34

AURANOS

a

 

Na de ontploffing die de voordeuren uit hun voegen had geblazen, brak de chaos uit. Cleo kon niet toegeven aan haar verdriet, ze kon zich niet op haar knieën laten vallen en in snikken uitbarsten om de dood van haar zus. Ze kon alleen maar in beweging blijven. Hun vijanden waren het kasteel binnengedrongen.

      Angstkreten en het hevige gekletter van zwaarden drongen tot haar door terwijl ze met Nic door de gangen rende. Ze greep zijn arm vast. ‘Wat moeten we doen?’

      Er parelde zweet op zijn voorhoofd, en hij hield nauwlettend in de gaten waar ze heen liepen. ‘Ik moet Mira vinden. We moeten... ik weet het niet. Ik wil helpen. Ik wil vechten, maar ik weet dat je vader zou willen dat ik jou en mijn zus in veiligheid breng.’

      ‘Hoe? Waar zijn we nu nog veilig?’

      Nic schudde zijn hoofd. Zijn gezicht stond verbeten. ‘We moeten ons verschuilen en proberen te ontsnappen zodra we de kans krijgen.’

      ‘Ik moet mijn vader vinden.’

      Hij knikte en vloekte toen binnensmonds. Aron stormde door de donkere gang op hen af. Hij greep Nic bij zijn hemd.

      ‘Ze zijn overal,’ riep Aron uit. ‘De godin zij ons genadig. Ze hebben de voordeuren opgeblazen!’

      ‘Ben je gewond?’ vroeg Cleo in weerwil van zichzelf. De jongen bloedde uit een snijwond onder zijn linkeroog.

      ‘Iemand greep me vast. Na een kort gevecht kon ik ontkomen. Ik heb dit meegenomen, om me te kunnen verdedigen.’ Hij had een bebloede dolk in zijn rechterhand geklemd. Een visioen van de moord op Tomas Agallon schoot door haar heen, en haar keel werd weer samengeknepen. Ze verdrong de herinnering.

      Toen Aron dichterbij kwam, rook ze wijn in zijn adem. ‘Je bent dronken!’

      Hij haalde zijn schouders op. ‘Een beetje misschien.’

      Haar mond vertrok van walging. ‘De zon is nauwelijks op en jij bent al dronken.’

      Hij negeerde haar. ‘Wat moeten we nu doen?’

      ‘Nic wil Mira halen en daarna willen we ons ergens verschuilen.’

      ‘Lijkt me een uitstekend idee. En je zus?’

      ‘Emilia... ze is... ze is dood.’ Ze kreeg een brok in haar keel en Nic trok haar dichter naar zich toe.

      Arons benevelde gezicht werd bleek van schrik. ‘Cleo, nee. Ik kan het niet geloven.’

      Cleo haalde beverig adem. ‘We hebben geen tijd. Ik wil er nu niet over praten. Ze is dood en er is niets wat ik nu nog kan doen om haar te helpen. We moeten dit zien te overleven. En ik moet mijn vader vinden.’ Ze keek naar Nic. ‘Ga Mira zoeken. Kom over vijftien minuten naar de gang bij de trap naar de bovenverdieping. Als we daar niet zijn, ga je naar boven en verstop je je ergens. Er zijn daar genoeg kamers. Zoek er eentje uit en wees zo stil als je kunt. Dit is een ontzettend groot kasteel, en dit beleg kan niet eeuwig duren.’

      ‘Red jij je wel?’ Nic gebaarde naar Aron. ‘Met hem als je enige beschermer?’

      ‘Het zal wel moeten.’

      Nic knikte. ‘Ik zie je snel. Doe voorzichtig, Cleo.’ Hij drukte een snelle kus op haar wang, waarna hij zich omdraaide en de gang door rende.

      ‘Misschien moeten we met hem meegaan,’ stelde Aron voor. ‘Het is veiliger met meer mensen.’

      ‘Niet nodig. Meer mensen trekken ook meer aandacht.’

      Cleo probeerde haar angst en verdriet te onderdrukken en een oplossing te vinden. Ze kon er maar één verzinnen. Ze moest de koning vinden, en daarna moesten ze zich schuilhouden totdat dit voorbij was. Als het Auranos niet zou lukken om deze vijand te verdrijven, zouden ze een manier moeten vinden om het paleis te ontvluchten en in ballingschap te leven totdat ze dit weer konden rechtzetten. Ze hoopte dat haar vader een beter plan had. Op dit moment was overleven het enige doel.

      Aron stribbelde niet verder tegen en rende zwijgend naast haar door de doolhof van gangen. Toen ze weer een hoek om sloegen, kwam Cleo glijdend tot stilstand.

