6

1

Sprekend met de stem van Ben Cartwright, de pater familias van de Ponderosa, zei Tak: 'Het lijkt erop dat u de kuierlatten wilde nemen, ma'am.'

'Nee...' Het was haar stem, maar hij klonk zwak en van ver, als een radiouitzending van overzee. 'Nee, ik wilde alleen even naar de winkel lopen, omdat we geen...' Tja, wat hadden ze niet meer? Waar konden ze in godsnaam een tekort aan hebben waar dit monster zich druk om zou maken, zich voor zou interesseren? En toen viel haar godzijdank iets in: '... Hershey's chocoladesiroop meer hebben!'

Vanuit de deuropening kwam het op haar af, Seth Garin in MotoKops-ondergoed. Maar er viel haar iets op dat tegelijkertijd verwonderlijk en gruwelijk was: de blote tenen van het kind sleepten over het vloerkleed van de woonkamer, maar voor de rest zweefde het naar voren, als een ballon in de vorm van een jongen. Het was het lichaam van Seth, pijnlijk vuil rond de polsen en enkels, maar in de ogen viel totaal geen Seth te bekennen. Het was nu alleen nog maar dat ding dat eruitzag alsof het in een moeras thuishoorde.

'Beweert dat ze alleen maar even een ommetje ging maken naar de kruidenier,' klonk de stem van Ben Cartwright. Wat Tak verder ook mocht zijn, hij was in ieder geval een verdomd goede imitator, dat moest je hem nageven. 'Wat denk jij, Adam?'

'Volgens mij liegt ze, Pa,' zei de stem van Pernell Roberts, de acteur die Adam Cartwright had gespeeld. Door de jaren heen was Roberts steeds kaler geworden, maar evengoed was hij er nog het beste afgekomen: de acteurs die zijn vader en broers hadden gespeeld, waren in de jaren waarin Bonanza naar de zonsondergang van herhalingen en tv-gold-zenders was gegaloppeerd, allemaal overleden.

Terug naar de stem van Ben, terwijl het ding op haar af bleef zweven en nu zo dichtbij was dat ze het zure zweet en de vage, zoete geur van babyshampoo kon ruiken. 'Wat denk jij, Hoss? Doe je mond open, zoon.'

'Ze liegt, Pa,' klonk de stem van Dan Blocker... en heel even leek het bijna-zwevende kind ook echt op Blocker.

'Little Joe?'

'Ze liegt, Pa.'

'Root-root-root-root!'

'Hou je kop, Rooty,' klonk Snake Hunters stem. Het was net alsof een onzichtbaar gezelschap getalenteerde gekken een show voor haar opvoerde. Toen het ding dat voor haar hing weer sprak, was Snake Hunter verdwenen en Ben Cartwright terug, die strenge Mozes van de Siërra Nevada. 'Wij hebben het niet zo op leugenaars op de Ponderosa, ma'am. En evenmin op stiekemerds. Wat vindt u zelf dat we met u moeten doen?'

Doe me geen pijn, probeerde ze te zeggen, maar er kwam geen woord, nog geen fluistering, over haar lippen. Ze probeerde over te schakelen op een of ander intern circuit en zich de kleine rode telefoon voor de geest te halen, alleen nu met het woord SETH in het plastic van de hoorn gestanst. Het maakte haar doodsbang om te proberen Seth rechtstreeks te benaderen, maar ze had zich nog nooit in zo'n situatie bevonden. Als het besloot dat het haar leven wilde...

Ze zag de telefoon in gedachten voor zich, zag zichzelf erin spreken en wat ze te zeggen had was belachelijk simpel: laat het me geen kwaad doen, Seth. In het begin had jij er controle over, dat weet ik. Misschien niet veel, maar toch wel een beetje. Als daar nog iets van over is - macht of invloed - laat het me dan alsjeblieft geen pijn doen, laat het me alsjeblieft niet doden. Ik voel me ellendig, maar niet ellendig genoeg om dood te willen. Nog niet.

Ze keek of ze een glimp van menselijkheid kon zien in de ogen van het zwevende ding, het geringste teken van Seth, maar zag niets.

Plotseling schoot haar linkerhand omhoog en sloeg haar tegen de wang. Het maakte een geluid alsof een tak doormidden werd gebroken. Haar huid gloeide op, alsof iemand een hoogtezon op die kant van haar gezicht had gericht. Haar linkeroog begon te tranen.

Nu steeg haar rechterhand tot voor haar ogen, als de slang van een Indiase fakir, die oprijst uit zijn mand. Hij bleef even voor haar ogen hangen en balde zich langzaam tot een vuist.

Nee, probeerde ze te zeggen, niet doen, alsjeblieft, alsjeblieft, Seth, laat het dat niet doen. Maar ook dit keer kwam er geen geluid over haar lippen, en de vuist, waarvan de knokkels spierwit waren in de schemerige kamer, schoot naar voren. Haar neus leek te exploderen in een wolk van vlinderachtige witte puntjes die als bezetenen voor haar ogen dansten. Warm en onbelemmerd begon het bloed over haar lippen en kin te stromen. Ze wankelde naar achteren.

'Deze mevrouw is een belediging voor gerechtigheid in de drieëntwintigste eeuw!' klonk de barse stem van Kolonel Henry - een stem die ze telkens bij een nieuwe aflevering van die achterlijke tekenfilm nog onsympathieker en meer zelfingenomen vond klinken. 'Ze moet op haar dwalingen worden gewezen.'

Hoss: 'Inderdaad, Kolonel! We moeten die teef laten zien wie hier de baas is!'

'Root-root-root-root!'

Cassie Styles: 'Ik ben het helemaal met Rooty eens! En om te beginnen zullen we haar eens wat zoeter maken!'

