Hoofdstuk Vier
De zon kwam op boven het Meer der Stilte, en op het Gewijde Eiland liep een lange processie van vrouwen, gekleed in het zwart, met donkere mantels over hun hoofden en het sikkelvormige mes van de priesteres aan hun riem. Ze bewogen als een lange slang vanaf de tempel, die de vorm van een bijenkorf had, langs de kust naar de huizen waar ze woonden.
De priesteres Liriël, die in de wereld ooit bekend was geweest als Carlina, dochter van koning Ardrin, liep zwijgend tussen hen in, terwijl ze in gedachten nog steeds het ochtendgebed hoorde: 'Uw nacht, Moeder Avarra, maakt plaats voor dageraad en de heldere dag. Maar op een dag, o Moeder, zal alles terugkeren tot uw duisternis. Terwijl wij uw genadige werken doen in het licht, laat ons nooit vergeten dat alle licht ooit zal verdwijnen tot de duisternis overblijft...'
Maar terwijl ze naar de eetzaal van de priesteressen liepen, een groot, gepleisterd gebouw, richtte Carlina's gedachten zich op andere zaken. Het was haar beurt om in de hal te helpen. Ze hing haar zware, donkere mantel aan een haak in de hal en liep de grote, donkere keuken binnen, waar ze zich in een wit schort hees dat haar zwarte tuniek en rok geheel bedekte, bond een witte doek om haar haren en begon de pap uit te delen die de hele nacht in een grote ketel boven het vuur had staan pruttelen. Toen alle pap in de houten kommen was geschonken, sneed ze lange sneden brood die ze op een houten blad legde, vulde kleine potjes met boter en honing en zette die op regelmatige afstand op de tafel, en terwijl de vrouwen in het zwart aanschoven, liep ze tussen hen door met kannen koude melk en hete schorsthee. Bij het ontbijt was het toegestaan om te spreken, hoewel de andere maaltijden in meditatieve stilte werden gebruikt. De vrouwen aan de tafel lachten vrolijk en kletsten. De rest van de dag zouden ze grotendeels moeten zwijgen, dus dit moment werd extra gewaardeerd. Ze giechelden en roddelden zoals alle vrouwen in alle koninkrijken. Eindelijk was Carlina klaar met serveren, en ze nam haar vaste plaats in aan de tafel.
'...maar er is nu een nieuwe koning in Marenji,' zei een van de zusters links van haar, tegen een derde, 'en het is niet genoeg dat ze nu belasting moeten betalen aan de koning, maar ze hebben ook nog iedere gezonde man die wapens kan dragen, opgeroepen om tegen de Hasturs te vechten in het leger van de opperbevelhebber. Koning Alaric is nog maar een jongen, zeggen ze, maar de bevelhebber van zijn leger was ooit een beruchte bandiet. Ze noemden hem de Kilghardwolf, en nu is hij opperbevelhebber. Ze zeggen dat hij vreselijk is; hij heeft Hammerfell veroverd, en Sain Scarp, en de vrouw die leer kwam brengen voor schoenzolen vertelde me dat ook Serrais is gevallen. En nu hij over de Vlakte van Valeron marcheert, zal hij weldra alle honderd koninkrijken opzetten tegen de Hasturs...'
'Dat lijkt me bijna godslasterlijk,' zei Moeder Luciëlla, die zo oud was - zeiden ze - dat ze zich de regering van de oude Hasturkoningen nog kon herinneren. 'Wie is die opperbevelhebber? Heeft hij dan helemaal geen Hasturbloed?'
'Nee. Ze zeggen dat hij gezworen heeft het koninkrijk uit handen van de Hasturs te slaan,' zei de eerste spreker, 'en alle Honderd Koninkrijken erbij. Hij is de halfbroer van de koning, en hij is de echte heerser, wie er dan ook op de troon zit. Zuster Liriël,' vroeg de priesteres, 'komt u niet van het hof van Asturias? Weet u wie deze man kan zijn, de man die ze de Kilghardwolf noemen?'
Carlina schrok omdat ze bijna 'ja' had gezegd voordat ze zich herinnerde wie ze was en waar ze was; op strenge toon antwoordde ze: 'U had beter kunnen weten, Zuster Anya. Wie ik ook was voor ik hier kwam, ik ben nu slechts Zuster Liriël, priesteres van de Duistere Moeder.'
'Doe niet zo flauw,' pruilde Anya. 'Ik dacht dat u het juist wel interessant zou vinden om nieuws over uw vaderland te horen, en dat u deze opperbevelhebber misschien wel kent!'
Het moet Bard zijn, dacht Carlina. Het kan niemand anders zijn. Hardop zei ze fel: 'Ik heb geen ander vaderland meer dan het Gewijde Eiland!' en ze stak haar lepel met een heftig gebaar in de pap.
Nee. Ze had nu geen enkele interesse meer voor wat er voorbij het Meer der Stilte gebeurde. Ze was nu niemand meer of minder dan een priesteres van Avarra, en wilde dat de rest van haar leven ook blijven. 'Dat kunt u nu wel zeggen,' zei Zuster Anya, 'maar toen die gewapende mannen kwamen, een halfjaar geleden, vroegen ze om u, en riepen uw oude naam. Denkt u dat Moeder Ellinen niet wist dat u ooit Carlina heette?'
De klank van de naam raakte een gevoelige snaar. Carlina, Zuster Liriël, stond nijdig op. 'U weet heel goed dat het verboden is de wereldse naam uit te spreken van hen die hun toevlucht hier gezocht hebben en gevonden hebben onder de mantel van de Moeder! U hebt een regel van de tempel gebroken. Als uw meerdere beveel ik u om uzelf straf op te leggen!'
