Hoofdstuk Een
Een halfjaar voor de zeven jaar van zijn ballingschap voorbij waren, had Bard mac Fianna, die de Wolf genoemd werd, gehoord dat koning Ardrin was gestorven, en hij wist dat hij vrij was om naar Asturias terug te keren.
Hij was op dat moment diep in de Hellers, in het kleine koninkrijk Scaravel, waar hij meehielp om Sain Scarp te verdedigen tegen aanvallen van bandieten die van over Alardyn kwamen; enige tijd na het opheffen van het beleg had Dom Rafaël zijn zoon een bericht gestuurd met het laatste nieuws uit het koninkrijk.
Drie jaar na de dood van prins Beltran had koningin Ariël de koning een zoon geschonken. Toen Ardrin stierf, waardoor de jonge prins Valentijn de troon van zijn vader erfde, was de koningin zo verstandig geweest om naar haar verwanten op de Vlakte van Valeron te vluchten en Asturias achter te laten voor wie de macht maar wilde grijpen. De belangrijkste pretendent was Geremy Hastur, wiens moeder een nicht van koning Ardrin was, en die beweerde dat in vroeger tijden dit land deel had uitgemaakt van het gebied van de oude Hasturs, en dat het eigenlijk nog altijd onder hun bestuur diende te vallen.
Dom Rafaël had geschreven: Ik weiger om ooit nog op mijn knieën te gaan voor de Hasturs, en ik heb meer recht op de troon dan Geremy. Alaric is mijn wettige erfgenaam, en de erfgenaam van Ardrin, na Valentijn. Kom, mijn zoon, en help mij om Alaric uit de klauwen van Geremy te halen en om dit koninkrijk voor je broer te beschermen.
Bard dacht lang na over deze boodschap, terwijl hij half in harnas in de wapenkamer van Scaravel stond, waar hij de boodschap had gekregen. De afgelopen zeven jaar was hij huursoldaat geweest en kapitein van de huurlingen, in evenzoveel kleine rijkjes, en hij twijfelde er niet aan dat de roem van de Wolf van Kilghard voorbij de Hellers, en zelfs tot in Valeron, bekend was geraakt. In die jaren had hij heel wat gevochten, en in deze boodschap las hij tussen de regels door het nieuws dat er nog meer gevochten zou moeten worden; maar aan het eind van die gevechten zou er vrede zijn, en eer, en een plaats in de buurt van de troon van Asturias. Hij keek de boodschapper fronsend aan.
'Meer heeft mijn vader je niet verteld, er is geen enkel persoonlijk bericht dat alleen voor mijn oren bestemd is?'
'Nee, vai dom'
Dus ook geen nieuws, vroeg Bard zich af, over mijn echtgenote? Heeft Geremy de brutaliteit gehad om met Carlina te trouwen? Waar anders zou hij het recht vandaan halen om Ardrins troon op te eisen, als hij niet met Ardrins dochter was getrouwd? Al die praat over de oude Hasturs is natuurlijk klinkklare onzin, en Geremy weet dat net zo goed als ik!
'Maar ik heb wel een boodschap van vrouwe Jerana,' zei de boodschapper. 'Ze vroeg me u te zeggen dat Domna Melisendra u laat groeten, evenals uw zoon Erlend.'
Bard fronste zijn voorhoofd en de boodschapper kromp ineen bij zijn boze blik.
Hij was Melisendra alweer bijna vergeten. Er waren in de tussentijd genoeg andere vrouwen geweest, en hij had waarschijnlijk wel een paar zoons zo her en der in de koninkrijken. Er was zelfs één marketentster die zo af en toe, als hij het had, geld van hem kreeg omdat haar zoon zoveel leek op hemzelf toen hij jong was, en omdat ze zijn kleren waste en zijn haren knipte als hij dat nodig vond. Bovendien kon ze beter koken dan de koks in de kantine. Hij dacht met afkeer terug aan Melisendra. Kreunend, jammerend wicht! Die hele episode had een nare smaak in zijn mond achtergelaten. Het was de laatste keer geweest dat hij zijn gave had gebruikt om een vrouw te dwingen naar hem toe te komen. Welnu, ze was een maagd geweest, en waarschijnlijk had het domme kind niets beters weten te doen dan naar de vrouwe te lopen om te klagen. Vrouwe Jerana was natuurlijk altijd in voor nieuwe manieren om Bard in een kwaad daglicht te stellen, al sinds hij een kleine jongen was en zijn broer Alaric meer van hem hield dan van wie dan ook. Nu had Jerana nog iets om hem voor de voeten te werpen, ten minste, in haar eigen ogen.
Melisendra's aanwezigheid was een goede reden om Asturias te mijden. Maar aan de andere kant was het toch wel een plezierig idee dat hij ergens een zoon zou hebben bij een meisje van een goede familie, een zoon die goed werd opgevoed, als de nedestro-zoon van een edelman. De jongen zou nu een jaar of zes oud moeten zijn. Oud genoeg om iets van de krijgskunst te leren, hoewel Melisendra ongetwijfeld haar best deed om hem als een zwakkeling op te voeden, uit haat voor zijn vader. Hij wilde niet dat zijn zoon werd opgevoed door dat klagende, bleke wicht, of door haar verzuurde werkgeefster. Dus als vrouwe Jerana dacht dat ze hem weg kon houden door te laten merken dat ze wist hoe hij Melisendra had behandeld, dan had ze het totaal bij het verkeerde eind.
