14
‘Nick,’ begon ik.
‘Hmm?’
We liepen op de Heath, terwijl we knisperige goudbruine bladeren voor ons uit schopten. De bomen waren bijna kaal, er hing een flets zonnetje laag aan de hemel. Het was nog geen vier uur, maar de klok was die nacht een uur teruggezet, zodat het eerder donker werd. Mijn koude hand lag in zijn warme hand, mijn adem dampte. We hadden in een bistro bij hem in de buurt geluncht – pompoensoep met knapperig brood en allebei een glas wijn – en later op de avond zouden we naar een feestje gaan van een vriend van hem die ik nog niet had ontmoet. Daarna zou ik bij hem blijven slapen, al wist hij dat nog niet. Ik had mijn tandenborstel en een schoon slipje in mijn tas.
‘Ik dacht misschien…’
‘Ja?’
Ik hield mijn pas in.
‘Nou, je weet dat Kerry en Brendan nog langer moeten blijven?’
‘Je wil vanavond liever bij mij slapen dan andersom? Bedoel je dat?’
‘Ook, ja, maar…’
‘Ik wou dat al voorstellen. We moeten ons een beetje kunnen afzonderen, toch?’ Hij klemde zijn hand steviger om die van mij.
‘En als ik nou bij jou introk zolang ze er nog zijn?’
Toen ik naar hem opkeek, zag ik nog net dat hij even zijn wenkbrauwen fronste en dat zijn mond vertrok.
‘Laat maar, geen goed plan,’ zei ik, terwijl hij op hetzelfde moment zei: ‘Als het echt móét…’
‘Ik had het niet moeten vragen.’
‘Natuurlijk wel,’ zei hij, gemaakt hartelijk. ‘Maar je weet hoe klein mijn appartement is, en het is een beetje snel allemaal, hè, maar echt, als het…’
‘Nee, vergeet het maar.’
Hij vergat het niet. En ik vergat het ook niet, dat glimpje van schrik en afkeuring, dat korte ogenblik waarin al onze twijfels samenkwamen. Op dat moment wist ik wat ik al een tijdje wist, in elk geval sinds Venetië, namelijk dat het niet lang zou duren. Het zou nooit menens worden, maar een leuk tussendoortje. We waren verliefd geworden, overspoeld door een snel geluk, zoals je een griepje voelt opkomen. We hadden samen nachten doorgehaald en hadden elk afzonderlijk aan elkaar gedacht, denkend aan wat de ander had gezegd en gedaan, verlangend naar de volgende keer dat we weer in elkaars armen konden liggen. Een week of langer hadden we misschien gedacht dat we voor elkaar bestemd waren. Maar nee, het zou voorbijgaan. Niet vandaag, niet deze week, maar binnen niet al te lange tijd, omdat de vloedgolf die over ons heen was gekomen weer was weggeëbd en maar een paar stukken wrakhout op het strand had achtergelaten.
De tranen sprongen in mijn ogen en ik begon sneller te lopen, zodat Nick achterbleef. Ik wist dat ik niet hém zou missen, maar eerder het samenzijn met iemand. Snel uit je werk naar huis gaan, je verheugend op wat er zou komen. Samen dingen bedenken. Wakker worden en je energiek en opgeruimd voelen. Begeerd worden. Mooi zijn. Verliefd zijn. Daar mocht geen einde aan komen. Ik knipperde heftig en probeerde het gevoel van zelfmedelijden weg te duwen.
‘Kom,’ zei ik. ‘Het wordt steenkoud.’
‘Luister nou, Miranda, als je echt bij mij wil komen…’
‘Nee.’
‘…dan is dat prima.’
‘Nee, Nick.’
‘Ik begrijp niet waarom je opeens zo beledigd doet, alleen maar omdat ik niet meteen…’
‘Niet doen,’ zei ik. ‘Alsjeblieft.’
‘Wat?’
‘Dat weet je best.’
‘Nee.’ Hij tuitte zijn lippen.
Plotseling kreeg ik het onheilspellende gevoel dat als we met dit getouwtrek doorgingen, alles er nu uit zou komen en ik vanavond alleen zou zijn.
‘Laten we lekker samen in bad gaan,’ zei ik. ‘Oké?’
‘Goed.’
‘Mag ik vannacht bij je slapen?’
