11

Magnus volgde het gedrongen lijf van agent O’Malley naar de felle verlichting van de avondwinkel. Zijn vingers trilden vlak boven zijn wapen.

O’Malley draaide zich om met een glimlach. ‘Hé, kalm aan, Zweed. Houd je ogen open, maar raak niet te gespannen. Als je gespannen bent, maak je fouten.’

O’Malley had besloten Magnus ‘Zweed’ te noemen ter ere van zijn eigen Scandinavische afkomst, en een oude Zweedse partner met wie hij twintig jaar eerder had gewerkt. Magnus had hem niet uit de droom geholpen: als zijn trainingsofficier wilde dat hij Zweeds was, zou hij Zweeds zijn. Hij had nog maar twee weken straatdienst gedaan, maar hij had nu al veel respect voor O’Malley.

‘Ziet er rustig uit,’ zei O’Malley. Ze waren hierheen gestuurd zonder verdere informatie over de aard van de ongeregeldheden bij de buurtwinkel.

Magnus zag een dunne gestalte vanuit de schaduw in hun richting komen. O’Malley had hem niet gezien. De gestalte stevende regelrecht af op O’Malley. Magnus probeerde zijn wapen te trekken, maar zijn arm wilde niet bewegen. De gestalte hief zijn eigen wapen, een .357 Magnum, en richtte het op O’Malley. In paniek wist Magnus zijn vingers rond zijn eigen wapen te krijgen, maar hij kon het niet optillen. Hoezeer hij het ook probeerde, het was te zwaar. Magnus opende zijn mond om zijn partner luidkeels te waarschuwen, maar er kwam geen geluid.

De man wendde zich tot Magnus en lachte, nog steeds met zijn wapen gericht op O’Malley. Hij was jong, vel over been, en zag eruit alsof hij zich in geen week had gewassen. Zijn ogen stonden bloeddoorlopen en wazig, hij had slechte tanden en de huid van zijn gelaat, oplichtend in het schijnsel van de buurtwinkel, leek op was. Alsof hij al dood was, een soort wandelende zombie.

O’Malley had hem nog altijd niet gezien.

Magnus probeerde te schreeuwen, probeerde zijn wapen op te tillen. Niets. Alleen een griezelig kakelend lachje van de schutter.

Toen klonk er een schot. Twee. Drie. Vier. Ze gingen maar door en door.

Ten slotte viel O’Malley op de grond. Magnus’ pistoolarm reageerde. Hij hief zijn wapen en schoot in het lachende gezicht van de junk. Hij schoot en schoot opnieuw, en opnieuw en opnieuw…

Magnus werd wakker.

Buiten zijn raam hoorde hij rumoer. Reykjavík 101 klonk uitgelaten op een zaterdagnacht: gelach, snel optrekkende auto’s, geroep, gezang, gebraak, en onder dat alles de aanhoudende basdreun uit krachtige versterkers.

Het lijvige boek van The Lord of the Rings lag open op de vloer, waar hij het een paar uur eerder had laten vallen. Het bedekte de slankere editie van de Saga van de Völsungen.

Hij keek op zijn horloge. 5.05 uur.

Het was een oude vertrouwde droom. De nachtmerrie had na die eerste schietpartij twee jaar lang zijn nachten verstoord. In werkelijkheid was het natuurlijk anders gegaan dan in de droom, de junk had maar twee schoten gelost op O’Malley voordat Magnus hem neerhaalde. Maar tijdens die lange nachten had Magnus zinloos met zichzelf gediscussieerd of hij eerder had kunnen schieten om O’Malley het leven te redden, of langer had kunnen wachten om de junk het leven te redden.

Dat was lang geleden. Magnus dacht dat hij de tweede schietpartij veel beter had geïncasseerd dan de eerste, nu hij een ervaren agent was. Misschien had hij het mis. Zijn onderbewuste eiste tijd om het te verwerken, en daar kon hij niets aan doen, hoe gehard hij als agent ook mocht zijn.

Wat een domper.

Op de vroege zondagochtend was het een en al bedrijvigheid op het hoofdbureau van de Reykjavíkse politie. Vermoeide agenten in uniform voerden lijkbleke en wankele burgers door de gangen, leidden hen door de latere stadia van de wekelijkse arrestatieronde op zaterdag nacht.

