreerd is. Hóe het is uitgemanoeuvreerd. Een paar seconden van ongeloof waarin het zich kan afvragen hoe dat mogelijk is, na al die millennia dat het al denkend en plannen makend in bet duister opgesloten heeft gezeten. En net als het zich begint te realiseren dat Seth niet echt in het lichaam zit waarin hij geprobeerd heeft her in te treden, opent de vrouw in de deuropening het vuur.

HET HUIS VAN WYLER/JOHNNY'S TIJD

Cammie is er niet langer zeker van of ze wel uit eigen vrije wil handelt, maar dat doet er niet toe. Als haar wil wèl vrij was geweest, had ze dit evengoed gedaan. Dat mens van Wyler houdt het monsterlijke ettertje als een uit zijn krachten gegroeide baby naakt in haar armen. De achterkant van zijn dijen is bedekt met stront in plaats van met bloed en nageboorte. Als een schild houdt ze hem voor zich. Cammie moet daar bijna om lachen.

'Zet het neer!' schreeuwt Cammie, maar in plaats van Seth neer te zetten, trekt Audrey hem nog hoger op tegen haar borst, alsof ze haar wil tarten. Nog steeds met die droge, valse grijns en met ogen die uit hun kassen dreigen te puilen (later zal Johnny zichzelf voorhouden dat dat een optische illusie moet zijn geweest, vast en zeker), richt Cammie het geweer op het kind.

'Nee Cammie niet doen!' roept Johnny en het volgende ogenblik vuurt ze. Het eerste schot raakt de acht jaar oude Seth Garin, die nog steeds wordt geplaagd door buikkrampen, in de slaap en rukt de bovenkant van zijn schedel af waardoor het griezelig serene gezicht van zijn tante wordt bespat met bloed, haar en stukjes bot. De kogel ploegt zich een weg dwars door zijn hersens en komt aan de andere kant van de schedel weer naar buiten, waarna hij zich in de linkerborst van tante Audrey boort. Maar tegen die tijd heeft hij al zoveel momentum verloren dat hij geen grote schade meer aanricht. Het tweede schot doet dat wel. Dat raakt haar in de keel, net als ze door de kracht van de eerste inslag naar achteren wordt geworpen. Met haar achterwerk raakt ze de rand van de overvolle keukentafel. Een stapel borden valt om en knalt tegen de keukenvloer aan diggelen.

Met het bloederige kind nog steeds in haar armen, draait ze zich om naar Johnny, die iets verbazingwekkends ziet: ze ziet er gelukkig uit. Op hetzelfde moment dat Audrey neervalt, schreeuwt Cammie het uit, misschien in afschuw voor wat ze heeft gedaan, misschien in triomf.

Zelfs in haar doodsstrijd weet Audrey op de een of andere manier Seth nog vast te houden. En wanneer ze de grond raakt, stijgt het rusteloze rode geval als een helm op van de overblijfselen van Seths gezicht. In de lucht boven het smerige linoleum begint het rond te tollen; helrode deeltjes die als elektronen om elkaar draaien.

Johnny heeft geen idee hoe lang hij en Cammie elkaar door deze rode massa aankijken - het lijkt wel alsof ze versteend zijn -tot iemand het uitschreeuwt: 'O kùt, godverdomme! Wat heb je nou gedaan, stomme trut?'

Door de verduisterde woonkamer ziet Johnny Steve en Cynthia naar voren komen, tot ze vlak achter Cammie staan. Cynthia springt naar voren en grijpt Cammie bij de arm. Ze begint haar door elkaar te schudden. 'Trut! Achterlijke, moordlustige tééf. Dacht je soms dat je hiermee je kind terug zou krijgen? Heb je dan godverdomme niets geleerd op school?'

Cammie lijkt haar niet te horen. Als gehypnotiseerd kijkt ze met grote, starende ogen naar het rondtollende rode ding... dat naar haar terugkijkt. Johnny heeft geen flauw idee hoe hij dit kan weten, maar weten doet hij het. En dan werpt het zich volkomen onverwacht als een komeet - of als Snake Hunters rode Tracker Arrow die de aanval inzet - op haar.

Hij had aan Audrey gevraagd of Tak op iemand anders over kon springen. Ze had nee gezegd, ze was er zeker van dat het dat niet kon. Maar wat als ze het bij het verkeerde eind had gehad? Wat als Tak haar voor de gek had gehouden? Als het dat had...

