Hoofdstuk Een
Als hij mij is, wie ben ik dan verdomme?
Paul Harrell wist niet zeker of de gedachte die zo sterk aanwezig was in zijn hoofd van hemzelf afkomstig was of van de man die voor hem stond. Het was ontzettend verwarrend. Hij werd verscheurd door twee heel verschillende emoties: dit is een man die mij zou begrijpen en: ik haat deze vent, hoe durft hij zoveel op mij te lijken? Dit was niet de eerste keer dat hij dergelijke ambivalente gevoelens ergens over had, maar wel de meest verwarrende ervaring tot nu toe.
De man die zichzelf had voorgesteld als Wolf, sprak zijn naam nogmaals. 'Paul Harrell. Nee, dat is niet een van onze namen, hoewel er Harryls onder de meest trouwe volgelingen van mijn vader zijn te vinden. Het zou te veel gevraagd zijn om aan te kunnen nemen dat jij een van hen was.'
Paul voelde weer aan zijn hoofd, en merkte tot zijn verrassing dat het nog heel was. En toen bedacht hij dat er een perfecte manier was om te testen of dit misschien toch geen bizarre nachtmerrie van de stasiskist was.
'Waar is de plee?'
Hij wist dat de ander zelfs dat woord had begrepen - hoe dééd hij dat, dat gedachten lezen? - toen de ander naar buiten wees en zei 'aan de overkant van de gang'.
Paul stond op, naakt, en liep naar de aangewezen deur. Geen sloten. Hij was geen gevangene, wat ze ook met hem van plan waren, dus dit was waarschijnlijk een verbetering. De gang was van steen, en tochtig, en zijn voeten leken te bevriezen. De badkamer was zo te zien redelijk goed uitgerust. Het sanitair zag er nogal vreemd uit, en hij had er geen idee van waar het van gemaakt zou kunnen zijn, behalve dan dat het zeker geen porselein was, maar het was niet zo moeilijk om te zien hoe alles werkte; hij nam aan dat er maar weinig verschillende ontwerpen mogelijk waren waarmee mensen zich op hun gemak zouden voelen. Er was heet water - er stond zelfs een grote, verzonken badkuip vol stomend heet water die wel iets weg had van een kuip in een Japans badhuis, en er hing een vage, medicinale lucht die hem de indruk gaf dat het water rechtstreeks omhoogkwam uit een natuurlijke geiser ergens beneden. Paul plaste, en nam aan dat dit bewees dat dit alles echt gebeurde. Hij greep een met bont gevoerd tapijt, of misschien was het een deken, van een bank en sloeg het om zijn schouders.
Toen hij in de andere kamer terugkeerde, keek de andere man naar Paul in zijn deken, en merkte op: 'Daar had ik zelf aan moeten denken. Er hangt een ochtendjas op die stoel.'
De jas zag eruit als een ouderwetse badjas, gemaakt van een zijdeachtig materiaal dat aanvoelde als bont, en kon hoog gesloten worden, tot in de nek, om de kou buiten te houden. Het was een warm kledingstuk; waar hij vandaan kwam, zou het geschikt zijn als overjas voor een rondreis in Siberië. Hij ging op het bed zitten en trok zijn blote voeten onder de jas.
'Dat lijkt me voorlopig goed genoeg. Nou, waar ben ik, wat is deze plaats, wat doe ik hier? En tussen haakjes, wie ben jij?'
Bard herhaalde zijn naam, en Paul probeerde hem na te zeggen. 'Bard di Asturiën'. Het klonk niet eens erg vreemd. Hij probeerde om alles wat Bard hem over de Honderd Koninkrijken had verteld voor zichzelf op een rijtje te krijgen. Hij vroeg zich af hoe deze zon heette - als dit een cultuur zonder ruimtevaart was, zouden ze hem waarschijnlijk gewoon 'de zon' noemen - en hij kende geen enkele wereld in de Confederatie die een zon had die zo groot, of zo rood was. De echt grote rode zonnen hadden meestal geen bewoonbare planeten. 'Zijn er echt honderd koninkrijken?'
Hij dacht aan iets als de Verenigde Confederatie, waar alle koningen elkaar ontmoetten, net zoiets als het vierjarig Congres van de Confederatie van Werelden. Alleen waren er geen honderd bewoonde planeten. Honderd koningen bij elkaar zou nogal een fikse vergadering geven, vooral als ze het onderling net zo slecht konden vinden als de ambassades van de diverse leden van de Confederatie! En dat waren er maar tweeënveertig!
Bard nam zijn vraag uitermate serieus.
'Ik ben beter in strategie dan in topografie,' zei hij, 'en het is alweer een tijdje geleden dat ik voor het laatst een kaartenmaker gesproken heb; het kan zijn dat er inmiddels nieuwe verbonden zijn gesloten, dat de Hasturs één of twee lege tronen hebben ingenomen. Maar ik denk dat er tussen de vijfenzeventig en tachtig zijn, niet meer. Maar Honderd Koninkrijken is een mooi rond getal, en het klinkt goed buiten de grenzen.'