Ze liep weer. Of beter gezegd, ze werd gelopen. Voor haar ogen trok de woonkamer voorbij als een landschap aan de andere kant van het raam van een rijdende trein. Haar wang klopte. Haar neus bonsde. Ze proefde het bloed in haar mond. Nu stelde ze zich de MotoKopfoon voor, het soort waarbij je de persoon kon zien met wie je belde. Ze stelde zich voor dat ze via deze telefoon met Seth praatte. Alsjeblieft, Seth, het is je tante Audrey. Herken je me niet meer, nu ik mijn haar in een andere kleur heb geverfd? Tak dwong me het te verven zodat het meer op Cassies haar zou lijken en als ik naar buiten ga, moet ik een blauwe haarband dragen, net zoals Cassie, maar evengoed ben ik het nog steeds, je tante Audrey, die je in huis heeft genomen, de tante die op je gepast heeft, althans geprobeerd heeft dat te doen, en nu moet je op mij passen. Laat het me niet te veel pijn doen, Seth. Alsjeblieft, laat het niet zijn gang gaan.

De lichten in de keuken waren uit. Hij was als een kom vol schemerige, dansende schaduwen. Toen ze over het gele linoleum (dat als het schoon was heel vrolijk aandeed, maar dat er nu verlopen uitzag, alsof het hepatitis had) de keuken in werd gesmeten, kwam er een gedachte in haar op die net zo afschuwelijk als logisch was: waarom zou Seth haar eigenlijk helpen? Zelfs al ontving hij haar boodschap en zelfs al zou hij haar nog steeds kunnen helpen, waarom zou hij ? Aan Tak ontkomen betekende Seth aan zijn lot overlaten, en dat was precies wat ze had geprobeerd te doen. Als de jongen nog steeds aanwezig was, wist hij dat net zo goed als Tak.

Een snik welde op in haar keel, zo zwak en licht als de ademhaling van een invalide. Met de bebloede vingers van haar rechterhand tastte ze naar de lichtschakelaar naast het fornuis. Ze vond hem en deed het licht aan.

'Een zoethoudertje, Pa!' kakelde Little Joe Cartwright. 'Een zoethoudertje, verdikke!' De stem schoot opeens omhoog en veranderde in het blikken gelach van Rooty de Robot. Audrey merkte dat ze begon te verlangen dat ze gek zou worden. Dat was toch zeker beter dan dit? Het kon haast niet anders.

In plaats daarvan was ze gedwongen toe te kijken, een machteloze passagier in haar eigen lichaam. Tak draaide haar om en liep haar naar het kruidenrek, waar hij haar hand gebruikte om het kastje erboven te openen. De andere hand rukte er een gele Tupperware bak uit die op de vloer viel, waardoor de keuken werd bezaaid met macaroni. Hij werd gevolgd door de bloem, die naast haar voeten terechtkwam en een wolk opwierp die haar benen bestoof. Haar hand verdween in de ruimte die zo was ontstaan en greep de plastic honingbeer. Haar andere hand schroefde het deksel ervan los en gooide het opzij. Het volgende moment hield ze de beer op zijn kop boven haar geopende, afwachtende mond.

De hand die de beer bij zijn dikke middel hield begon daar ritmisch in te knijpen, ongeveer zoals ze als kind in de rubberen bal van de toeter op het stuur van haar fiets had geknepen. Het bloed uit haar kapotgeslagen neus druppelde in haar keel. Daarna volgde de honing, dik en verstikkend zoet.

'Doorslikken!' riep Tak, dit keer met zijn eigen stem. 'Slik door, kleretrut!'

Ze slikte. Een mondvol, toen twee, toen drie. Bij de derde keer leek haar keel zich te sluiten. Ze probeerde adem te halen, maar dat lukte niet. Haar luchtpijp werd geblokkeerd door een nachtmerrie van zoete lijm. Ze viel op haar knieën en begon over de vloer van de keuken te kruipen. Haar donkerrode haar hing voor haar ogen, en ze spuugde grote klodders met bloed vermengde honing uit. Die zat zelfs in haar neus, die daardoor verstopt raakte, en drupte eruit.

Het duurde even voor ze eindelijk weer kon ademhalen. De witte vlekken die voor haar ogen dansten, werden zwart. Ik ga verdrinken, dacht ze. Verdrinken in honing.

Maar toen verscheen er weer een opening in haar luchtpijp. Niet groot, maar voldoende. Huilend van pijn en angst zoog ze met volle teugen lucht in haar longen en dwong die door haar dichtgeslibde keel.

Tak liet zich voor haar op Seths groezelige knieën vallen en begon in haar gezicht te schreeuwen: 'Waag het nóóit meer te proberen te ontsnappen! Waag het nóóit meer! Waag het nóóit meer! Begrijp je wat ik zeg? Knik met je stomme kop, achterlijke trut, laat me zien dat je me begrijpt!'

Zijn handen - de handen die ze niet kon zien, die zich binnen in haar hoofd bevonden - pakten haar vast. Voor ze het wist, bewoog ze haar hoofd met wilde bewegingen op en neer en telkens als het naar beneden kwam, sloeg het tegen de vloer. En Tak lachte. Lachte. Ze dacht dat hij door zou gaan met haar hoofd tegen de vloer te bonken tot ze het bewustzijn zou verliezen en zich uit zou strekken in de troep die ze had gemaakt.

Maar toen, net zo plotseling als het begonnen was, hield het op. De handen waren verdwenen, net zoals het gevoel van zijn aanwezigheid in haar. Voorzichtig keek ze op. Met de rug van haar hand veegde ze haar neus af. Ze hapte nog steeds naar adem en ademde uit in stoten die halve oprispingen waren. Haar voorhoofd bonsde. Ze voelde hoe het al op begon te zwellen.

De jongen keek haar aan. Ze dacht dat het ook echt de jongen was. Ze was er niet helemaal zeker van, maar...

'Seth?'