'Kijk uit!' schreeuwt hij naar Cynthia. 'Ga bij haar vandaan!'

Over Cammies schouder kijkt Mientje Dubbele Kleurspoeling hem alleen maar niet-begrijpend aan. Ook Steve ziet er niet naar uit alsof hij er iets van snapt, maar reageert wel op de onmiskenbare paniek die in Johnny's stem klinkt en trekt Cynthia naar achteren.

De rondtollende rode vlekjes splitsen zich in tweeën. Heel even ziet Taks uiterlijke gedaante er in Johnny's ogen zo ongeveer uit als het soort vork dat ze vroeger als pubers gebruikten om er op het strand van Savin Rock marshmallows mee te roosteren boven de vuren die ze hadden gemaakt van aangespoeld drijfhout. Alleen stoten de tanden van deze vork zich rechtstreeks in de uitpuilende ogen van Cammie Reed.

Die gloeien op tot een bloedrode kleur en beginnen te zwellen. Dan spatten ze uit hun kassen. De grijns op Cammie Reeds gezicht wordt zo ver uitgerekt dat haar lippen openspringen en het bloed over haar kin begint te stromen. Het oogloze ding doet struikelend een pas naar voren, laat het lege geweer uit de handen vallen en strekt de handen uit. Wild klauwen ze door de lucht. Johnny gelooft niet dat hij ooit iets heeft gezien wat tegelijkertijd zo hulpeloos en zo roofzuchtig is.

'Tak' kondigt het aan met een rauwe stem die in niets lijkt op die van Cammie. 'Tak ah wan! Tak ah lab! Mi him en tow!' Het is even stil. Dan, met een schrille stem die niets menselijks heeft en waarvan Johnny weet dat hij die voor de rest van zijn leven in nachtmerries zal horen, zegt het oogloze ding: 'Ik weet wie jullie zijn. En ik zal jullie allemaal weten te vinden. En ik zal jullie te pakken nemen. Tak! Mi him, en tow!'

De schedel begint naar alle kanten uit te zetten. Wat nog van Cammies hoofd over is, begint eruit te zien als een monsterlijke paddestoelehoed. Johnny hoort een splijtend geluid, als papier dat doormidden wordt gescheurd, en realiseert zich dat het het schaarse vlees op haar schedel is dat aan stukken wordt gereten. De dichtgeklonterde oogkassen worden uitgerekt en vormen zich tot spleetjes. Door de uitzettende schedel wordt haar neus opgetrokken tot hij eruitziet als een snuit met lange, ruitvormige neusgaten.

Audrey had dus gelijk, denkt Johnny. Alleen Seth was in staat het te kunnen bevatten. Seth of iemand als Seth. Een heel bijzonder iemand. Want...

Als om deze gedachten op zo spectaculair mogelijke wijze af te maken, explodeert het hoofd van Cammie Reed. Hete brokstukken, waarvan sommige nog kloppen van leven, slaan tegen Johnny's gezicht.

Gillend, walgend tot het punt van waanzin, veegt Johnny de troep af, waarbij hij met zijn duimen probeert zijn ogen vrij te maken. In de verte, zoals je dingen hoort als iemand aan de andere kant van de lijn de hoorn even heeft neergelegd, hoort hij hoe ook Steve en Cynthia het uitschreeuwen. Dan, net zo plotseling en schokkend als een onverwachte klap, vult de keuken zich met een verblindend licht. Eerst denkt Johnny nog dat het een ontploffing is - en dat hun laatste uur heeft geslagen. Maar als zijn ogen (die nog steeds branden en ziltig zijn en vol zitten met Cammies bloed) weer beginnen te wennen, ziet hij dat het geen ontploffing is, maar daglicht - het sterke, heiige licht van een zomermiddag. Ergens in het oosten rommelt de donder, een grommend geluid, maar zonder echte dreiging. De storm is voorbij. Hij heeft het huis van Hobart in lichterlaaie gezet (daar is hij in ieder geval zeker van, want hij kan de rook nog ruiken) en is toen verder getrokken om het leven van andere mensen zuur te maken. Maar er klinkt ook nog een ander geluid, het geluid waar ze eerder zo naarstig en vergeefs op hebben zitten wachten: het gehuil van sirenes. Politie, brandweerwagens, ambulances, wie weet zelfs de Nationale Garde. Het interesseert Johnny niet. Het geluid van de sirenes doet hem niet zoveel op dit moment.