Anya staarde haar met grote ogen aan. Toen ze zag hoe boos Carlina was, liet ze haar hoofd zakken, stond op en knielde op de stenen vloer neer. 'Ik bied u nederig en in het openbaar mijn verontschuldigingen aan, zuster. En ik veroordeel mijzelf tot een halve dag onkruid steken tussen de stenen van het tempelpad, zonder een ander middagmaal dan water en brood. Is dat voldoende?'
Carlina knielde naast haar neer. Ze zei: 'Het is te streng. Eet gewoon een lunch, kleine zuster, en ik zal je helpen met het steken zodra ik mijn plichten in het Huis der Zieken heb voltooid, want ook ik was schuldig, omdat ik driftig werd. Maar in de naam van de Godin, lieve zuster, ik smeek je om het verleden verborgen te laten onder haar mantel, en die naam nooit meer uit te spreken.'
'Zo zij het,' zei Anya terwijl ze opstond, haar papkom en beker pakte, en naar de keuken verdween.
Carlina volgde met haar eigen serviesgoed en probeerde uit alle macht de frons die ze op haar voorhoofd voelde weg te denken. De klank van de naam die ze had afgezworen - voorgoed, hoopte ze - had haar meer aangegrepen dan ze had willen zeggen, en had emoties opgeroepen die ze lang geleden van zich had afgezet. Ze had hier vrede gevonden, gezelschap, nuttig werk. Ze was gelukkig hier. Toen Bard met zijn leger was gekomen, had ze zich niet echt zorgen gemaakt; ze had erop vertrouwd dat Avarra haar zou beschermen, en ze was er ook nu van overtuigd dat die bescherming nog altijd doorwerkte. Haar zusters zouden haar beschermen, net als de spreuken die ze op het water van het meer hadden gelegd.
Nee, ze was niet bang geweest. Laat Bard heel Asturias innemen, alle Honderd Koninkrijken, het was haar om het even, hij was uit haar hoofd verdwenen, samen met alles wat hij ooit zou hebben kunnen betekenen. Toen was ze een meisje geweest, nu was ze een vrouw, een priesteres van Avarra, en ze was veilig binnen de muren van haar uitverkoren woonplaats.
Zuster Anya was begonnen met het moeilijke werk aan het stenen pad, dat inderdaad nodig gedaan moest worden, maar dat zo zwaar was dat ze het aan niemand konden opdragen. Het werk moest wachten tot iemand het uit vrije wil deed, als straf voor een gebroken regel of een echte of ingebeelde faux pas. Of zo af en toe als uitlaat voor overtollige energie. Carlina wist dat zij uitkeek naar het zware lichamelijke werk van het lostrekken van het stevig verankerde raaigras dat de stenen van het pad uit hun verband duwde. Ze kon haar angsten en zorgen van zich af zetten met het vermoeiende, zware werk van tillen en omdraaien van stenen, uitrukken van gras en doornstruiken. Maar ze was nog niet vrij om aan deze rustgevende, monotone taak te beginnen; het was haar dag om voor de zieken te zorgen. Ze trok het schort uit en hing het op, zette haar servies neer voor de jonge novices die de afwas deden, en ging aan het werk.
Sinds ze jaren geleden voor het eerst voet op het Eiland der Stilte had gezet, had ze veel geleerd over genezing, en inmiddels was ze een van de meest getalenteerde helerpriesteressen van de tweede rang. Ze wist dat ze op een dag een van de besten zou zijn, en dat men haar de taak zou toevertrouwen om haar kennis over te dragen op anderen. Dat ze dit werk nu nog niet deed, kwam alleen maar omdat ze er nog te jong voor was. Deze gedachte kwam niet voort uit hoogmoed, maar uit een realistisch besef van de vaardigheden die ze had geleerd sinds ze hier was aangekomen, vaardigheden waarvan ze thuis in Asturias nooit vermoed had dat ze bestonden, aangezien er niemand aan het hof was geweest die haar talenten had herkend en haar had aangemoedigd er iets mee te doen.
Eerst kwamen de routinegevallen aan de beurt. Een novice had zich gebrand aan de papketel. Carlina verbond de wond met olie en gaas en las haar de les over voorzichtigheid en aandacht bij het werk houden. 'Meditatie is nuttig,' zei ze streng, 'maar niet terwijl je boven het vuur bezig bent met hete ketels, dat is niet het moment om te dagdromen of te bidden. Je lichaam behoort de Godin toe. Het is jouw taak ervoor te zorgen, maar het is haar eigendom. Begrijp je dat, Lori?' Ze zette thee voor een van de moeders die hoofdpijn had en een jonge novice die last had van kramp, ging op bezoek bij een van de heel oude priesteressen die langzaam, zonder zich er zelf van bewust te zijn, wegzakte naar een kalme, pijnloze dood - voor haar kon ze weinig anders doen dan haar hand strelen, want de oude vrouw kon haar niet langer zien of herkennen - en ze gaf een voorraad zalf aan een priesteres die in de stallen werkte, omdat er een koe op haar voet was gaan staan.
'Smeer dit op uw voet, zuster, en denk er in het vervolg aan dat het dier te stom is om te leren om uw voeten heen te stappen. Het is aan u om zo verstandig te zijn uw voeten uit de weg te houden. En blijf een dag of twee bij de dieren vandaan. Moeder Allida zal vandaag waarschijnlijk sterven; u kunt bij haar gaan zitten om haar hand vast te houden en tegen haar te spreken als ze rusteloos wordt. Misschien heeft ze nog een helder moment vlak voor het einde. Als dat zo is, laat Moeder Ellinen dan ogenblikkelijk halen.'
