22

PAELSIA

p

 

Tegen de tijd dat Nic en zij klaar waren om Eirenes huisje de volgende dag voor dag en dauw te verlaten, was Cleo’s optimisme volledig teruggekeerd. Ze greep de handen van de oude vrouw stevig vast en keek in haar wijze oude ogen. ‘Ik ben u zeer dankbaar voor uw gastvrijheid. U bent te goed voor ons geweest.’

      ‘Je hebt een goed hart, Cleo.’ Eirene glimlachte. ‘En ik kan zien dat je met heel dat hart van je oudere zus houdt. Ik hoop dat je de antwoorden vindt die je zoekt om haar te redden.’

      Dat hoopte Cleo ook. ‘Is er een manier waarop ik contact met u kan opnemen? Heeft dit dorp een centrale plek waar berichten heen kunnen worden gestuurd... de herberg misschien? Ik wil u wanneer ik weer thuis ben iets sturen om u voor uw goedheid te bedanken.’ Ze zou ervoor zorgen dat er geld en geschenken naar de vrouw werden gestuurd voor de hulp die ze de vorige avond had geboden. Eirene en Sera zouden de komende jaren in weelde leven.

      ‘Dat is niet nodig.’

      ‘Ik sta erop!’

      Er verscheen een frons op Eirenes voorhoofd. ‘Goed dan. De eigenaar van de taveerne is een goede vriend van me. Ik denk dat hij wel een bericht voor me zal willen aannemen. Ik zal zijn naam voor je opschrijven.’

      Ze liep het huisje weer binnen en kwam even later terug met een kleine, verkreukelde briefomslag die ze Cleo in de hand drukte.

      ‘Dank u,’ zei Cleo glimlachend, waarna ze het stuk papier in de zak van haar rok stopte.

      ‘Magie zal degenen met een rein hart vinden, zelfs wanneer alles verloren lijkt. En liefde is de grootste magie die er is. Daar ben ik van overtuigd.’ Ze kuste Cleo op beide wangen en deed hetzelfde bij Nic. Na een laatste vaarwel liepen Cleo en Nic bij het huisje vandaan. De zon was nog steeds niet opgekomen.

      Eirenes verhaal van de vorige avond over de godinnen en de Hoeders had Cleo niet afgeschrikt. Het had haar alleen maar gesterkt in haar geloof dat de magie die ze zocht bestond. Emilia’s leven zou worden gered. Dat was Cleo’s enige doel. En wanneer ze haar zinnen ergens op had gezet, gebeurde het. Wat ze ook moest doen om het te bereiken.

      Helaas leek ze die ochtend in de minderheid te zijn.

      ‘Je gaat terug naar huis,’ zei Nic vastberaden.

      ‘Wat?’ Ze bleef stilstaan om hem aan te kijken. Ze waren nog maar een paar huisjes bij dat van Eirene verwijderd.

      ‘Je hebt me wel gehoord,’ zei Nic. ‘Naar huis. Daar ga je heen. Zonder omwegen.’

      ‘Ik kan niet teruggaan! Nog niet.’

      ‘Ik dacht dat we het hier al over eens waren geworden.’ Hij zuchtte en haalde een hand door zijn verwarde rode haar. ‘We zijn hier nu al een week en hebben niets anders gevonden dan verhalen. Ik denk niet dat het veilig voor je is om hier met mij te blijven rondbanjeren. Misschien had ik je zelfs niet moeten toestaan om hierheen te gaan.’

      ‘Tóéstaan?’ Ze verhief haar stem. ‘Ik doe wat ik wil wanneer ik dat wil.’

      ‘Wat misschien een deel van het probleem is. Je bent zo gewend je zin te krijgen dat je niet voorzichtig bent wanneer de situatie daarom vraagt.’

      Ze keek hem alleen maar geërgerd aan.

      ‘Geen tegenwerpingen?’ zei hij. Hij knikte. ‘Mooi zo. Dan zijn we het er dus over eens dat het tijd is dat je teruggaat naar Auranos.’