Zodra Magnus bij zijn bureau kwam, zette hij zijn computer aan. Hij glimlachte toen hij de e-mail van Johnny Yeoh zag. De jongen had hem niet teleurgesteld.

Bij de ochtendbespreking zag Baldur eruit alsof hij ook niet veel had geslapen. Donkere wallen hingen onder zijn ogen, en zijn wangen waren ingevallen en grauw. Magnus bekeek zijn collega-rechercheurs rond de tafel; ze hadden veel van hun eerdere levendigheid verloren.

Baldur begon met de nieuwste rapporten van het lab. Met Agnar, Steve Jubb en Andrea waren drie van de vier paar vingerafdrukken in het huis geïdentificeerd. Er was bevestigd dat de voetsporen afkomstig waren van Steve Jubb. Maar op geen van Steve Jubbs kleren waren bloedsporen aangetroffen, nog niet het allerkleinste spettertje.

Baldur vroeg Magnus of het moeilijk zou zijn iemand op het hoofd te slaan en hem dan uit het huis en twintig meter naar het meer te slepen zonder bloed op je kleren te krijgen. Magnus moest toegeven dat dat niet zou meevallen, maar hij stelde dat het niet onmogelijk was.

‘Ik heb gisteren Agnars vrouw gesproken,’ zei Baldur. ‘Ze is kwaad. Ze was totaal niet op de hoogte van het bestaan van Andrea. Ze geloofde dat haar echtgenoot zijn belofte was nagekomen om zich te gedragen.

‘Ze heeft ook Agnars papieren doorgekeken en ontdekt dat hij in een veel diepere financiële put zat dan ze zich had gerealiseerd. Schulden, grote schulden.’

‘Waar heeft hij dat geld aan uitgegeven?’ vroeg Rannveig, de substituut-officier van justitie.

‘Cocaïne. Ze wist van de cocaïne. En hij gokte. Ze schat dat hij zo’n dertig miljoen krónur schuld had. De creditcardbedrijven begonnen te klagen, net als de bank die de hypotheek voor hun huis heeft verstrekt. Maar nu hij dood is, wordt dat gedekt door een levensverzekering.’

Magnus maakte snel een rekensommetje in zijn hoofd. Dertig miljoen krónur was iets meer dan tweehonderdduizend dollar. Zelfs naar de maatstaven van IJslands schuldverslaafde burgers, was Agnar een heleboel geld verschuldigd.

‘Al met al had Linda een motief om haar echtgenoot te vermoorden,’ vervolgde Baldur. ‘Ze zegt dat ze op donderdagavond alleen was met haar kleine kinderen. Maar het zou niet moeilijk zijn geweest om haar kinderen achter in de auto te zetten om naar Thingvellir te rijden. Ze zouden ons dat toch niet kunnen vertellen, de ene is een baby en de oudste is nog geen twee jaar. We kunnen haar niet schrappen als verdachte. Vigdís? Heb jij nog gesproken met de vrouw uit Flúdir?’

Vigdís liep het gesprek met Ingileif door. Ze had Ingileifs alibi gecheckt: ze was op de avond dat Agnar werd vermoord inderdaad tot halftwaalf op het feestje van haar kunstenaarsvriendin. En daarna met haar ‘oude vriend’ de schilder vertrokken.

‘Misschien heeft ze daarover de waarheid verteld, maar wij denken dat ze over iets anders heeft gelogen,’ zei Magnus.

‘Over wat dan wel?’

‘Ze was erg terughoudend over Agnar,’ zei Vigdís. ‘Ik vermoed dat er meer tussen hen is voorgevallen dan ze liet merken.’

‘We gaan over een paar dagen nog eens met haar praten,’ zei Magnus. ‘Dan zullen we zien of haar verhaal standhoudt.’

‘Weten jullie al iets meer over Isildur?’ vroeg Baldur.

‘Ja,’ zei Magnus. ‘Ik heb op een The Lord of the Rings-forum op internet iemand gevonden die zich Isildur noemt. Ik heb zijn e-mailgegevens in handen gekregen en een vriend in de VS gevraagd hem na te trekken.’

