30

Ik zette door. Het kostte moeite, maar ik deed het. Ik zette mijn appartement te koop. Ik deed alles slaapwandelend, zonder na te denken. Het kon me gewoon niets schelen, dus het ging gemakkelijker dan alles wat ik tot nu toe in mijn leven had gedaan. Er kwam een jongeman met een klembord en terwijl hij rondkeek jubelde hij hoe verkoopbaar het wel niet was. Hij rekende drie procent provisie, zei hij. Ik stelde twee procent voor en na enige aarzeling stemde hij toe. Meteen de volgende ochtend kwam er een vrouw kijken. Ze deed me aan mezelf denken, maar dan een beetje rijker, een beetje volwassener. Zij had een echte baan, ze was arts. Ik zag mijn appartement door haar ogen. Ik had zo veel weggedaan dat het een minimalistische sfeer had gekregen, waardoor het lichter en groter leek dan het in werkelijkheid was.

Ze zei dat het appartement een harmonische sfeer uitademde. Glimlachend zei ze dat het zeker allemaal erg Feng Shui-verantwoord was. Ik haalde diep adem en bevestigde dat, terwijl ik aan Troy dacht die aan de balk hing. Een halfuur later belde de makelaar om te zeggen dat Rebecca Hanes een bod had gedaan dat tienduizend pond onder de vraagprijs was. Ik zei nee. Hij zei dat de markt een beetje was ingezakt. Dat maakte me niet uit, zei ik. Tien minuten later belde hij terug en zei dat ze de vraagprijs had geboden, maar dat ze er wel meteen in wilde. Ik liet me niet opjagen, zei ik. Ik zou over een maand verhuizen. Hij zei dat dat misschien een probleem was, maar na een paar minuten belde hij terug dat het in orde was. Terwijl ik de hoorn neerlegde, zag ik mezelf in de spiegel en vroeg me af: is dat het geheim van zakendoen? Is dat het geheim van het leven? Als je minder happig bent dan de ander, win je. Zat ik zo in elkaar?

Ik was al een heel eind op weg om mijn oude leven af te danken, maar ik had niets ondernomen om een nieuw leven op te bouwen. Ik pakte mijn oude schoolatlas van de plank en sloeg hem open bij ‘Engeland en Wales, Zuid’. Plotseling drong het tot me door dat ik zo vrij was als een vogeltje. Ik had geen noemenswaardige familiebanden buiten Londen. Ik was ongebonden. Het was me om het even waar ik woonde. Zou ik een cirkel van twee centimeter om Londen trekken? Vier centimeter? Zes centimeter? Wilde ik bij de zee wonen? En zo ja, welke zee dan? Dorp of stad? Of op het platteland? Of een eiland? Een huisje met een rieten dak? Een woonboot? Een uitkijktoren aan de kust? Een leegstaande vuurtoren? Mijn vrijheid lag als een ravijn aan mijn voeten. Het was bijna griezelig. Ook was het de verkeerde volgorde. Eerst moest ik aan werk denken, ik moest een baan of meerdere baantjes vinden. Ik moest mensen bellen. Maar het had geen gierende haast. Ik had mezelf een maand gegeven door me vreselijk te gedragen tegen een aardige vrouw.

Ik nam een besluit. Ik zou elke dag twee mensen bellen die me aan een baan zouden kunnen helpen. Ik ging zitten met een stuk papier voor me en na vijf minuten nadenken had ik één naam op mijn lijstje, een man die Eamonn Olshinn heette en net zijn architectendiploma binnen had. Ik belde hem en vroeg of we een afspraak konden maken omdat ik hem aan de tand wilde voelen over werk. Eamonn was verrassend vriendelijk, op het belachelijke af. Ik had de wereld al zo lang als een vijandig, verraderlijk oord beschouwd dat het bijna een schok was dat iemand het leuk vond om met me te praten. Wat grappig dat ik belde, zei hij, want hij had me al heel lang willen bellen om te vragen hoe het ging. Ik hield me op de vlakte. Nu hij me toch aan de lijn had, zei hij, er kwamen die avond wat mensen bij hem eten, dus waarom kwam ik niet ook? Mijn eerste reactie was nee, omdat ik de rest van mijn leven in een hol onder de grond wilde doorbrengen en ook omdat ik dan de indruk zou wekken dat ik zielig was en heel erg graag wilde. Maar ik wílde ook heel graag. Misschien was ik niet zielig, maar wel behoeftig. Er schoot me een doodsimpele gedachte te binnen. Wie zou ik normaal gesproken bellen op zo’n moment? Laura. Ik zei ja, goed, en probeerde niet te desperaat te klinken.

