Hoofdstuk Vijf
Geschokt staarde Bard zijn vader aan. De goden geven dat Alaric volwassen genoeg is om te regeren, dacht hij, want onze vader heeft plotseling zijn verstand verloren!
Maar Dom Rafaël zag er helemaal niet uit als een waanzinnige, en zijn stem en gedrag waren zo normaal dat er al snel een andere, veel rationelere, verklaring opkwam in Bard.
'U heeft me nooit in vertrouwen genomen, heer; maar bedoelt u te zeggen dat u nog een bastaardzoon heeft, een die genoeg op mij lijkt om mijn plaats in te nemen als dat nodig is?'
Dom Rafaël schudde zijn hoofd. 'Nee. En ik weet zelf ook wel dat wat ik zojuist zei wel moet klinken als de koortsdroom van een waanzinnige, mijn zoon, maar je hoeft niet zo voorzichtig met me te zijn; ik zal niet gaan ijlen als een zwangere vrouw in een Spookwind, of de sneeuw in rennen op zoek naar vlinders. Maar wat ik je nu wil voorstellen, is heel vreemd, en...' hij keek om zich heen in de lege troonzaal, '...we kunnen het er hier niet over hebben.'
In zijn vaders privévertrekken bleef Bard wachten terwijl zijn vader zorgde dat alle bedienden verdwenen waren, waarna hij twee glazen wijn voor hen inschonk.
'Niet te veel,' zei hij droogjes. 'Ik wil niet dat je denkt dat ik dronken ben, zoals je zojuist dacht dat ik gek geworden was. Ik zei, Bard, dat ik met twee mannen als jij, twee generaals met jouw inzicht in strategie en oorlogvoering - en dit moet aangeboren zijn, aangezien de mensen die je hebben opgevoed niet bepaald talentvol waren op dat gebied, en ik je zeer zeker niets heb bijgebracht - met twee van jou, dus, Bard, het hele rijk zou kunnen veroveren. Als de Honderd Koninkrijken werden samengebracht tot één enkel rijk - en ik moet toegeven dat het een verstandig idee is, want waarom zouden deze landen iedere lente en iedere herfst verwoest moeten worden door oorlogen? - wie zegt dan dat de Hasturs aan het hoofd moeten staan? Er waren hier in de heuvels al mannen met de naam di Asturiën voordat de heer van Carthon zijn dochter aan de Hasturs uithuwelijkte. Er is wel degelijk laran in onze lijn, maar dat is de laran van de mensen, van echte mensen, niet die van het chieri-volk. De Hasturs zijn chieri, of in ieder geval familie van de chieri, zoals je
meteen ziet als je merkt hoe ze altijd zorgvuldig hun vingers tellen, en te veel van hen worden nog altijd emmasca geboren, geen man en geen vrouw; Felix van Thendara was er zo een, een paar honderd jaar geleden, en zo is die dynastie aan zijn einde gekomen.'
'Er is geen mens in deze wereld die niet ergens een paar druppels chieri-bloed heeft, vader.'
'Maar alleen de Hasturs hebben hun best gedaan om dat bloed in hun families te houden, door een zorgvuldig voortplantingsprogramma,' zei Dom Rafaël. 'En zoveel van de oude families - Hastur, Aillard, Ardaïs, en zelfs de Aldarans en de Serrais, hebben een erfenis in hun bloed die zoveel vreemde gevolgen heeft dat echte mannen bang voor hen zijn! Een kind van hen kan geboren worden met de gave om met zijn gedachten iemand te doden, of in de toekomst te zien alsof de tijd twee kanten op gaat, of om vuur te maken of de rivieren te doen opzwellen... Er zijn twee soorten laran; - de normale, die ieder mens heeft en kan leren gebruiken met een sterrensteen, en de kwaadaardige van de Hasturs. Onze lijn is er niet helemaal vrij van, en toen jij die roodharige zoon verwekte bij die leronis van je moeder, heb je de Hastur-laran weer in onze familie gebracht. Maar wat gebeurd is, is gebeurd, en Erlend kan nog best van nut zijn, later. Heb je die meid alweer zwanger gemaakt? Waarom niet?' Maar hij wachtte niet op een antwoord van Bard.
