8

1

Op het moment dat Kirsten Carver overleed, moest Johnny denken aan zijn literair agent, Bill Harris, en diens reactie op Poplar Street: pure, onversneden afschuw. Omdat hij een goede agent was, was hij erin geslaagd een neutraal, hoewel ietwat geforceerd, glimlachje op zijn gezicht te houden tijdens de rit van het vliegveld. Maar zo gauw ze de buitenwijk van Wentworth binnenreden (waar een bord stond met daarop: OHIO's 'opgewekte' gemeenschap!), begon die glimlach wat aarzelender te worden en verdween toen zijn cliënt, die ooit in één adem werd genoemd met John Steinbeck, Sinclair Lewis en (dat was na Verrukking) Vladimir Nabokov, de oprit van een klein en volslagen anoniem huis opreed op de hoek van Poplar en Bear. Met een uitdrukking van vertwijfeld onbegrip had Bill gekeken naar de tuinsproeier, de aluminium hordeur met een sierlijke letter M in het midden en - het summum van leven in een buitenwijk - een grasmaaimachine die onder het gras zat en als een benzine-god in afwachting van aanbidding op de oprit stond. Zijn blik was naar een jongen gedwaald die aan de andere kant van de straat aan kwam rolschaatsen, met de koptelefoon van een walkman op, een smeltend ijsje van Mil-ly's in zijn hand, en een stupide grijns op zijn puisterige gezicht. Dat was zes jaar geleden geweest, in de zomer van 1990, en toen Bill Harris, de invloedrijke agent, Johnny weer aankeek, was de glimlach totaal verdwenen.

Dit kun je niet menen, had Bill gezegd, op vlakke, ongelovige toon. Och weet je, Bill, ik geloof dat ik dat wel doe, had Johnny geantwoord en er was iets in zijn stem dat tot Bill Harris leek door te dringen, genoeg in ieder geval om toen hij het woord weer nam, eerder klaaglijk dan ongelovig te klinken. Maar waarom, had hij gevraagd. Lieve god nog aan toe, waarom hier? Ik kan mijn IQ nu al voelen dalen en ik ben hier verdomme nog maar net. Ik voel een bijna onbedwingbaar verlangen een abonnement op Het Beste te nemen en aan radiospelletjes mee te gaan doen. Dus vertel me waarom. Dat ben je me denk ik toch wel verschuldigd. Eerst die verdomde pik de pokkekat detective en nu een buurt waar ze een fruitcocktail waarschijnlijk als iets exotisch beschouwen. Dus vertel me wat hier achter zit, oké? En Johnny had gezegd, oké, wat er achter zit is dat het allemaal over is.

Nee, natuurlijk niet. Het was Belinda die dat had gezegd. Niet Bill Harris, maar Belinda Josephson. Nu net.

Met enige inspanning verdreef Johnny de herinnering uit zijn gedachten en keek om zich heen. Hij zat op de vloer van de woonkamer en hield een van Kirstens handen in die van hem. De hand was koud en roerloos. Belinda had zich over Kirstie gebogen met een theedoek en een vierkant stuk linnen, dat er in Johnny's ogen uitzag als het zondagse tafelgoed, over haar schouder als een kelner die een servet draagt. Belinda's ogen waren droog, maar desondanks had haar gezicht een liefdevolle en verdrietige uitdrukking aangenomen die Johnny roerend vond om te zien. Met de theedoek veegde ze Kirstens met bloed bedekte gezicht schoon, zodat wat er nog van haar voorkomen over was zichtbaar werd.

'Zei je dat...' begon Johnny.

'Je hebt me wel gehoord.' Zonder op te kijken hield Belinda de smerige theedoek omhoog. Brad nam hem van haar aan. Ze plukte het servet van haar schouder, vouwde het open en spreidde het over Kirstens gezicht. 'God ontferm U over haar ziel.'

'Amen,' zei Johnny. Er was iets hypnotiserends aan de kleine rode knopjes die in het witte linnen servet op begonnen te bloeien, drie aan de ene kant van de bedekte vorm die Kirstens neus moest zijn en twee aan de andere, plus nog een stuk of zes op haar voorhoofd. Met een hand veegde Johnny het zweet van zijn eigen voorhoofd. 'Jezus, wat vind ik dit erg.'

Belinda keek eerst naar hem en vervolgens naar haar man. 'Ik neem aan dat we het allemaal erg vinden. De vraag is alleen: wat nu?'

Voor een van beide mannen kon antwoorden, kwam Cammie vanuit de keuken de kamer in. Haar gezicht was bleek, maar stond kalm. 'Meneer Marinville?'

Hij draaide zich naar haar om. 'Johnny,' zei hij.

Daar moest ze even over nadenken - nog zo'n klassiek geval van hersens die door de schok traag waren geworden - voor ze begreep dat hij bedoelde dat hij wilde dat ze hem bij zijn voornaam noemde. Toen had ze het door en knikte. 'Johnny, natuurlijk, goed. Heb je het pistool gevonden? En zijn er ook kogels bij?'

'Het antwoord op allebei is ja.'

'Mag ik ze hebben? Mijn jongens willen hulp gaan halen. Ik heb erover nagedacht en besloten er toestemming voor te geven. Dat wil zeggen, als je hun het pistool van David wil geven.'

'Ik heb er helemaal geen bezwaar tegen om het pistool af te geven,' zei Johnny, zonder te weten of hij dat wel meende, 'maar om uit de schuilplaats te voorschijn te komen kan wel eens erg gevaarlijk zijn, denk je niet?'

Ze keek hem kalm aan, zonder een spoortje ongeduld in haar ogen, of in haar stem toen ze sprak. Wel wriemelde ze daarbij aan een bloedvlekje op haar blouse. Een aandenken van Ellen Carvers bloedneus. 'Ik ben me van het gevaar bewust, en als het een kwestie was geweest van over straat gaan, zou ik nee hebben gezegd. Maar volgens de jongens loopt er een pad door de groenstrook achter de huizen aan deze kant. Dat kunnen ze nemen om bij Anderson Avenue te komen. Er staat daar een gebouw leeg dat vroeger door een verhuisbedrijf werd gebruikt als opslagplaats...'

'Veedon Brothers,' zei Brad knikkend.

'... en daarvandaan loopt een waterbuis helemaal tot aan Columbus Broad, waar hij uitkomt in een beekje. Daar kunnen ze in ieder geval op zoek gaan naar een openbare telefoon die het doet en melden wat hier aan de hand is.'

'Weten je jongens wel hoe ze met een pistool moeten omgaan, Cam?' vroeg Brad.

Weer die beheerste blik, een die net niet zei: wil je wel eens ophouden mijn intelligentie te beledigen? 'Ze hebben een paar jaar geleden allebei een veiligheidscursus gevolgd met hun vader. De nadruk lag daarbij op geweren en veiligheid tijdens het jagen, maar handwapens zijn ook aan bod gekomen, jazeker.'