Toen ging ze naar het Vreemdelingenhuis, waar ze twee keer per tiendag de zieken ontving die de hulp van de priesteressen van Avarra zochten, meestal nadat het kruidenvrouwtje in hun eigen dorp hen niet had kunnen helpen.
Drie vrouwen zaten zwijgend naast elkaar op een bank. Ze gebaarde naar de eerste haar te volgen, een klein kamertje in.
'In de naam van Avarra,' zei de vrouw. Ze was klein, vrij knap maar een beetje verlopen. 'Ik ben al zeven jaar getrouwd en ben nog nooit zwanger geweest. Mijn echtgenoot houdt van mij, en hij aanvaardt dit als de wil van de goden, maar zijn moeder en vader - we wonen op hun land - hebben gedreigd dat ze hem zullen dwingen van mij te scheiden en een vruchtbare vrouw te zoeken. Ik... ik...' ze barstte in snikken uit en stamelde: 'Ik heb aangeboden om een kind te verzorgen of te adopteren als hij dit bij een andere vrouw verwekt, maar zijn familie wil dat hij met een vrouw trouwt die hem veel kinderen kan baren. En ik... ik hou van hem,' zei ze, en toen viel ze stil.
Carlina vroeg zacht: 'Wil je werkelijk kinderen? Of zie je het slechts als een plicht tegenover je echtgenoot, een manier om zijn liefde en aandacht vast te houden?'
'Allebei,' zei de vrouw, terwijl ze haar ogen afveegde aan de rand van haar sluier. Carlina, die haar laran gebruikte om de ondertoon in haar antwoord te kunnen peilen, voelde dat de vrouw het meende toen ze huilend zei: 'Ik heb hem gezegd dat ik voor zijn zoons bij welke andere vrouw dan ook zou zorgen. We hebben nu een baby van zijn zuster onder onze hoede, en ik heb ontdekt dat ik gek ben op kleine kinderen... Ik zie de andere vrouwen met kindjes aan de borst en ik wil er ook een, o, ik wil er zo graag ook een. U hebt een gelofte van kuisheid afgelegd, u kunt niet beseffen hoe erg het is om andere vrouwen te zien met hun zuigelingen en te weten dat je ze nooit zelf zult krijgen - ik hou van mijn pleegkind, maar ik wil zo graag zelf een kind baren, en ik wil bij Mikhail blijven...'
Carlina dacht even na en zei: 'Ik zal zien wat ik kan doen.' Ze vroeg de vrouw om op een lange tafel te gaan liggen. De vrouw keek haar nerveus aan, en Carlina, die nog altijd in contact was met haar bewustzijn, begreep dat ze al eerder had geleden onder pijnlijke ingrepen door de diverse vroedvrouwen die geprobeerd hadden haar te helpen.
'Ik doe u geen pijn,' zei Carlina, 'ik hoef u niet eens aan te raken; maar u moet heel kalm en stil blijven liggen en niets zeggen.' Ze pakte de sterrensteen die om haar hals hing en liet haar bewustzijn diep in het lichaam van de vrouw zakken, tot ze na enige tijd de blokkade vond die zwangerschap tegenhield; ze liet zichzelf nog dieper zakken, tot in de zenuwen, de weefsels, tot ze bijna cel voor cel de blokkade ongedaan wist te maken.
Toen gebaarde ze dat de vrouw weer kon gaan zitten.
'Ik kan niets beloven,' zei ze, 'maar er is nu geen enkele reden meer waarom u geen kind zou kunnen krijgen. U zei dat uw echtgenoot kinderen heeft bij andere vrouwen? Dan bent u waarschijnlijk binnen een jaar zwanger.' De vrouw begon haar uitvoerig te bedanken, maar Carlina legde haar het zwijgen op.
'U hoeft mij niet te bedanken. Dank de Moeder Avarra,' zei ze. 'En als u een oude vrouw bent, zorg dat u zelf een onvruchtbare vrouw nooit verwijten maakt, of haar straft voor haar onvruchtbaarheid. Het kan goed zijn dat het haar schuld niet is.'
Ze was blij, toen ze de vrouw zag vertrekken, dat ze een lichamelijke blokkade had gevonden. Als er niets te vinden was, moest ze aannemen dat de vrouw in werkelijkheid geen kinderen wilde, en met een laran waarvan ze zelf meestal niet eens wist dat ze die had, de bevruchting blokkeerde - of dat de echtgenoot van de vrouw steriel was. Weinig vrouwen - en nog minder mannen - konden geloven dat een viriele man toch steriel kon zijn. Enkele generaties geleden, toen de mensen nog aan groepshuwelijken deden, en vrouwen kinderen baarden van diverse mannen, was het simpeler geweest; het was gewoon een kwestie van een timide, verlegen vrouw aanmoedigen met enkele andere mannen te slapen, misschien tijdens een festival, zodat de vrouw in alle eerlijkheid kon geloven dat het kind verwekt was door de man die ze had uitverkoren. Maar nu, omdat de vererving zo sterk afhing van bewijsbaar vaderschap, had ze vaak de onplezierige taak om een vrouw te moeten aanraden haar onvruchtbaarheid te accepteren, of een minnaar te nemen en de woede van haar echtgenoot te riskeren. De oude manier, dacht ze, was veel verstandiger.