'Zeg maar tegen mijn vader,' zei hij tegen de boodschapper, 'dat ik over drie dagen naar Asturias zal vertrekken. Mijn werk hier is gedaan.'
Voordat hij vertrok, ging hij naar de marketentsters, op zoek naar Lilla, en hij gaf haar het grootste deel van het geld dat hij bij Scaravel verdiend had.
'Je kunt misschien een boerderijtje kopen, ergens in de heuvels,' zei hij, 'en misschien zelfs een echtgenoot vinden om je te helpen, en je zoon op te voeden.'
'Daaruit maak ik op,' zei Lilla, 'dat je niet terugkomt als je werk in je vaderland gedaan is?'
Bard schudde zijn hoofd. 'Ik denk het niet,' zei hij.
Hij zag dat ze slikte, en zette zich schrap voor een onplezierige scène, maar Lilla was veel te verstandig voor dat soort onzin. Ze ging op haar tenen staan, omhelsde hem stevig en gaf hem een hartelijke kus.
'Dan wens ik je een voorspoedige reis, Wolf, en ik hoop dat het je goed gaat in de Kilghards.'
Hij kuste haar terug en grinnikte. 'Je bent een echte soldatenvrouw! Ik zou ook graag afscheid nemen van de jongen,' zei hij, en ze riep naar de kleine, stevige knaap die naar hen toe kwam. Hij keek omhoog naar Bard, met zijn schitterende helm, klaar voor de reis naar het zuiden. Bard tilde hem op en streelde hem onder de kin.
'Lilla, ik kan hem niet erkennen,' zei hij. 'Ik weet niet of ik ooit een huis heb waarheen ik hem kan brengen; bovendien waren er zowel voor mij als na mij genoeg andere mannen.'
'Ik verwacht het ook niet van je, Wolf. Een eventuele echtgenoot zal mijn zoon als de zijne moeten aanvaarden, en anders zoekt hij maar een ander.'
'Hoe dan ook,' ging Bard verder, terwijl hij met een glimlach naar de heldere blik van de jongen keek. 'Mocht hij ooit talent vertonen voor de krijgskunst, in een jaar of twaalf, en mocht je tegen die tijd andere kinderen hebben om voor je te zorgen en op de boerderij te werken als jij oud bent, dan kun je hem naar mij toesturen, in Asturias. Ik zorg dan wel dat hij zijn brood kan verdienen als soldaat, of beter, als dat mogelijk is.'
'Dat is een gul aanbod,' zei Lilla, en hij lachte.
'Het is niet zo moeilijk om gul te zijn met iets dat misschien nooit zal gebeuren; ik moet er wel voor zorgen dat ik tegen die tijd nog in leven ben, en zoiets weet een soldaat nooit zeker. Als je hoort dat ik dood ben, meid, dan zal je zoon zich alleen moeten redden in de wereld, net zoals zijn vader dat gedaan heeft, met zijn gezonde verstand en zijn sterke arm. En ik hoop dat alle duvels hem vriendelijker gezind zijn dan mij!'
Lilla zei: 'Dat is een vreemde zegening voor je zoon, Wolf!'
'De zegening van een wolf?' Bard lachte weer en zei: 'Misschien is hij mijn zoon helemaal niet; en de zegening van een oom zal hem weinig goed doen. En vervloeken kan ik hem niet. Ik geloof niet in dat soort dingen, Lilla. Vervloekingen en zegeningen zijn allemaal één pot nat. Ik wens hem het allerbeste toe, en jou ook.' Hij gaf de jongen een ruwe zoen op de wang en zette hem neer, waarna hij Lilla nogmaals kuste. Toen sprong hij op zijn paard en reed weg. Als Lilla al huilde, dan was ze verstandig genoeg om dat niet te doen tot hij ver uit het zicht was.
Bard was echter verheugd en opgewonden terwijl hij naar het zuiden reed. Hij had zichzelf bevrijd van die ene enkele verbintenis die hij in al deze jaren gemaakt had, en dat had hem niet meer gekost dan geld dat hij niet nodig had. Misschien was de jongen helemaal niet van hem, want alle kleine blonde jongens zagen er in zijn ogen hetzelfde uit, familiebanden of niet. Waarschijnlijk zou het kind opgroeien met zijn beide voeten stevig op de bodem van zijn moeders zuivelboerderijtje, zonder dat hij ooit nog aan een van hen zou hoeven te denken.
Hij reed alleen naar het zuiden, naar Kadarin. Hij reed door een landschap dat verwoest was door vele kleine oorlogen, want de Aldarans, die in zijn vaders tijd de vrede hadden bewaard in dit hele gebied, hadden onderling ruzie gekregen, zodat er nu vier kleine koninkrijken waren ontstaan, en de bossen waren verwoest omdat de vier broers, alle vier even hongerig naar macht en geld, elkaar bestreden hadden met klitvuur en toverkracht. Bard had een jaar lang voor een van hen gewerkt, en toen ze ruzie kregen - Dom Anndra van Scathfell had een meisje genomen dat Bard zelf had gewild, een spichtig ding van net veertien, met lang donker haar en ogen die Bard aan Carlina hadden doen denken - was hij vertrokken en in dienst getreden van een van zijn broers. Hij had Dom Lerrys de burcht binnengeleid via de geheime gang waarvan hij het bestaan had geleerd toen hij Scathfell nog diende. Maar toen hadden de twee broers hun ruzie bijgelegd en hadden ze dure eden gezworen tegen een derde broer, en het meisje had Bard gewaarschuwd dat ze elkaar in ieder geval het hoofd van Bard hadden beloofd, aangezien ze beiden het gevoel hadden dat hij hen nogmaals kon verraden. Daarna had ze hem via dezelfde geheime ingang naar buiten gelaten, en hij was naar Scaravel gevlucht en had gezworen zich nooit meer in een broedertwist te mengen.