'Als Dave en Jim dit pad kennen, bestaat er een kans dat de mensen die ons belagen het ook kennen,' zei Johnny. 'Heb je daaraan gedacht?'

'Ja.' Het ongeduld begon eindelijk door te breken, maar slechts een klein beetje. Johnny bewonderde haar zelfbeheersing. 'Maar deze... waanzinnigen... zijn vreemdelingen. Dat móet wel. Heb je vóór vandaag ooit wel eens zulke busjes gezien?'

Misschien wel, dacht Johnny. Ik weet nog niet zeker waar, maar geef me wat tijd en dan kom ik er wel achter...

'Nee, maar ik denk...' begon Brad.

'Wij zijn hier in 1982 komen wonen, toen de jongens drie waren,' zei Cammie. 'Zij zeggen dat er een pad is dat bijna niemand kent of gebruikt, behalve kinderen, en ze zeggen dat er een waterbuis is. Ik geloof ze.'

Natuurlijk geloof je ze, dacht Johnny, maar daar gaat het nu niet om. Ook niet om de hoop dat ze hulp zullen vinden. Wat jij wilt, is ze hier vandaan krijgen, toch? Natuurlijk wil je dat en dat kan ik je niet kwalijk nemen.

'Johnny,' zei ze, misschien denkend dat zijn zwijgen betekende dat hij tegen het idee was. 'Nog niet zo lang geleden vochten er in Vietnam jongens die niet veel ouder waren dan mijn kinderen nu.'

'Sommigen nog jonger,' zei hij. 'Ik ben er geweest, ik heb ze gezien.' Hij kwam overeind en trok met één hand zijn pistool achter de band van zijn broek vandaan. Met zijn andere hand haalde hij de doos met patronen uit zijn borstzak. 'Ik geef dit met alle plezier aan je jongens... maar ik zou wel graag met ze meegaan.'

Cammie gluurde naar Johnny's buik. Hij was niet zo omvangrijk als die van Brad, maar toch aanzienlijk. Ze vroeg hem niet waarom hij mee wilde, of wat voor zoden hij dacht dat dat aan de dijk zou zetten. Maar voorlopig althans waren haar gedachten nuchterder. 'In de herfst voetballen de jongens,' zei ze. 'En in de lente doen ze aan atletiek. Denk je dat je ze bij kunt houden, Johnny?'

'Niet in een sprint, of over achthonderd meter natuurlijk,' zei hij. 'Maar over een pad door de bosjes en misschien onder een viaduct door? Ik denk het wel.'

'Wie probeer je nu eigenlijk in de maling te nemen?' vroeg Belinda onverwacht. Het was Cammie tot wie ze zich richtte, niet Johnny. 'Wat ik bedoel is, als er binnen gehoorsafstand van Poplar Street nog een telefoon zou werken, denk je dan dat er hier nog dode mensen op straat zouden liggen en een huis zou staan afbranden?'

Cammie keek haar even aan en raakte de bloedvlek op haar blouse weer aan. Toen keek ze weer naar Johnny. Achter haar gluurde Ellie om de hoek de woonkamer in. De ogen van het meisje waren groot van shock en verdriet en haar mond en kin waren bedekt met bloed dat uit haar neus was gestroomd.

'Als de jongens er niets op tegen hebben, vind ik het ook best,' zei Cammie, zonder op Belinda's vraag in te gaan. Op dit moment had Cammie Reed geen boodschap aan gissingen. Later misschien, maar nu nog niet. Er was nu slechts één ding dat haar interesseerde: de dobbelstenen gooien zolang ze dacht dat de kansen in haar voordeel waren. Ze gooien en de jongens hier weg krijgen.

'Vast niet,' zei hij en overhandigde haar het pistool en de patronen, waarna hij terug naar de keuken ging. Het waren keurige jongens en dat was mooi en ook waren het jongens die geleerd waren om het in negen van de tien gevallen met mensen die ouder waren eens te zijn. In dit geval was dat zelfs nog mooier. Op weg naar de keuken raakte Johnny het voorwerp in zijn linkerbroekzak aan. 'Maar voor we gaan is het van belang dat ik met iemand praat. Van het allergrootste belang.'

'Met wie?' vroeg Cammie.

Johnny tilde Ellen Carver op. Hij trok haar tegen zich aan en drukte een kus op haar met bloed bevlekte wang. Hij was blij dat ze haar armen om zijn nek sloeg en hem vurig omhelsde. Zo'n omhelzing kreeg hij niet elke dag. 'Ralphie Carver,' zei hij en hij droeg Ralphies zusje weer de keuken in.

2

Het bleek dat Tom Billingsley inderdaad een paar wapens rond had slingeren, maar allereerst had hij naar een shirt gezocht voor Collie. Het was niet veel soeps - een oud T-shirt van de Cleveland Browns met een grote scheur onder een arm - maar het was extra large en beter dan door de groenstrook te sluipen met een naakt bovenlijf. Collie had vaak genoeg van het pad gebruik gemaakt om te weten dat er braambosjes en allerlei andere doornstruiken langs stonden.

'Bedankt,' zei hij en trok het shirt aan, terwijl Doe hen voorging langs de pingpongtafel aan de andere kant van zijn kelder.

'Niets te danken,' zei Billingsley. Hij stak zijn hand uit en trok aan een koordje waardoor de tl-verlichting aanging. 'Ik weet niet eens hoe ik er aan gekomen ben. Ik ben altijd een fan van de Bengals geweest.'

In de hoek achter de pingpongtafel lagen een hoop visgerei, een paar oranje bodywarmers en een boog zonder touw. Met een grimas liet Doe zich op zijn hurken zakken en duwde de bodywarmers opzij, waardoor een opgerolde en met touw dichtgeknoopte deken zichtbaar werd. Er zaten vier geweren in, maar twee ervan waren uit elkaar gehaald. Billingsley hield de twee die compleet waren omhoog. 'Hier moeten we het mee zien te doen,' zei hij.

Collie nam de .30-.06 van hem aan, die op patrouille in het oerwoud waarschijnlijk praktischer was dan zijn dienstrevolver (en die tot minder vragen zou leiden als hij gedwongen was iemand neer te schieten). Daardoor bleef het andere, kleinere wapen - een Mossberg - over voor Ames. 'Hij is alleen geschikt voor .22'ers,' zei Doe verontschuldigend terwijl hij in een kastje rommelde dat naast de stoppenkast was opgehangen en er dozen met patronen uithaalde die hij op de pingpongtafel legde. 'Maar desondanks is het een verdraaid goed wapen. Geschikt voor negen patronen voor nog langer schietplezier. Wat dacht je ervan?'

Ames gaf hem een glimlach die Collie wel moest waarderen. 'Potverdriedubbeltjes,' zei hij. 'Dat is nog eens een aanbod.' Hij nam de Mossy aan. Billingsley moest om hem lachen - een kakelende oude-mannetjeslach - en ging hen weer voor naar boven.