‘Natuurlijk. Dat wil ik heel graag. En als je wilt blijven…’
Ik legde mijn hand op zijn mond. ‘Sst.’
‘Laura?’
‘Miranda? Hoi.’ Er klonk muziek op de achtergrond en Tony riep iets. Ik kreeg heimwee naar mijn huis, waar Kerry en Brendan bij de tv zaten te eten. Ik had gezegd dat ik bij vrienden langsging, maar dat was niet waar, ik zat te kleumen in een kil cafeetje en dronk een tweede kop sterke koffie, verlangend naar warmere kleren.
‘Bel ik ongelegen?’
‘Helemaal niet. We gaan zo eten, maar dat geeft niet.’
‘Ik moet je om een gunst vragen.’
‘Zeg het maar.’
‘Het is nogal een grote gunst. Zou ik bij jou kunnen logeren?’
‘Logeren?’ Ik hoorde een hard gekraak, alsof ze een stuk wortel of appel afbeet. ‘Natuurlijk. Vanavond, bedoel je? Er is toch niks?’
‘Nee. Ja. Er is niks. Niet echt. En het hoeft niet per se vanavond, morgen of overmorgen is ook goed. Het is maar voor een paar dagen.’
‘Wacht even, hier begrijp ik niets van. Ik kan je trouwens nauwelijks verstaan en de pan kookt over. Momentje.’ Ze ging even weg en daarna werd de muziek zachter gezet. ‘Ik ben er weer.’
Ik haalde diep adem. ‘Het huis van Kerry en Brendan gaat niet door. Joost mag weten waarom niet, maar het gevolg is dat ze niet weg kunnen, dus moet ik weg.’ Ik merkte dat ik harder ging praten. ‘Ik móét daar weg, Laura, anders bega ik een ongeluk. Ik steek een mes tussen z’n ribben of ik giet kokend water…’
‘Ik snap het,’ zei Laura.
‘Het klinkt idioot, dat weet ik heus wel.’
‘Een beetje. Hoe lang wil je blijven?’
‘Een paar dagen maar.’ Ik slikte en klemde mijn mobieltje in mijn hand. Een jonge vrouw met kaalgeschoren schedel kwam mijn tafeltje afvegen, tilde de twee kopjes op en zette ze weer neer. ‘Hoop ik. Ik heb geen idee. Een paar dagen of een week of zo. Niet meer.’ Dat hadden Kerry en Brendan me verzekerd. Nu stond mijn huis vol met hun spullen en ik ging weg en zij niet. Ik had zin om te brullen van woede. ‘Vindt Tony dat goed, denk je?’ vroeg ik.
‘Daar gaat hij helemaal niet over,’ zei Laura opstandig. ‘Maar natuurlijk kan je komen. Morgen dan?’
‘Als dat uitkomt.’
‘Prima. Jij zou dat ook voor mij doen.’
‘Absoluut,’ zei ik heftig. ‘Ik zal je niet in de weg lopen. En Tony ook niet.’
‘Het is wel een beetje drastisch, Miranda.’
‘Het is een soort allergie,’ zei ik. ‘Als ik maar niet bij hem in de buurt ben, heb ik nergens last van.’
‘Hmm,’ zei Laura.
Ik had geen zin in nog een kop koffie, maar het was te vroeg om al naar huis te gaan. Ik slenterde over straat tot ik bij de bagelwinkel kwam, die vierentwintig uur per dag open was. Ik kocht er een met zalm en crème fraîche en at de nog warme bagel buiten op, terwijl er een stroom mensen voorbijliep. Het was zondagavond, en waarschijnlijk waren ze op weg naar huis, waar hun een warm bad en warm eten en hun eigen bed wachtten.
‘Het leek me beter zo,’ zei ik tegen Brendan en Kerry. ‘Jullie moeten ook met z’n tweetjes kunnen zijn.’
Kerry zat aan de keukentafel met haar handen onder haar kin en keek me strak aan. Ze zag er niet meer zo stralend gelukkig uit. Haar gezicht had een geknepen en schichtige uitdrukking, zoals vroeger toen het nog niet zo goed met haar ging. Voordat Brendan op de proppen kwam en haar het gevoel gaf dat ze bemind werd.
‘Dit kan toch niet, Miranda,’ zei ze. ‘Begrijp je dat dan niet? We kunnen jou toch niet je eigen huis uit jagen?’