'Maar toch neem ik aan dat je begrijpt waarom ik er geen zin in heb om door de Hasturs bestuurd te worden; die hele familie heeft chieri-bloed, en hun Gaven worden niet getemperd door normale menselijkheid, maar, door dat voortplantingsprogramma, alleen maar bevorderd in hun hele familie. En ik vind dat de wereld bestuurd moet worden door mensen, niet door tovenaars!'
'Maar,' zei Bard, 'waarom vertelt u me dit alles? Of denkt u dat Erlend, als hij volwassen is, zo dicht bij hun zal staan dat hij de troon op kan eisen?' Hij sprak sarcastisch, en zijn vader nam niet de moeite om te antwoorden.
'Wat je niet weet,' zei hij, 'is dat ik ooit, toen ik een jongen was, laran bestudeerd heb. Ik was net, zoals je wel weet, opgevoed om ooit koning te worden, want Ardrin was de oudste, maar ik had geen recht op de burcht van di Asturiën, aangezien er nog drie broers tussen ons in kwamen. Daarom had ik genoeg vrije tijd om te studeren en te leren. Ik was een laranzu, en heb enige tijd in de Toren van Dalereuth doorgebracht om daar iets van hun werk te leren.'
Bard had geweten dat zijn vader een sterrensteen bezat, maar dat was op zich niet ongewoon, en niet iedereen die een sterrensteen droeg, was op de hoogte van laran-kunsten. Hij had nooit geweten dat zijn vader in een Toren was opgeleid.
'Nu is er een wet die het gebruik van de sterrensteen regelt,' zei Dom Rafaël. 'Ik weet niet wie hem gemaakt heeft, of waarom, maar de wet is dat alles wat bestaat, behalve een sterrensteen, één, en dan ook echt maar één, exact duplicaat heeft. Niets is uniek, behalve een sterrensteen, die geen volledig duplicaat heeft. Maar verder heeft alles - alles, tot de laatste konijnenhoorn in de bossen, de laatste boom en bloem, iedere rots in het veld - heeft een volkomen identieke dubbelganger, net als elk mens. Ergens bestaat er een tweede, die meer op hem lijkt dan zijn eigen tweelingbroer. En daarom weet ik, Bard, dat er ergens op de wereld iemand is die precies zo is als jij. Misschien in de Dorrelanden, misschien in de onbekende gebieden voorbij de Wereldmuur, als de zoon van een boer, of voorbij de golf van de Zee van Dalereuth, waar niemand overheen kan reizen, en die uitkomt in de Onbekende Zee. En die persoon lijkt meer op jou dan een tweelingbroer zou doen, zelfs al woont hij ver buiten de Honderd Koninkrijken. Ik hoop dat het niet zo is, dat hij ergens in de Kilghardheuvels leeft, anders zal het moeilijk worden hem onze taal en gewoonten bij te brengen. Maar wat hij ook is, hij zal laran hebben, ook als hij die nooit heeft leren gebruiken; hij zal jouw militaire genialiteit hebben, hoewel hij misschien nog niet weet wat hij daarmee kan; hij zal zoveel op jou lijken dat niemand jullie uit elkaar zou kunnen houden. Zie je nu, mijn zoon, waarom zo iemand ons goed van pas zou komen?'
Bard fronste. 'Ik begin te begrijpen waar u heen wilt...'
'En dan nog wat. Jouw dubbelganger heeft geen eed gezworen aan Hastur, en is er dus ook niet aan gebonden. Begrijp je?'
Bard begreep het. Hij begreep het volkomen. 'Maar waar vinden we deze dubbelganger?'