Cynthia had een kussen onder Marielles hoofd gelegd. Ze lag nog steeds op de vloer (om precies te zijn onder de foto van Daisy, de corgi met een aanleg voor wiskunde), omdat ze het niet hadden aangedurfd haar te verplaatsen. Billingsley was bang dat haar hechtingen dan weer los zouden laten. Ze leefde nog steeds, wat een goed teken was, en was nog steeds bewusteloos, wat misschien ook wel zo goed was, in aanmerking genomen wat er met haar was gebeurd. Maar haar ademhaling was erg onregelmatig en klonk helemaal niet jofel in Collies oren. Het klonk alsof elke ademhaling de laatste kon zijn.

Haar man, de alleraardigste Gary, zat op een keukenstoel, die hij zo had gedraaid dat hij zijn vrouw tenminste kon zien terwijl hij dronk. Collie zag dat de fles die hij had gevonden, goedkope sherry voor gebruik in de keuken bevatte en zijn maag kwam in opstand.

Gary zag dat hij naar hem keek (of misschien voelde hij dat) en draaide zich om naar Collie. Zijn ogen waren bloeddoorlopen en opgezet. Ze zagen er pijnlijk uit. Ellendig. Collie ging naarstig op zoek en vond diep in zijn hart wat sympathie voor de man. Maar niet veel. 'Stoomarm kwijtteraak,' vertrouwde hij Collie met een wollige stem toe. 'Go helper.' Hier moest Collie even over nadenken, en vertaalde het uiteindelijk als Dronks voor Ik ga haar helpen of God helpe haar.

'Ja,' zei hij. 'We gaan hulp voor haar halen.'

'Ikke hieral. Stoomarm kwijtteraak. Zin de koekas.'

'Dat weet ik.'

Cynthia voegde zich bij hen. 'U bent toch veearts geweest, meneer Billingsley?'

Billingsley knikte.

'Dat dacht ik al. Zou u even mee willen komen? Om naar iets te kijken vanuit de voordeur?'

'Denk je dat het veilig is?'

'Op het moment wel, volgens mij. Het ding dat zich buiten bevindt... Nou ja, ik heb liever dat u er zelf even naar kijkt.' Ze keek naar de andere twee mannen. 'Jullie ook.'

Ze ging Billingsley voor door de woonkamer naar de deur die uitkeek op Poplar Street. Collie keek Steve aan, die zijn schouders ophaalde. Collie nam aan dat het meisje Billingsley wilde laten zien hoe de huizen aan de overkant veranderd waren, ook al was het hem een raadsel wat dat te maken had met het feit dat Billingsley veearts was geweest.

'Allemachtig,' zei hij tegen Steve toen ze bij de voordeur kwamen. 'Alles is weer terug bij het oude! Of hebben we het ons maar verbeeld dat het allemaal veranderd was?' Het was naar het huis van Geller dat hij bleef kijken. Tien minuten geleden, toen hij en de hippie en het verkoopstertje door dezelfde deur naar buiten hadden gekeken, had hij durven zweren dat het huis van Geller was veranderd in een adobe - zo'n bouwsel dat je zag op plaatjes van New Mexico en Arizona van vroeger, toen die nog geen deel uitmaakten van de Verenigde Staten. Het had nu weer de oude vertrouwde Ohio aluminium afwerking.

'We hebben het ons niet verbeeld en alles is ook niet terug bij het oude,' zei Steve. 'Tenminste niet helemaal. Kijk maar naar dat daar.'

Collie keek in de richting waarin Steve wees en zag het huis van Reed. De moderne, aluminium afwerking was terug en had de balken vervangen, en ook het dak was weer bedekt met asfalt, of wat het daarvóór ook geweest mocht zijn (teer, dacht hij). Boven de garage was de schotelantenne teruggekeerd. Maar de onderkant van het huis bestond nu uit ruwe planken in plaats van baksteen en de luiken voor de ramen waren stevig gesloten. In die luiken zaten schietgaten, alsof de bewoners van het huis ervan uitgingen dat niet alleen Jehova's Getuigen en encyclopedieverkopers tot hun dagelijkse problemen behoorden, maar ook plunderende Indianen. Collie durfde het niet met zekerheid te zeggen, maar volgens hem had het huis van Reed vóór vandaag niet eens luiken gehad, laat staan dat er schietgaten in hadden gezeten.

'Zeg eens...' Billingsley klonk als iemand die begint te vermoeden dat dit allemaal een truc met de verborgen camera is. 'Is dat een railing om paarden aan vast te binden, voor Audrey's huis? Dat is het toch, of niet? Wat gebeurt hier allemaal?'

'Daar gaat het nu niet om,' zei Cynthia. Ze stak haar armen uit en nam het gezicht van de oude man in haar handen en draaide het als een camera op een statief rond, totdat hij in de richting van het lijk van Peter Jacksons vrouw keek.

'Gadverdamme,' zei Collie.

Op de naakte dij van de vrouw zat een grote vogel. Hij had zijn klauwen diep in haar vlees geslagen. Het grootste deel van wat er nog over was van haar gezicht had hij al verorberd en hij was nu bezig met het vlees onder haar kin. Even werd Collie onaangenaam herinnerd aan Kellie Eberhart, die hij op een avond in de drive-in-bioscoop in West Columbus op dezelfde plek had gekust, en die hem had gezegd dat als hij haar een zuigzoen gaf, haar vader hen waarschijnlijk allebei zou vermoorden.

Hij had pas in de gaten dat hij de .30-.06 aan zijn schouder had gezet toen Steve de loop met de palm van zijn hand naar beneden duwde. 'Niet doen, man. Beter van niet. Het is misschien beter om geen lawaai te maken.'

Hij had gelijk, maar... Jézus. Het ging er niet eens zozeer om wat de vogel deed, maar om wat hij was.

'Stoomarm kwijtteraak!' deelde Gary mee vanuit de keuken, alsof hij bang was dat als hij er niet voor waakte, ze dit feit zouden vergeten. Doe negeerde hem. Hij was de woonkamer doorgelopen als een man die verwacht elke moment te worden doodgeschoten, maar nu leek hij elke gedachte aan moordenaars, rare busjes en veranderde huizen te zijn vergeten.

'Jeetje, moet je dat zien!' riep hij uit op een toon waar ontzag in door leek te klinken. 'Daar moet ik een foto van hebben. Jazeker! Neem me niet kwalijk... Ik ga even mijn camera halen...'

Hij begon zich om te draaien, maar Cynthia greep hem bij de schouder. 'Die camera kan wel even wachten, meneer Billingsley.'

Door die woorden leek hij weer een beetje terug te komen tot de werkelijkheid. 'Tja... Ik neem aan dat... Maar toch...'