De storm is voorbij.

Johnny denkt dat regelaarstijd ook voorbij is.

Moeizaam laat hij zich op een van de keukenstoelen zakken en staart naar de lijken van Audrey en Seth. Ze doen hem denken aan de zinloze zelfmoordpartij in Jonestown, in Guyana. Ze heeft haar armen nog steeds om hem heen en die van hem - armzalige, uitgemergelde armpjes, zonder ook maar een bij het diefjemet-verlos of tikkertje spelen met andere kinderen van zijn leeftijd opgelopen kras - zijn om haar nek geslagen.

Met glibberige handen veegt Johnny bloed, botsplinters en stukken hersens van zijn wangen en begint te huilen.

en waarvan Johnny weet dat hij die voor de rest van zijn leven in nachtmerries zal horen, zegt het oogloze ding: 'Ik weet wie jullie zijn. En ik zal jullie allemaal weten te vinden. En ik zal jullie te pakken nemen. Tak! Mi him, en tow!'

De schedel begint naar alle kanten uit te zetten. Wat nog van Cammies hoofd over is, begint eruit te zien als een monsterlijke paddestoelehoed. Johnny hoort een splijtend geluid, als papier dat doormidden wordt gescheurd, en realiseert zich dat het het schaarse vlees op haar schedel is dat aan stukken wordt gereten. De dichtgeklonterde oogkassen worden uitgerekt en vormen zich tot spleetjes. Door de uitzettende schedel wordt haar neus opgetrokken tot hij eruitziet als een snuit met lange, ruitvormige neusgaten.

Audrey had dus gelijk, denkt Johnny. Alleen Seth was in staat het te kunnen bevatten. Seth of iemand als Seth. Een heel bijzonder iemand. Want...

Als om deze gedachten op zo spectaculair mogelijke wijze af te maken, explodeert het hoofd van Cammie Reed. Hete brokstukken, waarvan sommige nog kloppen van leven, slaan tegen Johnny's gezicht.

Gillend, walgend tot het punt van waanzin, veegt Johnny de troep af, waarbij hij met zijn duimen probeert zijn ogen vrij te maken. In de verte, zoals je dingen hoort als iemand aan de andere kant van de lijn de hoorn even heeft neergelegd, hoort hij hoe ook Steve en Cynthia het uitschreeuwen. Dan, net zo plotseling en schokkend als een onverwachte klap, vult de keuken zich met een verblindend licht. Eerst denkt Johnny nog dat het een ontploffing is - en dat hun laatste uur heeft geslagen. Maar als zijn ogen (die nog steeds branden en ziltig zijn en vol zitten met Cammies bloed) weer beginnen te wennen, ziet hij dat het geen ontploffing is, maar daglicht - het sterke, heiige licht van een zomermiddag. Ergens in het oosten rommelt de donder, een grommend geluid, maar zonder echte dreiging. De storm is voorbij. Hij heeft het huis van Hobart in lichterlaaie gezet (daar is hij in ieder geval zeker van, want hij kan de rook nog ruiken) en is toen verder getrokken om het leven van andere mensen zuur te maken. Maar er klinkt ook nog een ander geluid, het geluid waar ze eerder zo naarstig en vergeefs op hebben zitten wachten: het gehuil van sirenes. Politie, brandweerwagens, ambulances, wie weet zelfs de Nationale Garde. Het interesseert Johnny niet. Het geluid van de sirenes doet hem niet zoveel op dit moment.

De storm is voorbij.

Johnny denkt dat regelaarstijd ook voorbij is.

Moeizaam laat hij zich op een van de keukenstoelen zakken en staart naar de lijken van Audrey en Seth. Ze doen hem denken aan de zinloze zelfmoordpartij in Jonestown, in Guyana. Ze heeft haar armen nog steeds om hem heen en die van hem - armzalige, uitgemergelde armpjes, zonder ook maar een bij het diefjemet-verlos of tikkertje spelen met andere kinderen van zijn leeftijd opgelopen kras - zijn om haar nek geslagen.

Met glibberige handen veegt Johnny bloed, botsplinters en stukken hersens van zijn wangen en begint te huilen.