Hoofdstuk Zes
'Maar waar ga je heen?' vroeg Dom Rafaël van Asturias zijn zoon. "Wat zijn je plannen, Bard? Je bent nog veel te jong om je buiten de grenzen van je eigen koninkrijk te begeven, alleen en verstoten!' Het scheelde weinig of Bards vader wrong zijn handen. 'Heer van het Licht, wat een dwaasheid, wat een ellende!'
Bard schudde ongeduldig zijn hoofd. 'Wat gebeurd is, is gebeurd, vader,' zei hij, 'en klagen verandert daar niets aan; uw broer de koning heeft me weinig recht gedaan en geen genade betoond, terwijl ik niet om deze ruzie gevraagd heb. Ik kan niets anders doen dan het hof van Asturias de rug toe keren en mijn geluk elders beproeven.'
Ze stonden in de kamer die van Bard was geweest sinds het moment dat zijn vader hem naar zijn eigen huis had gebracht, waar hij hem wilde opvoeden met zijn eigen wettige zoon. Of het nu uit vriendelijkheid of uit genegenheid was, het was een feit dat Dom Rafaël deze kamer altijd vrij had gehouden voor Bard, hoewel hij er geen voet in gezet had sinds zijn twaalfde verjaardag. Het was een jongenskamer, geen mannenkamer, en er stond niet veel dat Bard mee zou willen nemen in zijn ballingschap.
'Kom nu, vader,' zei hij, bijna liefdevol, terwijl hij zijn hand op de schouder van de man legde, 'het is niet de moeite waard om over te treuren. Zelfs al zou de koning mij wat zachtzinniger behandeld hebben door me bijvoorbeeld alleen van het hof te verbannen na die stommiteit met midwinter, dan zou ik daar toch nooit hebben kunnen blijven; vrouwe Jerana mag me nog net zo weinig als in het begin. En op dit moment kan ze nauwelijks verbergen hoe blij ze is dat ik haar niet meer voor de voeten loop, en dat ook nooit meer zal doen.' Hij grijnsde. 'Ik vraag me af of ze bang is dat ik Alarics erfenis op zou willen eisen, zoals de koning dacht dat ik die van Beltran wilde? In vroeger tijden gaf men tenslotte vaak de voorkeur aan de oudste zoon boven de wettige zoon. Kom nu, vader, is het dan nooit in u opgekomen dat ik misschien liever niet zou zien dat Alaric boven mij verkozen werd, en dat ik zou willen proberen hem zijn erfenis afhandig te maken?'
Dom Rafaël di Asturiën keek ernstig op naar het gezicht van zijn lange zoon. Hij was een man van iets meer dan middelbare leeftijd, met brede schouders en de bouw van een gespierde, actieve man die zichzelf had laten gaan na zijn pensionering. Hij zei: 'Zou je dat gedaan hebben, Bard?'
'Nee,' zei Bard, terwijl hij met een havikskap speelde die hij gemaakt had toen hij een jaar of acht was. 'Nee, vader, denk je dat ik helemaal geen eer meer heb omdat ik ruzie heb met mijn pleegbroers? Dat was dwaasheid, dronken dwaasheid, en misschien wel bijna waanzin, en als ik het ongedaan kon maken... Maar zelfs de Heer van het Licht kan de tijd niet terugdraaien of ongedaan maken wat gebeurd is. En wat Alaric en zijn erfenis betreft... Vader, er zijn veel bastaardzonen die opgroeien als verschoppelingen, zonder een andere naam dan die van hun onteerde moeder, en zonder een man om hen te leiden, en die niets meer hebben dan wat ze kunnen verdienen met het werk van hun handen of door te roven en te plunderen! Maar u hebt me opgevoed in uw eigen huis, en vanaf mijn vroegste jeugd was ik in goed gezelschap en had ik goede leraren. En toen het tijd werd om een man te worden, mocht ik als pleegzoon aan het hof van de koning wonen.' Met een verlegenheid die niet goed leek te passen bij de arrogante jonge krijger, stak hij zijn hand uit en trok de oude man in een omhelzing. 'U had meer rust gehad in uw bed en bij uw haard als u me weg had gestuurd als leerling van een smid of een boer of een of andere koopman. In plaats daarvan had ik paarden en haviken, en werd ik opgevoed als de zoon van een edelman, iets waarvoor u ruzie hebt moeten maken met uw echtgenote. Denkt u dat ik dat zou kunnen vergeten, of dat ik meer zou willen dan dit ruimhartige deel, van de broer die mij altijd "broer" heeft genoemd, en nooit "bastaard"? Alaric is mijn broer, ik hou van hem, en ik zou meer dan ondankbaar zijn, zelfs volkomen eerloos, als ik hem zou willen ontnemen wat hem toebehoort. En als er één reden is waarom ik spijt heb van mijn ruzie met die verdomde sandaaldrager van een Beltran, dan is het dat ik jou of Alaric daarmee schade heb berokkend.'
'Je hebt mij geen schade toegebracht, mijn jongen,' zei Dom Rafaël. 'Hoewel het me moeite zal kosten om Ardrin te vergeven voor wat hij jou heeft aangedaan. Toen hij jouw trouw in twijfel trok, heeft hij een smet geworpen op de mijne, zodat ik plotseling geconfronteerd werd met een vraag die me nooit eerder heeft beziggehouden, namelijk of hij wel recht heeft op het koningschap. En wat Alaric betreft...' Hij brak zijn zin af, lachte, en zei: 'Je kunt het hem zelf vragen. Ik denk dat hij zo blij is om jou thuis te zien, dat het hem niet kan schelen waar het door komt!'
Terwijl hij sprak, ging de deur open, en een kleine jongen, van een jaar of acht, kwam de kamer binnen. Bard wendde zich af van de zadeltas die hij aan het inpakken was.
'Wel, wel, Alaric! Toen ik wegging naar het hof van de koning was je nog maar een kleine jongen, en nu ben je bijna oud genoeg om je eigen sporen en eer te verdienen!' Hij omarmde het kind en zwaaide hem in de lucht.
'Laat mij met je meegaan in ballingschap, broer,' zei het kind fel. 'Vader wil dat ik ook naar die oude koning ga, als zijn pleegzoon! Ik wil niet dienen onder een koning die mijn broer heeft verbannen!' Hij zag dat Bard lachte en zijn hoofd schudde, maar bleef aanhouden. 'Ik kan rijden, ik kan je page zijn, of je schildknaap, ik kan je paard verzorgen en je wapens dragen...'