      ‘Ik ben nog niet klaar hier. Er zijn nog dorpen die we niet hebben bezocht.’

      ‘Ik zal hier nog een tijdje blijven. En ik zal alles doen wat in mijn vermogen ligt om informatie te vinden over die Hoeder die zich hier volgens jou ergens schuilhoudt. Maar eerst zet ik jou op een schip terug naar Auranos, zodat ik weet dat je veilig bent – en wat nog belangrijker is, zodat de koning weet dat je veilig bent. We zijn al veel te lang weg.’

      Een deel van haar wilde zich daar met iedere vezel van haar lichaam tegen verzetten. Het andere deel moest Nics logica wel inzien. Haar hart zwol op van dankbaarheid jegens hem. ‘Wil je echt hier blijven, voor mij?’

      ‘Natuurlijk.’

      Ze sloeg haar armen om hem heen en klemde hem stevig vast. ‘Je bent echt mijn allerbeste vriend in de hele wereld, weet je dat?’

      ‘Ik ben blij dat te horen. Bovendien sta ik niet te springen om terug naar het paleis te gaan en de toorn van de koning over me heen te krijgen omdat ik met zijn dochter ben weggelopen.’

      Hij had ongetwijfeld gelijk, maar ze had gehoopt daar nog even niet aan te hoeven denken. Zowel haar vader als Theon zou razend op haar zijn, en op Nic. Als ze nou nog zegevierend zou terugkeren met de oplossing waar ze naar op zoek was geweest... maar om verslagen en met hangende pootjes te moeten terugkruipen was een heel ander verhaal.

      Ze zouden dus kwaad zijn. Nou en? Het zou niet de eerste en niet de laatste keer zijn. Ze zou de consequenties aanvaarden wanneer het zover was.

      ‘Ik wil blijven en je helpen,’ zei ze zacht.

      ‘Accepteer het nu eens, Cleo. Je kunt niet altijd alles krijgen wat je wilt.’

      Ze snoof tegen de zachte stof van zijn tuniek. ‘Goed dan. Jij je zin. Jij mag de held zijn.’

      ‘Dat is altijd mijn droom geweest.’

      ‘Terug naar de haven dan maar.’

      ‘De haven.’ Hij knikte en stak haar zijn hand toe. Ze pakte hem aan.

      Toen ze verder liepen, had Cleo het vreemde gevoel dat ze werden gadegeslagen. Ze keek om zich heen, maar zag niemand. Toen ze een mijl ten westen van het dorp een modderige zandweg insloegen, bekroop het gevoel haar opnieuw. Als koude vingers die over haar ruggengraat gleden.

      ‘Au. Je knijpt me, Cleo.’

      ‘Sst,’ fluisterde ze. ‘We worden gevolgd.’

      Hij fronste. ‘Wat?’

      Ze draaiden zich om in het toenemende daglicht en zagen een lange, donkerharige jongen op hen afkomen. Cleo verstijfde toen hij snel dichterbij kwam. De adem stokte in haar keel toen ze besefte dat het dezelfde jongen was die haar dromen verstoorde.

      Jonas Agallon.

      ‘Wat doe jij...’ begon ze.

      Hij wierp haar een onvriendelijke glimlach toe. ‘Goedemorgen, prinses. Wat een eer u weer te ontmoeten.’

      Toen sloeg hij Nic met zijn vuist in het gezicht, waarop de jongen tegen de grond sloeg. Nic krabbelde onmiddellijk weer overeind. Er stroomde bloed uit zijn neus.

      ‘Wat doe je?’ schreeuwde Cleo.

      ‘Ik verlos je van je beschermheer.’ Jonas draaide Nic om zodat hij met zijn gezicht naar Cleo toe stond en drukte een dolk – dezelfde met juwelen bezette dolk waarmee Aron Tomas had gedood – tegen Nics keel.

      ‘Niet doen!’ gilde ze. ‘Alsjeblieft, nee. Doe hem geen kwaad!’

      Dit gebeurde allemaal veel te snel. Hoe wist hij trouwens dat ze hier was?