En nu reed hij naar huis, precies om dat te doen. Maar in ieder geval waren deze broers familie van hem!
Hij stak de Kadarin over en reed door de Kilghardheuvels, waar hij ook al tekenen van strijd ontwaarde. Toen hij de grens van Asturias passeerde, zag hij dat ook daar gevochten was, en hij vroeg zich af of hij zich moest haasten. Maar nee; Geremy eiste de troon op, en zat in de burcht van koning Ardrin, en als Dom Rafaël de burcht nu al belegerde, dan zou hij wel een boodschapper gestuurd hebben om Bard te vragen direct naar hem toe te komen; dus reed hij verder, naar zijn oude huis.
Hij had zich nooit gerealiseerd hoezeer het landschap kon veranderen in zeven jaar; paradoxaal genoeg had hij ook niet beseft hoeveel er hetzelfde zou blijven. Het was vroeg in de lente; die nacht was er flink wat sneeuw gevallen, en de vederpeulbomen hadden hun sneeuwvliezen gesloten. Toen hij en Carlina klein waren, hadden ze vaak onder de vederpeulboom op de binnenplaats gespeeld. Hij was toen al te groot voor kinderspelletjes, maar hij was in de boom geklommen om peulen te plukken voor Carlina, die bedjes voor haar poppen maakte uit de donzige binnenkant van de peulen en de pluizen die erin zaten. Ooit hadden ze een gigantische peul gevonden, en Carlina had er een katje in gezet, dat zich opgekruld had in het dons terwijl zij wiegeliedjes zong; het diertje was het op een gegeven moment zat geworden en was uit de peul ontsnapt. Hij herinnerde zich nog hoe Carlina, met haar haren in slordige strengen tot op haar middel, daar had gestaan: de gescheurde peul in haar handen, een vinger in haar mond omdat het katje haar gekrabd had en haar ogen vol tranen. Hij had het katje gevangen en gedreigd het de nek te breken, maar Carlina had het diertje gepakt en tegen haar borst gedrukt, terwijl ze hem met haar kleine handen had afgeweerd.
Carlina. Hij kwam weer terug op Carlina, die volgens de oude wet nog steeds zijn echtgenote was. Hij zou eisen dat zijn vader zou toezien op de naleving ervan. Als ze Carlina aan een ander hadden gegeven, zou hij die vermoorden en dan met Carlina trouwen. En als die ander Geremy was, dan zou hij diens cuyones afsnijden en die roosteren waar hij bij stond!
Tegen de tijd dat hij de torens van Dom Rafaëls landhuis zag, had hij zich behoorlijk opgewonden over Geremy, en over Carlina; als ze bij hem was gebleven, had zelfs Ardrin hen niet uit elkaar kunnen halen!
De zon was onder, maar het was een heldere nacht en er schenen drie manen. Hij zag dit als een gelukkig voorteken, maar toen hij bij de poort van het landhuis was, merkte hij dat deze gesloten was. Hij stapte af, klopte en hoorde de stem van zijn vaders oude coridom, Gwynn, die op ruwe toon zei: 'Scheer je weg! Wie rijdt er nu nog rond, terwijl eerlijke lieden allang op bed liggen! Als u Dom Rafaël wilt spreken, kom dan terug bij daglicht, als de rovers weer in hun holen liggen!'
'Doe de poort open, Gwynn!' riep Bard lachend. 'Dit is de Kilghardwolf, en als je niet opendoet, zal ik over de muren springen en bloedgeld eisen als de rovers mijn paard te pakken krijgen! Wil je me buitensluiten van het huis van mijn vader?'
'Jongeheer Bard! Bent u dat? Brynat, Haldran, kom snel en doe de poorten open! We hoorden al dat u onderweg was, jongeheer, maar wie had er nu gedacht dat u op dit tijdstip zou aankomen?' De poorten draaiden open. Bard leidde zijn paard naar binnen en de oude Gwynn kwam op hem af en omhelsde hem, onhandig, met één arm. Hij was grijs en oud en gebogen; hij liep kreupel en zijn ene arm was net onder de elleboog geamputeerd toen hij de torens van het landhuis in zijn eentje had verdedigd, nog voordat Bard was geboren, en de vrouwe, Dom Rafaëls eerste echtgenote, op zolder verborgen had gehouden. Uit dankbaarheid had Dom Rafaël besloten dat niemand anders dan Gwynn ooit coridom kon worden zolang hij leefde, en hoewel de oude man al jaren te oud was voor zijn taak, stond hij erop het werk uit te blijven voeren en weerde hij ieder aanbod van hulp van jongere mannen af. Hij had Bard zijn eerste lessen met het zwaard gegeven toen hij nog geen zeven jaar oud was. Nu omhelsde hij hem, kuste hem en zei: 'Pleegvader, waarom zijn de poorten gesloten in dit vredige land?'
'Er is tegenwoordig nergens meer vrede, jongeheer Bard,' zei de oude man ernstig. 'Niet nu de Hasturs gezworen hebben dat al het land hier traditioneel aan hen toebehoort, en dat terwijl de di Asturiëns hier al jaren het bewind voeren - de naam Asturias betekent zoveel als land van de di Asturiëns, dus hoe kunnen de Hasturs het nu opeisen? En nu zweren die lui in Hali dat ze al het land één zullen maken, onder hun eigen tirannen, en ze proberen alle eerlijke mannen hun wapens te ontnemen zodat we ons niet meer kunnen verdedigen tegen moordenaars en bandieten! O, jongeheer Bard, het is het land slecht vergaan sinds u vertrokken bent.'