De tweede vrouw had ook een vruchtbaarheidsprobleem. Dit verbaasde Carlina niet, aangezien dit het soort problemen was waarvoor vrouwen meestal de raad van de Godin zochten.
'Wij hebben drie dochters, maar al onze zonen zijn gestorven, op de jongste na,' zei de vrouw. 'Mijn man is boos op me, omdat ik al vijfjaar geen nieuwe kinderen heb gebaard, en hij noemt me waardeloos...'
Het oude verhaal, dacht Carlina, en ze vroeg: "Vertel eens eerlijk, wilt u zelf nog een kind?'
'Als mijn echtgenoot tevreden zou zijn, zou ik het ook zijn,' zei de vrouw beverig. 'Want ik heb acht kinderen gebaard, en vier zijn nog in leven, en onze zoon is gezond en al zes jaar oud. En onze oudste dochter is al oud genoeg om zelf te trouwen. Maar ik kan zijn boosheid niet verdragen...'
Carlina zei streng: 'U moet hem zeggen dat het de wil van Avarra is; en hij moet haar danken voor haar genade dat ze u een enkele zoon heeft laten behouden. Hij moet blij zijn met de kinderen die hij heeft, want het is niet u die hem meer kinderen ontzegt, maar de Moeder zelf die heeft besloten dat u genoeg gedaan heeft door zoveel kinderen te baren.'
De vrouw kon de opluchting in haar ogen niet verbergen. 'Maar hij zal boos worden, en misschien slaat hij me wel...'
'Als hij dat doet,' zei Carlina, die een glimlach niet kon onderdrukken, 'dan draag ik u op, in de naam van Avarra, om een stok uit het vuur te pakken en hem op zijn hoofd te slaan; en geef hem maar een extra mep namens mij.' Ze voegde er ernstiger aan toe: 'Herinner hem eraan dat de goden hem zouden kunnen straffen als hij hen loochent. Hij moet de zegeningen die hij heeft ontvangen, koesteren en niet te veel eisen.'
De vrouw bedankte haar en Carlina dacht verdoofd: Genadige Moeder van Allen! Acht kinderen, en toch is ze bereid om er nog meer te krijgen?
De laatste vrouw was in de vijftig, en toen ze naar de kleine kamer werd geroepen, vertelde ze Carlina verlegen dat ze weer was gaan bloeden, terwijl ze daar al jaren te oud voor was. Ze was mager en bleek en had een slechte kleur, en voor de eerste keer moest Carlina, nadat ze veel vragen gesteld had, een lichamelijk onderzoek doen naast het onderzoek met de sterrensteen. Toen zei ze: 'Ik heb niet de vaardigheden die nodig zijn om uw probleem zelf te behandelen; u zult over een tiendag terug moeten komen om een van de Moeders te spreken. Ondertussen kunt u deze thee drinken...' Ze gaf haar een pakje. 'Hiervan wordt de pijn minder, en u zult minder bloed verliezen. Probeer goed te eten en wat aan te komen zodat u genoeg kracht heeft voor de behandelingen die nodig zullen zijn.'
De vrouw ging weg met het pakje kruidenthee stevig in haar handen geklemd, en Carlina zuchtte terwijl ze nadacht over wat de vrouw waarschijnlijk te wachten stond. Het zou kunnen dat haar baarmoeder verwijderd moest worden om verdere problemen te voorkomen, maar slechts de beste genezers konden bepalen of een dergelijke ingreep nut zou hebben of dat het de lijdensweg van de vrouw alleen maar zou verlengen. Als ze niet te helpen was, zou de Hogepriesteres haar een ander pakketje thee geven, deze keer met een langzaam vergif waardoor ze zou sterven voordat de pijn haar alle menselijkheid en waardigheid zou ontnemen. Ze haatte het als ze dit vonnis moesten geven; maar Avarra's genade hield ook in dat ze de dood vergemakkelijkten voor mensen voor wie de dood toch onvermijdelijk was. De hele middag, terwijl ze naast Anya werkte om het ruwe gras en de kromgegroeide doornstruiken te verwijderen die de stenen van het pad naar de tempel van hun plaats geduwd hadden, dacht ze over hen na, over de vrouwen die ze tevreden had weggestuurd en de vrouw die ze niet had kunnen helpen. Vlak voor de dienst bij zonsondergang werd ze bij de Moeder Ellinen geroepen.
'Moeder Amalie heeft in een visioen gezien,' zei ze tegen Carlina, 'dat we meer bescherming nodig hebben. We zullen weer aangevallen worden. En ik voorzie dat het weer om jou is dat ze hierheen zullen komen.' Ze klopte op Carlina's hand. 'Ik weet dat jij er niets aan kunt doen, Zuster Liriël. Er is veel kwaadaardigheid in de wereld, omdat de goden dit zo gewild hebben, maar de Moeder zal ons beschermen.'
Dat hoop ik maar, dacht Carlina huiverend. Dat hoop ik echt.
Maar het leek wel alsof ze ergens in de verte Bard haar naam hoorde uitspreken, en het dreigement dat hij haar ooit voor de voeten had geworpen.
Waarheen je ook gaat, waar je je ook voor me zult verbergen, Carlina, ik zal je vinden, of je dat nu wilt of niet...