      ‘Hem geen kwaad doen?’ Jonas keek haar strak aan. Nic probeerde zich los te rukken, maar Jonas was veel groter en sterker. Het kostte hem geen enkele moeite om de jongen in bedwang te houden. ‘Wil je zeggen dat je om hem geeft? Dat zijn dood je misschien pijn zou doen?’

      ‘Laat hem los, nu meteen!’

      ‘Waarom zou ik?’ Zijn donkere ogen gleden over haar heen. Ze huiverde onder de kilte van zijn blik.

      ‘Rennen, Cleo!’ riep Nic.

      Maar ze bleef staan waar ze stond. Ze zou hem nooit zomaar in de steek laten.

      ‘Wat wil je van me?’ wilde ze weten.

      ‘Dat is een gevaarlijke vraag. Ik wil heel veel dingen, waarvan de meeste je niet gerust zouden stellen. Op dit moment wil ik je vriend doden en zien hoeveel pijn dat jou doet.’

      ‘Nee, alsjeblieft!’ Ze deed een wankele stap naar voren, met de bijna onbedwingbare drang om zijn arm te grijpen en het mes bij Nics keel vandaan te rukken. Maar ze wist dat ze daar bij lange na niet sterk genoeg voor was. Dit was een oersterke jongen, die haar haatte om wat er met zijn broer was gebeurd. Een jongen die openlijk had gedreigd haar te zullen vermoorden. Ze moest nadenken. Ze moest rustig blijven, zodat ze met deze heiden kon onderhandelen.

      ‘Ik kan je heel veel geld geven als je zijn leven spaart.’

      Zijn gezicht werd ijskoud. ‘Geld? Wat dacht je van veertien centimo’s per krat wijn? Eerlijk, toch?’

      Cleo slikte en probeerde niet te klinken alsof ze smeekte. ‘Dood hem niet. Ik weet dat je me haat om wat Aron heeft gedaan...’

      Zijn ogen spoten vuur. ‘Háát is zo’n nietig woord voor wat ik voor jou voel.’

      ‘Dan gaat het je dus om mij. Niet om Nic. Laat hem gaan!’

      ‘Het spijt me, ik ben niet zo goed in het opvolgen van bevelen.’

      ‘Je wilt mij vermoorden om de dood van je broer te wreken.’ Haar keel werd dichtgeknepen van angst.

      Zijn gezicht verstrakte. ‘Nee. Mijn doel van vandaag omvat dat genoegen helaas niet. Maar je vriend zal er misschien achter komen dat vandaag de laatste dag van zijn leven is.’

      ‘Cleo, ben je doof?’ beet Nic haar toe. ‘Rénnen, zei ik!’

      ‘Ik laat je niet in de steek!’ Haar stem brak en er brandden tranen in haar ogen.

      Jonas keek fronsend naar haar. ‘Wat aandoenlijk. Je kunt maar beter doen wat je vriend zegt en het op een lopen zetten. Je zult niet ver komen, maar je kunt het proberen. Het zou een dapper moment zijn voor zo’n laf wicht als jij.’

      Ze keek hem woedend aan. ‘Als jij denkt dat ik een lafaard ben, dan weet je niets over mij.’

      ‘Ik weet genoeg.’

      ‘Nee, dat doe je niet. Wat er met je broer is gebeurd, is afschuwelijk. Ik verdedig Aron niet, want wat hij deed was verkeerd. En het was verkeerd van mij om hem niet tegen te houden toen ik de kans had. Ik was diep geschokt door wat er die dag gebeurde, maar ik zweer op de godin dat ik je eigenhandig zal vermoorden als je Nic iets aandoet.’

      Ze meende elk woord dat ze zei. Ieder zwak, betekenisloos en lachwekkend woord. Maar Jonas staarde haar aan alsof hij nooit had verwacht dat ze zoiets zou zeggen.

      ‘Schokkend,’ zei hij. ‘Misschien zit er meer achter jou dan schoonheid en een oppervlakkige persoonlijkheid.’

      ‘Waag het niet haar te beledigen,’ snauwde Nic.