'Ik had gehoord dat koning Ardrin dood was,' zei Bard.
'Dat is zo, heer, en de jonge prins Beltran is door bandieten om het leven gebracht, zo ongeveer rond de tijd dat u ons verliet, heer, hoewel ik er, tussen ons gezegd en gezwegen, nooit zo zeker van geweest ben dat die Hastur die nu probeert de troon op te eisen er niet iets mee te maken had. Hij en de jonge prins zijn samen vertrokken, zei men, en maar één van hen kwam thuis, die Hastur natuurlijk, een smerige laranzu en sandaaldrager. Nu Beltran dus dood is, en koningin Ariël het land is ontvlucht - Dom Rafaël zei het al, toen de oude koning stierf: 'Het gaat nooit goed met een land waar een kind regeert,' en inderdaad wordt er overal gevochten en eerlijke mensen kunnen hun oogst niet binnenhalen omdat er zoveel bandieten de velden vertrappen, of anders de soldaten wel! En nu heb ik gehoord dat de Hasturs, als ze deze oorlog winnen, alle wapens willen innemen, zelfs jachtbogen, zodat we niets anders meer zullen hebben dan hooivorken en messen. Als zij hun zin krijgen, mogen de schaapherders waarschijnlijk niet eens meer een knots dragen om de wolven mee af te weren!'
Hij voegde eraan toe, terwijl hij met zijn goede arm de teugels van Bards paard pakte: 'Maar kom binnen, heer, Dom Rafaël zal blij zijn te horen dat u bent aangekomen!' Hij riep een paar staljongens om het paard te verzorgen en de bagage het huis binnen te brengen, en om licht en bedienden; enige tijd later renden er overal op de binnenplaats bedienden, er blaften honden en overal was herrie en heerste verwarring.
Bard zei: 'Maar zou mijn vader dan nog niet naar bed zijn?'
'Nee, heer,' zei een kinderlijke stem, bijna onder zijn voeten, 'want ik heb hem verteld dat u vannacht zou komen; dat zag ik in mijn sterrensteen. Dus grootvader heeft besloten in de grote zaal op u te wachten.'
De oude Gwynn schrok.
'Jongeheer Erlend!' zei hij boos. 'U mag helemaal niet meer in de stallen komen, kleine apenkop. U had wel vertrapt kunnen worden onder een paard! Uw moeder zal boos op me zijn!'
'De paarden kennen mij, en mijn stem,' zei het kind terwijl hij naar voren kwam, in het licht. 'Ze zullen heus niet boven op mij gaan staan.' Zo te zien was hij een jaar of zes, klein voor zijn leeftijd, met een grote bos rode krullen, dat in het lamplicht schitterde als nieuw geslagen koper. Bard wist wie hij moest zijn, zelfs nog voordat de jongen een knieval maakte, op een vreemde, ouderwetse manier, en zei: 'Welkom thuis, heer vader, ik wilde de eerste zijn om u te begroeten. Gwynn, wees maar niet bang, ik zal grootvader zeggen dat hij niet boos moet zijn.'
Bard keek fronsend op de jongen neer. Hij zei: 'Dus jij bent Erlend.' Vreemd dat hij daar niet over nagedacht had; Melisendra had het rode haar van de oude families, het bloed van de Hasturs dat generaties geleden in haar familie gebracht was, het bloed van Hastur en Cassilda; maar hij had er nooit aan gedacht dat de jongen wel eens laran-talent kon hebben. 'Dus je weet wie ik ben?' Hoe, vroeg hij zich af, had Melisendra over hem gesproken?
'Ja,' zei hij. 'Ik heb u gezien in mijn moeders gedachten en herinneringen, hoewel vaker toen ik kleiner was dan nu; nu heeft ze het te druk, zegt ze, met het verzorgen van een grote jongen als ik, om nog tijd te hebben om over het verleden na te denken. En ik heb u in mijn sterrensteen gezien, en grootvader heeft me verteld dat u een groot krijger bent en dat men u Wolf noemt. Ik denk dat ik misschien ook wel een groot krijger wil worden, hoewel mijn moeder denkt dat ik waarschijnlijk eerder een laranzu zal zijn, een tovenaar, net als haar vader. Mag ik uw zwaard zien, vader?'
'Natuurlijk.' Bard glimlachte naar de kleine, ernstige jongen en knielde naast hem neer, waarbij hij zijn zwaard uit de schede trok. Erlend legde vol respect zijn kleine hand op het gevest. Bard wilde hem al waarschuwen dat hij voorzichtig moest zijn, maar hij besefte meteen dat de jongen wel beter wist. Hij stak het zwaard terug en zette de jongen op zijn schouders.
'Dus mijn zoon is de eerste die me welkom heet in mijn huis, na al die jaren ballingschap. En zo hoort het ook,' zei hij. 'Kom mee, dan ga ik mijn vader begroeten.'