‘Weet je zeker dat het dezelfde is?’

‘We kunnen er niet absoluut zeker van zijn, maar het lijkt mij heel waarschijnlijk. Deze man is geobsedeerd door magische ringen en IJslandse saga’s, net als Steve Jubb.’

Baldur bromde.

Magnus ging verder. ‘Hij heet Lawrence Feldman en hij woont in Californië. Hij heeft twee huizen, een in Palo Alto en een in Trinity County, vierhonderd kilometer ten noorden van San Francisco. Daar kwam het e-mailbericht vandaan.’

‘Twee huizen?’ merkte Baldur op. ‘Weten we of hij rijk is?’

‘Hij barst van het geld.’ Ook al had Johnny niet de politiedossiers van Feldman gelicht, zo die er al waren, hij had op internet voldoende over hem gevonden. ‘Hij was een van de oprichters van een software-bedrijf in Silicon Valley, 4Portal. Het bedrijf is vorig jaar verkocht, en de oprichters konden elk veertig miljoen dollar in hun zak steken. Feldman was toen nog maar eenendertig. Niet slecht gedaan.’

‘Dus hij zou makkelijk een dure advocaat kunnen betalen,’ zei Baldur.

‘En een kamer bij Hótel Borg voor Steve Jubb.’

‘Oké. We hebben het politiedossier van die kerel nodig, als hij er een heeft,’ zei Baldur. ‘Kun jij dat regelen?’

‘Ja, maar het lijkt mij eenvoudiger als het verzoek van de Reykjavíkse politie komt,’ zei Magnus. ‘Dat staat officiëler, vraagt minder vriendendiensten.’

‘Komt in orde,’ zei Baldur.

‘Maar ik zou hem kunnen opzoeken,’ stelde Magnus voor.

‘In Californië?’ Baldur keek bedenkelijk.

‘Tuurlijk. Het duurt wel een dag om er te komen, en een dag om terug te vliegen, maar misschien kan ik hem zover krijgen mij te vertellen wat hij en Steve Jubb uitspoken.’

Baldur fronste. ‘We weten niet zeker of dit dezelfde Isildur is voor wie Steve Jubb werkt. En hoe dan ook, hij zal niets loslaten. Waarom zou hij? Steve Jubb zegt niets, en we hebben hem in voorarrest zitten.’

‘Hangt ervan af hoe ik het hem vraag.’

Baldur schudde zijn hoofd. ‘Dat gaat geld kosten. Ik weet niet zeker of ik toestemming kan krijgen voor een reis die waarschijnlijk tijdver-spilling is. Heb je niet gehoord van de kreppa?’

Het was onmogelijk om meer dan een paar uur door te brengen in IJsland zonder iets te horen over de kreppa. ‘Alleen economyclass, en misschien een overnachting in een motel,’ zei Magnus. Hij keek naar het aantal mensen rond de tafel. ‘Je zet een heleboel mankracht op dit onderzoek. Een vliegtuigticket kan er dan ook wel vanaf.’

Baldur wierp Magnus een nijdige blik toe. ‘Ik zal erover nadenken,’ zei hij, maar hij gaf Magnus duidelijk de indruk dat hij dat niet zou doen.

‘Goed,’ zei Baldur, zich weer richtend tot de groep. ‘Het lijkt erop dat iemand die zich Isildur noemt achter de onderhandelingen met Agnar zat. Als het om die Lawrence Feldman ging, had hij het geld om een grote transactie te financieren.’

‘Waar zouden ze dan over onderhandeld hebben?’ vroeg Vigdís.

‘Iets wat te maken heeft met The Lord of the Rings?’ merkte Magnus op. ‘Of misschien de Saga van de Völsungen. Ik heb die gisteravond weer eens gelezen. In beide boeken speelt een magische ring een belangrijke rol. Er is een theorie dat Tolkien werd geïnspireerd door de Völsungensaga.’