'En hoe heb je me hierheen weten te krijgen?' vroeg Paul. 'Voor zover ik weet, kost het zelfs met een hyperaandrijving behoorlijk wat tijd om verder te reizen dan de Alfa-kolonie, en het is me al opgevallen dat mijn haar en nagels niet erg gegroeid zijn.'
Bard fronste zijn wenkbrauwen en zei: 'Ik heb geen idee waar je het over hebt.' Heeft hij een magie die sterker is dan de onze? Paul kon de onuitgesproken gedachte zonder probleem horen.
'Ik neem dus aan dat we ons buiten de Confederatie van Werelden bevinden.'
'Dat zijn we, wat het dan ook is,' zei Bard.
'En de Terraanse politie heeft hier niets te zeggen?'
'Dat heeft hij, zij of het zeker niet. De enige wet in dit koninkrijk is de wet van mijn vader, die regent is voor mijn broer Alaric. Waarom wil je dat weten? Ben je op de vlucht voor justitie, een misdadiger die de doodstraf boven zijn hoofd heeft hangen?'
'Ik ben lang genoeg een vluchteling geweest,' zei Paul. 'Ik ben al voor mijn achttiende twee keer gerehabiliteerd. En op dit moment is het de bedoeling dat ik gevangen ben, en veroordeeld...' Het had geen enkele zin om hier over de stasiskist te beginnen.
'Jouw land zet misdadigers dus gevangen, in plaats van ze te doden of te verbannen?'
Paul knikte.
'En jij zat... in de gevangenis? Dus aangezien ik je daaruit bevrijd heb, ben jij mij iets schuldig, nietwaar?'
'Dat valt nog te bezien,' zei Paul, 'maar daar hebben we het later wel over. Hoe heb je me hierheen gebracht?'
Maar de uitleg - sterrenstenen, een kring tovenaars - zei hem even weinig als het concept van een stasiskist bij Wolf. Nu hij erover nadacht, was tovenarij net zo'n goede verklaring voor het feit dat hij uit de kist was gehaald als welke verklaring dan ook. Het was natuurlijk al eerder geprobeerd, maar niemand was er ooit in geslaagd; of als dat wel het geval was, dan had de regering daar zijn mond over gehouden.
'Hoe zit het met de mensen die me hierheen hebben gebracht?'
Bard keek grimmig. 'Ze zijn niet in staat om daar iets over los te laten.' Paul begreep meteen wat hij bedoelde. 'Om het in je eigen woorden te zeggen: ze liggen onder de grond, behalve mijn vader. Hij zal je later willen spreken; hij slaapt nog. Het werk van vannacht was... vermoeiend, voor zo'n oude man.' Paul had een flits van een visioen van drie graven die haastig werden gegraven bij maanlicht, en hij voelde zich plotseling ijskoud worden. Dit was geen plek voor angstige conformisten. Nou ja, dat was wat hij zijn hele leven al gewild had. De mensen hier speelden volgens regels die hij begreep. Hij wist dat Bard hem angst aan wilde jagen, en hij besloot dat het tijd werd dat hij deze zogenaamde Wolf liet weten dat hij niet zo gemakkelijk bang te maken was. Wie is er bang voor de grote boze wolf? Ikke niet.
Het was vast en zeker illegaal om hem hierheen te brengen; anders zouden ze de getuigen niet hebben vermoord; dat betekende dat hij alvast één ding had waarmee hij enige macht had over Bard en zijn vader.
'Ik neem niet aan dat jullie me hierheen gebracht hebben uit een pure, eerlijke behoefte aan wetenschappelijke kennis,' zei hij, 'anders hadden jullie het wel aan iedereen verteld in plaats van mij hier te verstoppen en iedereen te vermoorden die er iets van weet.'
Bard leek lichtelijk aangeslagen. 'Kun je mijn gedachten lezen?'
'Een klein beetje, ja.' Lang niet zo diep als hij Bard wilde doen geloven. Maar hij moest deze Wolf enigszins uit zijn evenwicht weten te houden. Hij wist dat deze man een ruw spel speelde, zonder compromissen, en hij had alle voordelen nodig die hij vinden kon!
Maar Bard had al deze moeite vast niet voor niets gedaan. Hij was waarschijnlijk veilig tot hij wist waarom Bard hem nodig had, en tenzij hij de eregast moest spelen bij een publieke terechtstelling, kon het niet veel erger zijn dan de stasiskist.
'Wat wil je van me? Ik heb weinig medailles voor goed gedrag gekregen in mijn leven - niet meer dan jij, denk ik zo,' zei hij. Het was een gok, maar wel een rake.
Bard grinnikte. 'Inderdaad. Ik ben op mijn zeventiende verbannen, en sinds die tijd verdien ik mijn brood als huursoldaat. Dit jaar ben ik teruggekomen om mijn vader te helpen de troon van Asturias te veroveren voor mijn broer.'
'Niet voor jezelf?'