      Jonas sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Het ziet ernaar uit dat je in ieder geval één bewonderaar hebt. Een die zijn leven voor je zou geven, nietwaar, Nic? Zou je sterven voor de prinses?’

      Nic slikte moeizaam, maar hij hield zijn blik strak op Cleo’s gezicht gericht. ‘Ja, dat zou ik doen.’

      O lieve godin, dit liep vreselijk uit de hand. Ze kon niet werkloos toekijken hoe Nic door deze walgelijke knul werd vermoord. ‘En ik zou ook voor hém sterven,’ zei ze resoluut. ‘Richt die belachelijke dolk dus liever op mij.’

      Jonas keek haar met half samengeknepen ogen scherp aan. ‘Ik heb een voorstel om het leven van je zeer toegewijde vriend te sparen. Ben je tot onderhandelen bereid?’

      Ze keek de jongen, die haar zowel beangstigde als van afschuw vervulde, strak aan. Er was maar één antwoord mogelijk dat Nic de kans zou geven om weg te komen. ‘Ja.’

      ‘Dit is mijn aanbod: je gaat uit vrije wil met me mee. Je probeert niet te ontsnappen en bezorgt me geen problemen.’ Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Dan laat ik je vriendje gaan met zijn hoofd nog op zijn magere lichaam.’

      ‘Cleo, nee,’ gromde Nic. ‘Niet doen.’

      Ze hief haar kin op en wendde haar blik niet van Jonas’ vragende gezicht af. ‘Verwacht je nu echt dat ik geloof dat je me niet zult doden? Dat ik erin toestem om met je mee te gaan terwijl ik geen idee heb waar je me heen brengt? Ik heb gehoord wat er met meisjes gebeurt die door wilden worden ontvoerd.’

      Hij lachte. ‘Denk je dat werkelijk van me? Dat ik een wilde ben? Wat ontzettend Auranisch van je. Ik zou hem ook gewoon kunnen vermoorden, weet je. Ik onderhandel juist met je omdat ik géén wilde ben.’

      Als ze met Jonas meeging, legde ze haar lot in de handen van een jongen die haar haatte en haar de schuld gaf van de dood van zijn broer. Maar als ze weigerde of probeerde te vluchten, zou deze heiden Nic ongetwijfeld doden. Ze zou niet met zichzelf kunnen leven als ze dat liet gebeuren.

      ‘Goed,’ zei ze uiteindelijk, ‘ik ga met je mee. En haal die dolk nu van zijn keel of je zult het berouwen, vuile schoft.’

      Het was een loos dreigement, maar als ze de kans zou krijgen die dolk van hem in handen te krijgen, zou ze niet aarzelen om hem diep in zijn keel te steken.

      ‘Begrepen, prinses.’ Hij haalde de dolk van Nics keel.

      ‘Cleo, wat doe je?’ Nics stem klonk paniekerig. ‘Je kunt hier niet mee instemmen.’

      Wat ze op dit moment het ergst vond, was dat er een eind was gekomen aan haar zoektocht naar een geneesmiddel voor haar zus, niet dat ze in de klauwen terecht was gekomen van een heiden die bereid was haar zonder aarzelen te doden.

      ‘Blijf naar de Hoeder zoeken,’ drong ze aan. ‘Maak je om mij geen zorgen.’

      ‘Me om jou geen zorgen maken? Dat is nu juist het enige wat ik van nu af aan zal doen.’

      ‘Jonas zei dat hij me niet zal doden.’

      ‘En jij gelooft hem?’ Nics gezicht vertrok van vertwijfeling. Normaal gesproken was Nic degene met een glimlach en een grapje, maar nu was hij doodernstig.

      Ze moest hem wel geloven. Ze had geen keuze. ‘Ga. En probeer ons niet te volgen.’

      Jonas greep haar bij haar bovenarm en trok haar met zich mee over de zandweg, die nog modderig was van de hoosbui van de vorige avond, terug in de richting van het dorp. Hij wierp een dreigende blik over zijn schouder op Nic. ‘Als je ons volgt, vervalt de afspraak. Dan hou ik de prinses en dood jou. Ren maar snel terug naar huis, waar het veilig is.’