      Ze kon geen woord uitbrengen. Ze kon de man die met een zwaard in de hand voor hen stond alleen maar aanstaren.

      ‘Kijk aan,’ zei prins Magnus. ‘Daar is de prinses naar wie ik op zoek was.’

      Een muur van angst daalde op Cleo neer. Het enige wat ze kon zien, was Magnus die Theons borst doorboorde met een zwaard.

      ‘Wie ben jij?’ wilde Aron weten.

      ‘Ik?’ Magnus hield zijn hoofd schuin. ‘Ik ben Magnus Lukas Damora, kroonprins en erfgenaam van de troon van Limeros. En wie ben jij?’

      Aron knipperde met zijn ogen, overdonderd door de plotselinge aanwezigheid van zo’n befaamde koningszoon, ook al was hij hun vijand. ‘Ik ben heer Aron Lagaris.’

      Dat leverde hem een minzaam glimlachje van de prins op. ‘Ja, ik heb over jou gehoord. Je bent nogal berucht, heer Aron. Jij hebt de zoon van de wijnverkoper gedood en dit hele balletje aan het rollen gebracht, nietwaar?’

      ‘Het was zelfverdediging,’ zei Aron zenuwachtig.

      ‘Natuurlijk. Ongetwijfeld.’ Magnus’ onaangename glimlach werd breder. ‘En je bent ook, als ik me niet vergis, verloofd met prinses Cleiona, nietwaar?’

      Aron rechtte zijn rug. ‘Dat klopt.’

      ‘Wat romantisch.’ Zijn blik schoot naar Cleo, die haar uiterste best moest doen om niet terug te deinzen. ‘Zoals jullie waarschijnlijk al hebben gemerkt, zijn we het kasteel binnengedrongen. En we gaan niet meer weg, dus geef je nu maar gewoon over.’

      ‘Aan jou?’ De woorden rolden zonder nadenken en met kracht over haar lippen. ‘Nóóit.’

      Zijn gezicht verstrakte. ‘Ach, toe nou. Ik weet dat er nog niet zo lang geleden wat onenigheid tussen ons was, maar er is geen reden om onaardig te zijn.’

      ‘Ik kan een miljoen redenen bedenken waarom ik nooit aardig tegen jou zou willen zijn.’

      ‘Prinses, een beetje beleefd tegen degenen die te gast zijn in je land. Ik reik je mijn hand in vriendschap.’

      Haar wangen gloeiden. ‘Je waagt het mijn huis binnen te dringen, en nu behandel je me als een onnozel kind?’

      ‘Mijn oprechte verontschuldiging als je dat zo hebt opgevat. Het zal mijn vader genoegen doen om eindelijk kennis met je te maken. Maak dit niet moeilijker dan nodig is. Vorige keer is het me niet gelukt je naar hem toe te brengen. Ik ben niet van plan nog een keer te falen.’

      Cleo greep Arons arm vast en wachtte tot hij iets zou doen, iets zou zeggen. Tot hij zou aantonen dat hij onder dat dronken, zelfzuchtige uiterlijk eigenlijk een held was, zodat ze hem alle vreselijke dingen kon vergeven die hij in het verleden had gedaan.

      ‘De prins heeft gelijk,’ zei Aron met een grimmige blik op zijn gezicht. ‘Als we dit willen overleven, moeten we doen wat hij zegt. We moeten ons overgeven.’

      Ze wierp hem een kille, ziedende blik toe. ‘Je bent zo ongelofelijk meelijwekkend, ik word kotsmisselijk van je.’

      ‘O jee, problemen tussen jou en je geliefde, al voor jullie huwelijksdag?’ Er klonk vermaak door in Magnus’ droge woorden. ‘Moet ik mijn romantische idealen van ware liefde herzien?’

      Cleo draaide zich om naar Magnus. ‘Nee, als je het echt wilt weten, jij hebt mijn geliefde voor mijn ogen vermoord.’

      Hij keek haar even niet-begrijpend aan voordat er iets begon te dagen in zijn donkere ogen. Er verscheen een frons tussen zijn wenkbrauwen. ‘Ik zei nog tegen hem dat hij zich er niet mee moest bemoeien.’

      ‘Hij beschermde me.’ Haar onderlip trilde. ‘En jij hebt hem gedood.’

      De lichte frons die zijn verder zo ijzige gezichtsuitdrukking tegensprak, werd wat dieper.

      ‘Wacht,’ zei Aron. ‘Over wie hebben we het?’