De vogel draaide zich om, alsof hij hen kon horen, en leek met zijn roodomrande oogjes naar de bungalow van de veearts te staren. Zijn roze schedel leek onder de zwarte stoppels te zitten. Zijn bek was niet meer dan een simpele, gele haak.

'Is dat een gier?' vroeg Cynthia. 'Een aasgier misschien?'

'Gier? Aasgier?' Doe leek te schrikken. 'Goeie god, welnee. Zo'n vogel heb ik nog nooit van mijn leven gezien.'

'In Ohio, bedoel je,' zei Collie, ook al wist hij wel degelijk dat dat niet was wat Billingsley bedoelde. Maar hij wilde het hem evengoed graag horen zeggen.

'Ik bedoel waar dan ook.'

De hippie keek van de vogel naar Billingsley en weer terug naar de vogel. 'Wat is het dan? Een nieuwe soort?'

'Nieuwe soort, m'n neus! Dat is godverdomme een mutant, excusez le mot, jongedame.' Opgewonden staarde Billingsley naar de vogel, die zijn vleugels opende en ermee fladderde om wat op te schuiven op Mary's been. 'Moet je zien hoe groot zijn lichaam is, hoe klein in verhouding de vleugels zijn - vergeleken met dat klotebeest is zelfs een struisvogel een wonder van aërodynamica! Volgens mij zijn z'n vleugels niet eens even lang!'

'Inderdaad,' zei Collie. 'Je hebt gelijk.'

'Hoe kan hij vliegen?' wilde Doe weten. 'Hoe is dat in godsnaam mogelijk?'

'Dat weet ik niet, maar hij kan het wel.' Cynthia wees naar de dikke rookwolken die nu ieder spoor van de wereld aan de andere kant van Hyacinth Street aan het oog hadden onttrokken. 'Hij kwam vanuit de rook aanvliegen. Ik heb het zelf gezien.'

'Dat zal best wel, ik denk ook niet dat iemand is aan komen rijden in een... een vogelmobiel of zo en hem er hier uit heeft gelaten, maar hoe hij kan vliegen is iets dat...' Hij onderbrak zichzelf en staarde naar het ding. 'Hoewel ik me wel kan voorstellen dat je dacht dat het een gier was, voor je er verder over na gaat denken.' Collie vermoedde dat Doe het inmiddels hoofdzakelijk tegen zichzelf had, maar desondanks luisterde hij aandachtig toe. 'Hij heeft ook wel iets wèg van een gier. Althans, zoals een kind hem misschien zou tekenen.'

'Hè?' zei Cynthia

'Zoals een kind hem zou tekenen,' herhaalde Billingsley. 'Misschien iemand die hem in gedachten verwart met een zeearend.'

3

De aanblik van Ralphie Carver brak Johnny's hart. Opzij gezet door Jim Reed, wiens bezorgdheid voor het jongetje had plaats gemaakt voor opwinding over de op stapel staande missie, stond Ralphie nu met zijn duim in de mond tussen het fornuis en de koelkast. Over de voorkant van zijn korte broek was zich een natte plek aan het verspreiden. Zijn irritante aanstellerij was totaal verdwenen. Zijn ogen waren groot en stil, en glansden. Hij deed Johnny denken aan drugsverslaafden die hij had gekend.

Johnny bleef vlak achter de keukendeur staan en zette Ellie neer. Ze wilde hem niet laten gaan, maar uiteindelijk slaagde hij er toch in haar handen los te maken van zijn nek. Ook haar ogen stonden geschokt, maar ze bevatten niets van de genadige blik die hij in de ogen van haar broertje zag. Over haar heen keek hij naar Kim en Susi Geller die met hun armen om elkaar geslagen op de vloer zaten. Dat zal mams wel fijn vinden, dacht Johnny, die zich herinnerde hoe de vrouw met de jonge David Reed om het bezit van het meisje had gevochten. David had toen gewonnen, maar die had nu gewichtiger zaken aan zijn hoofd. Hij ging zo dadelijk het anker lichten om koers te zetten naar Anderson Avenue en onbekende kusten. Wat niet wegnam dat er hier twee kleine kinderen waren die sinds het middageten wees waren geworden.

'Kim?' vroeg hij, 'zou je me misschien kunnen helpen met...'

'Nee,' zei ze. Niet meer en niet minder. En kalm. Haar blik stond niet uitdagend, haar stem klonk niet hysterisch... maar enig medegevoel was er ook niet in te bespeuren. Ze had een arm om haar dochter en haar dochter had een arm om haar, behaaglijker kon het niet. Ze waren gewoon twee blanke meiden die lekker zaten te zitten en te wachten tot de bui was overgedreven. Dat was misschien begrijpelijk, maar desondanks maakte het Johnny razend. Plotseling was zij de verpersoonlijking van iedereen die hij had gekend die zo gauw het gesprek op aids, dakloze kinderen of het kappen van het regenwoud kwam, verveeld begon te kijken. Ze was iedereen die zonder ook maar naar beneden te kijken over een dakloze man of vrouw stapte die op de stoep lag te slapen. Zoals hij zelf ook wel had gedaan. Johnny moest zich ervan weerhouden haar bij een arm te grijpen en overeind te sleuren, haar om te draaien en een schop onder haar benepen, Mid-westerse kont te verkopen. Misschien dat ze daarvan wakker schrok. En zelfs al gebeurde dat niet, dan zou hij zich er in ieder geval iets beter door voelen.

'Nee,' herhaalde hij. Het bloed klopte in zijn slapen van razernij.

'Nee,' beaamde ze en ze schonk hem een minzaam ik-ben-blij-dat-we-elkaar-begrijpen-glimlachje. Vervolgens wendde ze zich weer tot Susi en begon het haar van het meisjes te strelen.

'Kom maar, m'n hartje,' zei Belinda tegen Ellen. Ze zakte door haar knieën en opende haar armen. 'Kom maar bij Bé.' Zwijgend ging het meisje naar haar toe. Haar gezicht was verwrongen door een afschuwelijk, onuitgesproken verdriet, dat de stilte op de een of andere manier nog erger maakte. Belinda verborg haar in haar armen.

De Reed-tweeling stond erbij te kijken, zonder het echt te zien. Ze stonden bij de achterdeur en zagen er opgewonden uit. Hun ogen schitterden. Cammie ging naar hen toe, bleef voor hen staan en monsterde hen met een blik die Johnny aanvankelijk aanzag voor strengheid. Het duurde even voor hij besefte wat het echt was: angst, zo groot dat hij slechts gedeeltelijk gemaskeerd kon worden.

'Goed dan,' zei ze uiteindelijk op droge, zakelijke toon. 'Wie van jullie neemt het?'

De jongens keken elkaar aan en Johnny had het gevoel dat er communicatie tussen hen plaatsvond - kort maar complex, misschien het soort waartoe alleen tweelingen in staat waren. Of misschien zijn je hersenen gewoon overgekookt, John. En zo vergezocht was dat niet. Ze vóélden in ieder geval alsof ze gekookt waren.