'Nee, mijn jongen,' zei Bard, terwijl hij de jongen op zijn voeten zette. 'Ik heb geen page of schildknaap nodig op de wegen die ik nu moet berijden. Jij moet proberen een goede zoon te zijn voor onze vader zolang ik verbannen ben, en dat betekent dat je een goede man moet worden. En wat de koning betreft, als je rustig en redelijk bent, en zacht spreekt, dan zal hij dat liever zien dan wanneer je dapper bent en zegt wat je denkt. Hij is dom, maar hij is de koning en dient gehoorzaamd te worden, al was hij zo dom als Durramans ezel!'
'Maar waar ga jij dan heen, Bard?' hield het kind aan. 'Ik heb gehoord hoe de mensen langs de wegen riepen dat je een banneling was, en ze zeiden dat niemand je voedsel, vuur of hulp mag geven...'
Bard lachte. 'Ik neem genoeg eten mee voor drie dagen,' zei hij, 'en voor die tijd voorbij is, ben ik ver bij Asturias vandaan, in landen waar niemand iets geeft om koning Ardrins bevelen en wetten. Ik heb geld en ik heb een goed paard.'
'Word je dan een bandiet, Bard?' vroeg de jongen met wijd open ogen, maar Bard schudde zijn hoofd.
'Nee, hoor. Ik word huursoldaat. Er zijn heel wat heren die een goede man kunnen gebruiken.'
'Maar waar dan? Laat je het ons weten?' vroeg de jongen, en Bard grinnikte en zong een stukje van een oude ballade:
Ik reis in de richting van de ondergaande zon
Waar die zich in de zee laat glijden
Ik leef als een banneling en ik geef nergens om
En iedereen zal mij mijden
'Ik wou dat ik met je mee kon,' zei de jongen, maar Bard schudde nogmaals zijn hoofd.
'Iedere man volgt zijn eigen lotsbestemming, mijn broer, en jouw weg leidt naar het hof van de koning. Zijn eigen zoon is volwassen, maar hij heeft een nieuwe pleegzoon, Garris van Hammerfell, die van jouw leeftijd is. Ongetwijfeld worden jullie pleegbroers en bredin, en ik denk dat hij daarom ook om jou heeft gevraagd.'
'Daarom,' zei Dom Rafaël met een sardonische trek rond zijn mond, 'en om er zeker van te zijn dat ik begreep dat zijn onenigheid met jou niets te maken had met zijn genegenheid voor mij. Welnu, als hij denkt dat ik zo snel vergeet, dan moet dat maar. En wat jou betreft, Bard, je kunt naar de grens rijden en bij de MacAran in dienst zien te komen. Hij weet El Haleine tegen alle gevaren te beschermen, en hij wordt van alle kanten bedreigd: er zijn bandieten en katachtige roofdieren in de Venzaheuvels; hij zal blij zijn met een goede zwaardvechter!'
'Daar had ik ook al aan gedacht,' zei Bard, 'hoewel het wel in de buurt van Thendara is, en daar zijn Hasturs. Misschien dat familieleden van Geremy besluiten om een bloedwraak uit te voeren tegen mij, en dan moet ik dag en nacht op mijn hoede zijn. Ik geloof dat ik liever een paar jaar uit de buurt van de Hasturs blijf.' Hij beet op zijn lip en staarde naar de vloer. Hij zag Geremy voor zijn ogen, wit, sterk vermagerd door zijn ziekte, trekkend met zijn gewonde been. Die vervloekte Beltran ook, die zo nodig ook Geremy in hun ruzie wilde betrekken! Als hij een pleegbroer had willen verminken, waarom was het dan niet degene geworden met wie hij echt ruzie had? Het was wel een stomme ruzie, maar dat maakte in dit geval niet veel uit. Hij en Geremy hadden maar zelden woorden gehad, en door zijn hand was Geremy nu voor zijn leven verminkt. Hij klemde zijn kaken opeen en keerde die herinnering de rug toe. Wat gebeurd was, was gebeurd. Het was te laat voor spijt. Maar hij wist dat hij de beste jaren van zijn leven zou geven als hij Geremy daarmee weer gezond kon krijgen, en de hand van zijn pleegbroer weer in de zijne kon voelen. Hij slikte en klemde zijn kaken nog steviger op elkaar.
'Ik had zelf het idee dat ik naar het oosten kon rijden en mijn diensten aan kon bieden aan Edric van Serrais. Het zou mijn ziel goeddoen als ik oorlog kon voeren tegen koning Ardrin! Misschien dat hij dan beseft dat hij mij beter als vriend dan als vijand kan hebben!'
Dom Rafaël antwoordde: 'Ik kan je hierin geen advies geven, mijn zoon. En al helemaal geen bevelen. Je bent volwassen, en je zult al snel ver uit mijn invloedssfeer vandaan zijn; je zult je zeven jaar lang alleen moeten redden in de wereld. Maar ik smeek je om je ballingschap ver van Asturias door te brengen en geen oorlog te voeren tegen je familie!'
'Daar had ik niet aan gedacht,' zei Bard. 'Als ik me bij koning Ardrins vijanden aansluit, zal hij ook u als zijn vijand zien; op een bepaalde manier is Alaric een gijzelaar om te zorgen dat ik me goed gedraag. Ik kan hem niet in de strijd ontmoeten zolang hij pleegvader is van de broer van wie ik hou.'
'Dat niet alleen,' zei Dom Rafaël. 'Zeven jaar, op jouw leeftijd, betekent alleen maar dat je een jonge volwassene zal zijn als je terugkeert. Na zeven jaar zul je vrij zijn om terug te keren, en tegen die tijd kun je misschien vrede sluiten met Ardrin en weer een op een goede, eerlijke manier carrière maken in je geboorteland.'
Bard snoof geamuseerd. 'Ardrin van Asturias zal pas vrede met mij willen sluiten als de wolvin van Alar ophoudt aan het hart van haar slachtoffer te knagen, en als de kyorebni in de winter de hongerige konijnenhoorns voer komen brengen! Vader, zolang Beltran en Geremy nog in leven zijn, zal ik hier nooit in vrede kunnen leven, zelfs niet na Ardrins dood.'