'Carlina,' herhaalde Bard, 'mijn echtgenote. En ik kan het Eiland der Stilte niet bereiken. Maar jij wel, want jij bent immuun voor illusies, tenzij je ze oppikt van een ander wiens gedachten je kunt lezen, en dat zijn er niet veel. Je kunt het Eiland der Stilte bereiken en Carlina terughalen. Maar vergis je niet,' waarschuwde hij, 'ik weet dat wij vaak dezelfde vrouwen willen hebben, en ik heb je Melisendra gegeven. Maar ik zweer je, als je Carlina zelfs maar met een vingertop aanraakt, zal ik je vermoorden! Carlina is van mij, en waar ze zich ook verborgen houdt, ik zal haar vinden!'
En nu stond Paul aan de oever van het Meer der Stilte, en keek uit over het stille water. Verborgen in het riet had hij de veerboot bestudeerd, die vastzat aan een touw waarmee hij vanaf iedere kant kon worden binnengehaald, hoewel de boot als hij geladen was wel bijgestuurd moest worden. Hij zou de oude vrouw die het veer bediende, kunnen vermoorden; maar hij had gezien dat er iedere ochtend en avond twee vrouwen kwamen om haar te eten te geven, en een kruik wijn. Waarschijnlijk zouden ze argwaan krijgen als ze haar niet konden vinden. Hij dacht lang na, maar uiteindelijk liep hij, terwijl zij bezig was de priesteressen terug te roeien naar het eiland, naar haar hutje, waar hij de wijn mengde met een krachtige, kleurloze sterke drank. Ze zou veel te dronken worden om te weten wat er gebeurde, en als de priesteressen haar in die toestand vonden, zouden ze alleen maar denken dat ze haar gewone rantsoen wijn op had, maar er op de een of andere manier meer last van had. Tegen de tijd dat ze misschien zouden gaan vermoeden dat er iets in de wijn gezeten had, zou het te laat zijn om nog iets te kunnen doen. Als ze haar dood vonden, of vastgebonden, zouden ze echter meteen vermoeden dat er een indringer op het eiland was.
Dus wachtte hij tot ze terugkwam van het eiland en voor haar kleine hutje ging zitten om te eten en te drinken. Ze at smakelijk van het brood en het fruit dat de twee priesteressen voor haar achtergelaten hadden, en dronk er grote slokken wijn bij. Zoals hij al voorzien had, werd ze binnen de kortste keren duizelig en weldra strompelde ze naar binnen en viel daar op haar bed neer. Al snel lag ze te snurken, te dronken om nog wakker te kunnen worden. Paul knikte goedkeurend. Nu zouden ze, zelfs als ze merkten dat ze volkomen dronken was, weinig argwaan hebben. Tenslotte was de vrouw al oud, dus niemand kon van haar verwachten dat ze alcohol net zo goed verdroeg als een jonger persoon.
Hij stapte in de boot en roeide snel het meer over. De spookachtige stilte van het water en de donkere rietstengels maakten hem onrustig. Bard had hem heel in het kort iets verteld over de toverspreuken die over het meer lagen. Hij vond het meer deprimerend, en enkele malen voelde hij heel even een vreemd, duizelig gevoel, alsof hij de verkeerde kant op roeide. Maar hij keek naar de oever en naar het eiland dat tegen het water afstak, en ging door. Paul had in Bards gedachten de doodsangst gezien die hij had meegemaakt. Zelfs voor Carlina wilde Bard dit niet nogmaals doormaken, laat staan dat hij voet wilde zetten op een eiland waarvan men zei dat alle mannen die er kwamen, zouden sterven. Hij voelde zich steeds gedeprimeerder, alsof er een dreiging op hem afkwam die steeds groter werd, maar hij was gewaarschuwd en hij werd er niet uitzonderlijk nerveus van. Als hij een man van deze wereld was geweest, kwetsbaar voor de illusies en toverspreuken, zou hij inmiddels waarschijnlijk wartaal uitslaan van angst. Na wat hij in Bards gedachten en die van Melisendra had gezien, was Paul blij dat hij zelf immuun was.
De boot raakte de oever van het eiland, waar, zo had men Paul verteld, geen enkele man voet had gezet voor meer generaties dan men kon tellen. Hij voelde zich niet echt onder de indruk - wat betekenden hun religieuze taboes nu helemaal voor hem? Zelf had hij godsdienst altijd beschouwd als iets dat de priesters hadden uitgevonden om anderen in bedwang te houden en zelf een lui leventje te kunnen leiden. Maar eeuwenlange tradities hadden hun eigen kracht, en Paul had er niet veel zin in om die tegenover zich te krijgen.
Een vaak betreden pad, met struikjes aan weerszijden, leidde vanaf het strand omhoog. Paul liep erlangs, bleef in de schaduw van de bomen en verstopte zich achter een gebouw toen hij een paar vrouwen over het pad aan zag komen. Ze droegen donkere jurken en hadden scherpe, gekromde messen aan hun riem hangen; in Pauls ogen zagen ze er krachtig uit, bijna niet meer vrouwelijk. Hun gezichten waren smal, met sterke kinnen en grote, ruwe handen, en een vormeloos gewaad dat geen enkele vrouwelijke vorm onthulde. Hij vond hen griezelig. Hij had er helemaal geen trek in om door hen opgemerkt te worden, of meer van hen te zien dan strikt noodzakelijk. Een flits van herinnering kwam omhoog, iets dat hem vertelde dat de dood altijd het gevolg was van het bespioneren van vrouwelijke geheimen, en dat dit de reden was dat alle verstandige samenlevingen daarom vrouwelijke geheimen hadden uitgebannen.
'Ik dacht dat ik de boot hoorde,' zei de een.