Jim stak zijn hand uit. Heel even trilde zijn moeders bovenlip. Toen vermande ze zich en overhandigde hem David Carvers pistool. Dave nam de patronen en opende de doos, terwijl zijn broer de cilinder van de .45 draaide en het wapen tegen het licht hield om zich ervan te overtuigen dat alle kamers leeg waren, net zoals Johnny had gedaan. We zijn voorzichtig, omdat we inzien dat een wapen het vermogen heeft om te verwonden en te doden, dacht Johnny. Maar dat is niet het enige. Ergens weten we dat ze het kwaad vertegenwoordigen, des duivels zijn. Zelfs de grootste fans en voorstanders ervan voelen dat.

David hield zijn broer een handvol patronen voor. Jim pakte ze een voor een aan en begon ze in het wapen te stoppen.

'Jullie doen precies wat jullie zouden doen als je vader erbij was geweest,' zei Cammie, terwijl hij het pistool laadde. 'Als jullie overwegen om iets te doen wat hij niet goed zou vinden als hij erbij was, dan laten jullie het, is dat begrepen?'

'Ja, mam.' Jim klapte de cilinder van het pistool dicht en hield het toen met uitgestrekte arm voor zich. Hij hield zijn vingers uit de trekkerbeugel en richtte de loop naar de grond. Hij zag er zowel opgewonden uit over wat hem te wachten stond, als gegeneerd voor zijn moeder, die klonk als een sergeant-instructeur in een vroege roman van Leon Uris, die een paar rauwe rekruten de regels bijbrengt.

Ze richtte haar aandacht op de andere helft van de tweeling. 'David?'

'Ja, mam?'

'Als jullie mensen zien in de bosjes, vreemdelingen, dan komen jullie meteen terug. Dat is het allerbelangrijkste. Stel geen vragen, reageer niet als ze iets zeggen, zorg dat jullie uit hun buurt blijven.'

'Maar mam, als ze nu ongewapend zijn...' begon Jim.

'Geen vragen, blijf uit hun buurt,' herhaalde ze. Ze sprak niet veel luider, maar er was iets in haar stem waardoor ze allebei in elkaar krompen. Iets wat een eind aan de discussie maakte.

'En als ze nu eens politie zien, mevrouw Reed?' vroeg Brad. 'Misschien heeft de politie wel besloten dat ze de straat het beste vanaf de groenstrook kunnen benaderen.'

'We kunnen maar het beste uit hun buurt blijven,' zei Johnny. 'De politieagenten die we tegenkomen zouden wel eens... nou ja, nerveus kunnen zijn. Nerveuze agenten hebben wel vaker onschuldige mensen neergeschoten. Zonder dat het hun bedoeling was, maar we kunnen maar beter het zekere voor het onzekere nemen en zo ongelukken voorkomen.'

'Gaat u met ons mee, meneer Marinville?' vroeg Jim.

'Ja.'

Geen van de tweeling zei iets, maar de opluchting die hij in hun ogen las beviel Johnny wel.

Cammie zond Johnny een dreigende blik - Ben je klaar? Kan ik weer ter zake komen? zei die - en ging verder met het geven van instructies. 'Ga naar Anderson Avenue. Als alles daar er normaal uitziet...' Ze aarzelde even, alsof ze zich realiseerde hoe onwaarschijnlijk dat was, en ging toen weer verder. '... Vraag dan of jullie iemands telefoon mogen gebruiken om de politie te bellen. Maar als Anderson Avenue net zo is als hier, of als het er ook maar enigszins... eh...'

'Hinky,' zei Johnny. In Vietnam hadden ze net zoveel woorden gehad om het gevoel wat ze probeerde uit te drukken te omschrijven, als Indianen hadden voor variaties in het weer. Grappig, hoe die allemaal weer terugkwamen, als lichtreclames die aangingen bij het vallen van de avond. Hinky. Weirded-out. Bent. Snafu'd. Dinky-dau. Ja, doe, het komt weer allemaal bij me boven. Voor je het weet rol ik weer een zakdoek op en knoop hem om mijn hoofd om het zweet uit mijn ogen te houden en wie weet ga ik de verzamelde gemeente dan wel weer voor in het gebed.

Cammie keek nog steeds haar zonen aan. Johnny wou dat ze opschoot. Ze keken haar nog steeds met ontzag aan (en ook een beetje angstig), maar het meeste wat ze nu nog te zeggen had, zou evengoed het ene oor in- en het andere oor uitgaan.

'Als het jullie niet bevalt wat je ziet op Anderson Avenue, neem dan die waterbuis die jullie kennen. Ga naar Columbus Broad. Bel de politie. Vertel wat hier is gebeurd. En haal het niet in jullie hoofd om terug naar Poplar Street te komen!'

'Maar mam...' begon Jim.

Ze stak een hand uit, pakte zijn lippen en kneep ze op elkaar. Niet ruw, maar wel vastbesloten. Het kostte Johnny weinig moeite zich voor te stellen dat ze dit tien jaar geleden ook al had gedaan bij de tweeling, alleen moest ze er toen voor door de knieën.

'Bewaar dat "maar mam" maar voor een andere keer,' zei ze. 'Op dit moment hoef je alleen maar te doen wat mam zegt. Ga naar waar het veilig is, bel de politie en blijf uit de buurt tot deze waanzin voorbij is, gesnopen?'

Ze knikten. Cammie knikte hen toe en liet Jims lippen los. Jim glimlachte, een verlegen glimlach - o boy, dat is mijn moeder -en bloosde tot aan de toppen van zijn oren. Maar hij was zo wijs niet te protesteren.

'En wees voorzichtig,' besloot ze. Er verscheen iets in haar ogen. Misschien een aandrang om ze te zoenen, dacht Johnny, of anders misschien de aandrang om de hele zaak af te gelasten zolang het nog kon. Toen was het verdwenen.

'Bent u klaar, meneer Marinville?' vroeg Dave. Jaloers keek hij naar het wapen dat zijn broer in zijn hand had. Johnny vermoedde dat ze niet lang op het pad door de groenstrook zouden zijn voor Dave zou vragen of hij het een poosje mocht dragen.

'Heel even nog,' zei hij, en knielde neer voor Ralphie. Ralphie stapte naar achteren tot hij met zijn bips tegen de muur stond en keek Johnny over zijn duim heen aan. Hier, op Ralphies niveau, was de geur van urine en angst zo sterk, dat hij dierlijk was.

Johnny haalde het figuurtje dat hij boven op de overloop had gevonden uit zijn zak - het buitenaardse wezen met de grote ogen, de doornmond en de strook geel haar die over het midden van zijn voor de rest kale hoofd liep. Hij hield het voor Ralphies ogen. 'Wat is dit, Ralphie?'