'Dat weet je niet zeker,' zei Dom Rafaël. 'Er komt een dag dat Geremy naar zijn eigen land zal terugkeren; misschien komt prins Beltran wel om op het slagveld. En Ardrin heeft geen andere zoon. Als Beltran zonder zonen sterft, is Alaric de troonopvolger, en ik denk dat hij dat weet; dat is de reden waarom Alaric aan het hof zal worden opgevoed, omdat hij daar de juiste opleiding zal krijgen voor het geval hij ooit prins zal worden.'
'Koningin Ariël is nog jong genoeg om kinderen te krijgen,' zei Bard. 'Misschien krijgt ze nog wel een zoon.'
'Dat kan, maar zelfs dan zal de nieuwe koning niets tegen jou hebben, en misschien zelfs wel blij zijn met een familielid, al is hij dan nedestro, met jouw talent voor strategie en oorlogvoering.'
Bard haalde zijn schouders op. 'Dat zou kunnen,' zei hij. 'Voor uw bestwil, en dat van mijn broer, en vanwege die mogelijke aanspraak op de troon, zal ik geen oorlog voeren tegen koning Ardrin; hoewel het mijn hart goed zou doen als ik tegen hem ten strijde zou kunnen trekken of Asturias kon bestormen en Carlina met het zwaard kon veroveren!'
Alaric vroeg met wijd open ogen: 'Is prinses Carlina dan zo mooi?'
'Wat mij betreft,' zei Bard, 'zijn alle vrouwen even mooi als het licht uit is. Maar Carlina was de dochter van de koning, en ze is opgevoed als mijn pleegzusje, en ik hield veel van haar; ze was aan mij beloofd, en volgens alle wetten is ze mijn echtgenote. Het druist tegen alle wetten in dat een andere man uiteindelijk met mijn echtgenote zal slapen!' En weer voelde hij de bitterheid omhoogkomen, de woede jegens Carlina die geweigerd had hem in zijn ballingschap te volgen, zoals een echtgenote dat hoorde te doen, woede jegens Beltran en Geremy die zich ermee bemoeid hadden, woede jegens Melora die hem zo gefrustreerd had dat hij naar Carlina was gegaan terwijl hij zijn zelfbeheersing had verloren en meer had gedronken dan goed voor hem was, zodat hij haar veel te ruw behandeld had...
'Misschien,' zei de kleine Alaric, 'kun je een of andere buitenlandse koning een grote dienst bewijzen, en dan krijg je zijn dochter...'
Bard lachte: 'En het halve koninkrijk, zeker, net als in een sprookje! Ik neem aan dat er wel vreemdere dingen gebeurd zijn, broertje.'
'Heb je alles wat je nodig hebt?' vroeg zijn vader.
'Koning Ardrin, vervloekt is zijn naam, heeft me goed betaald,' zei Bard. 'Ik ben woedend weggereden, te nijdig om alles waarop ik recht had daadwerkelijk mee te nemen, en hij heeft een of andere loopjongen achter me aan gestuurd met alles wat de koning mij had beloofd; een goudbruine ruin van de Vlakte van Valeron, een zwaard en een dolk die eruitziet alsof het wel eens een familiestuk van de Hasturkoningen kon zijn, het leren harnas wat ik tijdens de slag in de Sneeuwvallei heb gedragen, en een beurs met vierhonderd zilveren soevereinen. En toen ik het natelde, zag ik dat hij er ook nog vijftig koperen reis aan had toegevoegd. Ik kan dus niet zeggen dat ik slecht betaald ben voor mijn diensten; hij had niet vrijgeviger kunnen zijn als ik een van zijn kapiteins was geweest die met pensioen ging na twintig jaar trouwe dienst! Hij heeft me afgekocht, moge Zandru hem afranselen met schorpioenstaarten! Ik zou alles het liefst terugsturen met de mededeling dat ik er geen prijs op stel, aangezien hij mij mijn wettige echtgenote heeft afgenomen, ik ben natuurlijk niet beter dan een pooier als ik geld en goederen accepteer in plaats van haar, maar ja...' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik moet praktisch zijn. Met een dergelijk gebaar krijg ik Carlina niet terug, en ik zal een paard, een zwaard en een harnas nodig hebben als ik Asturias verlaat...'
Hij brak zijn zin af toen een jonge vrouw, met een vol lichaam en twee lange koperkleurige vlechten over haar schouders, de kamer binnenkwam. Even dacht hij, geschokt, dat het Melora was, maar nee, deze vrouw was slanker en veel jonger. Ze had hetzelfde ronde gezicht, dezelfde grote, vage, grijze ogen. Ze zei verlegen: 'Mijn heer, vrouwe Jerana heeft me gestuurd om te vragen of er nog iets gedaan moet worden voordat uw zoon vertrekt. Ze zei dat Bard mac Fianna maar moest zeggen waar hij eventueel nog behoefte aan had, zodat ze alles wat hij nodig heeft uit de voorraden kan laten halen en klaar kan laten zetten.'
Bard zei: 'Ik heb voedsel nodig voor een dag of drie; en ik zou dankbaar zijn voor een of twee flessen wijn. Ik zal de vrouwe verder niet lastigvallen.' Zijn ogen bleven op het bekende, maar toch subtiel vreemde gezicht en lichaam hangen. Het roodharige meisje was knapper dan Melora, slanker, jonger, maar ze wekte in Bard dezelfde mengeling van afkeer en verlangen op als Melora had gedaan.
'Je ziet,' zei Dom Rafaël, 'dat mijn echtgenote je niets kwalijk neemt, Bard; ze staat erop te zorgen dat het je aan niets zal ontbreken in je ballingschap. Heb je genoeg dekens, en wil je misschien nog een kookpot of iets dergelijks?'
Bard lachte. 'Wil je me overtuigen van vrouwe Jerana's genegenheid, vader? Dat zal u niet lukken! Net als de koning, wil ze gewoon niets liever dan mij afbetalen zodat ik zo snel mogelijk verdwijn! Maar ik zal gebruikmaken van haar gulheid; een paar dekens kan ik goed gebruiken, en misschien een waterdicht dekzeil voor mijn tassen. Zorgt u er zelf voor, damisela? U bent nieuw onder mijn stiefmoeders hofdames?'