'O, nee, hoor, Zuster Cassilda. Kijk maar, de boot ligt aan de overkant,' zei de tweede vrouw, en Paul was blij dat hij zo verstandig was geweest de boot terug te sturen met het touw. De tweede vrouw was een gezette, oude matrone, met een dubbele onderkin. Hij vroeg zich af wat zij hier te zoeken had - hij zou verwacht hebben dat een vrouw zoals zij ergens zou wonen waar ze haar dochters en schoondochters kon commanderen en haar kleinkinderen angst aanjagen. Hij kon zich maagdelijke priesteressen niet anders voorstellen dan als neurotische, mooie jonge vrouwen. Maar solide, gezette, capabel uitziende grootmoederlijke types? Op de een of andere manier deed het hele idee zijn hoofd tollen.
'Maar waar is Gwennifer?' vroeg de magere Zuster Cassilda, terwijl ze naar de lange paal greep waarmee het touw van de boot zat vastgebonden. Ze sloeg hard op de bel met het handvat van haar kleine mes. Maar er klonk geen geluid van de overzijde, en er was geen beweging te zien. 'Het is niets voor haar om in slaap te vallen tijdens haar werk. Zou ze misschien ziek zijn?'
'Het lijkt mij waarschijnlijker,' spotte een derde vrouw die tot dan toe haar mond had gehouden, 'dat ze haar tweedaagse rantsoen wijn achter elkaar heeft opgedronken en nu haar roes ligt uit te slapen!'
'Als dat zo is, is het geen doodzonde,' zei de eerste vrouw. 'Maar ik zou me beter voelen als ik de boot ophaalde en even ging kijken. Misschien is ze wel ziek, zonder dat iemand voor haar kan zorgen. Of misschien is ze gevallen en heeft ze iets gebroken, tenslotte is ze een oude vrouw, en die breken sneller iets. Ze zou daar dagen kunnen liggen voor de volgende groep pelgrims arriveert!'
'Als er zoiets zou gebeuren, zou ik het mezelf nooit vergeven,' zei de ander, en ze trokken aan het touw tot ze de boot aan de kant hadden. Daarna stapten ze in en begonnen naar de overkant te roeien. Paul sloop langs de kust omhoog, blij dat hij de oude vrouw niets had gedaan. Ze zouden haar daar stomdronken vinden, maar er was geen enkel teken dat erop wees dat iemand haar iets had aangedaan, of dat er iemand in de buurt was geweest. Hij had de oude vrouw in het geheel geen kwaad gedaan - hij had haar gewoon goed dronken gevoerd, en uit wat de vrouwen zeiden, kon hij opmaken dat het niet de eerste keer was dat ze te dronken was om op haar post te blijven.
Hij had zich ervan verzekerd dat geen van de drie vrouwen degene was die hij zocht. Bard had hem een portret van Carlina laten zien, en hem gewaarschuwd dat het een nogal geflatteerd beeld was, en al zeven jaar oud, maar hij wist zeker dat hij Carlina zou herkennen als hij haar zag. En hij voelde een vreemde, grimmige angst. Hij en Bard hadden de slechte gewoonte voor dezelfde vrouwen te vallen. Maar Bard had hem heel duidelijk gemaakt dat hij deze vrouw niet kon krijgen. Hij had genoeg van Bards gedachten gelezen om te weten dat Carlina iedere gedachte aan een andere vrouw voorlopig uit zijn hoofd kon verdrijven. Het was iets dat Paul nog nooit eerder in Bard had gevoeld: hij was geobsedeerd door Carlina, niet eens door de vrouw zelf, maar door het idee.
Almachtige God, dacht Paul, stel dat Carlina hetzelfde effect op mij heeft als ik haar zie; stel dat ik haar niet kan weerstaan!
Nu ja, dat zou alleen maar betekenen dat de onvermijdelijke confrontatie met Bard wat eerder zou komen, dat was alles.
Als hij de vrouw kon laten geloven dat hij Bard was, zou dat de zaak gemakkelijker maken? Of haatte en vreesde ze Bard net zoals Melisendra hem had leren haten en vrezen? Uit wat Bard had gezegd, leidde hij af dat ze als kind op elkaar gesteld geweest waren, dat ze verloofd waren en dat ze door wreedheid van de oude koning gescheiden waren. Maar als zij net zo graag terug naar hem wilde als hij haar terug wilde, waarom had ze zich dan hier verstopt onder de priesteressen van Avarra?
Hij kon doen alsof hij Bard was zolang het niet tegenover iemand als Melisendra was, die iedere nuance van Bards gedrag kende. Maar Carlina had geen enkele intieme ervaring met Bard. Paul wist uit de gedachten van zijn dubbelganger dat Bard en Carlina nooit verder gegaan waren dan enkele onschuldige zoenen - en zelfs daarvoor was het meisje teruggedeinsd. Als hij Carlina zo ver kon krijgen dat ze geloofde dat hij Bard was, zou de echte Bard stilletjes uit de weg geruimd kunnen worden, en dan had hij zijn vrijheid, en een koninkrijk...
Maar hij zou die ene niet hebben die alles de moeite waard zou maken voor hem. Als hij Melisendra bedroog, zou zij geen reden hebben om hem niet te verraden. En bovendien leek hij meer op Bard dan hij aanvankelijk gedacht had. Het hele idee dat hij een koninkrijk zou moeten besturen, leek hem vreselijk saai. Anders dan Bard hield hij ook niet van oorlog zonder echte reden, hoewel hij wel Bards talent in die richting leek te hebben. Voor Paul was oorlog niets meer dan een noodzakelijk voorspel om de zaken op orde te brengen, en hij zou zich dood vervelen als hij moest regeren over een ordelijk koninkrijk. Wat wilde hij dan wel? Vreemd genoeg had hij daar nooit eerder over nagedacht, evenmin als Bard, die als vanzelfsprekend leek te hebben aangenomen dat Paul als zijn dubbelganger ook dezelfde ambities moest hebben als hij.