Even dacht hij dat de jongen geen antwoord zou geven. Toen reikte hij langzaam met de hand die niet verankerd zat in zijn mond naar het figuurtje en pakte het aan. Voor het eerst sinds het schieten was begonnen, vertoonde zijn gezicht een sprankje levendigheid. 'Dat is Majoor Pike,' zei hij. 'O?'

'Ja, hij is een Canopaleaan.' Hij sprak het woord zorgvuldig en trots uit. 'Dat betekent dat hij een ruimtewees is. Maar wel een góéde wees. Niet zoals No Face.' Een pauze. 'Soms rijdt hij Bounty's Power Wagon. Majoor Pike was er toch niet bij, hè?' Zijn ogen vulden zich met tranen en plotseling herinnerde Johnny zich het verhaal dat ieder kind vroeger kende over het honkbalschandaal met de Black Sox, in 1919. Volgens het verhaal was een klein jongetje huilend naar Shoeless Joe Jackson gegaan en had de speler gesmeekt hem te zeggen dat de wedstrijden geen doorgestoken kaart waren - om te zeggen dat het niet zo was. En hoewel Johnny deze malloot wel degelijk had gezien - of iemand die een masker droeg zodat hij erop leek - schudde hij meteen zijn hoofd en klopte Ralphie troostend op de schouder.

'Is Majoor Pike iemand uit een film of een tv-serie?' vroeg Johnny, hoewel hij het antwoord al wist. De stukjes begonnen nu op hun plaats te vallen en dat hadden ze misschien al een stuk eerder moeten doen. De afgelopen paar jaar had hij vaak genoeg les gegeven op scholen waar de grote mensen diep moesten buigen om uit de kraantjes te kunnen drinken en had hij een hoop lezingen gegeven in bibliotheken waar de meeste stoelen niet meer dan een paar decimeter hoog waren. Hij had wel zo'n beetje geluisterd naar waar ze over praatten, maar keek niet naar hun tv-series en ging ook niet naar hun films. Instinctief wist hij dat dit soort onderzoek zijn werk eerder zou belemmeren dan dat het er iets toe bij zou dragen. Hij wist dus lang niet alles en had nog genoeg vragen, maar hij dacht wel dat hij begon te geloven dat deze waanzin begrepen kon worden.

'Ralphie?'

'Van een tv-serie,' zei Ralphie om zijn duim heen. Hij hield nog steeds Majoor Pike voor zijn ogen, zoals Johnny hem had gehouden. 'Hij is een MotoKop.'

'En Dream Floater. Wat is dat, Ralphie?'

'Meneer Marinville,' zei Dave. 'Het is nu echt tijd dat we...'

'Laat hem nog even, jongen,' zei Brad.

Johnny wendde geen seconde zijn blik af van Ralphie. 'Dream Floater?'

'De Power Wagon van Cassie,' zei Ralphie. 'Cassie Styles. Volgens mij is ze de vriendin van Kolonel Henry. Mijn vriendje Jason zegt dat dat niet waar is, omdat de MotoKops geen vriendinnen hebben, maar ik denk toch van wel. Waarom zijn de Power Wagons in Poplar Street, meneer Marinville?'

'Ik weet het niet, Ralphie.' Behalve dan dat hij het bijna wel wist.

'Waarom zijn ze zo gróót? Als ze de goeien zijn, waarom hebben ze dan mijn papa en mama doodgeschoten?'

Ralphie liet Majoor Pike op de vloer vallen en trapte hem dwars door de kamer. Toen sloeg hij zijn handen voor zijn gezicht en begon te snikken. Cammie Reed stapte naar voren, maar voor ze bij Ralphie was, had Ellen zich aan Belinda's greep ontworsteld. Ze ging naar Ralphie en sloeg haar armen om hem heen. 'Geeft niks,' zei ze. 'Geeft niks, Ralphie, ik zal wel voor je zorgen.'

'Daar ben ik klaar mee,' zei Ralphie door zijn snikken heen. Johnny sloeg zijn hand zo hard voor zijn mond dat hij zichzelf bijna een bloedende lip bezorgde. Dat was de enige manier waarop hij kon voorkomen dat hij in een uitzinnige, jodelende lach uitbarstte.

Als ze de goeien zijn, waarom hebben ze dan mijn papa en mama doodgeschoten?

'Kom op, jongens,' zei hij. Hij kwam overeind en wendde zich tot de Reed-tweeling. 'Laten we op onderzoek uitgaan.'

4

De zon was aan het ondergaan in Poplar Street. Het was nog te vroeg voor de zon om al onder te gaan, maar het gebeurde evengoed toch. Hij hing vlak boven de horizon in het westen als een onheilspellend, rood oog en veranderde de plassen in de straat en op de opritten en de trottoirs in vuur. Het gebroken glas dat over de hele straat verspreid lag, veranderde in gloeiende kolen. De ogen van de fop-gier, die zich op zijn onwaarschijnlijke vleugels verhief van Mary Jacksons lichaam en over de straat naar de voortuin van het huis van Carver vloog, veranderden in twee rode pitten. Hij landde in de voortuin en begon van David Carvers lichaam naar dat van Susi Gellers vriendin te kijken. Hij leek er niet zeker van te zijn met wie hij moest beginnen. Er was zoveel te eten en zo weinig tijd. Uiteindelijk koos hij voor de vader van Ellen en Ralphie en benaderde de dode man met een serie onhandige sprongetjes. Een van zijn gele klauwen had vijf tenen, de andere slechts twee.

Aan de overkant van de straat, in het huis van Wyler - in de stank van vuil, oude hamburger en tomatensoep - stond de televisie nog steeds keihard aan. Het was de eerste barscène uit De regelaars.

'Wat ben jij een lekker ding,' zei Rory Calhoun. Die veelbetekenende wellustige toon in zijn stem, die zeggen wilde: voor deze belachelijke cowboyfilm is afgelopen, snoezepoes van me, ga ik je verorberen alsof je een slagroomwafel bent en dat weet jij net zo goed als ik. 'Waarom kom je niet even bij me zitten en neem je wat te drinken van me? Wie weet breng je me wel geluk.'

'Ik neem geen drankjes aan van uitschot,' reageerde Karen Steele ijzig. Alle mannen van Rory Calhoun - dat wil zeggen, allen die zich op dat moment niet aan de rand van het stadje schuilhielden - begonnen te grinniken.

'Nou, nou, jij bent ook niet op je mondje gevallen,' zei Rory Calhoun op zijn gemak. Zijn mannen grinnikten nog wat meer.

'Wil je ook wat Dorito's, Pete?' vroeg Tak. Dit keer sprak het met de stem van Leif Erickson, die zijn koeien over de tv-gold-prairies dreef in The High Chaparral.

Peter Jackson, die in een luie stoel voor de tv zat, gaf geen antwoord. Hij had een brede grijns op zijn gezicht. Over zijn gezicht dansten schaduwen, waardoor de grijns bij tijd en wijle een stille schreeuw leek, maar het was wel degelijk een grijns.