'Hel, nee. Ik heb wel wat beters te doen dan vergaderen met de grijze baarden van het koninkrijk, wetten uitvaardigen over waar de koeien wel en niet mogen lopen, wegen repareren en reishutten bevoorraden, of beslissen of het Zusterschap van het Zwaard wel of niet met de mannen mee mag werken als brandweerlieden!'
Zo gesteld, bedacht Paul, klonk het koningschap inderdaad wel een beetje erg saai. 'Jij bent een jongere broer en je oudere broer wordt koning?'
'Nee, het is andersom. Mijn jongere broer is de wettige erfgenaam. Ik ben nedestro... iets meer dan een bastaard, maar geen erfgenaam.'
'Aan de verkeerde kant van het bed geboren?'
Bard keek hem even verward aan en gniffelde toen hij het beeld voor ogen zag. 'Zo kun je het zeggen. Ik heb niets te klagen over de oude heer; hij heeft me in zijn eigen huis opgevoed en me gesteund toen ik in onmin raakte met de oude koning. En nu heeft mijn broer mij gevraagd zijn legers te leiden.'
'En waar heb je mij dan voor nodig?' vroeg Paul. 'En wat schuift het?'
'Op zijn minst,' zei Bard, 'krijg je je vrijheid terug. Als jij vanbinnen net zoveel op mij lijkt als vanbuiten, dan betekent dat een heleboel voor je. En verder? Ik weet het niet. Vrouwen, als je dat wilt, en als jij dus op mij lijkt, dan zul je ze inderdaad wel willen, en krijgen ook. Rijkdom, als je niet te inhalig bent. Avontuur. Misschien een kans op een regentschap. Hoe dan ook, een beter leven dan in je gevangenis. Hoe klinkt dat?'
Het klonk prima. Hij zou natuurlijk die Bard in de gaten moeten houden, maar hij was hier in ieder geval niet voor een of ander 'gevangene van Zenda'-achtige toestand, waar hij in de gevangenis moest wegrotten terwijl zijn dubbelganger van alles en nog wat kon doen.
Hij ving beelden op uit de gedachten van Bard die hem nu al opwonden. Dit kon verdomme nog wel eens een wereld zijn die de moeite waard was om in te leven, niet zo'n tamme samenleving waar iedereen werd fijngewreven tot het volk één grauwe, smakeloze massa was, en waar iedere kop die ook maar een klein beetje boven het maaiveld uitstak onmiddellijk werd afgehakt!
Er waren heel veel belangrijke personen, generaals, staatshoofden, die dubbelgangers hadden, maar hij kreeg de indruk dat er hier meer op het spel stond. Ze hadden anders wel iemand kunnen vinden die min of meer op Bard leek, een familielid of zo, zonder dat ze zo ver hoefden te gaan. Kleine verschillen in uiterlijk zouden in dat geval opwegen tegen de problemen die het gaf om iemand te hebben die hun taal en gebruiken niet kende. Iemand als Paul, die zichzelf in deze samenleving niet eens kon aankleden zonder dat men hem liet zien hoe dat moest, die tot dan toe via gedachten lezen had moeten communiceren - en dat misschien ook maar met één persoon kon - kon flink wat problemen veroorzaken, dus er moest een heel goede reden zijn, een gigantisch goede reden, om hem erbij te halen. Ze hadden iemand nodig die op Bard leek, en niet alleen uiterlijk. Ze hadden iemand nodig die ook vanbinnen op hem leek!
Dit was dus waarschijnlijk een echte wereld. Niet een bestaan binnen bepaalde grenzen, maar een echte planeet, waar hij een echte vent zou kunnen zijn, geen bloedeloze androïde of boekhouder!
Bard ging staan.
'Honger? Ik zal zorgen dat je iets te eten krijgt. Mijn vader zegt dat jij waarschijnlijk alles lust wat ik lust. En ik laat wat kleren brengen. Je bent ongeveer even groot als ik...' hij herinnerde zich tegen wie hij sprak en lachte vreugdeloos. 'Nee, verdomme, je bent precies even groot als ik. We kunnen niets doen tot je haar lang genoeg is - ik kan niet gezien worden zonder de vlecht van een krijger. En dat geeft ons wat tijd om je de basisbeginselen van onze beschaving bij te brengen. Ik neem aan dat je met een zwaard kunt omgaan - nee? Jouw wereld moet vreemder zijn dan ik me kan voorstellen! Ik ben geen duellist, dus je zult geen echt kunstige bewegingen nodig hebben, maar je moet jezelf natuurlijk wel kunnen verdedigen. En je moet de taal leren spreken. Ik zal er niet altijd zijn, en het is behoorlijk lastig om altijd maar elkaars gedachten te moeten lezen. Ik zie je later nog wel.' Hij stond zonder plichtplegingen op en ging naar buiten. Paul bleef hoofdschuddend achter, en vroeg zich nogmaals af of dit een of andere bizarre droom was, en hij in werkelijkheid nog in de stasiskist lag.
Welnu, als het een droom was, kon hij er net zo goed van genieten zolang het duurde.