Nu, dacht hij, als ik vrij was, zou ik met Melisendra weg willen, op ontdekkingsreis. Er is hier veel te zien. Misschien dat ik me op een dag ergens wil vestigen, kinderen wil opvoeden. En paarden; ik hou van paarden. Een plek waar de dingen begrijpelijk zijn voor mij, waar ik niet het soort problemen kan krijgen waardoor ik in die stasiskist terechtgekomen ben. Een wereld waar ik niet altijd tegen onmogelijke regels en wetten zou aanlopen.
Het was eigenlijk jammer dat het niet op die manier zou kunnen eindigen. Bard mocht het verdomde koninkrijk houden. Hij mocht ze alle honderd houden, wat hem betrof. Misschien dat hij Bard ervan kon overtuigen dat hij het meende - waarom niet, ze konden elkaars gedachten lezen, dus Bard zou hem wel moeten geloven! En als hij Carlina had, zou hij Melisendra niet langer willen hebben. Erlend misschien wel, maar Melisendra niet.
Alleen zou Bard nooit geloven dat hij veilig was zolang Paul nog leefde. Misschien kon hij Carlina vanaf het begin tot zijn bondgenoot maken; hij had nooit gedacht dat hij zo laag zou zinken dat hij vriendschap zou willen sluiten met een vrouw! Vrouwen waren alleen maar goed voor één ding, en dat was echt alles. Behalve bij Melisendra dan. Op de een of andere manier was er ook een vorm van vriendschap tussen hen.
Een geluid in de bosjes, op de treden van het pad, bracht hem weer terug in het hier en nu, en hij verborg zich weer in de schaduw van de struiken. Er kwamen drie vrouwen het pad over, en Paul zag toen hij voorzichtig om een struik heen keek, dat een van hen Carlina was.
Ze was bleek en mager, en zo klein dat ze nauwelijks tot zijn borst reikte. Haar haren waren achterover gekamd en bijeengebonden in een lange vlecht. Ze bewoog op dezelfde kalme, afstandelijke manier als alle andere priesteressen, en in de vormeloze jurk zag ze er onelegant uit. Paul staarde geschokt vanuit zijn schuilplaats. Dit - dit was prinses Carlina, de vrouw door wie Bard zo geobsedeerd was dat hij aan niets en niemand anders kon denken? En voor haar gaf hij de rijpe schoonheid van Melisendra op, die bovendien nog de moeder van zijn zoon was? Melisendra was knap, ze was geestig, intelligent, geschoold in laran, met alle elegantie die nodig was om aan het hof te leven als koningin, of ten minste de vrouw van de opperbevelhebber; ze had naast Bard gevochten. Paul had gedacht dat hij Bard goed kende, maar hij was diep geschokt door de wetenschap dat de verschillen groter waren dan hij ooit gedacht kon hebben.
Maar Bard wilde haar eigenlijk helemaal niet, bedacht Paul terwijl hij Carlina nakeek. Dat was niet mogelijk. Hij wist wat Bard wilde. Hij had Melisendra willen bezitten, tot deze zijn trots zo gekwetst had dat hij haar niet langer verdragen kon. En hij had het mollige kleine roodharige ding willen hebben dat ze gedeeld hadden na de veldslag. Carlina? Nooit.
Hij was met recht geobsedeerd door Carlina, en dat was iets heel anders. Alsof Bard het hardop gezegd had, wist hij dat wat Bard van Carlina wilde was, dat ze koning Ardrins dochter was, dat ze hem ervan kon verzekeren dat hij de schoonzoon van de koning was, en geen banneling die wanhopig probeerde zich een nieuwe positie te verwerven, een nieuwe identiteit.
Reden temeer, dacht Paul, om Carlina zo snel mogelijk als bondgenoot te krijgen... maar toch zou ik Melisendra nooit op kunnen geven voor iemand als zij. Waanzin! Melisendra zou zelfs een betere koningin zijn!
Maar toch, als Bard Carlina had, zou hij mij Melisendra niet meer misgunnen...
Ik moet dus zorgen dat Carlina veilig in Bards handen wordt afgeleverd en wel zo snel mogelijk. En er is in ieder geval één ding waarover ik me geen zorgen hoef te maken. Het zal niet moeilijk zijn om mijn handen van haar af te houden. Ik zou haar niet eens in mijn bed willen, al was ze dertig keer koningin.
Een dynastiek huwelijk met Carlina zou Bard - of Paul, in zijn plaats - een eigen recht op de troon geven, als de ziekelijke, verlamde Alaric kinderloos stierf - en dat leek wel waarschijnlijk. Welnu, de troon en Carlina voor Bard, dan. En voor Paul - vrijheid en Melisendra! Bard zou zich nooit veilig voelen zolang hij nog leefde - maar als hij erin zou slagen om hem te ontvluchten, het liefst zo snel mogelijk, dan zou Bard het te druk hebben met het behouden van zijn troon om hem te willen volgen. Maar eerst moest Bard Carlina krijgen.
De priesteressen waren over het pad verder gelopen, en Paul sloop achter hen aan, in de schaduwen. Eerst ging de ene een klein huisje aan de rand van het pad binnen, en toen de tweede. Carlina ging ook ergens naar binnen, en na enige ogenblikken zag hij het schijnsel van een lamp. Paul verstopte zich en dacht na. Niet dat hij echt bang was van de vrouwen, maar er waren er veel, en ze hadden van die gemene kleine messen.