Heel even hurkte hij daar alleen maar, zonder te knikken of met zijn hoofd te schudden. Toen stak hij een vuile hand uit en veegde met nauwelijks voelbare vingers de honing van haar kin.

'Waar is het naar toe, Seth? Waar is Tak?'

Hij worstelde. Ze kon zien hoe hij worstelde. Misschien met zijn angst, hoewel ze er niet zeker van was dat hij angst kon voelen. En zelfs als hij dat kon, was het toch nog waarschijnlijker dat het zijn gebrekkige communicatietechniek was die hem in de weg zat. Hij maakte een gorgelend geluid dat klonk als lucht in de pijpen van de cv en ze dacht dat dat vermoedelijk alles was wat hij eruit zou kunnen krijgen. Maar net toen ze overeind probeerde te komen, slaagde hij er moeizaam in twee woorden uit te kramen.

'Weg. Bouw.'

Ze keek hem aan. Ze haalde nog steeds adem door een laagje honing, maar had daar op dit moment geen erg in. Ze merkte hoe haar hart iets sneller begon te kloppen bij het woordje 'weg'. Ze moest natuurlijk beter weten, helemaal na wat er net was gebeurd, maar toch...

'Is hij in een gebouw, schat? Is hij naar een gebouw gegaan? Probeer je me dat duidelijk te maken? Wat voor gebouw?'

'Bouw,' herhaalde Seth. Hij worstelde, bewoog zijn hoofd van links naar rechts, en zei uiteindelijk: 'Maak.'

Bouwen, natuurlijk. Het werkwoord, niet het zelfstandig naamwoord. Tak was aan het bouwen, iets aan het maken. Maar wat was hij aan het maken, behalve moeilijkheden?

'Hij,' zei Seth. 'Hij. Hij. Hij...!'

Gefrustreerder dan ze hem ooit had gezien, sloeg de jongen met een vuist op zijn dij. Ze pakte de vuist waarmee hij zichzelf had geslagen en vouwde hem teder open tot een hand.

'Nee, Seth.' Haar middenrif trok zich weer samen, probeerde weer te kokhalzen - de honing lag als een steen op haar maag -maar ze wist het te onderdrukken. 'Schat, niet doen. Ontspan je. Zeg het me maar als je kunt. Als je het niet kunt is het ook niet erg.' Een leugen, maar als ze hem nog opgewondener maakte dan hij al was, zou hij er nooit in slagen het eruit te krijgen. Erger nog, dan ging hij misschien wel weg. Ging hij weg om de warme jongen-leegte achter te laten die Tak zo makkelijk wist op te vullen.

'Hij...!' Seth strekte zijn armen naar haar uit en raakte haar oren aan. Toen stopte hij de rug van zijn handen achter zijn eigen oren en duwde ze naar voren. Ze zag hoe goor ze waren van de vele uren die hij in de zandbak doorbracht en de tranen prikten plotseling in haar ogen. Maar hij keek haar aandachtig aan en ze knikte. Ja, ze begreep het. Als Seth echt zijn best deed was hij behoorlijk goed - in ieder geval zo goed als nodig was.

Hij luistert naar jou, wilde de jongen zeggen. Tak luistert naar jou met mijn oren. En natuurlijk deed hij dat. Deed hèt dat. Tak de Geweldige, het duizendstemmig schepsel - waarvan de meeste stemmen een westernaccent hadden - en met één paar oren.

Tak had zich voor haar op zijn knieën laten vallen, maar het was Seth die opstond. Een mager jochie in een vuile onderbroek. Hij begon naar de deur te lopen, maar draaide zich toen om. Audrey zelf zat nog steeds op haar knieën en probeerde te besluiten of ze het aanrecht zou proberen vast te pakken vanwaar ze zat, of dat ze eerst nog wat dichterbij zou kruipen.

Ze kromp even in elkaar toen ze hem terug zag komen, omdat ze dacht dat het Tak weer was, dat ze de harde glans van zijn intelligente blik in Seths ogen zag. Toen hij dichterbij kwam, zag ze dat haar vergissing heel menselijk was geweest: Seth huilde. Ze had hem nog nooit zien huilen, zelfs niet als hij gevallen was of zijn hoofd had gestoten. Tot nu toe was ze er niet eens zeker van geweest of hij wel kon huilen.

Hij sloeg zijn armen om haar nek en liet zijn voorhoofd tegen het hare vallen. Dat deed pijn, maar ze trok haar hoofd niet terug. Heel even zag ze een vaag maar desondanks krachtig beeld voor zich van de rode telefoon, die nu tot reusachtige proporties was uitgegroeid. Hij verdween en het enige dat ze kon horen, was de stem van Seth in haar hoofd. Het was al een paar keer eerder gebeurd dat ze dacht dat ze hem kon horen, dat hij telepathisch contact met haar probeerde te zoeken. Gewoonlijk kreeg ze dat gevoel als ze op het punt stond in slaap te vallen of op het moment dat ze wakker werd. Het leek altijd van ver te komen, als een stem die door een deken van mist sprak. Dit keer klonk het angstaanjagend dichtbij. Het was de stem van een intelligent kind dat totaal geen handicap had.

Ik neem het u niet kwalijk dat u weg probeerde te rennen, zei de stem. Audrey werd een gevoel van haast en steelsheid gewaar. Het was net zoiets als het fluisterend uitwisselen van belangrijke informatie in een klaslokaal, als de leraar de klas even zijn rug heeft toegekeerd. Ga naar de anderen aan de overkant van de straat. U moet nog even wachten, maar niet lang meer. Want hij...