'Melisendra is geen hofdame, maar een pleegdochter van mijn vrouw,' zei Dom Rafaël. 'En ze is familie van jou; ze is een MacAran, en jouw moeder was dat ook.'
'Is dat zo? Welnu, damisela, dan ken ik uw familie ook,' zei Bard, 'want meester Gareth was laranzu toen ik voor koning Ardrin ten strijde trok, evenals uw zus Melora, en uw nicht Mirella...'
Haar gezicht lichtte op en ze glimlachte. 'Is dat zo? Melora heeft veel meer talent dan ik als leronis, ze heeft me verteld dat ze naar Neskaya gaat,' zei ze. 'Hoe is het met mijn vader, heer?'
'Toen ik hem vorige Midwinter voor het laatst sprak, ging het goed met hem,' zei Bard, 'hoewel ik aanneem dat u weet dat hij in de strijd bij Morays Molen verlamd is geraakt door een steek met een giftige Dorrelandse dolk; hij liep nog altijd met een stok.'
'Hij heeft me een brief gestuurd,' zei ze. 'Melora heeft hem geschreven; ze was vol lof over uw moed...' Plotseling sloeg ze haar ogen neer en bloosde.
Hij zei kalm en beleefd: 'Ik ben blij dat Melora goed over mij denkt,' maar inwendig voelde hij een enorm conflict opborrelen. Melora, die hem had afgewezen ondanks al haar mooie woorden over vriendschap!
Hij zei: 'Als uw familie goed over mij denkt, damisela, dan ben ik daar blij om; ik had het idee om misschien naar El Haleine te rijden om te zien of de MacAran van mijn diensten gebruik wil maken.'
Ze zei: 'Maar de MacAran heeft geen behoefte aan huurlingen, heer; hij heeft een overeenkomst met de Hasturs en met Neskaya gesloten, en ze hebben beloofd dat ze de vrede zullen bewaren binnen de grenzen van hun gebieden, en slechts daarbuiten oorlog zullen voeren. U kunt zich de moeite besparen, heer, want zij zullen geen huurlingen van over de grens aannemen.'
Bard trok een wenkbrauw op. Dus de Hasturs van Thendara en Hali hadden hun invloed uitgebreid tot aan El Haleine? 'Dank u voor de waarschuwing, damisela,' zei hij. 'Vrede is natuurlijk goed nieuws voor boeren, maar niet voor huursoldaten.'
'Maar,' zei Melisendra, met haar onschuldige glimlach, 'als er lang genoeg vrede is, komt er misschien een dag waarop mannen betere dingen kunnen doen met hun talenten dan soldaat worden, en waarop mannen als mijn vader niet langer ongewapend hun leven hoeven te riskeren op het slagveld!'
Dom Rafaël onderbrak haar, en keek zowaar een tikje afkeurend. 'Ga terug naar de vrouwe, meisje, en vertel haar wat mijn zoon nodig heeft; zeg haar dat hij zal vertrekken zodra de zon ondergaat.'
'Hoezo, vader, wilt u me zo snel kwijt, dan?' vroeg Bard. 'Ik was van plan een nacht door te brengen in het huis van mijn vader; ik zal hier zeven lange jaren niet meer kunnen terugkeren!'
'Je kwijt willen? Bij alle goden, natuurlijk niet,' zei Dom Rafaël. 'Maar je hebt maar drie dagen om Asturias te verlaten.'
'Ik heb maar één dag nodig om de grens te bereiken als ik naar het noorden ga, naar de Kadarin,' zei Bard. 'Als El Haleine in handen van de Hasturs is, dan kan ik daar niet heen; ik zal naar de Hellers gaan om te zien of heer Ardaïs behoefte heeft aan een huurling die zijn mannen ook nog kan leiden. Of denkt u dat uw familieleden moordenaars zullen sturen om mij onderweg te overvallen terwijl ik het koninkrijk verlaat?'
Dom Rafaël dacht hier even over na. Hij zei: 'Ik hoop oprecht dat het niet zo is. Maar als je een ernstig conflict met Geremy hebt, en met de prins, dan kan het zijn dat een van hen zich ervan wil verzekeren dat je niet zult proberen terug te keren om na zeven jaar weer vrede te sluiten met Ardrin. Ik zou voorzichtig zijn als ik jou was, mijn zoon, en niet tot het laatste moment wachten.'
'Ik zal voorzichtig zijn, vader,' zei Bard, 'maar ik wil niet als een geslagen hond vertrekken, met mijn staart tussen mijn benen! Ik wil deze laatste nacht doorbrengen in het huis van mijn vader.' Hij keek Melisendra diep in de ogen. Het meisje kleurde en probeerde van hem weg te kijken, maar Bard hield haar ogen vast met zijn dwingende blik. Meester Gareth had hem van Mirella weggejaagd alsof hij een ongehoorzame schooljongen was, en Melora had hem geplaagd en met hem gespeeld om hem uiteindelijk af te wijzen. Hij hield Melisendra's blik vast tot ze onrustig werd en haar gezicht vuurrood was. Uiteindelijk slaagde ze erin om haar blik van de zijne los te maken, en ze vluchtte met gebogen hoofd de kamer uit.
Toen lachte Bard, en hij boog zich voorover naar Alaric. Hij zei: 'Kom mee, jij mag kiezen welke van mijn pijlen en bogen jij wilt hebben, en welk speelgoed. Ik ben een man en heb ze niet meer nodig, dus wie anders zou ermee moeten spelen als ik er niet meer ben, behalve dan mijn eigen broer? Zoek maar uit wat je hebben wilt, en dan vertel ik je ondertussen wat je allemaal te wachten staat in het huis van de koning, als zijn pleegzoon.'
Later, toen het kind was vertrokken met zijn handen vol ballen, rackets en shuttles, jachtbogen en meer van dergelijke zaken, stond Bard bij het raam met een glimlach vol verwachting. Het meisje Melisendra zou komen. Ze zou de dwang die hij haar had opgelegd niet kunnen weerstaan. Hij vervloekte alle vrouwen die dachten dat ze met hem konden spelen, hem konden afwijzen en hem tot minder dan een man konden maken met hun spelletjes! En daarom glimlachte hij, niet verrast, maar meer zelfvoldaan, toen hij voetstappen hoorde op de trap.