      Ze negeerde hem en probeerde haar gezicht neutraal te houden. ‘Prins Magnus...’

      ‘Ja, prinses Cleiona?’

      ‘Ik wil dat je een boodschap van mij overbrengt aan je vader.’

      ‘Die kun je net zo goed zelf overbrengen, maar goed. Zeg het maar.’

      ‘Vertel hem dat zijn zoon opnieuw heeft gefaald.’

      Cleo draaide zich om en stoof weg, zo snel als haar benen haar konden dragen. Ze kende de gangen van dit kasteel beter dan wie dan ook. De woedende brul van de prins weerkaatste tegen de stenen muren toen hij haar uit het oog verloor.

      Op een ander moment, op een andere plek, zou ze misschien om deze kleine overwinning hebben gelachen. En hoewel ze een glimp van wroeging voelde omdat ze Aron had achtergelaten, was het niet meer dan een glimp. Als hij zich zo makkelijk aan de Limeriërs wilde overgeven, dan moest hij dat vooral doen – maar zonder haar.

      Vóór haar klonken boze kreten en het gekletter van metaal op metaal. Ze verstijfde en drukte zich tegen de muur. Die kant kan ik niet op, dacht ze. Ze zou een andere weg moeten nemen. Ze moest haar vader vinden.

      Toen ze de volgende hoek om sloeg, greep iemand haar bij haar haren en rukte er zo hard aan dat het aanvoelde alsof ze met wortel en al werden uitgetrokken. Ze schreeuwde en probeerde haar aanvaller te schoppen en te krabben. Een Limerische soldaat keek haar belangstellend aan.

      ‘Wat hebben we hier?’ vroeg hij. Haar blik schoot naar zijn zwaard, waar bloed vanaf droop op de marmeren vloer. ‘Wat een lekker ding.’

      ‘Laat me los,’ beet ze hem toe. ‘Of ik vermoord je.’

      Hij lachte. ‘Je hebt pit. Daar hou ik wel van. We hebben niet veel tijd, maar dat geeft niet.’

      Toen liet hij haar tot haar stomme verbazing los en strompelde naar voren. Uit haar ooghoek zag Cleo hoe zijn metgezel neerstortte, net als haar aanvaller. Beiden bloedden leeg op de grond.

      Daar stond koning Corvin, met een van woede vertrokken gezicht. Zijn zwaard was tot aan het gevest met bloed bedekt.

      ‘Vader!’ riep ze ademloos uit.

      ‘Het is hier niet veilig.’ Hij greep haar bij de arm en sleurde haar bijna door de gang.

      ‘Ik was naar u op zoek. Die mannen...’

      ‘Ik weet het. Dit had nooit mogen gebeuren.’ Hij vloekte binnensmonds. ‘Ik weet niet hoe ze door die deuren heen zijn gekomen.’

      ‘Ik hoorde dat ze beschermd waren met een heksenspreuk. Is dat waar?’

      Hij keek haar onderzoekend aan. Haar hart schoot in haar keel toen ze zag dat hij gewond was. Zijn slaap vertoonde een gemene snijwond, en het bloed liep gestaag over zijn wang. ‘Dat is waar.’

      Haar hele leven had Cleo nooit beseft dat haar vader in heksen of magie geloofde. Na de dood van haar moeder had hij de godin de rug toegekeerd, dus had ze er nooit naar gevraagd. Had ze de waarheid maar geweten. Hij trok haar een kleine kamer aan het eind van de gang binnen, sloot de deur en drukte zijn rug tegen de muur ernaast. Een klein raampje liet net genoeg licht binnen om iets te kunnen zien.

      ‘De godin zij dank dat ik u heb gevonden,’ zei ze. Ze durfde eindelijk een sprankje opluchting te voelen. ‘We moeten Nic en Mira vinden en ons verschuilen totdat we de kans krijgen om te ontsnappen.’

      ‘Ik kan niet weggaan, Cleo.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘En we kunnen Emilia hier niet achterlaten.’

      En zomaar opeens begonnen de tranen, die ze sinds ze de kamer van haar zus had verlaten had binnengehouden, te stromen als een rivier zonder einde. ‘Ze is dood. Emilia is dood. Ik vond haar eerder vanavond in haar kamer.’ Ze hapte naar adem tijdens het snikken. Ze hikte. ‘Ze is... dood.’

      Een uitdrukking van smart flitste over het gezicht van de koning, vermengd met iets duisters en grimmigs. ‘Ik had het mis, Cleo. Het spijt me. Ik had mijn mannen naar Paelsia moeten sturen om die verbannen Hoeder te vinden over wie jij me vertelde. Ik had moeten geloven dat er een mogelijkheid was dat je gelijk had. Ik had kunnen helpen haar leven te redden.’

