36
Pétur zag de vertrouwde gestalte van zijn zus opdoemen in het halfduister boven de rand van de uitholling. Ze liep nog net zo als het meisje van vroeger – zelfs haar jas had dezelfde kleur. Het riep herinneringen op aan die picknicks met het gezin, voordat alles was geruïneerd. Inga had er als twaalfjarige echt heel beeldig uit gezien, zelfs met haar ernstige bril op, maar ze was altijd overschaduwd door de verbluffende Birna. Pétur voelde plotseling een grote genegenheid voor zijn kleine zusje.
Ze zou hem niet teleurstellen. Ze kon hem onmogelijk teleurstellen.
Hij stak zijn hand op om haar te begroeten.
‘Waarom wilde je in godsnaam hier afspreken?’ vroeg ze, rillend.
‘Het is de juiste plek,’ zei Pétur gewichtig. ‘Het is de juiste plek om het over pa te hebben.’ Dit was geen goed begin.
‘Wat ik wil weten, is waarom je gisteren naar Stöng bent gereden.
Wist je dat ze Hákons auto hebben gevonden? En zijn lichaam aan de voet van de Hjálparfoss.’
‘Ik zal het je vertellen. Maar ik wil je eerst over pa vertellen.’
‘Mijn god!’ riep Ingileif. ‘Je weet hoe hij is gestorven, hè?’
Pétur knikte, keek haar in de ogen. Die stonden angstig, vragend, maar ook kwaad.
‘Ik was dat weekend bij hen. Bij de pastoor en pa.’
‘Ik dacht dat je op school zat.’
‘Weet ik. Pa wilde dat ik met hem meeging op de expeditie. Hij was ervan overtuigd dat ze de ring zouden vinden. Ik stond nogal in tweestrijd. Zoals ik je heb verteld, was ik er fel op tegen dat ze de ring zouden meenemen – ik herinnerde me de waarschuwingen van opa. Maar uiteindelijk wist hij me over te halen.
‘Probleem was alleen dat ma het had verboden. Dus vertelden we het haar niet. Ik nam vanaf Reykjavík de bus naar Hella, en ze pikten me daar op.’
‘Dus ma heeft het nooit geweten?’
‘Nee.’ Pétur schudde zijn hoofd. ‘We kampeerden in de heuvels, en de volgende ochtend gingen we naar de grot. Al was het niet echt een grot, meer een gat in de lavasteen. We hebben er drie uur naar moeten zoeken, maar pa was degene die de grot ontdekte. Hij was zo opgewonden!’
Pétur glimlachte bij de herinnering. ‘En wie kan het hem kwalijk nemen? Het was verbazingwekkend. Er lag een ring, bedekt met een dun laagje stof. Hij glom niet of wat ook, je moest hem eerst opwrijven voordat je kon zien dat het goud was. Maar dit vormde het bewijs dat de saga van Gaukur, dat verhaal dat al die jaren door al onze voorvaderen was doorverteld, echt waar was.’
‘Maar jij en pa dachten toch altijd al dat het waar was?’
‘Wij geloofden dat,’ zei Pétur. ‘Wij vertrouwden daarop. Maar als je moet afgaan op geloof of vertrouwen in plaats van dat je simpelweg iets weet, ken je altijd twijfels. En als die twijfels dan worden weggenomen. Fantastisch.
‘Dus raakte ik ook in vervoering. Maar na een paar minuten zei ik tegen pa dat we de ring moesten terugleggen. Ik had het over al het kwaad dat de ring zou aanrichten in de wereld, dat opa mij had opgedragen erop toe te zien dat pa hem nooit meenam. We kregen grote ruzie. Pa zocht steun bij de eerwaarde Hákon, en kreeg die ook. Ik probeerde zelfs de ring van hem af te pakken, maar hij duwde me aan de kant.
‘Ik had alles min of meer verpest,’ zei Pétur. ‘Ze liepen samen verder, en ik volgde twintig meter achter hen, mokkend zou je kunnen zeggen. Toen sloeg het weer om. Het ene moment was het zonnig, het andere moment begon het te sneeuwen.
‘Ik zag mijn kans schoon. Pa liep voorop, de pastoor erachter en toen kwam ik. Ik glipte langs de pastoor en probeerde de ring van pa af te pakken: ik wist in welke jaszak hij zat. Ik was van plan om weg te rennen in de sneeuw en hem terug te leggen in de grot. Ik wist vrij zeker dat ik ze voor kon blijven in de sneeuwstorm, en dat ze het al snel zouden opgeven.
‘Pa en ik rolden door de sneeuw, toen gaf ik hem een duw en viel hij met zijn hoofd op een steen.’ Pétur slikte. De tranen welden op in zijn ogen. ‘Ik dacht dat hij alleen bewusteloos was, maar hij was dood. Zomaar.’
‘O, kom nou toch! Je hebt hem van een steile rots geduwd! Hij is onder aan de rots gevonden.’
‘Nee, ik zweer het. Hij viel maar een paar meter. Hij kwam alleen ongelukkig terecht met zijn hoofd. Op zijn slaap – hier,’ en Pétur tikte tegen zijn eigen geschoren schedel.
‘Hoe verklaar je dan zijn val van die rots?’
‘De eerwaarde Hákon zag wat er was gebeurd. Hij nam de leiding. Ik was een wrak toen ik zag wat ik had gedaan. Ik was volledig van de kaart. Ik kon niets zeggen, ik kon niets denken. Hákon wist dat het een ongeluk was. Hij zei dat ik moest gaan, wegrennen, doen alsof ik er nooit was geweest. Dus rende ik weg.