Ze kwam langzaam, met slepende tred, de kamer binnen.
'Kijk nu, vrouwe Melisendra,' zei hij, met een grijns die al zijn witte tanden ontblootte. 'Wat brengt u hier?'
Ze keek naar hem op met een vage, en op de een of andere manier angstige, blik in haar grijze ogen. 'Ik... ik weet het niet,' zei ze bevend. 'Ik dacht... het leek me dat ik moest komen...'
Hij pakte haar, met een ontspannen, bijna luie glimlach, trok haar tegen zich aan en kuste haar ruw. Onder zijn handen voelde hij haar hart, en hij wist dat ze doodsbang was, en verward.
Hij had dit met Carlina moeten proberen, dan had hij geen probleem gehad; hij zou haar geen pijn gedaan hebben, ze zou niet hebben geprotesteerd. Hij was een idioot geweest. Op de een of andere manier had hij geloofd dat Carlina dezelfde opwinding moest voelen die in hem raasde, naar hem moest verlangen zoals hij naar haar. Het verlangen naar haar was er nog steeds, als een soort zenuwachtig, prikkelend gevoel in zijn bloed, een dorst die geen enkele andere vrouw zou kunnen lessen; ze was van hém, ze was zijn vrouw, de dochter van de koning, symbool voor alles wat hij had gedaan, zijn eer, zijn overwinningen. En koning Ardrin had het gewaagd tussen hen in te gaan staan!
Zijn handen gingen naar de veters van haar onderhemd, gleden naar binnen, en ze liet hem doen wat hij wilde, in doodsbang zwijgen, als een konijnenhoorn in de greep van een bansjie. Ze kreunde een beetje toen zijn hand zich om haar tepel sloot. Haar borsten waren vol, niet zoals de kleine borstjes van Carlina; zij was een zeug, een vet varken als Melora, net als Melora die hem had opgewonden en met zijn emoties had gespeeld! Deze zou daar geen kans voor krijgen! Hij trok haar naar het bed, zonder de meedogenloze druk op haar lichaam en geest te verminderen. Ze worstelde niet, zelfs niet toen hij haar op het bed gooide en aan haar rokken begon te trekken. Ze bleef de hele tijd hersenloos jammeren, maar hij luisterde niet en liet zich boven op haar vallen. Op een gegeven moment gilde ze, en vervolgens bleef ze zwijgend liggen, bevend, niet eens huilend. Ze wist wel beter. Haar angst wond hem op, net zoals die van Carlina dat gedaan had. Déze vrouw zou hem niet weerstaan, déze wist wel beter!
Hij rolde van haar af en lag uitgeput en triomfantelijk op zijn rug. Waarom lag ze eigenlijk te jammeren? Ze had het net zo zeer gewild als hijzelf; hij had haar gegeven wat alle vrouwen in de grond van hun hart wilden, als je die belachelijke onzin van vleierij en kletspraat oversloeg. Hij nam aan dat hij zijn echtgenote een beetje van dat soort onzin schuldig zou zijn geweest. Hij herinnerde zich met een plotselinge pijnscheut hoe hij en Melora hadden gepraat, naast het kampvuur. Hij had haar niet willen dwingen, dus ze had hem voor gek gezet. Welnu, deze vrouw zou die kans niet krijgen! Vrouwen waren diep vanbinnen allemaal hoeren, daarvan had hij er meer dan genoeg gehad. En die maakten zich ook nergens druk om, dus waarom zouden hooggeboren meisjes dan anders in elkaar zitten? Onder hun rokken waren ze allemaal hetzelfde, nietwaar? Alleen de prijs was anders: hoeren wilden geld zien, jonkvrouwen eisten mooie praatjes en complimentjes en het verlies van zijn mannelijkheid!
En toen voelde hij zich plotseling misselijk en uitgeput. Hij stond op het punt in ballingschap te gaan, moest voor jaren zijn huis verlaten, en hier lag hij zijn tijd en energie te verdoen met denken aan vrouwen. Hij vervloekte ze allemaal! Melisendra lag nog altijd op haar rug, schuddend van het snikken. Dom wijf! Met Carlina zou het anders geweest zijn. Carlina hield van hem, kon leren van hem te houden, want ze waren vanaf hun kindertijd al bevriend. Hij had alleen maar hoeven te laten merken dat hij haar geen pijn zou doen... Dit had Carlina moeten zijn. Wat wilde hij eigenlijk met die hoer in zijn bed? Had hij op de een of andere manier wraak willen nemen op Melora? Het rode haar dat slap over zijn kussen lag, vervulde hem met afkeer. Meester Gareth zou spinnijdig zijn, maar meester Gareth had moeten weten dat Bard mac Fianna geen jongen was die zomaar weggejaagd kon worden bij een vrouw die hij wilde hebben. Maar het zachte huilen maakte hem onrustig.
Hij stak aarzelend een hand uit. 'Melora,' zei hij, 'niet huilen.'
Ze draaide zich om en keek hem aan. Haar ogen, met verwarde, natte wimpers, waren enorm in haar witte gezichtje. 'Ik ben Melora niet,' zei ze. 'Als je dit met Melora had uitgehaald, zou ze je met haar laran hebben vermoord!'
Nee, dacht hij, Melora had het zelf gewild, maar omdat ze van die overdreven scrupules had gehad, had ze hen beiden gefrustreerd door hem af te wijzen. Deze, hoe heette ze ook al weer, Mirella - nee, Melisendra, dat was het. Ze was nog maagd geweest. Hij had dat niet verwacht, hij wist dat de meeste leroni vrij waren om er minnaars op na te houden. Melisendra was niet meer dan een slap, willoos ding in zijn armen geweest. Maar toch, toch was dat op een bepaalde manier ook opwindend, te weten dat hij haar zijn wil kon opleggen zonder dat ze hem voor gek kon zetten zoals Melora gedaan had.
'Laat maar,' zei hij. 'Het is gebeurd. Hou op met huilen!'
Ze deed haar best om haar snikken in bedwang te krijgen. 'Waarom ben je nu zo boos, nu je je zin hebt gekregen?'