‘Ik heb alles al geregeld.’
‘Als Miranda dat nou wil,’ zei Brendan zachtjes.
‘Vind je het zo vreselijk dat wij hier zijn?’
‘Daar gaat het niet om. Het leek me gewoon de beste oplossing.’
‘Doe maar wat je wilt,’ zei ze. ‘Dat doe je toch altijd al.’ Toen stond ze op en liep de kamer uit, waarbij ze de deur met een klap achter zich dichtdeed. We hoorden de voordeur dichtslaan.
‘Wat speel jij nou voor spelletje?’ vroeg Brendan op een afschuwelijk zoetsappige toon. Hij kwam naar me toe en boog zich over me heen.
‘Hoezo?’
‘Je wil het maar niet begrijpen, hè?’ ging hij verder. ‘Je wint het toch nooit. Kijk maar.’ Hij pakte een glas waar nog limoensap in zat en sloeg er hard mee op tafel, zodat het sap alle kanten uit spetterde en de scherven door de lucht vlogen.
‘O jezus,’ zei ik. ‘Wat nou weer?’
‘Kijk maar,’ zei hij weer en hij ging zitten en begon met het kapotte glas in zijn hand te draaien. ‘Ik win altijd. Ik kan namelijk dingen verdragen waar jij niet tegen kan.’
‘Jezus, wat doe je nou?’
‘Hmm?’ Hij glimlachte naar me, maar zijn gezicht was doodsbleek geworden.
‘Je bent gek! Jezus!’
Ik greep zijn vuist vast en probeerde het glas uit zijn hand te rukken. Er sijpelde bloed tussen zijn vingers door, dat over mijn pols liep.
‘Eerst netjes vragen of ik wil ophouden.’
‘Je bent gestoord.’
‘Vraag dan of ik wil ophouden.’
Ik keek naar het bloed dat over zijn hand stroomde. Ik hoorde de voordeur weer opengaan en Kerry’s voetstappen naderbij komen. Ik hoorde haar zeggen dat het haar speet dat ze zo boos was weggestormd, maar toen stokte ze en begon keihard te gillen. Brendan glimlachte nog steeds naar me. Het zweet stond op zijn voorhoofd.
‘Hou op!’ riep ik. ‘Hou op!’
Hij spreidde zijn vingers en schudde de scherven op tafel. Een plasje bloed vormde zich in de palm van zijn hand en druppelde op de tafel.
‘Zie je wel?’ zei hij en toen viel hij flauw.
In het ziekenhuis kreeg Brendan twaalf hechtingen en een tetanusprik. Zijn hand werd verbonden en hij moest om de vier uur een paracetamol nemen.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Kerry voor de zoveelste keer.
‘Een ongeluk,’ zei Brendan. ‘Stom, hè? Mirrie kon er niets aan doen. Het was echt mijn schuld.’
Ik probeerde iets te zeggen. ‘Het was niet…’ begon ik. ‘Het ging niet…’ Toen bleef ik steken, stikkend in al die dingen die ik niet kon zeggen omdat niemand me zou geloven. Ik wist niet eens meer of ik mezelf geloofde. ‘Ach, krijg de pest,’ zei ik, vooral tegen mezelf.
Brendan had een dromerige, tevreden glimlach op zijn gezicht. Zijn hoofd lag op Kerry’s schouder en zijn verbonden hand op haar schoot. Zijn overhemd zat vol bloedvlekken.
‘Jullie moeten het weer goedmaken, meisjes,’ zei hij. ‘Het was een stomme ruzie. Het is heel lief van Mirrie dat ze haar huis een tijdje beschikbaar stelt aan ons, hoor Kerry.’
Kerry streek zijn haar van zijn voorhoofd. ‘Weet ik heus wel,’ zei ze zachtjes. Ze keek naar mij. ‘Oké,’ zei ze. ‘Dank je wel.’ Toen keek ze weer naar Brendan alsof hij een oorlogsheld was of zoiets.
‘Dat soort dingen gebeurt nou eenmaal in families,’ zei Brendan en hij sloot zijn ogen. ‘Dat soort gekibbel. Ik wil alleen maar dat iedereen gelukkig is.’
Ik liet Kerry met hem alleen, met zijn verbonden hand in die van haar, en ging naar huis om mijn tas te pakken.