'Ik zei toch dat ik ooit laran-kunst had gestudeerd,' zei Dom Rafaël, 'en ik weet waar er een transportscherm te vinden is, een aantal sterrenstenen dat speciaal voor een doel als dit in elkaar gezet is, waarmee we ook twee dubbelgangers bijeen moeten kunnen brengen. Toen ik jong was, konden we, met heel veel moeite, mannen en vrouwen, andere leroni, van de ene set sterrenstenen naar de andere transporteren. Daarmee kunnen we, als we het patroon van een bepaalde persoon erop projecteren, zijn exacte dubbelganger ook overhalen, van waar dan ook vandaan.'
'Maar,' vroeg Bard, 'als we hem dan hebben, hoe weten we dan dat hij ons zal willen helpen?'
'Hij is wat hij is, daar is niets aan te veranderen,' zei Dom Rafaël. 'Als hij al een groot generaal was, zouden we hem zeker moeten kennen. Misschien is het een van mijn andere bastaardzonen, of die van Ardrin, die ergens in armoede leeft zonder enige kennis van krijgskunst. Maar als we hem de kans geven om rijkdom en macht te vergaren, om maar niet te spreken over de mogelijkheid om zijn militaire genialiteit te gebruiken - die hij zeer zeker heeft, aangezien hij jouw duplicaat is - dan zal hij ons dankbaar zijn en zich zeer zeker bij ons willen aansluiten. Want, Bard, als hij jouw dubbelganger is, dan is hij ambitieus!'
Drie dagen later werd Alaric-Rafaël, erfgenaam van Asturias, formeel gekroond, terwijl zijn vader als regent werd benoemd. Bard herhaalde in het openbaar de eed die hij zijn broer al eerder gezworen had, en Alaric schonk hem een prachtig bewerkt zwaard, een erfstuk dat, zo wist Bard, hun vader al jaren bewaard had in de hoop dat zijn enige wettige zoon het ooit zou kunnen dragen op het slagveld. Maar het was meer dan duidelijk inmiddels dat koning Alaric, hoe hij ook zou zijn als koning, nooit een groot strijder zou kunnen worden; Bard accepteerde daarom het zwaard uit handen van zijn broer, en daarmee ook het bevel over alle legers van Asturias en de bezette gebieden.
Op dit moment ben ik opperbevelhebber van Asturias en Marenji, en dat is alles. Maar dat is pas het begin.
Er zal een dag komen dat ik opperbevelhebber ben van alle Honderd Koninkrijken, en ze zullen allemaal de Wolf van Asturias kennen en vrezen!
En als opperbevelhebber van Marenji, dacht hij, had hij het recht om dat land binnen te gaan en iets te doen tegen die verdomde vrouwen op het Eiland der Stilte!
Ik zou kunnen verklaren dat ze een verraderlijke organisatie zijn, en hen sommeren het eiland te verlaten! Hij wist zeker dat het volk van Marenji zoiets op dit moment als heiligschennis zou zien. Maar hij had Alaric gevraagd een proclamatie uit te vaardigen waarin stond dat het volk van Marenji ervan verdacht werd de wettige echtgenote van Bard di Asturiën vast te houden; en dat eenieder die probeerde om Carlina di Asturiën verborgen te houden als verrader bestempeld zou worden en dienovereenkomstig gestraft zou worden.
Alaric had de proclamatie uitgevaardigd, maar in een persoonlijk gesprek had hij duidelijk aan Bard laten merken dat hij het er niet mee eens was.
'Wat wil je met een vrouw die jou niet wil hebben? Ik denk dat je beter met Melisendra zou kunnen trouwen. Ze is heel aardig, en ze is de moeder van je zoon. Erlend zou gewettigd moeten worden, hij is een goed kind, en hij heeft laran. Trouw met haar, dan organiseer ik een prachtige bruiloft voor je!'
Bard zei op ferme toon dat zijn broer en heer niet moest spreken over zaken waarvoor hij nog niet oud genoeg was.