Geen woorden, maar een ander vaag beeld dat haar hoofd volledig opvulde en alle gedachten eruit bande. Het was Seth, gekleed in een narrenpak met een belletjesmuts. Hij jongleerde. Niet met ballen maar met poppen. Kleine, porseleinen poppen. Hummel-beeldjes. Maar pas toen hij een van de poppen liet vallen en ze het gebroken gezicht van Mary Jackson zag liggen naast de roodwitte narrenslipper met de omgekrulde neus, realiseerde ze zich dat de poppen haar buren waren. Ze nam aan dat ze zelf op zijn minst gedeeltelijk verantwoordelijk was voor dat beeld - ze had Kirstie Carvers Hummel-figuurtjes (in Audrey's ogen een oervervelende hobby) wel duizend keer gezien - maar ze begreep dat wat ze er ook zelf aan kon hebben toegevoegd, dit niets veranderde aan het beeld dat Seth trachtte over te brengen. Wat voor waanzin Tak ook voor ogen had - zijn bouwen, zijn maken - het was er erg druk mee bezig.

Maar niet zo druk dat hij me niet zag toen ik een paar minuten geleden de deur uit probeerde te rennen, dacht ze. Niet te druk om me tegen te houden. En ook niet te druk om me te straffen. Wie weet is het de volgende keer zout in plaats van honing dat door mijn keel wordt geperst.

Of gootsteenontstopper.

Ik vertel u wel wanneer, kwam de stem van het kind terug. Probeer me te horen, tante Audrey. Nadat de Power Wagons weer teruggekomen zijn. Probeer me te horen. Het is belangrijk dat u ontsnapt, want...

Dit keer schoten vele beelden door haar hoofd. Een aantal daarvan ging te snel voor haar om thuis te brengen, maar een paar kreeg ze wel te pakken: een leeg soepblik dat in de afvalbak lag, een oude, gebroken toiletpot die op zijn kant op een vuilnisberg lag, een auto op blokken, zonder wielen en ruiten. Dingen die gebroken waren. Die op waren.

Het laatste wat ze zag voor de verbinding werd verbroken, was het studioportret van zichzelf dat op de tafel in de hal stond. De ogen in het portret waren verdwenen, uitgestoken.

Seth liet haar los en stapte naar achteren. Hij keek haar aan terwijl ze de rand van het aanrecht greep en zich moeizaam overeind hees. Haar buik, die zwaar en dik was van de honing die Tak haar had gedwongen te eten, voelde aan als een tegengewicht. Seth zag er weer uit zoals altijd: afgehaakt en afwezig, met de emotionele geladenheid van een steen. Maar er waren wel twee schone sporen die van zijn ogen over zijn wangen liepen. Ja, die waren er wel.

'Ah-oh,' zei hij met vlakke stem - klanken waarover Herb en zij hadden gespeculeerd dat ze Audrey, hallo konden betekenen -en liep toen de keuken uit. Terug naar het hol, waar de climactische schietpartij nog steeds aan de gang was. En als die voorbij was, wat dan? Nou, hoogstwaarschijnlijk terugspoelen en weer opnieuw beginnen.

Maar hij heeft tegen me gepraat, dacht ze. Zowel hardop als in mijn hoofd. Via zijn exemplaar van de PlaySkoolfoon. Alleen is zijn exemplaar zo onnoemelijk groot.

Ze pakte de bezem uit de kast en begon de gemorste bloem en macaroni op te vegen. In de zijkamer schreeuwde Rory Calhoun: 'Jij gaat helemaal nergens heen, yankee schijtluis!'

'Zo hoeft het niet te eindigen, Jeb,' mompelde Audrey onder het vegen.

'Zo hoeft het niet te eindigen, Jeb,' zei Ty Hardin - hulpsheriff Laine in de film. Waarop die gemene oude kolonel Murdock hem neerschoot. Zijn laatste verwerpelijke daad; over dertig seconden zou hij zelf worden doodgeschoten.

Audrey's middenrif trok zich weer samen. Hevig. De bezem achter zich aanslepend liep ze naar de gootsteen en boog voorover. Ze kokhalsde, maar er kwam niets omhoog. Even later trok de oprisping weg. Ze draaide de koudwaterkraan open, bracht haar mond eronder en dronk. Vervolgens spatte ze behoedzaam een paar handen water tegen haar bonzende voorhoofd. Het voelde goed aan. Weldadig.

Ze deed de kraan dicht en ging terug naar de provisiekast om de stoffer en blik te pakken. Tak was aan het bouwen, had Seth gezegd. Tak was aan het maken. Maar wat? Ze liet zich moeizaam op haar knieën zakken om de hoop vuil op te vegen, stoffer in de ene hand, blik in de andere. Een veel dringender vraag kwam in haar op: als ze erin slaagde weg te komen, wat zou het dan met haar neefje doen? Wat zou het dan met Seth doen?

2

Belinda Josephson hield de keukendeur open voor haar man en stond toen rechtop. Ze keek om zich heen. Het licht was niet aan, maar de ruimte was toch iets lichter dan zij was geweest. De storm begon af te nemen en met een uur of twee zou het, nam ze aan, weer stralend en heet zijn.

Ze keek op de keukenklok en een licht gevoel van onwerkelijkheid maakte zich van haar meester. 16.03 uur? Was het mogelijk dat er nog maar zo weinig tijd was verstreken? Ze keek wat aandachtiger en zag dat de secondewijzer stilstond. Ze reikte naar de lichtknop naast de deur, net op het moment dat Johnny op handen en voeten de keuken binnenkroop en overeind kwam.

'Vergeefse moeite,' zei Jim Reed. Hij zat op de vloer tussen de koelkast en het fornuis, met Ralphie Carver op schoot. Ralphie zat op zijn duim te zuigen. Zijn ogen stonden versuft en afwezig. Belinda had hem nooit erg gemogen en kende ook niemand in de straat die hem wel mocht (afgezien van zijn vader en moeder, nam ze aan), maar desondanks voelde ze een diep medelijden met hem.

'Wat is vergeefse moeite?' vroeg Johnny.