‘Alle oude exemplaren van de saga zullen wel in de Árni Magnússoncollectie bij de universiteit van IJsland liggen,’ zei Baldur. Árni Magnússon was een in Denemarken geschoolde antiquaar die in de zeventiende eeuw had rondgereisd in IJsland om alle saga’s te verzamelen die hij kon vinden. Hij nam ze allemaal mee naar Denemarken, maar ze werden in de jaren zeventig van de twintigste eeuw teruggegeven aan IJsland, waar ze ondergebracht werden in een instituut dat de naam van de grote verzamelaar droeg. ‘Wil je zeggen dat Agnar een exemplaar had gestolen?’

‘Hij heeft er misschien eentje verwisseld voor een facsimile,’ opperde Vigdís.

‘Misschien,’ zei Magnus. ‘Of misschien wilde hij een of andere idiote theorie aan Isildur slijten. Misschien ging hij wat research voor hem doen.’

Baldur fronste en schudde zijn hoofd.

‘Het zou om verdovende middelen kunnen gaan,’ zei Rannveig. ‘Klinkt saai, weet ik, maar als er in IJsland een illegale transactie wordt gesloten, gaat het bijna altijd om drugs.’

Het bleef een moment stil aan de tafel. De substituut-officier van justitie had een punt.

‘Stond er in Agnars papieren niets waaruit bleek om wat voor transactie het zou kunnen gaan?’ vroeg Rannveig.

‘Nee, ik heb de meeste zelf doorgenomen,’ zei Baldur. ‘Afgezien van die e-mails op zijn computer is er niets te vinden over een deal met Steve Jubb. En de bestanden op zijn laptop zijn allemaal werkgerelateerd.’

‘Waar was hij mee bezig?’ vroeg Magnus.

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik bedoel, waar deed hij onderzoek naar toen hij stierf?’

‘Ik weet niet zeker of hij ergens onderzoek naar deed. Hij keek examenpapieren na. En vertaalde een paar saga’s in het Engels en het Frans.’

Magnus leunde voorover. ‘Welke saga’s?’

‘Weet ik niet,’ zei Baldur op verdedigende toon. Hij kon het duidelijk niet waarderen dat hij werd ondervraagd tijdens zijn eigen bespreking. ‘Ik heb niet al zijn werkpapieren doorgelezen. Er liggen hele stapels.’

Magnus weerhield zichzelf ervan om het punt door te drukken. Hij wilde Baldur niet onnodig tegen zich innemen. ‘Mag ik ook eens kijken? Naar zijn werkpapieren, bedoel ik.’

Baldur staarde naar Magnus en deed geen poging zijn irritatie te verhullen. ‘Natuurlijk,’ zei hij droogjes. ‘Dan besteed je je tijd in elk geval nuttig.’

Ze konden op twee plaatsen gaan kijken: Agnars kamer op de universiteit, of in het zomerhuis. Er zouden meer papieren liggen op de universiteit, en die was dichterbij. Aan de andere kant, als Agnar had gewerkt aan iets wat relevant was voor Steve Jubb, lag het waarschijnlijk in het zomerhuis waar hij het bij de hand kon houden voor zijn ontmoeting.

Dus reed Árni Magnus naar het meer Thingvellir. ‘Denk je dat Baldur je naar Californië laat gaan?’ vroeg hij.

‘Ik weet het niet. Hij leek niet enthousiast over het idee.’

‘Als je gaat, kun je mij dan meenemen?’ Árni wierp een vluchtige blik op Magnus, die in de passagierszetel zat, en bemerkte diens aarzeling. ‘Ik ben afgestudeerd in de VS, dus ik ben bekend met Amerikaanse politieprocedures. Plus, Californië is mijn spirituele thuis.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Je weet wel. De Governator.’

Magnus schudde ongelovig zijn hoofd. Straks zou Árni nog vragen om een persoonlijk onderonsje met Arnold Schwarzenegger. Bovendien wilde Magnus Lawrence Feldman liever op zijn eigen manier benaderen, zonder op de hielen te worden gezeten door zijn IJslandse puppy. ‘We zullen zien.’

Ontmoedigd reed Árni over de doorgangsweg voorbij Mosfell Heath en omlaag naar het meer. Het regende niet echt, maar er stond een straffe wind die het oppervlak deed rimpelen. Toen ze kwamen aanrijden, werden ze gadegeslagen door een groep robuuste IJslandse paarden van de boerderij achter de zomerhuisjes, hun lange goudkleurige manen flapperden voor hun ogen.