      Daar had ze geen antwoord op. Zij wilde ook dat hij dat had gedaan. Met heel haar hart. ‘Het is nu te laat.’

      Hij stak zijn hand uit en greep haar zo stevig bij de arm dat ze een kreet van pijn slaakte. Een klap in haar gezicht had haar niet sneller bij zinnen kunnen brengen. De tranen stopten met stromen.

      ‘Je moet sterk zijn, Cleo.’ Zijn stem brak. ‘Jij bent nu de erfgenaam van mijn troon.’

      Haar maag draaide zich om. Daar had ze nog niet eens over nagedacht. ‘Ik probeer het, vader!’

      ‘Je hebt geen keuze meer, mijn lieve meisje. Je móét sterk zijn. Voor mij, voor Auranos, voor alles wat je lief is.’

      Paniek benam haar de adem. ‘We moeten gaan.’

      Het gezicht van de koning stond vol pijn. Tranen glansden in zijn ogen. ‘Dit is niet goed. Ik ben een dwaas geweest. Een blinde dwaas. Ik had dit kunnen voorkomen, maar nu is het te laat.’

      ‘Nee, het is niet te laat. Zeg dat niet!’

      Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze gaan winnen, Cleo. Ze zullen zich alles toe-eigenen. Maar jij moet een manier vinden om het terug te krijgen.’

      Ze keek hem verward aan. ‘Waar hebt u het over?’

      Zweet druppelde van zijn voorhoofd. Zijn hand ging naar zijn nek en hij trok een lange gouden ketting onder zijn hemd vandaan. Hij gaf er een ruk aan om hem te breken. Aan de ketting hing een gouden ring met een paarse steen die hij haar in de hand drukte. ‘Neem deze.’

      ‘Wat is het?’

      ‘Hij was van je moeder. Zij geloofde dat hij de macht bezat om het Verwantschap te vinden.’

      ‘Het Verwantschap,’ fluisterde Cleo. Ze herinnerde zich Eirenes woorden. Vier kristallen die de essentie van elementia bevatten. Ze waren door de twee godinnen gestolen en tussen hen verdeeld. Vuur en lucht, aarde en water. ‘Maar waarom zou mijn moeder zoiets bezitten?’

      ‘Het is een erfstuk dat ooit in haar familie is gekomen via een man die een verhouding met een tovenares zou hebben gehad. Het is zo lang geleden dat het een legende werd. Maar je moeder geloofde dat het waar was. Ik wilde hem aan Emilia geven op haar trouwdag.’ Zijn stem brak. ‘Maar aangezien die nooit kwam, heb ik hem gehouden. Neem hem mee. Als je het Verwantschap kunt vinden, zul je machtig genoeg zijn om dit koninkrijk terug te pakken van diegenen die ons willen vernietigen.’

      Ze keek op in zijn gezicht, met haar vingers stijf om de ring geklemd. ‘Ik heb nooit geweten dat u in magie gelooft.’

      ‘Ik geloof, Cleo. Zelfs toen ik niet geloofde, geloofde ik in het vertrouwen dat je moeder erin had.’ Hij schonk haar een bedroefde glimlach. ‘Maar wees alsjeblieft voorzichtig. Het wapen dat koning Gaius heeft gebruikt om de betovering van de deuren te verbreken, moet krachtig en gevaarlijk zijn.’

      ‘Kom, we moeten hier weg,’ drong Cleo aan. ‘We zullen het Verwantschap samen vinden. We zullen dit koninkrijk samen terugpakken.’

      Hij drukte zijn hand tegen haar wang, met een uitdrukking van pijn en verdriet op zijn gezicht. ‘Kon dat maar.’

      ‘Wat bedoelt –’ Cleo brak haar zin af. Er was iets aan de manier waarop hij tegen de muur gedrukt stond. Zijn andere hand had hij nu stijf tegen zijn zij gedrukt. Haar blik zwierf naar de grond, waar ze eindelijk de plas bloed zag die zich daar had gevormd.

      Haar ogen schoten terug naar haar vaders gezicht. ‘Nee!’

      ‘Ik heb de man gedood die me dit heeft aangedaan.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Een schrale troost.’

      ‘U hebt hulp nodig, een heler!’

      ‘Daar is het te laat voor.’

      Cleo drukte haar trillende hand tegen zijn zij en ontdekte dat die doordrenkt was met bloed. Wanhoop overspoelde haar. ‘Nee, vader, alstublieft. U mag me niet verlaten. Niet zo.’