'Hij moet wat eten, Pa,' zei Tak, dit keer met de stem van Mark Slade, die Ericksons zoon had gespeeld. 'Het is het goeie merk. Kom op, meneer Jackson, hap toe.'

Met een groezelige hand hield de jongen Peter Jackson de zak chips voor en zwaaide er voor zijn gezicht mee heen en weer. Peter schonk er geen aandacht aan. Hij staarde naar de tv, dwars door de tv, met ogen die uit zijn hoofd puilden zoals bij exotische diepzeevissen die op de een of andere manier te snel gedecompresseerd waren. En hij grijnsde.

'Hij schijnt geen honger te hebben, Pa.'

'Volgens mij wel, zoon. Volgens mij sterft hij van de honger. Je hebt toch wel honger, Peter? Je hebt alleen wat hulp nodig, dat is alles. Dus eet die verdomde chips op!'

Er klonk een soort gezoem in de kamer. Er was een korte storing op het tv-scherm, net op het moment dat Rory Calhoun Karen Steele probeerde te zoenen. Ze gaf hem een klap in het gezicht waardoor zijn hoed van zijn hoofd viel. Dat rekende af met zijn wellustige, pesterige grijns. Niemand - en zeker geen vrouw - sloeg ongestraft Jeb Murdocks hoed van zijn hoofd.

Langzaam tilde Peter de chips op. Hij sloeg zijn onophoudelijk grijnzende mond over en begon ze in plaats daarvan tegen zijn neus te duwen, waardoor ze verkruimelden en er een paar kleinere stukjes in zijn neusgaten terechtkwamen. Hij wendde geen moment zijn onnatuurlijk uitpuilende ogen af van het scherm.

'Een beetje te hoog, meneer Jackson.' Dit keer was het de ernstige stem van Hoss Cartwright. Voor Tak terechtkwam in Seth, was Hoss een van Seths favorieten geweest en nu was hij dus ook een van Taks favorieten. Ze gingen dezelfde kant op, als de wielen van een fiets. 'Wat zou je ervan zeggen als we het nog eens probeerden?'

Langzaam en hortend als een goederenlift ging de hand naar beneden. Dit keer verdwenen de chips wel in Peters mond, en mechanisch begon hij te kauwen. Tak glimlachte tegen hem met Seths mond. Het hoopte - op een vreemde manier had het toch emoties, hoewel geen daarvan echt menselijk genoemd konden worden - dat Peter de Dorito's lekker zou vinden, want het zou het laatste zijn wat hij at. Het had al een groot deel van Peters levenskracht uit hem gezogen, eerst om zijn energievoorraad die het deze middag had verbruikt weer aan te vullen en toen om die te vergroten. Hij maakte zich gereed voor de volgende stap.

Hij maakte zich gereed voor de nacht.

Peter kauwde en kauwde. Stukken Dorito vielen uit zijn grijns en op zijn T-shirt, dat met die vrolijke meneer smiley-smile op de voorkant. Zijn ogen, die zo ver uit hun kassen puilden dat ze op zijn wangen leken te liggen, trilden mee met de beweging van zijn kaken. Het linkeroog was als een geplette druif uit elkaar gebarsten toen Tak zijn geest was binnengegaan en het meeste ervan had geroofd - het gedeelte dat hij kon gebruiken - maar uit het rechteroog kon hij nog steeds iets zien. Genoeg om het volgende gedeelte grotendeels zonder hulp te kunnen uitvoeren. Dat wil zeggen, als zijn motor weer op gang was gekomen.

'Peter? Hé, Peter, kun je me horen, kerel?' Dit keer sprak Tak met het afgemeten Britse accent van Andrew Case, het hoofd van de vakgroep waar Peter les gaf. Net zoals alle imitaties van Tak was ook deze behoorlijk goed. Niet zo goed als zijn imitaties van westerns en cowboyseries (waar hij veel langer op had kunnen oefenen) maar toch lang niet slecht.

Het had geleerd dat de stem van het gezag wonderen verricht, zelfs bij iemand die een terminale hersenbeschadiging heeft opgelopen. Peters gezicht nam even een vage uitdrukking van levendigheid aan. Hij draaide zich om en zag Andrew Case in een elegant tweejasje, in plaats van Seth Garin in een met oranje-rode klodders tomatansaus opgesierde MotoKops-onderbroek.

'Ik zou graag willen dat je de straat overstak, m'n beste. Naar de bosjes, weet je wel? Maar het is niet nodig dat je je helemaal naar grootmoeders huisje begeeft. Het pad is voldoende. Ken je het pad door de bosjes?'

Peter schudde het hoofd. Boven de verstarde, uitgerekte clowns-lach schudden zijn uitpuilende ogen mee.

'Doet er ook niet toe, je vindt het wel. Je kunt het niet missen, m'n waarde. Als je bij de T-splitsing komt, kun je plaatsnemen bij je... vriend.'

'Mijn vriend,' zei Peter. Het was niet echt een vraag.

'Ja, inderdaad.'

In feite had Peter de man bij wie hij zich zou voegen op de T-splitsing nog nooit ontmoet en zou dat in feite ook nooit doen, niet echt, maar het had geen zin om Peter dit te vertellen. Al was het alleen maar omdat hij niet genoeg verstand over had om dat te bevatten. Bovendien zou hij binnenkort toch dood zijn. Zo dood als Herb Wyler. Zo dood als de man met het winkelwagentje, degene die Peter zo dadelijk zou ontmoeten in de bosjes.

'Mijn vriend,' zei Peter een tweede keer, dit keer op zekerder toon.

'Ja.' Het hoofd van de vakgroep was verdwenen. Tak viel terug op John Payne die Gary Cooper imiteert. 'Dus in de benen, maat.'

'Het pad af naar de T-splitsing.'

'Dacht het wel.'

Als een oud uurwerk waarvan de tandwielen verroest zijn, kwam Peter overeind. Zijn ogen bungelden in het van de televisie afkomstige zilveren droomlicht.

'In de benen dus. En als ik bij de T-splitsing kom, kan ik plaatsnemen bij mijn vriend.'

'Jawel, meneertje, dat is de afspraak.' Het was nu de half-wel-lustige, half-lachende stem van Rory Calhoun. 'Het is me er een, die vriend van jou. Je zou kunnen zeggen dat hij deze hele zaak aan het rollen heeft gebracht. Hij heeft in ieder geval de lont in het kruitvat gestoken. Vort, maat. Een heel goede wandeling toegewenst en tot de volgende keer, za'k maar zeggen.'