Eamonn woonde in Brixton. Ik wilde iets te laat komen, alweer om te laten zien dat ik niet stond te springen, maar toen raakte ik de weg kwijt, zodat ik idioot laat was. Verder was ik van plan geweest om nonchalant binnen te waaien, maar omdat ik aan wel vijf mensen de weg had moeten vragen, had ik als een gek door smalle straatjes gerend en toen was zijn huis ook nog eens helemaal op de bovenste verdieping, zodat ik puffend als een walrus, bezweet en met slordige haren even voor negen uur binnen kwam zeilen. Er zaten acht mensen aan tafel, van wie ik er twee of drie vaag kende. Eamonn stelde me aan ieder van hen voor, het eerst aan zijn vriendin Philippa, tot mijn grote opluchting. Hij had me dus uitgenodigd omdat hij me echt wilde zien. Toen ik er weer met mijn aandacht bij was, was het te laat: ik had bijna geen naam verstaan.

Ze hadden hun bord al half leeg en ik zei snel dat ik hen wel zou inhalen, maar schepte alleen een klein beetje lasagne op. Ik ging naast Eamonn zitten en vertelde in het kort over mijn plannen. Hij was erg behulpzaam, maar hij was ervan uitgegaan dat ik werk zocht in Londen. Ik zei dat ik ging verhuizen, vermoedelijk naar buiten de stad. Hij keek stomverbaasd.

‘Waar dan?’ vroeg hij. ‘En waarom?’

‘Ik moet hier weg,’ zei ik.

‘Prima,’ zei hij. ‘Ga een weekendje ertussenuit. Je hebt fantastische aanbiedingen. Maar ga er niet wonen. Jij woont in Londen. De rest van Engeland is voor…’ Hij zweeg even, alsof hij niet kon verzinnen waarvoor. ‘Weet ik veel, voor wandeltochten of om overheen te vliegen.’

‘Ik meen het,’ zei ik.

‘Ik ook,’ zei Eamonn. ‘Het is zonde als je weggaat. Uit de hele wereld komen er mensen als verstekeling op schepen en in containers en onder vrachtwagens binnen, alleen maar omdat ze zo graag naar Londen willen. En dan ga jij weg! Niet doen.’

Philippa keek haar vriend met gefronste wenkbrauwen aan.

‘Ze zei toch dat ze het meende.’

Misschien vond Philippa dat Eamonn zich te veel voor me uitsloofde. Hij trok een nors gezicht en zei dat hij met zijn baas zou praten of hij mensen kende die ‘niet goed genoeg waren om het in Londen te maken’. We babbelden nog wat en toen zakte het gesprek in. Ik werd aangestoten door de man naast me. Hij was een van de mensen die me bekend voorkwamen. Ik had zijn naam natuurlijk weer niet onthouden. Helaas hij die van mij wel.

‘Miranda,’ zei hij. ‘Wat leuk om je te zien.’

‘David! Tjezus!’ zei ik. Hij had nu kort haar en een snorretje.

Hij stak een bestraffend vingertje naar me uit. ‘Weet je nog waar we elkaar het laatst hebben gezien?’

‘Het ligt op het puntje van m’n…’

‘Toen ik je op je kont zag zitten op de ijsbaan.’

Er ging een golf van misselijkheid door me heen. O, ja. Hij was er ook bij toen ik Brendan ontmoette. Wat was er toch? Werd ik door God gestraft? Had Hij me niet één avondje kunnen sparen?