Waarom sprak ze alsof ze onwillig was geweest? Hij had gezien hoe ze naar hem gekeken had; hij had haar gewoon de kans gegeven te doen wat ze diep in haar hart had gewild, zonder alle belachelijke scrupules die Melora van hem vandaan hadden gehouden!
'Mijn vrouwe zal boos zijn,' zei ze. 'En wat moet ik beginnen, neef, als ik zwanger ben geworden?'
Hij gooide haar kleren naar haar toe. 'Daar heb ik niets mee te maken,' zei hij. 'Ik vertrek in ballingschap; tenzij je zo vreselijk verliefd op me bent geworden dat je met me mee wilt reizen in mannenkleren, zoals een maagd in een of andere ballade, die haar geliefde volgde als page in jongenskleren. Nee? Nou, damisela, dan zul je niet de eerste, noch de laatste zijn die een di Asturiën-bastaard op de wereld zet. Denk je dat je beter bent dan mijn eigen moeder? Als het zo is, dan weet ik zeker dat mijn vader jou en je kind niet van de honger om zal laten komen.'
Ze staarde hem met grote ogen aan, terwijl ze de tranen van haar wangen veegde.
'Nee,' fluisterde ze. 'Jij bent geen man, je bent een duivel!'
'Nee,' zei hij met een bittere lach. 'Heb je het dan niet gehoord? Ik ben een banneling, en een wolf. De koning heeft het zelf gezegd. Verwacht je dan echt dat ik me als een man gedraag?'
Ze pakte haar kleren op en vluchtte, en hij hoorde haar snikkend in de verte verdwijnen terwijl ze de trap afliep.
Hij liet zich op het bed vallen. De lakens roken naar haar haren. Verdomme, dacht hij ellendig, het had Carlina moeten zijn...
Zonder Carlina ben ik een banneling, een bastaard... een wolf... en zijn woede, zijn trots en zijn verlangen spoelden over hem heen.
Het zou zo anders zijn geweest met jou... Carlina, Carlina!
Halverwege de volgende ochtend vertrok hij, nadat hij met spijt en omhelzingen afscheid had genomen van zijn vader en Alaric; maar hij was jong en wist dat hij de wereld in ging trekken om avontuur te zoeken. Hij kon niet lang depressief blijven. Ze konden het dan ballingschap noemen, maar voor een jonge man met ervaring in oorlogvoering waren er avontuur en hoop op grote beloningen, en over zeven jaar zou hij naar huis kunnen terugkeren.
Terwijl hij reed, klaarde de mist op en werd het stralend weer. Misschien kon hij naar de Dorrelanden rijden, om te zien of de heer van Ardcarran behoefte had aan een huurling, een lijfwacht die de talen van Asturias en de westelijke gebieden sprak, om zijn bewakers zijn manier van vechten aan te leren en hem te verdedigen tegen zijn vijanden. Hij had er vast heel veel. Op de een of andere manier moest hij ineens aan het soldatenlied denken:
Vierentwintig leroni, reden naar Ardcarran
Toen ze weerom kwamen, zaten ze zonder laran
Ze waren vast, dacht hij, als Mirella, leroni die maagd waren gebleven voor het tweede gezicht. Waarom, vroeg hij zich af, was het eigenlijk zo, dat alleen maagden die vorm van laran konden gebruiken? Hij wist zo weinig van laran, behalve dat hij er bang voor was, maar het had anders kunnen zijn, als hij net als Geremy zou zijn uitgekozen om opgeleid te worden tot laranzu, met een sterrensteen in plaats van een zwaard... Hij floot nog een paar coupletten van het schuine lied, maar zijn stem stierf weg in de eenzame stilte. Hij wenste dat hij vrienden had, familieleden, een bediende, wie dan ook. Of zelfs een vrouw: Melora, op haar ezeltje, om met hem te praten over ethiek en ambities, zoals hij nog nooit eerder met een vrouw had kunnen praten, of zelfs met een man... nee. Hij wilde niet meer aan Melora denken. Als hij aan Melora dacht, dacht hij aan haar glanzende rode haren, en dan dacht hij weer aan Melisendra die als een lappenpop in zijn armen gelegen had...
Carlina. Als Carlina had toegestemd, zoals een vrouw betaamde, om hem te volgen in zijn ballingschap, dan had zij naast hem gereden, lachend en pratend net zoals toen ze nog kinderen waren. En als hij dan in de nacht een kamp zou maken, zou hij haar teder in zijn armen kunnen nemen, en de dekens om haar heen kunnen slaan... hij voelde zich week worden bij de gedachte. En toen werd hij duizelig van woede, bij de gedachte dat koning Ardrin nu geen tijd meer zou verliezen om haar aan een ander te geven, aan Geremy Hastur misschien. Woest wenste hij Carlina alle goeds toe met Geremy met zijn kreupele been... maar de gedachte bleef hem dwarszitten. Carlina, die zichzelf aan Geremy zou geven terwijl ze hem had afgewezen! Vervloekt, wat moest hij eigenlijk met vrouwen?
Midden op de dag stopte hij om zijn paard te laten rusten. Hij bond het dier vast aan een vederpeulboom, pakte het dubbelgebakken brood en de vleespasta uit zijn zadeltassen en at terwijl het paard zich tegoed deed aan het verse lentegras. Hij had nog eten voor enkele dagen - Domna Jerana was gul geweest met haar voorraden - en hij wilde niet het risico nemen dat hij onderweg voedsel of graan voor zijn paard moest kopen, voordat hij Asturias uit was. Hij zou zijn waterflessen vullen bij bronnen en beekjes en niet in de steden; hij was een banneling en ze hadden het recht hem alles te weigeren. Hij was niet echt bang dat iemand hem zou willen doden; koning Ardrin had geen prijs op zijn hoofd gezet, en zolang hij uit de buurt bleef van Geremy's familie had hij weinig te vrezen.