De grote zaal leek kleiner dan voordat hij vertrok, en armoediger. Het was een lange, lage ruimte met een stenen vloer, met de schilden en banieren van generaties van di Asturiëns, en wapens die te oud waren om te gebruiken: lansen, en de oude speren die te groot waren voor het soort gevechten van vandaag de dag. Ook hingen er wandtapijten die honderden jaren geleden waren geweven, met afbeeldingen van oude goden en godinnen, de oogstgodin die een bansjie uit het veld verjoeg, Hastur slapend aan de kust van Hali, Cassilda bij haar weefgetouw. De stenen vloer was ongelijk onder zijn voeten en aan beide zijden van de lange hal brandden grote vuren. Aan de andere kant stond een groepje vrouwen dicht bij elkaar, en Bard hoorde het geluid van een rryl, bij de andere haard stond Dom Rafaël di Asturiën op uit zijn leunstoel toen Bard naar hem toe kwam met zijn zoon op zijn schouders.
Hij droeg een lang gewaad voor binnenshuis, van geweven, donkergroene wol met borduursels bij de hals en mouwen. De mannelijke di Asturiëns waren blond, allemaal, en Dom Rafaëls haar was zo licht dat het onmogelijk was om te zien of het grijs werd of niet; zijn baard was echter wit. Hij zag er nog vrijwel hetzelfde uit als toen Bard vertrok, alleen magerder, met ogen die wat dieper leken te liggen, alsof hij grote zorgen had.
Hij spreidde zijn armen, maar Bard zette eerst Erlend op de grond en knielde voor zijn vader neer. Hij had dit nog nooit gedaan voor welke van de overheren dan ook die hij gediend had gedurende zijn ballingschap.
'Ik ben thuisgekomen, vader,' zei hij, terwijl hij ergens in een hoekje van zijn gedachten de verrassing van zijn zoon opmerkte, die zich verbaasde over het feit dat zijn vader, de beruchte banneling en krijger, knielde voor zijn grootvader, net als diens vazallen. Hij voelde zijn vaders hand op zijn haren.
'Ik zegen je, mijn zoon. En de goden, als ze bestaan, zijn geprezen dat ze jou weer veilig bij me teruggebracht hebben. Maar ik heb daar geen moment aan getwijfeld. Sta op, mijn zoon, en omhels me,' zei Dom Rafaël, en Bard gehoorzaamde. Nu zag hij duidelijk de lijnen in het gezicht van zijn vader, de scherpe, dunne botten. Hij dacht, verschrikt en ontzet: Hij is nu al oud. De reus uit mijn jeugd is nu al een oude man! Hij vond het niet prettig te merken dat hij langer was dan zijn vader, en zoveel breder dat hij de oude man op zou kunnen tillen zoals hij dat met Erlend had gedaan!
De jaren waren zo snel voorbijgevlogen terwijl hij zich bezig had gehouden met oorlogen in vreemde landen! De tijd heeft zijn hand ook zwaar op mij gelegd dacht hij, en hij zuchtte.
'Ik zie dat Erlend je is komen begroeten,' zei Dom Rafaël. 'Maar nu moet je toch naar je bed, kleinzoon van me; wat denkt je kindermeisje wel niet, om je zo laat op te laten blijven?'
'Ik neem aan dat ze denkt dat ik in mijn bed lig, want daar heeft ze me achtergelaten,' zei Erlend. 'Maar het leek mij beter om mijn vader persoonlijk te begroeten. Goedenacht, grootvader, goedenacht, heer,' voegde hij eraan toe, met zijn grappige, vroegwijze buiging. Dom Rafaël lachte terwijl hij hem nakeek.
'Wat is het toch een kleine tovenaar! De helft van de bedienden is bang voor hem,' zei hij, 'maar hij is heel slim en flink voor zijn leeftijd, en ik ben trots op hem. Ik wou echter dat je me verteld had dat je Melisendra zwanger gemaakt had. Het zou haar, en ook mij, een heleboel problemen met mijn echtgenote hebben bespaard; ik had er geen idee van dat Melisendra maagd bleef voor het tweede gezicht. En daar hebben we allemaal onder moeten lijden, want het beviel Jerana helemaal niet om haar leronis zo jong te verliezen.'
'Ik heb het niet gezegd, omdat ik het niet wist,' zei Bard. 'En Melisendra's tweede gezicht stelde waarschijnlijk niet veel voor, aangezien het niet heeft kunnen voorkomen dat ze naar mij toe is gekomen toen ik alleen was en een vrouw zocht.' Nadat hij het gezegd had, schaamde hij zich een beetje, aangezien hij haar uiteindelijk natuurlijk weinig keus had gegeven. Maar, zei hij tegen zichzelf, als Melisendra half zoveel laran had gehad als dat rode haar beloofde, dan zou ze nooit het slachtoffer zijn geworden van zijn dwang! Hij had het bijvoorbeeld met Melora niet hoeven te proberen.
'Welnu, in ieder geval is haar zoon knap om te zien, en slim, en ik zie dat u hem hier in huis op hebt laten groeien in plaats van hem ergens onder te brengen.'
Zijn vader staarde in het vuur en zei: 'Jij was verbannen. Ik was bang dat hij alles zou zijn dat ik van je over zou hebben. En hoe dan ook,' voegde hij er verdedigend aan toe, alsof hij zich schaamde voor zijn eigen zwakte, 'Jerana had het hart niet om Melisendra haar baby af te nemen.'
Bard bedacht dat hij altijd had gedacht dat vrouwe Jerana helemaal geen hart had, dus dat verbaasde hem niet. Hij wilde dat echter niet tegen zijn vader zeggen, dus zei hij: 'Ik zie dat zijn moeder haar zoon ook het een en ander van haar kunsten heeft geleerd; hij heeft nu al een sterrensteen, al is hij nog jong. En nu hebben we het lang genoeg over vrouwen en kinderen gehad, vader. Ik dacht dat u al ten strijde getrokken zou zijn tegen die verdomde, brutale Hastur die probeert dit land voor zichzelf in te pikken.'