'Het licht proberen. De stroom is uitgevallen.'

Ze geloofde hem, maar deed evengoed de schakelaar een paar keer op en neer. Niets.

Er was een groot aantal mensen in deze ruimte - ze kwam tot elf, haarzelf meegerekend - maar door de apathische stilte die over hen was neergedaald, leken het er minder te zijn. Ellie Carver snufte nog steeds af en toe, maar ze had haar gezicht tegen haar moeders borst verborgen en Belinda vermoedde dat ze wel eens in slaap gevallen kon zijn. David Reed had zijn arm om Susi Geller geslagen. Aan de andere kant van het meisje, ook met een arm over haar schouder (geluksvogel, dacht Belinda, met al die aandacht) zat haar moeder. De moeder van de tweeling, Cammie Reed, zat tegen een deur waarop een bordje hing met de woorden DEN OUDEN PROVISIEKAST. Volgens Belinda was Cammie niet zo uit het veld geslagen als sommige van de anderen. Haar ogen stonden rustig en bedachtzaam.

'Je zei dat je iemand hoorde schreeuwen,' zei Johnny tegen Susi. 'Ik hoor helemaal niets.'

'Het is over,' zei het meisje dof. 'Ik denk dat het misschien mevrouw Soderson was.'

'Zeker weten,' zei Jim. Hij verschoof Ralphie op zijn schoot en vertrok even zijn gezicht in een grimas. 'Ik herkende haar. We hebben haar het grootste deel van ons leven tegen Gary tekeer horen gaan, nietwaar Dave?'

Dave knikte. 'Ik had haar allang vermoord. Zonder dollen.'

'Ja, maar jij bent geen innemer, mijn jongen,' zei Johnny met zijn beste W.C. Fields-stem. Hij nam de hoorn van de keukentelefoon van de haak, luisterde, drukte een paar keer de o-toets in en hing toen weer op.

'Debbie is dood, hè?' zei Susi tegen Belinda.

'Sst, kindje, niet zeggen,' zei Kim Geller. Ze klonk gealarmeerd.

Susi negeerde haar. 'Ze is helemaal niet naar hiernaast gegaan, hè? En probeer me niet iets op de mouw te spelden.'

Belinda overwoog om dat juist wel te doen, maar op de een of andere manier leek dat niet de juiste oplossing te zijn. In haar ervaring maakten zelfs de leugens die met de beste bedoelingen werden verteld de dingen gewoonlijk alleen maar erger. Gekker. En volgens Belinda waren de dingen in Poplar Street al gek genoeg.

'Ja, liefje,' zei ze. Ze was er verbaasd over hoezeer ze als een zuiderling klonk - in ieder geval in haar eigen oren - wanneer ze gedwongen was iemand slecht nieuws mee te delen. Misschien maakte het deel uit van het zwart-zijn, waar nog niemand aan had gedacht dat op de universiteiten te doceren. Wat het in haar geval des te opmerkelijker maakte, was dat ze nog nooit van haar leven ten zuiden van de Mason-Dixonlijn was geweest. 'Ja, liefje, ik ben bang dat ze inderdaad dood is.'

Susi verborg haar gezicht in haar handen en begon te snikken. Dave Reed trok haar naar zich toe en ze duwde haar gezicht tegen zijn schouder. Toen Kim haar terug wilde trekken, zette Susi zich schrap en verzette zich.

Haar moeder wierp David Reed een vuile blik toe, die volledig langs de jongen heen ging. In plaats daarvan wendde ze haar boze gezicht toen maar naar Belinda. 'Waarom heb je dat gezegd?'

'Het meisje ligt hier pal voor de deur op de stoep. Met al dat rode haar is ze nogal moeilijk over het hoofd te zien.'

'Stil maar,' zei Brad tegen haar. Hij pakte haar bij de pols en trok haar naar het aanrecht. 'Maak haar niet van streek.'

O gossie, te laat, dacht Belinda, maar ze was wel zo verstandig haar mond te houden.

Achter het aanrecht bevond zich een raam met een hor ervoor. Ze keek er doorheen en zag aan de rechterkant de schutting die de tuin van Carver van die van Doe scheidde. Verder kon ze ook het groene dak van Billingsley's huis zien. Daarboven leken de wolken al dunner te worden.

Ze draaide zich om en zette zich af, zodat ze met een bil op het aanrecht kwam te zitten. Vervolgens boog ze nog dichter naar het raam en rook het metaal, en hoe de natte zomer door de mazen probeerde te dringen. Dit mengsel van aroma's maakte haar even nostalgisch naar haar kinderjaren, een gewaarwording die tegelijkertijd verrukkelijk en kwellend was. Vreemd, dacht ze, dat het altijd de geur van dingen is die je het sterkst terugwerpt in de tijd.

'Halloo!' riep ze, met haar handen een toeter vormend. Brad greep haar bij de schouder, blijkbaar in een poging haar op te laten houden. Nadrukkelijk schudde ze hem van zich af. 'Halloo, Billingsley!'

'Niet doen, Bé,' zei Cammie Reed. 'Dat is niet verstandig.'

En wat was dan wèl verstandig, vroeg Belinda zich af. Hier maar een beetje op de keukenvloer zitten en wachten tot de cavalerie komt?

'Ach wat. Ga door,' zei Johnny. 'Wat kan het voor kwaad? Als die mensen die aan het schieten waren zich nog steeds in de buurt bevinden, zal het heus geen mysterie voor ze zijn waar we uithangen.' Dit deed hem ergens aan denken en hij ging op zijn hurken voor de vrouw van de overleden postbeambte zitten. 'Kirsten, had David een wapen? Een jachtgeweer, of misschien...'

'In zijn bureau ligt een pistool,' zei ze. 'Tweede la aan de linkerkant. De la is op slot, maar de sleutel ligt in de brede la onder het blad. Op een stukje groene stof.'