‘Hij duwde pa over de rand van die rots. Maar hij was toen al dood, dat is zeker, de lijkschouwers hadden het mis toen ze zeiden dat hij nog een paar minuten had geleefd. Maar Hákon nam mij in bescherming.’
Ingileif sloeg een hand voor haar mond, fronste ontzet haar voorhoofd. ‘Ik kan het niet geloven,’ zei ze. ‘Dus jij was de elf die de oude schapenboer heeft gezien?’
‘Elf?’ Pétur keek verwonderd.
‘Laat maar.’
Pétur wierp zijn zus een glimlachje toe. ‘Het is waar. Ik heb pa gedood. Maar het was een ongeluk. Een vreselijk, afschuwelijk ongeluk. Als Hákon nog zou leven, zou hij je dat kunnen vertellen.’ Hij deed een stap naar voren. Nam de handen van zijn zus in de zijne. Keek haar in de ogen – ontsteld, geschokt, verward. ‘Kun je het me vergeven, Inga?’
Ingileif bleef even als verdoofd staan. Toen deinsde ze achteruit.
‘Het was geen moord, Inga. Dat begrijp je toch zeker wel?’
‘Maar Aggi dan? En de pastoor? Heb je die soms ook gedood?’
‘Ik moest wel, snap je dat dan niet?’
‘Hoe bedoel je: je moest wel?’
‘Zoals je inmiddels weet, pakte Hákon de ring. Toen Agnar hem bezocht, vermoedde hij dat de pastoor de ring had. Hij beschuldigde Hákon ervan pa te hebben vermoord en de ring te hebben afgepakt. Hákon smeet hem natuurlijk naar buiten, maar toen benaderde Agnar Tómas, wilde hem laten optreden als tussenpersoon. Hij probeerde Hákon via hem te chanteren.’
‘Maar wat had dat allemaal met jou te maken?’
‘Hákon had mij beschermd. Hij wist mij compleet buiten het politie-onderzoek te houden. Tot dan toe had ik geen idee wat er met de ring was gebeurd. Ik had zo geprobeerd er niet aan te denken, of er vragen over te stellen, maar het verbaasde mij eigenlijk niet dat Hákon hem van pa had afgepakt. Dus uiteindelijk werd ik gebeld door Hákon. Hij legde uit wat er gaande was, dat het ernaar uitzag dat hij de waarheid moest vertellen over wat er met pa was gebeurd, tenzij ik iets deed.’
‘Wat?’
‘Dat zei hij niet. Maar we wisten allebei wat.’
‘O, mijn god! Je hebt Agnar dus echt vermoord!’
‘Ik kon niet anders. Snap je dan niet dat ik het moest doen?’
Ingileif schudde haar hoofd. ‘Natuurlijk moest dat niet. En daarna heb je Hákon vermoord?’
Pétur knikte. ‘Toen zijn zoon eenmaal was opgepakt en de politie achter hem aan zat, wist ik dat de waarheid aan het licht zou komen.’
‘Hoe kon je?’
‘Hoe bedoel je: hoe kon je?’ protesteerde Pétur, met een flits van woede. ‘Jij was degene die zo nodig Gaukurs Saga in de verkoop moest gooien. Als je dat niet had gedaan, zou er niets zijn gebeurd.’
‘Dat is lulkoek. Ja, ik heb een fout gemaakt. Maar ik had geen idee wat er zou gebeuren. Jij hebt het gedaan! Jij hebt ze vermoord!’ Ingileif deed een stap naar achteren. ‘Oké, misschien heb je pa per ongeluk gedood, maar de andere twee niet. Wacht even – heb je ook Sigursteinn vermoord?’
Pétur knikte. ‘Je moet toegeven dat hij het verdiende na wat hij Birna had aangedaan. Ik vloog terug uit Londen, ontmoette hem in Reykjavík, gaf hem een paar drankjes.’
‘En toen eindigde hij in de haven?’
‘Ja.’
‘Wie ben jij?’ vroeg Ingileif, met haar ogen wijd open. ‘Je bent mijn broer niet. Wie ben jij?’
Pétur sloot zijn ogen. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Het komt hierdoor.’ Hij haalde zijn hand uit zijn zak. Toonde haar de ring om zijn vinger. ‘Hier. Kijk maar.’
Hij deed de ring af en gaf hem aan haar. Het was zijn laatste kans. Misschien zou de ring zijn zus corrumperen zoals hij erdoor gecorrumpeerd was, net als zijn vader, Hákon en alle anderen.
Ingileif staarde ernaar. ‘Dit is de ring?’
‘Ja.’
Ze sloot haar vuist eromheen. Pétur voelde de drang om ernaar te grijpen, maar bood weerstand. Laat haar de ring maar hebben. Laat de ring zijn kwade magie maar op haar loslaten.
‘Wat ga je nu doen?’ vroeg Pétur.
‘Ik ga naar de politie,’ zei Ingileif. ‘Wat dacht je dan dat ik zou doen?’
‘Weet je dat zeker?’ zei Pétur. ‘Weet je dat heel zeker?’
‘Natuurlijk,’ zei Ingileif. Ze keek kwaad naar haar broer. Naast angst en ontzetting, was er nu ook haat in haar ogen te zien.
Pétur liet zijn schouders zakken. Hij sloot zijn ogen. Nou, goed dan. De ring zou zijn zin krijgen. Het was dwaas om te denken dat dit op enige andere manier kon eindigen.
Hij deed een stap naar voren.