'Ik kan niets ondernemen tegen Geremy, in ieder geval niet meteen,' zei Dom Rafaël, 'want Alaric is nog altijd onder zijn hoede. Ik heb jou laten komen om te zien of jij een manier weet om je broer terug te krijgen, zodat ik mijn handen vrij heb om die Hasturs te verjagen.'
Bard zei woedend: 'Geremy is een slang die overal kronkels heeft liggen! Ooit had ik hem in mijn handen, en ik heb hem niet vermoord. Ik wou dat ik de vooruitziende blik had gehad die Melisendra volgens u bezat!'
'O, ik kan het de jongen niet kwalijk nemen,' zei Dom Rafaël. 'In zijn plaats zou ik hetzelfde gedaan hebben, daar twijfel ik niet aan. Hij was een gijzelaar aan het hof van Ardrin, om te zorgen dat koning Carolin van Thendara zich behoorlijk bleef gedragen! Ik weet zeker dat Geremy is opgegroeid met de gedachte dat als er iets zou voorvallen tussen Ardrin en Carolin, hijzelf als eerste het slachtoffer zou worden, of hij nu wel of niet de pleegbroer van Ardrins zoon was! En over Ardrins zoons gesproken - je wist dat Beltran dood was?'
Bard klemde zijn tanden opeen en knikte. Op een dag zou hij zijn vader vertellen hoe Beltran was omgekomen, maar nu niet. Hij stelde een vraag waar hij nog nooit eerder aan gedacht had. 'Vader, was ik een gijzelaar aan het hof van Ardrin om u in bedwang te houden?'
'Ik dacht dat je dat wel wist,' zei Dom Rafaël. 'Ardrin heeft me nooit vertrouwd. Maar ongetwijfeld stelde hij je kwaliteiten op prijs, anders was je nooit opgeklommen tot zijn banierdrager, of gepromoveerd boven zijn eigen zoon. Je hebt dat met je eigen dwaasheid verspeeld, mijn jongen, maar je hebt het blijkbaar goed gedaan in al die jaren ballingschap, dus we zwijgen er verder maar over. Maar zolang jij, en later Alaric, aan het hof verbleven, wist Ardrin dat ik niet zou proberen om de troon van hem af te pakken, hoewel mijn aanspraak gelijk is aan die van hem, en beter dan die van zijn jongste zoon. Nu zowel Ardrin als Beltran dood zijn, zou het catastrofaal zijn als er een baby op de troon gezet werd - de ratten dansen op tafel in de keuken als de kat te jong is om ze te vangen! Als jij mij steunt...'
'Twijfelt u daaraan, vader?' vroeg Bard, maar voordat hij nog meer kon zeggen, kwam er iemand tussen de vrouwen bij het andere vuur vandaan, een slank geklede, grijzende dame gekleed in een rijk geborduurd, met linten versierd gewaad.
'Zo, pleegzoon, je bent weer thuis? Zeven jaar ballingschap lijkt je niet veel kwaad gedaan te hebben, uiteindelijk. Integendeel,' voegde ze eraan toe met een blik op zijn met bont afgezette mantel, de dolk met juwelen, het zwaard aan zijn zijde en de juwelen in zijn vlecht. 'Je moet het goed gedaan hebben in al die buitenlandse oorlogen! Dat is niet bepaald een wolvenhuid!'
Bard boog voor de vrouwe Jerana. Hij dacht: ze is nog altijd dezelfde zure, hatelijke teef, het zou driemaal zeven jaar kosten voordat ze iets verbeterde, en de grootste verbetering die ik me voor kan stellen is een lijkwade, maar in zeven jaar had hij geleerd om niet alles te zeggen dat in zijn hoofd opkwam.
'U bent in die zeven jaren weinig veranderd, pleegmoeder,' zei hij, en ze glimlachte als een boer met kiespijn.
'In ieder geval heb je betere manieren gekregen.'
'Ach, domna, ik heb zeven jaar moeten overleven met mijn verstand en mijn zwaard; in dergelijke omstandigheden en die landen, vrouwe, moet men snel manieren leren, of anders sterven. En zoals u ziet, ben ik nog onder de levenden.'
'Maar je vader is zijn plicht als gastheer vergeten,' zei vrouwe Jerana. 'Hij heeft je nog niets aangeboden. Hoe komt het eigenlijk dat je zo laat nog op reis bent?' voegde ze eraan toe, nadat ze een bediende had gebaard voedsel en wijn te brengen.
'U bedoelt dat het zo onveilig is, domna? De oude Gwynn zei ook zoiets, maar ik dacht dat het door zijn leeftijd kwam, het kan zijn dat hij niet helemaal helder meer is.'
'Hij is helder genoeg,' zei Dom Rafaël. 'Ik ben het die het bevel heeft gegeven om de poorten iedere nacht bij zonsondergang af te sluiten, en ervoor te zorgen dat alle beesten, mannen, vrouwen en kinderen dan binnen zijn. En ik heb verkenners uitgestuurd die langs de grenzen patrouilleren en waakvuren afsteken om ons te waarschuwen als er meer dan drie ruiters bij elkaar gesignaleerd worden. Daarom was er ook niemand om je behoorlijk te begroeten. Niemand had gedacht dat je alleen zou rijden, zonder lijfwacht of vazal of zelfs maar een bediende!'