‘Nou weet ik het weer,’ zei ik.

David lachte.

‘Een leuke dag,’ zei hij. ‘Zulke dingen moet je vaker doen, maar het komt er nooit van. Hebben we niet een soort conga op het ijs gedanst?’

‘Ik sta niet zo vast op de schaatsen, ik…’

Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en dacht diep na. Ik zag dat hij zich iets probeerde te herinneren. God, alsjeblieft niet, dacht ik.

‘Had jij niet…?’ begon hij. ‘Ik hoorde dat je iets had met die man die er toen bij was.’

Ik keek snel om me heen en zag tot mijn opluchting dat er buiten mij om een geanimeerd gesprek gaande was over wonen op het platteland.

‘Ja,’ zei ik. ‘Heel kort.’

‘Hoe heette die ook weer?’

Waarom hield hij zijn kop niet dicht?

‘Brendan,’ zei ik. ‘Brendan Block.’

‘O ja. Vreemde vogel. Ik heb hem maar een paar keer ontmoet. Hij was een oude vriend van een van de jongens, maar…’ David lachte. ‘Hij is niet helemaal lekker. Het is een rare, al die verhalen die je over hem hoort… Ongelooflijk.’

Hij zweeg. Ik wist donders goed dat ik nu over iets anders moest beginnen. Ik zou hem kunnen vragen waar hij in Londen woonde, wat voor werk hij deed, of hij een vriendin had, waar hij met vakantie heen ging, het gaf niet wat, als het maar niet was wat ik nu ging zeggen.

‘Wat voor verhalen?’

‘Dat weet ik niet precies,’ zei David. ‘Gewoon rare dingen. Hij deed dingen die de rest van ons nooit zou doen.’

‘Stoere dingen, bedoel je?’

‘Dingen waar je gekheid over maakte, die voerde hij ook echt uit.’

‘Vertel eens.’

David keek ongemakkelijk.

‘Jullie zijn toch niet meer bij elkaar, hè?’

‘Nee, ik zei toch dat het maar heel kort was?’

‘Ik heb dit gehoord van iemand die met hem gestudeerd heeft.’

‘Hij zat in Cambridge, toch?’

‘Later misschien, dit was ergens in de Midlands, volgens mij. Brendan liep de kantjes eraf, hoorde ik. Hij deed geen flikker. Blijkbaar was zijn idee van hard werken om de werkstukken van andere studenten te kopiëren. Eén docent werd zo pissig dat hij hem een nul gaf. Brendan wist waar hij woonde, dus hij ging erheen en zag zijn auto voor het huis geparkeerd staan. De man had een van de raampjes een stukje opengelaten. Brendan trok rubberhandschoenen aan – van die huishoudhandschoenen, weet je wel? – en verzamelde de hele avond hondenpoep in de buurt en daarna duwde hij die door de kier van het raampje.’

‘Gatverdamme, wat smerig,’ zei ik.

‘Maar wel ongelooflijk, toch? Net een stunt in een tv-show. Kan je je voorstellen hoe dat ’s ochtends ging? Je doet je auto open en er vallen kilo’s hondendrollen naar buiten? En dan proberen je auto schoon te maken. Ik bedoel, om die stank uit je auto te krijgen.’

‘Het is niet eens leuk,’ zei ik. ‘Het is alleen maar walgelijk.’

‘Ik kan er niets aan doen,’ zei David. ‘Hij was geen vriend van me. Er is nog een ander verhaal over een hond. Ik weet er het fijne niet van, maar ze huurden ergens een huis en ze werden gek van de buurman, een oude man met zo’n schurftig mormel van een hond. Dat beest rende de hele tijd blaffend door de tuin, iedereen werd er gek van. Brendan was een echte dierenvriend. Volgens mijn vriend kon je aangevallen worden door een gevaarlijke rott weiler en binnen vijf seconden liet hij zich door Brendan onder z’n kin krabbelen en lag hij op z’n rug op de grond. Dus Brendan pakt die hond en zet hem in een vrachtwagen met draaiende motor. Er waren nog andere mensen bij en die dachten dat hij een grapje maakte en dat hij de hond eruit zou halen. Maar nee. Er klom iemand achter het stuur en reed weg, terwijl je dat geblaf achterin hoorde. Krankzinnig.’