'Welnu, als ik tien jaar ouder was, zou ik zelf met Melisendra trouwen, dan weet je dat,' zei Alaric. 'Ik mag haar graag. Ze is lief voor me en ze geeft me nooit het gevoel dat ik kreupel ben.'
'Dat is haar geraden ook,' gromde Bard. 'Als ze het waagde om onbeleefd tegen je te zijn, dan zou ik haar nek breken, en dat weet ze!'
'Toevallig ben ik wel kreupel, en daar zal ik mee moeten leren leven,' zei Alaric. 'En vrouwe Hastur, de leronis die me in Neskaya verzorgde en die me weer heeft leren praten, heeft me geleerd dat het niet uitmaakt of mijn lichaam verlamd is of niet. En Geremy - die is ook verlamd, maar hij is toch een goede man, sterk en eerbaar - en het zal niet meevallen voor mij om de Hasturs als vijanden te moeten gaan zien.' Hij zuchtte. 'Ik vind het moeilijk om iets van politiek te begrijpen, Bard. Ik wou dat er gewoon vrede kon zijn tussen alle mensen, zodat we vrienden konden blijven met heer Varzil, die als een pleegvader voor me geweest is. Maar ik ben eraan gewend om als een kreupele behandeld te worden, omdat ik kreupel bén, en ik heb hulp nodig met aankleden en met lopen - maar iemand als Melisendra, die helpt me om er niet zo over in te zitten, omdat ze me, terwijl ze me met het aanbinden van mijn beugel helpt, toch het gevoel geeft dat ik het niet slechter heb dan wie dan ook.'
'Jij bent de koning,' zei Bard, maar Alaric zuchtte, een diepe, berustende zucht.
'Je begrijpt absoluut niet waar ik het over heb, nietwaar, Bard? Jij bent zo sterk, en je bent nog nooit in je leven echt ziek geweest, of bang, dus hoe kun je het ook weten? Weet je hoe het voelt om echt doodsbang te zijn, Bard? Toen ik mijn eerste koortsaanval kreeg, kon ik niet eens meer ademhalen... Geremy, en drie van Ardrins genezers, zijn dag en nacht bij me gebleven, met hun sterrenstenen, zeven nachten lang, om me te helpen met ademhalen, omdat ik dat niet zelf kon.'
Tegen zijn zin dacht Bard aan de doodsangst die hem bevangen had toen hij aan de oever van het Meer der Stilte stond en de vreselijke gezichten in de mist had zien zweven, zodat zijn darmen leken te smelten... maar zelfs tegenover zijn broer wilde hij dat nooit toegeven. 'Ik was bang toen ik voor het eerst ten strijde trok,' zei hij. Daar zat hij niet zo mee.
Alaric zuchtte jaloers.
'Je was niet ouder dan ik nu ben, en koning Ardrin maakte je zijn banierdrager! Maar dat is anders, Bard; jij had een zwaard, je kon iets doen met je angst. En ik... ik kon alleen maar liggen, en me afvragen of ik zou sterven. Ik kon niets doen, niet zelf bepalen of ik leefde, maar ook niet of ik wilde sterven. Ik was volkomen hulpeloos. En daarna - daarna weet je voor de rest van je leven dat het weer kan gebeuren, dat je kunt sterven, dat je gedood kunt worden. Hoe dapper ik ook ben, ik weet dat er altijd iets zal zijn waartegen ik niets kan beginnen,' zei Alaric. 'Bij sommige mensen voel ik me altijd zo, ziek, zielig, verlamd en laf. Maar bij anderen, zoals Varzil en Melisendra, krijg ik het gevoel dat ik niet zo hoef te zijn, dat er meer is in het leven, dat het allemaal niet zo erg is - begrijp je wat ik bedoel, Bard? Een klein beetje?'
Bard keek naar de jongen en zuchtte. Hij wist dat zijn broer om begrip vroeg, en wist niet hoe hij dat kon geven. Hij had soldaten gezien in deze toestand, zo zwaargewond dat ze eigenlijk dood hadden moeten zijn. Als ze het overleefden, was er iets met hen gebeurd dat hij niet begreep. En dat was ook Alaric overkomen, maar op een veel te jonge leeftijd, lang voordat hij oud genoeg was om ermee om te kunnen gaan.