'Ik word niet voor niets Wolf genoemd,' zei Bard. 'Eenzame wolf en schurk zijn nog wel de vriendelijkste benamingen die ik gekregen heb.'
'Maar ondanks alle voorzorgsmaatregelen,' zei Dom Rafaël, 'hebben overvallers, rovers, zoals ze zelf zeggen, hoewel ik het vermoeden heb dat het Geremy's mannen zijn, onze dorpen overvallen en zijn er met de paarden vandoor gegaan. Hier in het kasteel hebben we kralen gebouwd waar de mensen hun beesten kunnen onderbrengen, maar velen hebben de dieren toch weer mee naar huis genomen. De overvallers hebben ook zakken graan en noten gestolen, en de helft van de appeloogst. Er zal geen hongersnood ontstaan, maar de markten zullen tekort komen en de mensen zullen weinig geld overhouden. Een aantal dorpelingen heeft wapens aangeschaft. Er was zelfs sprake van het inhuren van een leronis om de overvallers met toverkracht weg te jagen, maar dat is uiteindelijk afgeblazen, en ik moet zeggen dat ik daar niet rouwig om was. Ik hou niet van die manier van oorlog voeren.'
'Ik ook niet,' zei Bard, 'maar de kleine Erlend zei dat hij mogelijk laranzu zou worden.'
Vrouwe Jerana knikte. 'De jongen heeft donas,' zei ze, 'en zijn leraren denken dat hij misschien niet de spierkracht heeft die nodig is om een zwaardvechter van hem te maken.' De bedienden hadden wijn gebracht en deelden hartige hapjes uit. Plotseling verstijfde Bard, toen hij neerkeek in de ogen van een kleine, rondborstige vrouw met haren die als levende vlammen rond haar gezicht dansten. Ondanks de bescheiden vlechten in haar hals sprongen er hier en daar kleine krulletjes uit.
'Melisendra?'
'Mijn heer,' zei ze, terwijl ze haar hoofd boog. 'Erlend zei, toen hij me kwam halen om hem naar bed te brengen, dat hij u al gesproken had.'
'Hij is een fijne knaap. Ik hoorde pas kort voor ik terugkeerde dat hij bestond; ik had er geen idee van. Iedere man zou trots zijn op zo'n zoon.'
Een lichte glimlach verscheen op haar gezicht. 'En een dergelijk compliment is voor een vrouw waarschijnlijk beloning genoeg voor de prijs die ze betaald heeft. Ik denk nu dat hij een goede compensatie is voor wat ik verloor, maar dat heeft enkele jaren gekost.'
Zwijgend bekeek Bard de moeder van zijn zoon. Haar gezicht was nog altijd rond, de kin vlak; ze droeg een sobere grijze japon over een blauwe ondertuniek, met een geborduurd patroon van vlinders langs de mouwen en de halslijn. Ze had een waardigheid en elegantie die hem plotseling deden denken aan de plechtige manier van spreken van zijn zoon. In zijn herinnering was ze heel anders geweest.
Ze zei: 'Vrouwe Jerana is goed voor ons beiden geweest; en uw vader ook.'
'Dat mag ik hopen,' zei Bard. 'Ik ben zelf opgevoed in het huis van mijn vader, en er is geen enkele reden waarom mijn zoon minder goed zou worden behandeld.'
Haar ogen glansden met een ironische uitdrukking. 'Zeker, mijn heer, dat was het laatste dat u tegen mij zei, dat u zeker wist dat uw vader mij en een eventueel kind niet zou laten verhongeren op de akkers.'
'Een kleinzoon is een kleinzoon,' zei Bard, 'zelfs al is zijn geboorte dan niet gezegend met de gebruikelijke ceremoniële onzin.'
Melisendra zei zacht: 'Geen enkele geboorte is zonder zegening, Bard. Ceremoniën zijn nodig om de harten van de onwetenden te troosten; de wijzen weten dat het de Godin is die haar zegen geeft. Maar hoe kan iets dat troost nu onzin zijn?'
'Ik maak hieruit op dat jij niet een van die onwetenden was die de ceremoniën nodig had?'
'Toen ik ze nodig had, mijn heer, was ik onwetender dan u ooit kunt bedenken, omdat ik zo ontzettend jong was. Nu weet ik dat de Godin meer troost kan bieden dan welke ceremonie dan ook die mannen of vrouwen weten te bedenken.'
Bard grinnikte. 'Welke godin, onder de tientallen die de onwetenden van dit land troosten, heeft jou die troost gegeven?'
'De Godin is één, bij welke naam ze ook wordt aangesproken, welke naam de onwetenden dan ook aan haar geven.'
'Ik neem aan dat ik haar een naam zal moeten geven om haar te kunnen bedanken,' zei Bard, 'voor het feit dat ze mij zo'n prachtige zoon geschonken heeft. Maar ik bedank jóu liever voor die zegening, Melisendra.'
Ze schudde haar hoofd. 'Je bent mij niets schuldig, Bard,' zei ze, en ze draaide zich om. Hij wilde haar volgen, maar de minstrelen bij het vuur begonnen te spelen. Bard ging weer naast zijn vader zitten. Aan de andere kant van de zaal dansten enkele vrouwen, maar hij zag met een snelle blik dat Melisendra daar niet bij was.
Hij vroeg: 'Hoe komt het dat Geremy de troon opeist? De naam Asturias betekent zoveel als Land van de Asturiëns, dus wat heeft een Hastur daarmee van doen?'