Carlina mocht niet de tijd krijgen om te schreeuwen. Niet eens mentaal. Er waren vast meer telepaten op dit eiland. En dat betekende - bedacht hij koeltjes - dat hij haar moest neerslaan en moest zorgen dat ze volkomen bewusteloos was voordat ze hem zag of zelfs maar vermoedde dat er een indringer in haar huisje was. En hij moest zorgen dat ze ver weg waren voordat ze zijn gezicht zag.
Hij sloop zonder geluid te maken de deur door. Ze neuriede in zichzelf terwijl ze de kleine lont van de lamp inkortte. Toen schudde ze haar zwarte mantel af, hing die over een stok en stak haar handen omhoog om haar vlecht los te maken. Hij wilde niet wachten tot ze uitgekleed was; in deze koude zou hij haar niet ver mee kunnen nemen zonder kleding, en hij wist dat hij haar slappe lichaam niet weer zou kunnen aankleden. Hij gleed uit zijn schuilplaats en gaf haar een enkele, harde klap, waarna hij toekeek hoe ze zonder geluid in elkaar zakte op de vloer. Hij was geschokt, aangezien hij nog niet gewend was aan het kleine beetje laran dat hij blijkbaar bezat, dat hij plotseling niets meer voelde waar even tevoren nog iemand aanwezig geweest was. Plotseling werd hij bang, en hij boog zich voorover om te zien of ze nog wel ademde. Dat deed ze. Hij pakte haar slappe lichaam op, sloeg de zwarte mantel eromheen, met een paar extra vouwen om haar neus en mond. Ze kon nog wel ademhalen, maar ze zou niet meer kunnen schreeuwen. Hoewel, als ze weer bij bewustzijn was en bang werd, zou er binnen enkele ogenblikken alarm geslagen worden en zou het hele eiland op hem gaan jagen. Hij droeg haar naar buiten, schopte de deur achter zich dicht. Nu kwam het meest riskante deel van de operatie. Als iemand hem nu zag, zou hij waarschijnlijk niet levend van het eiland afkomen. Hij droeg haar snel over het pad naar de boot, en trok de boot naar het eiland. Een halfuur later reed hij weg van het Eiland der Stilte, met Carlina's slappe lichaam over een lastdier gebonden. Hij had haar zo gemakkelijk mogelijk neergelegd, maar hij wilde eerst zo ver mogelijk van het eiland vandaan zien te komen. Met een beetje geluk zouden ze haar pas de volgende dag missen; en hij had geen rijpaarden gezien op het eiland. Maar op een gegeven moment zou ze weer bij bewustzijn komen, en op de een of andere manier telepathisch schreeuwen of iets dergelijks. En op dat moment wilde hij zo ver weg zijn, dat het niet meer uitmaakte.
Toen hij op de plaats in de heuvels kwam waar hij zijn escorte had achtergelaten, leek ze nog altijd bewusteloos. Zijn mannen hadden de paarden al gezadeld en er stond een draagstoel klaar.
Hij gebaarde naar hen. 'Stijg op en maak je klaar voor vertrek. Hebben jullie een vers paard voor me? Ja, en extra paarden voor de draagstoel, anders moeten we onderweg stoppen om paarden te wisselen.' Hij steeg af, tilde het bewusteloze lichaam van Carlina in de stoel en sloot de gordijnen.
'We gaan!'
De zon kwam op toen ze even stopten om de paarden te laten rusten. Paul steeg af, at een klein beetje - er was niet genoeg tijd om warm eten te koken - en trok toen het gordijn van de draagstoel opzij.
Carlina was bijgekomen. Ze had de prop uit haar mond gewerkt en lag op haar zij, zwijgend, en wanhopig worstelend om de knopen rond haar polsen los te krijgen.
'Doen ze pijn, vrouwe? Ik zal ze losmaken als u wilt,' zei Paul.
Toen ze zijn stem hoorde, kromp ze in elkaar.
'Bard,' zei ze. 'Ik had kunnen weten dat jij het was. Wie zou er anders brutaal genoeg zijn om de wraak van Avarra te riskeren?'
'Ik ben niet bang voor een Godin,' zei hij naar waarheid.
'Dat geloof ik graag, Bard mac Fianna. Maar je zult haar niet straffeloos kunnen uitdagen.'
'Daarover,' zei Paul, 'wil ik het nu niet hebben. Jouw Godin, als ze al bestaat, heeft niets gedaan om te voorkomen dat je van het eiland werd weggehaald. En ik denk niet dat ze je nu nog zal beschermen. Als de gedachte dat zij me zal straffen je troost biedt, dan gun ik je die genoegdoening. Ik kwam alleen zeggen dat, als je die touwen zat bent, ik ze los kan maken; je hoeft me alleen je erewoord te geven dat je niet zult proberen te ontsnappen.'
Ze keek hem met onverholen afkeer aan. 'Ik zal zeer zeker ontsnappen als ik de kans krijg.'
Vervloek dat vrouwmens, dacht Paul geërgerd, ziet ze dan niet dat ze verslagen is? Met een gevoel dat geheel nieuw voor hem was, en dat hij ook niet herkende als schuldgevoel, besefte hij dat hij haar helemaal geen pijn wilde doen, of haar zelfs maar strakker wilde vastbinden. Met een vloek sloot hij de gordijnen en liep weg.