      Hij gleed een stukje onderuit en ze greep hem vast om hem op de been te houden. ‘Ik weet zeker dat je een geweldige koningin zult zijn.’

      Er stroomden nu zoveel tranen over haar gezicht dat ze nauwelijks nog iets kon zien. ‘Nee, alstublieft. Blijf alstublieft bij me.’

      ‘Ik hou van je.’ De stem van haar vader klonk nu gespannen, alsof praten hem grote moeite kostte. ‘Ik zal altijd van je houden. Wees wijzer dan ik. Wees een betere leider dan ik. Help Auranos zijn vroegere glorie terug te krijgen. En geloof in magie... altijd. Ik weet dat ze daarbuiten wacht om door jou te worden gevonden.’

      ‘Nee, alstublieft, nee,’ fluisterde ze. ‘Blijf bij me. Ik heb u nodig.’

      Hij gleed uit haar greep op de grond. Zijn hand klemde de hare nog heel kort pijnlijk hard vast en verslapte toen.

      Haar vader was dood.

      Cleo moest haar hand voor haar mond slaan om te voorkomen dat ze ging gillen. Ze liet zich op de grond vallen, trok haar knieën op en sloeg haar armen eromheen, heen en weer wiegend. Een schreeuw van pijn bleef steken in haar keel en dreigde haar te verstikken. Toen klemde ze zich aan haar vader vast. Ze wilde hem niet loslaten, ook al wist ze dat hij er niet meer was. ‘Ik hou van u. Ik hou zoveel van u.’

      Hij had zich niet aan de Limeriërs overgegeven. Had hij dat wel gedaan, dan had dit allemaal kunnen worden voorkomen.

      Maar zelfs terwijl ze dat dacht, wist ze dat het niet waar was. De koning van Limeros, koning Gaius, was een tiran. Een dictator. Een slecht mens die iedereen zou doden die hem in de weg stond. Als haar vader zich had overgegeven om geweld en bloedvergieten te voorkomen, dan zou hij alsnog zijn vermoord, om geen bedreiging voor de toekomst te vormen.

      Cleo legde haar hoofd tegen haar vaders schouder, zoals ze altijd deed toen ze klein was en getroost moest worden om iets kleins – gekwetste gevoelens, een geschaafde knie. Hij had haar altijd tegen zich aan getrokken en haar verzekerd dat alles in orde zou komen. De pijn zou verdwijnen. Ze zou genezen.

      Maar hier zou ze nooit van genezen. Ze was zoveel kwijtgeraakt dat ze het gevoel had alsof een deel van haar hart uit haar borst was gerukt en een bloederige wond had achtergelaten. Ze zou hier blijven en zich door prins Magnus laten vinden. Hij mocht ook haar een zwaard door het lichaam jagen, zodat ze rust en vrede kon vinden na al deze chaos en pijn.

      Die uitzichtloze gedachte werd verdrongen door de stem van haar zus in haar hoofd, die haar op het hart drukte sterk te zijn. Maar hoe kon ze sterk zijn wanneer alles wat haar dierbaar was haar was afgenomen?

      Haar blik viel op de ring. Ze had hem laten vallen. De grote amethist glinsterde in het schaarse licht van de kamer.

      Ze was een afstammeling van de jager, de man uit Paelsia die van de tovenares Eva had gehouden. Die het Verwantschap had verstopt nadat de godinnen elkaar uit hebzucht en wraakzucht hadden vernietigd. Als wat haar vader haar had verteld waar was, dan was dit Eva’s ring geweest... de ring die haar in staat stelde het Verwantschap aan te raken zonder door zijn oneindige magie te worden aangetast.

      Cleo griste de ring van de grond en liet hem om de middelvinger van haar linkerhand glijden.

      Hij paste precies.

      Als deze ring de macht bezat om haar te helpen het Verwantschap te vinden, dan gaf hij haar ook de macht om de magie van het Verwantschap aan te wenden zonder er zelf door te worden aangetast. Ze zou die magie kunnen gebruiken om haar koninkrijk terug te pakken van degenen die het hadden gestolen. Die gedachte deed haar tranen opdrogen en maakte haar hoofd helder. Ze zou zich niet overgeven. Niet vandaag, nooit.

      Cleo wierp een laatste blik op haar vaders gezicht, waarna ze zich vooroverboog om hem te kussen.

      ‘Ik zal sterk zijn,’ fluisterde ze. ‘Ik zal sterk zijn voor u. Voor Emilia. Voor Theon. Voor Auranos. Ik zweer dat ik hen zal laten boeten voor wat ze hebben gedaan.’