'Hij zegt,' zei Dom Rafaël, 'dat dit hele land ooit geregeerd werd door de Hasturkoning, en dat Asturias alleen maar aan de di Asturiëns in bruikleen is gegeven, zolang de Hasturs het goedvonden; hij zegt dat Asturias in de oude taal Land van Hasturs betekent.'
'Hij is gek.'
'Als dat zo is, komt zijn waanzin hem heel goed uit, want hij eist het land op voor koning Carolin van Carcosa.'
'Welke schaduw van een rechtvaardiging...' begon Bard. Toen verbeterde hij zichzelf. 'Als we de rechten van prins Valentijn opzij zetten, en dat doe ik liever wel, aangezien het niet goed is voor een land om door een klein kind geregeerd te worden, welke rechtvaardiging heeft hij dan nog, behalve die oude mythe over de zonen van Hastur en Cassilda? Ik wil niet geregeerd worden door een koning wiens aanspraak afhankelijk is van mythes en legenden!'
'Ik ook niet,' zei Dom Rafaël. 'Ik wil best geloven dat de Hasturs ooit goden waren, zoals de mythe zegt, en dat ze werkelijk zonen zijn van de Heer van het Licht! Maar zelfs al waren de eerste Hasturs zonen van Aldones zelf, dan nog ben ik niet van plan zonder meer afstand te doen van mijn rechten op het land dat de di Asturiëns al zoveel generaties lang bezitten! Ik kan niets doen zolang hij Alaric in handen heeft; maar ik denk dat hij wel weet dat de mensen zich zullen verzetten tegen een Hastur op de troon. Misschien houdt hij Alaric vast met de bedoeling om hem als een marionet op de troon te zetten, maar hij staat vast en zeker te trillen in zijn sandalen, de ellendeling!'
'Als hij weet dat ik teruggekeerd ben, heeft hij pas echt reden om te beven,' zei Bard. 'Maar ik dacht dat hij misschien met de dochter van koning Ardrin getrouwd was en zijn kinderen op de troon wilde zien.'
'Carlina?' vroeg Dom Rafaël, en hij schudde zijn hoofd. 'Ik weet niets van haar, en ze is zeer zeker niet met Geremy getrouwd. Dat zou ik wel gehoord hebben.'
Korte tijd later werden de minstrelen weggestuurd, en vrouwe Jerana zond ook haar vrouwen de zaal uit. Dom Rafaël wenste zijn zoon hartelijk goede nacht. Vrouwe Jerana had een bediende naar zijn vroegere vertrekken gestuurd, om zijn laarzen en kleding aan te nemen en hem te helpen met zijn bad, maar toen hij naar bed ging, merkte hij dat de bediende niet zoals gebruikelijk vroeg of hij een vrouw wilde hebben. Bard wilde hem al terugroepen, maar haalde toen zijn schouders op; hij had lang gereden die dag, en had geen enkele vrouw gezien in het gevolg van vrouwe Jerana die hem interesseerde. Hij deed het licht uit en stapte zijn bed in.
En bleef verbaasd zitten, want er lag al iemand in.
'Zandru's hel!'
'Ik ben het, Bard,' zei Melisendra, die naast hem zat. Ze droeg een lang, doorschijnend nachthemd in een lichte kleur en haar haren waren een lichtgevende wolk. Bard lachte.
'Dus je bent teruggekomen, zelfs al kreunde en jammerde je de hele tijd toen ik je de vorige keer genomen heb!'
'Het was niet mijn wens, maar die van vrouwe Jerana,' zei Melisendra. 'Misschien wil ze niet nog een maagdelijke leronis verliezen; en wat ik had, kan ik maar één keer verliezen.' Ze haalde met een cynisch gebaar haar schouders op. 'Ze heeft me toegestaan deze kamers te gebruiken, ze zei dat ik daar recht op had, en de kleine Erlend en zijn kindermeisje slapen hiernaast. Jij bent niet erger dan wie dan ook; en de Godin weet dat ik vaak genoeg heb moeten protesteren om hier met rust gelaten te worden. Vrouwe Jerana wenst mij te beschouwen als barragana van haar pleegzoon en ik heb je een kind gebaard. Maar als je mij hier niet wilt hebben, dan ga ik met alle plezier ergens anders slapen, al is het in het bed van mijn zoon.'
Haar kalme, onverschillige aanvaarding maakte Bard woedend, maar hij besefte dat hij nog veel kwader zou zijn geweest als ze haar afkeer of weerzin had laten blijken. Hij stond op het punt om haar met een vloek zijn bed uit te gooien en haar op te dragen uit zijn ogen te verdwijnen. Maar hij wist dat ze wat hij ook deed zou aanvaarden met hetzelfde onverschillige schouderophalen, om hem nog kwader te maken. Vervloekt mens, je zou haast zeggen dat hij haar iets had aangedaan in plaats van dat hij haar een zoon van edel bloed had geschonken, en een positie als barragana in een edel huishouden!
En aangezien hij Carlina niet in zijn bed kon hebben, was de ene vrouw niet veel anders dan de andere als het licht uit was!
'Kom dan maar hier,' zei hij ruw, 'en hou je mond. Ik hou niet van vrouwen die herrie maken, en ik wil je brutale gesnater niet meer horen.'
Ze keek met een glimlach naar hem op terwijl hij haar vastgreep. 'Zoals u wenst, mijn heer. Alle goden verhoeden dat u iets zou moeten verdragen dat u niet bevalt.'
Verder zei ze niets meer. Als ze ook maar iets had gezegd, dacht Bard met een doffe woede, dan zou hij haar geslagen hebben om te zien of hij daarmee die idiote glimlach van haar gezicht kon vegen.