'Ik denk dat je te vaak alleen bent,' zei hij, 'en je haalt je te veel muizenissen in je hoofd. Maar ik ben blij dat Melisendra aardig voor je is.'
Alaric zuchtte en stak een kleine, witte hand uit, die door Bard werd omvat in een grote, gebruinde hand. Hij bedacht dat Bard hem weliswaar absoluut niet begreep, maar wel van hem hield, en dat was minstens evenveel waard.
'Ik hoop dat je je echtgenote terugkrijgt, Bard. Het is niet eerlijk dat ze haar bij je vandaan houden.'
Bard zei: 'Alaric, vader en ik moeten een paar dagen weg, samen met een paar leroni. Dom Jerrall zal hier blijven om je te adviseren als dat nodig is.'
'Waar gaan jullie heen?'
'Vader kent iemand die ons heel goed zal kunnen helpen met het aanvoeren van de legers, maar we moeten hem eerst zien te vinden.'
'Waarom beveel je hem niet gewoon om hierheen te komen? De regent kan iedereen sommeren aan het hof te verschijnen.'
'We weten niet waar hij woont,' zei Bard. 'We hebben laran nodig om hem te kunnen vinden.' Dat was genoeg uitleg, vond hij zelf.
'Welnu, wat moet, dat moet. Maar kan Melisendra alsjeblieft hier blijven?' vroeg hij. Bard wist dat Melisendra een van de beste leroni van zijn vader was, maar besloot om zijn broer zijn zin te geven.
'Als jij Melisendra wil,' zei hij, 'dan zal ze bij je blijven.'
Hij had zichzelf al schrap gezet voor een ruzie met zijn vader, maar tot zijn grote verrassing knikte Dom Rafaël alleen maar.
'Ik was toch al niet van plan om Melisendra mee te nemen; ze is de moeder van je zoon.'
Bard vroeg zich af wat dat uitmaakte, maar vroeg verder niets. Voor hem was het genoeg om te weten dat zijn broer Melisendra bij zich wilde houden.
Ze verlieten het kasteel die avond en reden in de richting van Bards oude huis. Drie leroni, twee vrouwen en een man, waren met hen meegekomen, en Dom Rafaël leidde hen naar een kamer boven aan een vervallen trap.
'Ik heb deze dingen al tientallen jaren niet meer gebruikt,' zei hij, 'maar laran-kunst die eenmaal is geleerd, wordt nooit vergeten.' Hij wendde zich naar de tovenaars en vroeg: 'Weten jullie wat dit is?'
De man keek naar het apparaat en richtte toen een geschrokken blik op de twee vrouwen, en daarna op Dom Rafaël. 'Ik weet het, heer. Maar ik dacht dat het verboden was om dit soort dingen te gebruiken buiten de veiligheid van een Toren.'
'In Asturias bepaal ik wat wel en niet mag! Kun je ermee overweg?'
De laranzu keek nogmaals, slecht op zijn gemak, naar de beide vrouwen. Hij zei: 'Een duplicaat volgens de Wet van Cherillys? Ik denk het wel. Maar van wie of wat?'
'Van mijn zoon hier, de opperbevelhebber van koning Alarics leger.'
Een van de vrouwen keek naar Bard en hij ving haar ironische gedachte op. Een tweede Kilghardwolf? Mij lijkt één exemplaar ruim voldoende! Hij nam aan dat ze een vriendin van Melisendra was. Maar ze haalden hun schouders op, sloten hun gedachten snel weer af, en zeiden: 'Jazeker, heer, als dat uw wens is.
Hij voelde hun verbazing, hun afkeer, hun verwondering; maar ze protesteerden niet hardop, maakten zich klaar, verzegelden de ruimte zodat er niemand binnen kon komen en geen enkele leroni van elders zou kunnen zien wat ze deden.