Maar hij voelde zich eenzaam, en daar was hij niet aan gewend. Hij had graag gezelschap gehad, al was het maar een bediende. Hij herinnerde zich dat Beltran en hij ooit deze kant op waren gereden tijdens een jachtpartij. Ze waren toen een jaar of dertien geweest, nog geen mannen, en er was thuis iets voorgevallen waardoor ze het idee hadden gekregen dat ze weg konden lopen, naar de Dorrelanden, om daar werk te zoeken als huurlingen. Maar terwijl ze wisten dat het half een spelletje was, waren ze toch uitermate serieus geweest. Ze waren toen goede vrienden geweest. Een plotselinge sneeuwstorm had hen genoodzaakt onderdak te zoeken in een van de vervallen schuren. Ze hadden samen onder een deken gelegen en heel lang gepraat, en voordat ze sliepen, hadden ze zich tot elkaar gewend en zich tot elkaars bredin verklaard, zoals jongens dat doen... waarom, in naam van alle goden, had hij over zoiets ruzie gemaakt met Beltran? Het kwam door die vervloekte Melora. Waarom zou een vrouw tussen twee mannen moeten kunnen komen? Geen van hen was de ellende waard! Zelfs al was hij te oud voor jongensspelletjes, dan nog had hij even stil moeten staan bij de lange jaren van vriendschap met Beltran, zijn pleegbroer en zijn prins. Bard sloeg zijn handen voor zijn gezicht, en voor het eerst sinds zijn kindertijd huilde hij. Hij dacht aan de lange jaren van hechte vriendschap tussen hen, en dat Beltran nu zijn vijand was en Geremy voor de rest van zijn leven kreupel. Het vuur doofde, maar hij was uitgeput, met zijn hoofd in zijn armen, misselijk van verdriet en wanhopig. Wat was er over hem gekomen, dat hij zomaar zijn ambities, vriendschappen, zijn toekomst en zijn leven overboord gezet had, alleen maar om een vrouw? En nu was hij ook Carlina nog kwijt. De zon ging onder, maar hij kon zich er niet toe brengen om op te staan, zijn gezicht te wassen en weer op zijn paard te klimmen. Hij wenste dat hij gestorven was bij Morays Molen, dat Geremy's dolk hem geraakt had in plaats van andersom.
Ik ben alleen. Ik zal altijd alleen zijn. Ik ben een wolf, precies zoals mijn pleegvader zei. Iedere man is tegen mij en ik ben tegen iedere man. Nooit eerder in zijn leven was hij zich zo bewust geweest van de betekenis van het woord banneling, zelfs niet toen hij voor de koning stond en het vonnis voor het eerst hoorde.
Eindelijk viel hij uitgeput in slaap.
Toen hij wakker schrok, in één keer, als een wild dier, voelde hij dat zijn gezicht stijf was van de tranen die op zijn wangen waren opgedroogd. De tranen waarmee hij de laatste restjes van zijn jeugd vaarwel had gezegd. Hij wist plotseling dat hij te laat wakker geworden was, er was iemand in de buurt. Hij pakte zijn zwaard nog voordat zijn ogen helemaal open waren en sprong overeind.
Het ochtendlicht was grijs; Beltran, in een blauwe mantel met capuchon, stond voor hem met zijn handen op een ontbloot zwaard.
'Zo,' zei Bard, 'het is niet genoeg dat je me hebt laten verbannen; je voelt je niet eens veilig als ik zeven jaar uit je leven verdwijn, Beltran?' Hij voelde zich misselijk van haat en zwakte; hij had zich in slaap gehuild om de ruzie met deze pleegbroer, die nu voor hem stond en hem in zijn slaap had willen doodsteken?
'Hoe dapper, mijn prins,' zei hij, 'om een slapende man te durven doden! Dacht je dat je anders over zeven jaar nog niet veilig zou zijn voor mij?'
'Ik ben niet van plan om met je te redetwisten, Wolf,' zei Beltran. 'Je hebt er zelf voor gekozen om op je dooie akkertje het koninkrijk te verlaten, in plaats van je te haasten; nu is het zover dat iedere man je mag doden zonder dat daar straf op volgt. Mijn vader heeft ervoor gekozen om genadig te zijn, maar ik wil je niet in mijn koninkrijk. Jouw leven behoort mij toe.'
Bard snauwde: 'Kom het maar halen,' en rende met getrokken zwaard op Beltran af.
Ze waren even sterk. Ze hadden samen les gehad, van de beste leraren van het koninkrijk, en hadden ook altijd samen geoefend; ze kenden elkaars zwakheden te goed. Bard was langer en zijn arm reikte verder; ze hadden echter nog nooit met echte wapens gevochten, alleen maar met de botte oefenzwaarden. En steeds weer zag hij voor zijn ogen die vervloekte midwinternacht toen hij met Geremy had gevochten en hem voor de rest van zijn leven had verminkt... Hij wilde Beltran niet doden; hij kon onmogelijk geloven dat Beltran, ondanks hun ruzie, hem echt wilde vermoorden. Waarom, in naam van Zandru, waarom?
Zodat hij Carlina aan Geremy kon geven, wettig, zodat Carlina een weduwe zou zijn zonder zelfs maar een echtgenote te zijn geweest? De gedachte maakte hem woedend; hij sloeg Beltrans verdediging neer en vocht als een waanzinnige, tot hij erin slaagde het zwaard uit zijn hand te slaan. Het kwam een heel eind verderop terecht.
Hij zei: 'Pleegbroer, ik wil je niet doden. Laat mij in vrede dit koninkrijk verlaten. Als je mij over zeven jaar nog altijd dood wenst, zal ik je uitdagen en dan kunnen we dit eerlijk uitvechten.'
Als je me durft neer te steken terwijl ik ongewapend ben,' zei Beltran, 'zal je leven nergens in de Honderd Koninkrijken nog een stuiver waard zijn.'
Bard snauwde: 'Ga je zwaard halen dan, en dan zal ik je nog een keer tonen dat je niet tegen mij op kunt! Dacht je soms dat je net zo goed als ik kan worden als je mij doodt?'
Beltran liep langzaam naar zijn zwaard. Terwijl hij zich bukte om het op te rapen, hoorden ze het geluid van hoefgetrappel hun kant op komen. Het geluid stopte midden tussen hen in, en Bard zag verbijsterd dat het Geremy Hastur was, met een doodsbleek gezicht. Hij sprong uit het zadel en stond tussen hen in, waarbij hij zich moest vastgrijpen aan zijn zadelriemen omdat hij niet zonder steun kon staan.
'Ik smeek jullie, Bard, Beltran...' zei hij, buiten adem. 'Is er dan niets anders mogelijk dan de dood van één van jullie om een einde te maken aan deze ruzie? Doe dit niet, bredin-y. Ik zal nooit meer kunnen lopen; Bard is voor een half leven verbannen. Ik smeek je, Beltran, als je om mij geeft, laat het hier dan ophouden!'