‘Dus die man was z’n hondje kwijt?’

‘Brendan zei dat hij wilde testen of de verhalen in de krant waar waren dat honden altijd de weg naar huis kunnen terugvinden, ook al is dat kilometers ver. Hij zei dat hij het absolute tegenbewijs had geleverd.’

Ik keek weer om me heen. Het gezelschap aan tafel was stil. Iedereen had meegeluisterd.

‘Wat wreed,’ zei een vrouw aan het andere eind.

‘Ik geef toe dat het verhaal minder leuk is dan ik dacht,’ zei David. ‘Die vent werd altijd als een grapjas afgeschilderd, maar als je het slachtoffer bent, piep je wel anders. Het is leuker om het te horen.’ Hij keek schichtig rond. ‘Of misschien is het nog leuker om het helemaal niet te horen.’ De andere mensen hervatten hun gesprek. David boog zich naar me toe en zei zachtjes: ‘Je kan zo iemand maar beter niet tegen je hebben. Als dat zo is, draai je raampje dan maar dicht, als je begrijpt wat ik bedoel.’

‘Ik snap niet dat je met zo iemand bevriend kan zijn,’ zei ik.

‘Ik zei toch al dat ik hem niet zo goed kende?’ zei David een beetje beschaamd.

‘Ik vind dat psychotisch gedrag.’

‘Sommige verhalen waren een beetje te dol, maar ik vond hem best geschikt toen ik hem ontmoette. Ik kende de mensen niet met wie hij die grappen had uitgehaald. Maar goed, jij weet meer dan ik. Jij hebt… nou ja, jij hebt verkering met hem gehad.’

Met hem geneukt. Dat wilde David zeggen. Ik haalde diep adem. Ik kon me niet meer beheersen. Ik was woedend, maar wist niet precies op wie ik die woede moest richten. Ik probeerde kalm te blijven.

‘Ik wou dat ik die zogenaamd grappige verhalen over Brendan had gehoord voordat ik die affaire met hem had.’

‘Misschien was je dan afgehaakt.’

‘Natúúrlijk was ik dan afgehaakt.’

‘Je bent een grote meid,’ zei David. ‘Je mag zelf beslissen met wie je in zee gaat.’

‘Ik wist die dingen niet,’ zei ik. ‘Jezus christus, ik dacht dat we allemaal vrienden waren. Ik voel me net iemand die een auto heeft gekregen waarvan de remmen het niet doen.’

‘Zo is het niet gegaan. Ik herinner me nog dat je met hem praatte. Ik hoorde pas later dat jullie iets hadden samen.’

‘Vond je ons een leuk stel?’

‘Ik zou hem niet voor je uitgekozen hebben, Miranda. Misschien had iemand je kunnen waarschuwen. Maakt het wat uit? Je zei net dat je hem nooit meer zag.’

‘Het maakt wel uit, vind ik,’ zei ik. ‘Weet je wat ik zie? Ik zie een groep mensen die ik als vrienden beschouwde, en die kijken toe terwijl ik aan de praat raak met iemand die een auto met hondenpoep heeft volgestouwd omdat hij een nul had gekregen.’

‘Sorry,’ zei David. ‘Ik dacht er op dat moment niet bij na.’

‘Van wie was hij een vriend?’

‘Wat?’

‘Je zei dat hij een oude vriend was van een van de jongens. Wie dan?’

‘Waarom wil je dat weten?’

‘Daarom.’

David dacht even na.

‘Jeff,’ zei hij. ‘Jeff Locke.’

‘Heb je z’n nummer?’

David glimlachte flauwtjes.

‘Wil je contact met hem?’

Ik keek hem aan. Het lachje verdween. Hij begon in zijn zakken te zoeken.