Toen alles klaar was, gebaarde Dom Rafaël naar Bard dat die zijn plaats in moest nemen voor het scherm, en daar stil en bewegingloos moest blijven zitten. Hij gehoorzaamde en knielde, zonder iets te zeggen. Hij zat zo dat hij zijn vader en de drie telepaten niet kon zien, maar hij voelde hun aanwezigheid. Bard dacht dat hij niet veel laran bezat, en wat hij bezat, was nooit goed ontwikkeld. Hij had altijd minachting gevoeld voor iedere vorm van toverkracht, en beschouwde het als iets voor vrouwen; toch voelde hij een spoor van angst terwijl het bijna tastbare web van kracht en gedachten zich om hem heen vormde. Hij voelde dat ze hun gedachten in hem goten, diep in zijn lichaam en geest, op zoek naar het patroon van zijn bestaan; hij dacht, ietwat poëtisch, dat ze op zoek waren naar zijn ziel om die vast te binden op dat glazige scherm voor hem.
Hij kon geen vinger of teen bewegen. Even voelde hij een verlammende paniek... nee. Dit was een heel gewoon soort laran-toverkracht, niets om bang voor te zijn; zijn vader zou niets doen dat hem kon schaden.
Hij bleef bewegingloos zitten en keek naar zijn reflectie in het glazen scherm. Op de een of andere manier wist hij dat het niet slechts een spiegelbeeld was, maar dat hij zelf daar was, in de vele lagen van het scherm, dat overal werd versterkt met sterrenstenen die leken te resoneren in de stenen van de leroni om hem heen. Hij voelde het gecombineerde web van hun gedachten dwars door de lege ruimte reizen, zoekend, tastend, voelend naar iets met hetzelfde patroon, exact hetzelfde patroon... iets kwam in de buurt, dichtbij genoeg om aan te raken... bijna gevangen... nee. Het was geen duplicaat, het was iemand die op hem leek, misschien negentig procent hetzelfde was, maar geen duplicaat. En slechts een duplicaat kon gevangen worden in het scherm. Hij voelde de ander weer wegglijden, buiten bereik.
(Ver weg in de Kilghardheuvels schrok een man met de naam Gwynn - een vaderloze bandiet, wiens moeder hem verteld had dat hij tijdens de verovering van Scathfell was verwekt door Ansel, zoon van Ardrin de eerste van Asturias, dertig jaar geleden - wakker uit een droom waarin gezichten zich om hem verdrongen, als haviken rondom een prooi, en er was een gezicht bij dat precies op hem leek, als een tweelingbroer...)
Verder reisde het web, over grotere afstand, door sterrenloze nachten, door een immense leegte voorbij tijd en ruimte, met wervelende, nachtmerrieachtige draaikolken van vreselijk, afschuwelijk niets. Weer vormde zich een schaduw achter Bard op het scherm, die leek te flikkeren, te vervagen, te worstelen als een slaper die worstelt om uit een nachtmerrie wakker te worden; ergens in Bards hersenen sloeg een vonkje over; was hij het zelf, was het de ander? Hij wist het niet en kon er ook niet naar gissen. Het worstelde om vrij te komen, maar ze hielden het vast, in het web, en gingen van punt tot punt langs het patroon in het scherm... zagen dat ieder atoom, ieder detail hetzelfde was, identiek....
Nu!
Bard zag in gedachten de bliksemflitsen voordat zijn ogen ze zagen, voelde de gigantische schok toen de ander werd losgetrokken uit zijn gedachten, het patroon werd verdubbeld, gesplitst... hij voelde doodsangst; was dit zijn eigen angst of de angst van de ander, die zonder waarschuwen door de ruimte hierheen getrokken was... Hij ving een glimp op van een grote gele zon, draaiende werelden, sterren in een grote leegte, melkwegstelsels die draaiden en wegdreven, geschokt... Bliksem sloeg door zijn hersenen heen en hij verloor het bewustzijn.