Johnny knikte. 'En het bureau, waar staat dat?'

'O. In zijn kantoortje. Boven, aan het eind van de overloop.' Dit alles zei ze terwijl ze leek op te gaan in haar eigen knieën. Toen keek ze hem aan met een wanhopige, afwezige blik. 'Hij ligt buiten in de regen, Johnny. Net als Susi's vriendin. We moeten hen niet in de regen laten liggen.'

'Het begint al droog te worden,' zei Johnny, en aan zijn gezicht was af te lezen dat hij wist hoe onnozel dat klonk. Het leek Dot echter gerust te stellen, en Belinda nam aan dat dat het belangrijkste was. Misschien was het de toon waarop Johnny het had gezegd. De woorden mochten dan nietszeggend zijn, Belinda had hem nog nooit zo zachtmoedig meegemaakt. 'Zorg jij maar voor de kinderen, Kirstie, en maak je voorlopig over niets anders zorgen.'

Hij stond op en begon in een sluipgang naar de klapdeur te lopen.

'Meneer Marinville?' vroeg Jim Reed. 'Mag ik met u mee?' Maar toen hij probeerde Ralphie van zich af te zetten, verscheen er een blik van paniek in de ogen van de jongen. Met een hoorbare plop schoot zijn duim uit de mond en hij klampte zich aan Jim vast als een mossel aan een scheepswand. 'Nee, Jim, nee, Jim,' mompelde hij, op zo'n manier dat Belinda de rillingen over de rug liepen. Het was de manier waarop ze zich voorstelde dat waanzinnigen mompelden als ze 's nachts alleen in hun cel zaten.

'Blijf waar je bent, Jim,' zei Johnny. 'En jij, Brad? Hoe dacht jij erover? Een tripje naar hoger sferen? Misschien maakt het je hoofd wat helderder.'

'Prima.' Brad keek naar zijn vrouw met een uitdrukking van liefde en getergdheid die is voorbehouden aan mensen die minstens tien jaar getrouwd zijn. 'Denk je echt dat het niet erg is als die vrouw van mij een keel opzet?'

'Nogmaals, wat kan het voor kwaad?'

'Wees voorzichtig,' zei Belinda. Ze streek even met een hand over Brads borst. 'Beloof me dat je je hoofd laag zult houden.'

'Ik beloof dat ik mijn hoofd laag zal houden.'

Ze keek Johnny aan. 'Nu jij.'

'Hè? O.' Hij schonk haar een charmante glimlach en plotseling wist Belinda: dit is de manier waarop de heer John Edward Marinville altijd grijnst wanneer hij een vrouw iets belooft. 'Ik beloof het.'

Ze gingen de keuken uit en lieten zich zo gauw ze in de hal waren ietwat gegeneerd op hun knieën zakken. Belinda leunde weer naar de hor. Behalve de regen en het natte gras kon ze ook het brandende huis van Hobart ruiken. Ze besefte dat ze het ook kon horen, een knetterend, loeiend geluid. De bui zou waarschijnlijk voorkomen dat het vuur zich uitbreidde, maar waar bleven verdomme de brandweerauto's toch? Waar betaalden ze anders belasting voor? 'Halloo, Billingsley! Is daar iemand?'

Na een tijdje riep een mannenstem (een die ze niet herkende) terug: 'We zijn hier met zijn zevenen! Het echtpaar van hiernaast...'

Dat moeten de Sodersons zijn, dacht Belinda.

'... plus de politieman en de man die met de dode vrouw is getrouwd. Verder nog Billingsley en Cynthia, van de winkel!'

'Wie ben jij?' riep Belinda.

'Steve Ames! Ik kom uit New York. Ik had problemen met mijn vrachtauto en ben van de snelweg afgegaan en toen verdwaald! Ik ben bij de winkel verderop gestopt om te telefoneren!'

'Arme kerel,' zei Dave Reed. 'Het lijkt erop dat hij een enkele reis naar de hel heeft gewonnen.'

' Wat is er eigenlijk aan de hand?' ging de stem aan de andere kant van de schutting verder. 'Weten jullie wat er aan de hand is?'

'Nee,' riep Belinda terug. Koortsachtig dacht ze na. Er moest nog meer te zeggen zijn, nog meer wat ze moest vragen, maar ze kon niets bedenken.

'Hebben jullie op straat gekeken? Is het veilig?' riep Ames.

Belinda opende haar mond om te antwoorden en werd toen even afgeleid door een spinneweb aan de andere kant van de hor. De vensterbank had het beschermd tegen het grootste deel van de bui, maar als kleine, trillende diamanten hingen er regendruppels aan de ragfijne draden. De eigenaar-bedrijfsleider zat in het midden van het web en bewoog zich niet. Misschien was hij dood.

'Mevrouw? Ik vroeg...'

'Ik weet het niet!' riep ze terug.'Johnny Marinville en mijn man hebben gekeken, maar ze zijn nu naar boven gegaan om...' Maar ze wilde niets over het pistool zeggen. Idioot, misschien - irrationele gedachten - maar dat deed niets af aan hoe ze erover dacht. '... om een beter zicht te hebben. En jullie?'

'Het is hier nogal hectisch geweest, mevrouw! De vrouw van hiernaast...' Een pauze. 'Doet uw telefoon het?'

'Nee!' riep Belinda. 'Geen telefoon, geen elektriciteit!'

Nog een pauze. Toen, zachter en nauwelijks verstaanbaar boven het afnemend gesis van de regen, hoorde ze hem shit zeggen. Daarop klonk er een andere stem, een die ze wel kende maar niet onmiddellijk kon thuisbrengen. 'Belinda, ben jij dat?'

'Ja!' antwoordde ze. Ze draaide zich om naar de anderen voor hulp.