Magnus zag bij de oever van het meer een jongen en een meisje spelen. De jongen was rond de acht jaar, het meisje veel kleiner. Alleen het ene zomerhuis met de Range Rover werd bewoond. Agnars eigendom was nog altijd een plaats delict, met geel lint wapperend in de wind en een geparkeerde politiewagen, waarin een agent een boek zat te lezen. Misdaad en straf van ene F.M. Dostojevskí, naar bleek. Magnus glimlachte. Waar ook ter wereld, agenten lazen graag over misdaad; het kwam niet als een verrassing dat de IJslanders het meer literair aanpakten dan hun Amerikaanse tegenhangers.

De politieman was blij met het gezelschap en liet Magnus en Árni het huis binnen. Het was er koud en stil. Op het merendeel van de gladde oppervlakken lag een laagje vingerafdrukpoeder, wat het gevoel van verlatenheid versterkte, en op de vloer stonden krijtstrepen rond de bloedsporen.

Magnus onderzocht het bureau: laden vol papieren, de meeste uitgeprint met een computer. Net links van het bureau stond ook een lage kast, met daarin nog meer stapels papier.

‘Oké, jij doet de kast, ik het bureau,’ zei Magnus, en hij trok een paar witte latex handschoenen aan.

Het eerste pak papier dat hij bestudeerde, was een Franse vertaling van de Laxdaela Saga. Hierop stonden commentaren in het Frans gekrabbeld, zij het alleen in de eerste helft van het manuscript. Magnus had wat Frans geleerd op school, en hij ging ervan uit dat Agnar het werk van een andere vertaler of commentator, waarschijnlijk een IJslands sprekende Fransman, had gecorrigeerd of becommentarieerd.

‘Wat heb je gevonden, Árni?’

‘Gaukurs Saga,’ zei hij. ‘Ooit van gehoord?’

‘Nee,’ zei Magnus. Al kwam dat niet echt als een verrassing. Er waren tientallen saga’s, sommige bekend, andere veel minder bekend. ‘Wacht even. Was Gaukur niet de kerel die bij Stöng woonde?’

‘Dat klopt,’ zei Árni. ‘Ik ben er geweest als kind. Ik vond het doodeng.’

‘Ik weet wat je bedoelt,’ zei Magnus. ‘Mijn vader nam mij erheen toen ik zestien was. Die plek had iets heel griezeligs.’

Stöng was een verlaten boerderij op zo’n twintig kilometer ten noorden van de vulkaan Hekla. Na een enorme uitbarsting, ergens in de middeleeuwen, was het bouwwerk bedolven onder de as, en pas in de twintigste eeuw herontdekt. Het lag aan het eind van een onverhard pad dat zich een weg kronkelde door een landschap van zwart geblakerde verwoesting: hopen met zand en kleine uitstulpingen van lavasteen, verwrongen in groteske vormen. Wanneer Magnus iets las over het einde van de wereld, dacht hij aan de weg naar Stöng.

‘Laat eens zien.’

Árni overhandigde het manuscript aan Magnus. Het bestond uit honderdtwintig knispernieuwe, pas uitgeprinte bladzijden, in het Engels. Op het voorblad stonden de simpele woorden: ‘Gaukurs Saga, vertaald door Agnar Haraldsson’.

Magnus sloeg de bladzijde om, las de tekst vluchtig door. Op de tweede bladzijde kwam hij een woord tegen waaraan zijn ogen abrupt bleven haken.

Ísildur.

‘Árni, kijk hier eens!’ Hij sloeg snel nog meer bladzijden om. Ísildur. Ísildur. Ísildur. Ísildur.

Op elke bladzijde dook de naam diverse keren op. Ísildur vervulde geen bijrolletje in deze saga, hij was een hoofdpersonage.

‘Wow,’ bracht Árni uit. ‘Zullen we het meenemen naar het hoofdbureau om het lab ernaar te laten kijken?’

‘Ik ga het eerst lezen,’ zei Magnus. ‘Daarna mag het lab een kijkje nemen.’

Dus ging hij zitten in een comfortabele leunstoel en begon te lezen, waarbij hij elke gelezen bladzijde voorzichtig doorgaf aan Árni.