Hij bewoog, zich bewust van een vreselijke hoofdpijn, spierpijn, verwarring. Dom Rafaël tilde hem op en voelde zijn pols. Toen liet hij hem los en liep langs hem heen, en Bard, ziek en verdoofd door de bliksem, volgde hem met zijn ogen; de leroni die achter hem zaten te kijken, leken al even verbijsterd. Hij ving een flard van gedachten op van een van hen: Ik geloof er niets van. Ik heb het gedaan, ik was er deel van, maar ik geloof het niet...
Op de grond, aan de andere kant van het grote scherm, lag het naakte lichaam van een man. En hoewel Bard wist wat hij kon verwachten en zich er mentaal op had voorbereid, was de schok enorm.
Want de man op de grond, dat was hijzelf.
Niet iemand die op hem leek. Niet iemand die familie van hem kon zijn. Hijzelf.
De man had brede schouders, en midden daartussen een moedervlek die hij alleen maar in een spiegel gezien had. De spieren in zijn zwaardarm waren even groot, hij had dezelfde roodachtige haren in zijn kruis, dezelfde kromme teen aan de linkervoet.
Toen zag hij verschillen. De haren van de ander waren veel korter, hoewel hij hetzelfde kruintje midden op zijn achterhoofd had. Hij had geen litteken op zijn knie; zijn duplicaat was niet aanwezig geweest in de slag in het Ravendal, en had daar dus ook geen zwaardwond op kunnen lopen. Ook had de ander geen dikke eeltplek in zijn elleboog waar de riem van een schild normaal gesproken zou rusten. Deze kleine verschillen maakten het echter alleen maar erger. Deze man was niet gewoonweg een duplicaat dat op magische manier was gevormd door de laran van het scherm; hij was een man van vlees en bloed van elders, die niettemin precies hetzelfde was als Bard di Asturiën.
Hij vond het maar niets. En al helemaal niet toen hij de verwarring en angst van de ander kon voelen. Bard, die weinig laran had, kon de emoties van de ander niettemin haarscherp voelen.
Hij kon er niets aan doen. Hij moest opstaan en naar de andere kant van de kamer lopen, waar de naakte man lag. Hij knielde naast hem neer en hief zijn hoofd op met zijn arm.
'Hoe voel je je?'
Pas nadat hij de vraag had gesteld, vroeg hij zich ineens af of de ander zijn taal wel kon verstaan. Dat zou waarschijnlijk al te veel geluk zijn, hoewel hij aannam dat deze man waarschijnlijk verwekt was door zijn familieleden in de Kilghardheuvels. Kon iemand zo op hem lijken zonder familie te zijn? De huid van de vreemdeling was donkerder, alsof hij onder een fellere zon had gelopen... Nee, dat was onzin, de zon was de zon... maar toch was er een beeld in zijn hoofd van wervelende melkwegstelsels, een wereld met een enkele, koude, witte maan, en het meest beangstigende was dat al die beelden in Bards hoofd leken thuis te horen!
'Ik voel me ellendig. Wat dacht je dan? Wat is er gebeurd, een wervelstorm of zo? Godsamme - jij bent mij! En dat kan niet! Je bent toch niet toevallig de duivel?'
Bard schudde zijn hoofd. 'Ik ben geen duivel, ik lijk er zelfs niet op,' zei hij.
'Wie ben je? Waar ben ik? Wat is er gebeurd?'
'Daar kom je later wel achter,' zei Bard. Hij voelde de ander heftig bewegen en hield hem vast. 'Nee, probeer niet te bewegen. Hoe heet je?'
'Paul,' zei de ander zwakjes. 'Paul Harrell.' En hij viel bewusteloos achterover. Bard stak zonder erbij na te denken een arm uit om hem te ondersteunen. Hij riep om hulp. De laranzu onderzocht de bewusteloze man.
'Hij is in orde, maar de reis heeft hem angstwekkend veel energie gekost,' zei hij.