'Het is meneer Jackson,' zei Jim Reed over Ralphies schouder. Het jongetje was er nog niet in geslaagd om net als zijn zusje in slaap te vallen, maar volgens Belinda kon dat niet lang meer duren. Zijn duim begon al uit zijn mond te zakken.

'Ik ben net naar de voordeur geweest!' riep Peter. 'Tot aan de hoek is de straat helemaal verlaten! Vollédig verlaten! Geen sensatiezoekers of ramptoeristen uit Hyacinth of uit het volgende stuk van Poplar. Snap jij daar wat van?"

Met gefronste wenkbrauwen dacht Belinda na en keek toen de anderen aan. Het enige dat ze zag, waren verbouwereerde blikken en gebogen hoofden. Ze wendde zich weer naar het raam. 'Nee!'

Peter lachte, een geluid dat haar op dezelfde manier kippevel bezorgde als Ralphie Carvers radeloze gemompel van zoëven. 'Dan ben je niet de enige, Bé! Ik snap er namelijk ook niets van!'

'Wie zou er zo gek zijn om hier naartoe te komen?' schimpte Kim Geller. 'Als je een beetje verstand hebt, laat je het wel uit je hoofd om hier naartoe te komen, met al dat geschiet en mensen die schreeuwen en zo.'

Daar wist Belinda niets op te zeggen. Het klonk logisch, maar toch klopte er iets niet... omdat mensen zich niet logisch gedroegen als moeilijkheden de kop opstaken. Daar kwamen ze op af en staarden ze naar. Gewoonlijk wel van wat zij dachten dat een veilige afstand was, maar ze kwamen wel.

'Ben je er zeker van dat er geen mensen zijn op de hoek?' riep ze.

Deze keer duurde de stilte zo lang dat ze net van plan was de vraag te herhalen toen er een derde stem klonk. Het kostte haar geen moeite die van Doe te herkennen. 'Geen van ons kan wat zien, maar door de regen is er mist ontstaan vlak boven de stoep! Pas als het opklaart kunnen we zeker zijn!'

'Maar er zijn geen sirenes!' Peter weer. 'Kunnen jullie horen of er iets vanuit het noorden komt?'

'Nee!' antwoordde ze. 'Het zal wel door de storm komen!'

'Volgens mij niet,' zei Cammie Reed. Ze sprak tegen zichzelf, niet tegen de groep; als DEN OUDEN PROVISIEKAST niet vlak bij het aanrecht was geweest, had Belinda haar niet verstaan. 'Nee, dat is volgens mij niet het geval.'

'Ik ga naar buiten om mijn vrouw te halen!' schreeuwde Peter Jackson. Dit leidde onmiddellijk tot een storm van protest uit andere monden. Belinda kon de woorden niet verstaan, maar de gevoelens die verwoord werden waren onmiskenbaar.

Plotseling begon de spin - waarvan ze had aangenomen dat hij dood was - uit het midden van het web weg te rennen. Hij liep over een van de zijden draden tot hij over de overhangende vensterbank was verdwenen. Dus toch niet dood, dacht Belinda. Alleen maar gedaan alsof.

Het volgende moment boog Kirsten Carver zich langs haar heen, waarbij ze zo hard tegen Belinda stootte dat die met haar achterste in de gootsteen gevallen zou zijn, als ze zich niet vast had weten te klampen aan de hoek van een bovenkastje. Het gezicht van Dot was zo wit als perkament en haar ogen waren groot van angst.

'Ga niet naar buiten!' gilde ze. 'Dan komen ze terug en zullen ze je doden! Dan komen ze terug en gaan we er allemaal aan!'

Het duurde even voor er een reactie kwam uit het andere huis. Het was Collie Entragian, die met een stem die zowel verontschuldigend als geïrriteerd klonk, zei: 'Te laat, ma'am! Hij is al weg!'

'Je had hem tegen moeten houden!' krijste Kirsten. Belinda sloeg een arm om de schouders van de vrouw en schrok van de enorme, aanhoudende rillingen die ze voelde. Het leek wel alsof Kirsten op het punt stond uit elkaar te barsten. 'Wat ben jij eigenlijk voor een politieman

'Dat is hij niet,' zei Kim. Ze zei het op een toon van wat-had-je-verdomme-dan-verwacht. 'Ze hebben hem eruit getrapt, omdat hij betrokken was bij een bende autodieven.'

Susi tilde haar hoofd op. 'Daar geloof ik niets van.'

'Wat weet jij daar nu van?' zei haar moeder. 'Een meisje van jouw leeftijd.'

Belinda stond net op het punt zich van het aanrecht te laten glijden toen ze iets in de achtertuin zag wat haar deed verstijven. Het was blijven steken aan een poot van de schommel van de kinderen en net als het spinneweb behangen met regendruppels.

'Cammie?'

'Wat is er?'

'Kom eens hier.'

Als iemand het wist, was het Cammie wel; ze had een tuin achter het huis, een oerwoud aan kamerplanten binnen en een bibliotheek vol boeken over plantenverzorging.

Cammie kwam overeind van haar plaats tegen de deur van de voorraadkast en liep naar haar toe. Susi en haar moeder voegden zich bij haar, net als Dave Reed.

'Wat is er?' vroeg Dot met een wilde blik op Belinda. Haar dochter had haar armen om haar moeders been geslagen alsof het een boomstam was en probeerde haar gezicht te verbergen tegen de heup van haar korte spijkerbroek. 'Wat is het?'

Belinda negeerde haar en zei tegen Cammie: 'Kijk daar eens, bij de schommel. Zie je het?'

Cammie wilde net zeggen dat ze het niet zag, maar Belinda wees het haar aan. Ten oosten van hen murmelde de donder nog en de bries wakkerde heel even aan. Het spinneweb aan de andere kant van het raam trilde. Kleine regendruppels werden er vanaf geschud. Het voorwerp dat Belinda had gezien, maakte zich los van de schommel en rolde een stukje door de tuin van de Carvers, in de richting van de schutting.