'Bemoei je er niet mee, Geremy,' zei Beltran met zijn lippen opgetrokken.
Maar Bard zei: 'Deze keer, Geremy, zweer ik bij de eer van mijn vader en mijn liefde voor Carlina, dat deze ruzie niet van mij uit is gegaan. Beltran had me willen doden terwijl ik sliep, en toen ik hem ontwapend had, heb ik hem in leven gelaten. Als jij die kleine idioot redelijkheid aan zijn verstand kan brengen, in naam van de goden, doe het dan, en laat mij in vrede vertrekken.'
Geremy glimlachte naar hem. Hij zei: 'Ik haat jou niet, pleegbroer. Je was dronken, buiten zinnen, en ik geloof, zelfs als de koning dat niet doet, dat jij vergeten was dat je niet die oude botte dolk droeg waarmee je al sinds we kinderen waren ons vlees hebt gesneden. Beltran, idioot, doe dat zwaard weg. Ik ben gekomen om afscheid te nemen, Bard, en onze onenigheid bij te leggen. Kom, neef, omhels mij.'
Hij spreidde zijn armen en Bard liep, verblind door tranen, naar zijn pleegbroer toe om hem te omhelzen en op zijn wangen te kussen. Hij wist dat hij elk moment weer kon gaan huilen. En toen keek hij over zijn schouder, en zijn ontroering maakte plaats voor een al even verblindende haat en woede toen hij Beltran met getrokken zwaard op hem af zag rennen.
'Verrader! Verdomde verrader!' riep hij. Hij rukte zich los uit Geremy's armen en trok zijn zwaard. Met twee houwen had hij Beltran ontwapend, en terwijl hij Geremy hoorde gillen van ontzetting trof zijn zwaard de jongen in het hart. Hij voelde hoe hij ineenkromp en viel.
Geremy was ook gevallen, hard op zijn gewonde been, en lag op de grond te kreunen van de pijn. Bard keek bitter op hem neer.
'De cristoforos hebben een verhaal over hun Heilige Lastdrager,' zei hij. 'Ook hij werd verraden door een pleegbroer terwijl hij zijn neef omhelsde. Ik wist niet dat jij ook cristoforo was, Geremy, of dat je zo iets laags zou kunnen doen. Ik geloofde je.' Hij voelde zijn mond vertrekken alsof hij in huilen uit zou barsten, maar hij beet op zijn tong en liet niets merken.
Geremy klemde zijn tanden opeen en worstelde om overeind te komen. Hij zei: 'Ik heb je niet verraden, Bard, dat zweer ik. Help me alsjeblieft overeind, pleegbroer.'
Bard schudde zijn hoofd. 'Niet nogmaals,' zei hij bitter. 'Heb je dit met Beltran zo gepland, zodat je wraak kon nemen?'
'Nee,' zei Geremy. Hij greep zich vast aan de stijgbeugel en slaagde erin overeind te komen. 'Geloof me of niet, Bard, ik ben gekomen met de oprechte wens om vrede te sluiten met jou.' De tranen stroomden over zijn wangen. 'Is Beltran dood?'
Bard zei: 'Ik weet het niet,' en boog zich voorover om zijn hartslag te voelen. Er was geen enkel teken van leven; hij keek vol wanhoop naar Beltran en naar Geremy. 'Ik had geen keus.'
'Ik weet het,' zei Geremy, en zijn stem brak. 'Hij zou je vermoord hebben. Genadige Avarra, hoe heeft het ooit zo ver kunnen komen tussen ons?'
Bard klemde zijn tanden opeen, en zette zich schrap om het zwaard uit Beltrans lichaam te durven trekken. Hij veegde het af aan een plukje gras en stak het in de schede. Geremy huilde openlijk, zonder ook maar een poging te doen zijn tranen in te houden. Uiteindelijk zei hij: 'Ik weet niet wat ik tegen koning Ardrin moet zeggen. Ik moest voor hem zorgen. Hij was altijd zoveel jonger dan wij...' Hij kon niet meer verder praten.
Bard zei: 'Ik weet het. Lang nadat wij mannen waren geworden, was hij nog een jongen. Ik had het eerder moeten beseffen...' Hij zweeg ook.
Uiteindelijk zei Geremy: 'Iedere man moet zijn eigen pad volgen. Bard, ik vraag dit niet graag aan je; maar ik kan niet alleen lopen. Kun jij Bekrans lichaam op zijn paard zetten, zodat ik het mee terug kan nemen naar het kasteel? Als ik een vazal of een bediende had gehad...'
'Maar,' zei Bard, 'je wilde geen getuigen van je verraad.'
'Geloof je dat nu echt?' vroeg Geremy. Hij schudde zijn hoofd. 'Nee, het was mijn zwakte die ik niet wilde tonen aan vreemden. Ik wilde Beltran smeken om zijn ruzie met jou bij te leggen. Ik ben geen vijand van je, Bard. Er is genoeg dood geweest nu. Of wil je mij ook doden?'
Bard wist dat hij dit zonder al te veel moeite kon doen. Geremy was, zoals het hoorde voor een laranzu, volkomen ongewapend. Hij schudde zijn hoofd en ging Beltrans paard vangen zodat hij het levenloze lichaam van de prins op het zadel kon binden.
'Heb je hulp nodig met opstijgen, Geremy?'
Geremy boog het hoofd. Hij durfde Bard niet in de ogen te kijken. Met tegenzin accepteerde hij de hulp van Bard om in het zadel te komen, waar hij rechtop bleef zitten, wiegend, trillend over al zijn ledematen. Uiteindelijk ontmoetten hun blikken elkaar, en ze wisten beiden dat er niets meer te zeggen was. Geremy trok aan de teugels en nam ook de teugels van het paard waarop Beltrans lijk was vastgebonden. Langzaam draaide hij zich om en begon aan de rit terug naar Asturias. Bard keek hem na, met een bleek vertrokken, onbewogen gezicht, tot hij niet meer te zien was. Toen zuchtte hij, zadelde zijn eigen paard en reed weg zonder nog één keer om te kijken, het koninkrijk Asturias uit en zijn ballingschap tegemoet.