Dom Rafaël zei: 'Haal de oude Gwynn, en vraag hem om je te helpen hem te dragen. Ik vertrouw die man met mijn leven en meer.' Bard hielp de oude coridom om de vreemdeling naar zijn eigen voormalige vertrekken te brengen, waar hij hem op bed legde en de deuren sloot. Niet dat het echt nodig was, de laranzu had hen ervan verzekerd dat hij minstens een dag en een nacht zou slapen, misschien langer.
Toen hij terugkwam, zag hij dat Dom Rafaël de leroni naar een ander vertrek had gebracht, waar de oude coridom een warme maaltijd had neergezet, met veel wijn. Bard, die wanhopig nieuwsgierig was naar de vreemdeling, probeerde met zijn vader in contact te komen, maar om de een of andere reden was deze geheel beschermd tegen inkomende gedachten.
Waarom zou zijn vader dit gedaan hebben?
'Er staat voedsel en drank voor u, vrienden. Ik ben zelf een laranzu geweest en ik weet hoe hongerig en dorstig men wordt van dit soort werk. Kom, eet en drink en rust uit. Ik heb kamers laten klaarmaken waar u kunt slapen, zolang als u wilt.'
De drie leroni liepen snel naar de tafel en begonnen de wijn in te schenken. Bard had ook dorst, en hij liep al naar de tafel om een glas te halen toen hij zijn vaders hand voelde, die hem in een ijzeren greep nam en hem bij de tafel vandaan hield. Op hetzelfde moment slaakte een van de vrouwen een ijzige, rauwe kreet, en gleed levenloos op de grond. De laranzu verslikte zich, sputterde van schrik, maar het was al te laat.
Gif, dacht Bard met een huivering van angst bij het idee dat hij bijna zelf gedronken had. De andere leronis hief haar gezicht naar hen op, in een blinde smeekbede, en Bard voelde haar angst, de vrees voor de onontkoombare dood. Ze had nog nauwelijks wijn gedronken, en hij zag haar om zich heen kijken, alsof ze, tegen alle hoop in, een manier zocht om te ontsnappen.
Bard aarzelde, want de vrouw was jong en niet onaantrekkelijk. Ze voelde zijn verwarring en wierp zich aan zijn voeten. 'Nee, nee! Mijn heer, alstublieft, dood mij niet! Ik zal geen woord zeggen...'
'Drink,' zei Dom Rafaël, en zijn gezicht was als uit steen gehouwen. 'Bard. Dwing haar om te drinken.'
Bards verwarring verdween. Zijn vader had gelijk; ze konden het zich niet veroorloven de leronis te laten leven zodat ze anderen kon vertellen wat er hier vannacht gebeurd was. De oude Gwynn was te vertrouwen, met hun leven als dat nodig was; maar een leronis, wier gedachten door een ander met een sterrensteen gelezen konden worden - dat kon niet. Het was essentieel voor hun plannen dat niemand wist dat hij een dubbelganger had. De vrouw klemde zich nog altijd vast aan zijn knieën en brabbelde onsamenhangende zinnetjes. Met tegenzin boog hij zich voorover, maar voordat hij haar kon vastpakken, dook de vrouw opzij, sprong overeind en rende weg. Hij zuchtte bij het idee dat hij haar zou moeten achtervolgen en uiteindelijk neersteken; maar ze rende om de tafel heen, pakte de beker en nam een grote slok. Nog voordat ze drie slokken gedronken had, kuchte ze even, hoog en vreemd, en ze viel over de tafel heen, dwars over een schaal brood die met een klap op de grond terechtkwam.
Dus dit was de reden waarom zijn vader Melisendra niet had meegenomen!
Dom Rafaël goot de rest van de giftige wijn over de stenen vloer.
'Hier is een goede fles,' zei hij. 'Ik wist dat we die nodig zouden hebben. Eet, Bard, het eten is in orde, en we hebben werk te doen. Zelfs met Gwynns hulp zal het ons de hele nacht kosten om hen alle drie te begraven.'