Peter liep onder de boog tussen de zijkamer en de woonkamer door, zonder met zijn stervende oog naar Audrey te kijken, die met half-open ogen onderuitgezakt in een van de stoelen in de woonkamer zat. Ze scheen verdoofd te zijn, misschien zelfs in een soort coma. Langzaam en regelmatig haalde ze adem. Haar lange, mooie benen (de eerste dingen die Herb aan haar waren opgevallen, in de tijd dat ze nog Audrey Garin was geweest), had ze voor zich uitgestrekt, zodat Peter in zijn slaapwandeling op weg naar de voordeur er bijna over struikelde. Toen hij de deur opende en het rode licht van de stervende dag op zijn gezicht viel, leek zijn grijns meer dan ooit een schreeuw.

Hij was halverwege het pad. Als gefilterd bloed viel het rode licht door de rook die opsteeg van het huis van Hobart. Zijn hoofd vulde zich met de stem van Rory Calhoun en sneed erdoorheen als een scheermes: Doe de deur achter je dicht, maat. Ben je soms in de kerk geboren?

Peter maakte een aangeschoten rechtsomkeert, liep terug en deed wat hem was gezegd. De deur was onbeschadigd, de enige in de straat die niet vol kogelgaten zat. Hij maakte een tweede rechtsomkeert (waarbij hij bijna van de stoep viel) en zette in het rode licht koers naar zijn eigen huis, waar hij de oprit zou oplopen, voorbij de carport, en de achtertuin in. Vandaar zou hij over de lage omheining klimmen en de groenstrook ingaan. Het pad vinden. De T-splitsing vinden. Zijn vriend vinden. Bij hem plaatsnemen.

Hij stapte over het uitgestrekte lichaam van zijn vrouw en hield even zijn pas in toen er een wild gejank oprees in de hete, rokerige lucht: Ahoe-hoe-hoeoeoeoe... Zo ver heen als hij was, bezorgde het gejank hem toch kippevel. Wat spookte een coyote uit in Ohio? In een buitenwijk van Colum...

In de benen dus, maat. Vort, hondje.

Pijn, nog ondraaglijker dan daarvoor. Hij kreunde door de bevroren grijns. Er begon weer bloed uit zijn gebarsten oog over zijn wang te lopen.

Hij zette zich weer in beweging en reageerde niet meer toen hij het gejank weer hoorde, waar zich deze keer een tweede bij voegde, een derde en uiteindelijk een vierde. Het enige waar hij aan dacht, was het pad, de T-splitsing, de vriend. Tak controleerde nog een laatste keer de geest van de man (wat niet lang duurde, aangezien er binnen in Peter niet meer zoveel over was om te controleren) en trok zich toen terug.

Nu was het alleen over met de vrouw. Het nam aan dat het wist waarom het haar had laten leven. Het was net zoiets als de vogel waarvan wordt gezegd dat hij in de bek van een krokodil leeft en die niets van de tanden van de krokodil heeft te vrezen omdat hij ze voor hem schoonmaakt. Maar veel langer zou Tak haar niet in leven laten. In veel opzichten was de jongen een inspirerende gastheer geweest - wellicht de énige gastheer waarin het had kunnen leven en zo veel had kunnen groeien - maar er was een ironische tekortkoming: wat Tak kon bedenken en waar het naar verlangde, kon het lichaam van de jongen niet uitvoeren. Het kon de vrouw zich aan laten kleden en haar d'r haar laten verven, het kon haar zich uit laten kleden en in haar eigen tepels laten knijpen en allerlei andere soorten kinderachtige dingen laten doen als het dat wilde. Maar dat wilde het niet. Wat het wilde was met haar paren, en dat kon het niet. Het nam aan dat het onder bepaalde omstandigheden mogelijk was geweest om tot een soort samensmelting te komen, ondanks de onvolwassenheid van de gastheer... maar Seth zelf zat nog steeds binnen en tijdens die gelegenheden waarop het dat had geprobeerd, had Seth zich ertegen verzet. Tak had de jongen uit kunnen dagen en zou dan vrijwel zeker hebben gezegevierd, maar misschien was het verstandiger om dat niet te doen. Het was na duizenden jaren opgesloten te hebben gezeten, niet uit zijn donkere schuilplaats in het stof van Nevada vandaan gekropen om sex te hebben met een vrouw die veel jonger was dan Tak zelf maar veel ouder dan het lichaam waarin hij te gast was.

Maar waar was het dan wèl voor gekomen?

Nou, om een beetje lol te trappen. En...

Om televisie te kijken, fluisterde een stem in zijn binnenste. Om televisie te kijken en spaghetti te eten en om te maken. Te bouwen.

'Daag je me soms uit, sheriff?' vroeg Rory Calhoun, en Taks ogen werden weer naar de tv getrokken. Misschien waren sommige van de anderen van plan de bosjes in te gaan. Als het dat echt had gewild was het daar op de een of andere manier wel achter gekomen, maar dat deed het niet. Laat ze de bosjes maar ingaan, als ze zo graag wilden. Ze zouden het niet zo leuk vinden wat ze daar aantroffen. En waar konden ze heen? Terug, dat was alles. Terug naar hun huizen. In een heel letterlijke betekenis was er geen andere plek. In de tussentijd zou het zijn energie bewaren. Ontspan je en geniet van de film. Het zou gauw genoeg tijd worden om de nacht te laten vallen.

'Laten we onze kalmte niet verliezen. We kunnen er toch over praten?' zei John Payne, en Seth en Tak kwamen weer samen, zoals de westerns - en deze in het bijzonder - hen altijd samen hadden gebracht. Zonder zijn ogen van het scherm af te wenden, boog Tak zich voorover en pakte de kom met het gestolde mengsel van Franco-Amerikaanse spaghetti en hamburger op. Het begon te eten. Zijn ogen leken aan het scherm vastgelijmd en hij was zich niet bewust van de stukken vlees die zo nu en dan op zijn naakte borst vielen en in zijn schoot terechtkwamen. Zo dadelijk zou de laatste schietpartij weer beginnen - KA-BOEM en KA-BAM van hier tot ginder - en Tak liet zichzelf meedrijven met het verhaal en de zilverachtige zwart-witbeelden en zoog de atmosfeer van geweld, die zo rijp en geladen was als een onweersbui die elk moment kan losbarsten, in zich op.

Terwijl het gebiologeerd zat te kijken, maakte Seth zich van Tak los en verwijderde zich van hem met de behoedzaamheid van Klein Duimpje die langs de slapende reus kruipt. Hij keek even op naar de tv en was er niet verbaasd over dat hij er niet zo veel meer aan vond, aan De regelaars. Toen wendde hij zich af en vond een van de geheime doorgangen die hij tijdens Taks bewind voor zichzelf had gemaakt, en verdween er stilletjes door naar binnen. Steeds dieper ging hij zijn eigen geest in. De doorgang voerde hem naar beneden. Aanvankelijk liep hij nog, maar al snel begon hij te joggen. Van deze wereld begreep hij niet veel meer dan van die aan de buitenkant, maar dit was nu de enige die hij had.