'Dat is onmogelijk,' zei Cammie gedecideerd. 'Er groeit geen tumbleweed in Ohio. En zelfs als dat wel zo zou zijn... het is zomer. In de zomer schieten ze wortel.'

'Wat is tumbleweed, mam?' vroeg Dave. Hij hield zijn arm om Susi's middel. 'Daar heb ik nog nooit van gehoord.'

'Loogkruid,' zei Cammie op dezelfde vlakke toon. 'Tumbleweed is loogkruid.'

3

Brad stak net op tijd zijn hoofd om de deur van Carvers kantoortje om te zien dat Johnny een groen-witte doos met patronen uit een bureaula haalde. In zijn andere hand hield de schrijver David Carvers pistool. Hij had de cilinder uitgeklapt om er zeker van te zijn dat alle kamers leeg waren. Dat was het geval, maar evengoed hield hij het wapen onhandig vast, met al zijn vingers uit de buurt van de trekker. Hij kwam op Brad over als zo'n kerel van een teleshopprogramma die twijfelachtige produkten aan de man probeert te brengen: beste mensen, deze kleine schoonheid voorziet niet alleen nachtelijke insluipers die zo dom zijn om jullie huis uit te zoeken van de nodige gaten, natuurlijk doet hij dat, maar hij doet nog veel meer! Hij hakt en hij veegt en hij zuigt! Zijn jullie ook zo gek op verse pasta maar hebben jullie ook nooit de tijd om het zelf te maken?

'Johnny.'

Hij keek op en voor het eerst werd Brad gewaar hoe bang de man eigenlijk was. Daardoor begon hij Johnny nog meer te mogen. Waarom dat was wist hij niet, het was gewoon zo.

'Er staat een of andere idioot in de voortuin van Doe. Volgens mij is het Jackson.'

'Kut. Dat is ook niet bepaald slim, hè?'

'Niet bepaald. Pas op dat je jezelf niet neerschiet met dat ding.'

Hij wilde de kamer verlaten, maar kwam weer terug. 'Zijn we allemaal gek geworden? Zo komt het in ieder geval op mij over.'

Johnny spreidde zijn handen voor zich uit met de palmen naar boven en haalde de schouders op, om aan te geven dat hij het ook niet wist.

4

Johnny keek nog een laatste keer in de kamers van het pistool -alsof er, zo gauw hij het de rug had toegekeerd, een kogel in gegroeid kon zijn - en klapte de cilinder op zijn plaats. Hij stak het pistool achter zijn riem en stopte de doos met patronen in zijn borstzak.

Als een waar mijnenveld was de overloop bezaaid met speelgoed van Ralphie Carver; blijkbaar was het joch door zijn liefhebbende ouders nog niet ingewijd in het concept van je eigen troep opruimen. Brad ging een kamertje in, wat ongetwijfeld de slaapkamer van het kleine meisje was. Johnny volgde hem. Brad wees naar het raam.

Johnny keek naar beneden. Het was inderdaad Peter Jackson. Hij bevond zich in de voortuin van Doe, waar hij naast zijn vrouw was neergeknield. Hij had haar weer in een zittende positie gehesen. Eén arm had hij achter haar rug, de andere bracht hij onder haar opgetrokken knieën. Haar rok was een eind over haar dijen omhoog geschoven en Johnny moest weer denken aan het ontbrekende slipje. Nou en? Wat maakte dat nu nog uit? Johnny zag hoe de rug van de man door zijn gesnik heen en weer schudde.

Boven aan zijn blikveld trok een zilver licht voorbij.

Hij keek op en zag iets wat leek op een oude Airstream-caravan - of misschien een rijdende patatkraam - vanaf Hyacinth linksaf Poplar inrijden. Vlak daarachter reed het rode busje dat met de hond en de krantenjongen had afgerekend, en daar weer achter kwam het donkerblauwe, metallic-blauw gevlamde busje. Hij keek de andere kant op, in de richting van Bear Street en zag de zuurstokroze wagen met de schotelantenne in de vorm van een valentijnshart, de gele die Mary eerst van achteren had aangereden en haar vervolgens van de weg had geduwd en de zwarte met de geschutskoepel.

Het waren er zes. Zes, in twee samenkomende rijen van drie. Heel lang geleden had hij in Vietnam Amerikaanse LAC-voertuigen in dezelfde formatie gezien.

Ze vormden een vuur-corridor.

Een moment lang kon hij zich niet bewegen. Zijn handen leken als blokken cement aan de uiteinden van zijn armen te hangen. Dat kan niet, dacht hij, met zo'n ongelovige woede dat hij er misselijk van werd. Jullie kunnen niet terugkomen, smerige hufters, jullie kunnen niet steeds maar terug blijven komen.

Brad zag ze niet; hij keek naar de man in de voortuin van het huis naast hen en ging volkomen op in Peters poging op te staan met het dode gewicht van zijn vrouw in zijn armen. En Peter...

Johnny slaagde erin zijn rechterhand in beweging te brengen. Hij wilde ermee uithalen, maar de hand leek alleen maar te zweven. Hij bracht hem om de greep van het pistool en trok hem achter zijn riem vandaan. Kon er niet mee schieten; niet geladen. Kon het ook niet laden, niet in zijn huidige toestand. In plaats daarvan sloeg hij met de kolf het glas van Ellens slaapkamerraam stuk.

'Maak dat je binnenkomt!' schreeuwde hij naar Peter. Zijn stem klonk laag en krachteloos in zijn eigen oren. Allejezus, wat een nachtmerrie was dit. Hoe waren ze hier in godsnaam in verzeild geraakt? 'Ga naar binnen! Ze komen er weer aan! Ze zijn weer terug! Ze komen er weer aan!'