      Nic bleef in stomme woede achter, met zijn handen naast zijn lichaam tot vuisten gebald, terwijl Jonas Cleo meesleepte. Zijn gezicht was nu net zo rood als zijn haar. Ze keek zo lang ze kon over haar schouder naar hem, totdat hij niet meer was dan een vlekje in de verte.

      ‘Waar breng je me heen?’ wilde ze weten.

      ‘Hou je mond.’

      Ze maakte een sissend geluid. ‘Nic is niet meer in de buurt om me mee te bedreigen.’

      ‘Ga je het me nu moeilijk maken? Dat raad ik je af, prinses. Je zou de gevolgen niet leuk vinden.’

      ‘Het verbaast me dat je de moeite neemt om mijn koninklijke titel te gebruiken. Het is duidelijk dat je er geen respect voor hebt.’

      ‘Hoe wil je dan dat ik je noem? Cleo?’

      Ze keek hem vol afschuw aan. ‘Alleen mijn vrienden noemen me zo.’

      Zijn blik sprak boekdelen. ‘Dan zal ik die naam zeker niet gebruiken. Nee, “prinses” bevalt me prima. Of misschien “hoogheid”. Het herinnert me eraan hoe verheven en machtig je je voelt ten overstaan van een laaggeplaatste wilde zoals ik.’

      ‘Die benaming lijkt je dwars te zitten. Waarom? Ben je bang dat het de waarheid is? Of beschouw je jezelf als meer dan dat?’

      ‘Wat zou je ervan zeggen als je je mond eens hield, zoals ik je al eerder vroeg? Ik kan je ook de mond snoeren, als je dat liever hebt.’

      Ze zweeg even. ‘Waar breng je me heen?’

      Hij kreunde. ‘Daar begint ze weer. De prinses heeft een grote mond.’

      De gedachten tolden door haar hoofd. ‘Je gaat me gebruiken om mijn vader geld af te persen, nietwaar?’

      ‘Niet precies. Er dreigt oorlog, prinses. Wist je dat?’

      Ze hapte naar adem? ‘Oorlog?’

      ‘Tussen Limeros en Paelsia, en jouw dierbare, schitterende Auranos. Twee tegen één, een uitstekende verhouding als je het mij vraagt. Ik geloof dat jouw lieflijke aanwezigheid in mijn land ertoe zal bijdragen om hier snel en zonder bloedvergieten een eind aan te maken.’

      Het duizelde Cleo. Ze had geweten dat er onrust heerste... maar oorlog? ‘Alsof jij je daar bezorgd over maakt. Ik zou denken dat iemand zoals jij blij zou zijn met de kans om bloed te kunnen vergieten.’

      ‘Het kan me weinig schelen wat jij denkt.’

      ‘Ga je me tegen mijn vader gebruiken? Me als gijzelaar houden? Ik word kotsmisselijk van je.’

      Hij klemde zijn hand zo stevig om haar arm dat het pijn deed. ‘Ik zou er op dit moment heel wat voor overhebben om je stil te krijgen. Hou dus je mond, anders snij ik je met alle plezier de tong af, hoogheid.’

      Cleo stopte met praten. Ze hield zich stil en zo gedwee mogelijk, terwijl hij haar verder over het zandpad leidde. Voorbij het dorp werd het pad smaller en nog modderiger. Een bruin konijn schoot voor hen langs, een weide met hoog gras in, dat verrassend groen was voor dit verder zo verpieterde, sombere landschap. Ze stelde hem geen vragen meer. Ze wist dat hij ze niet zou beantwoorden. En ze wilde niet het risico lopen haar tong kwijt te raken.

      Uiteindelijk, om de tuin geleid door haar meegaande houding, liet Jonas haar arm lang genoeg los om met de rug van zijn hand zijn voorhoofd af te vegen.

      Zonder enige aarzeling stoof ze bij hem vandaan, en schoot net zo snel als het konijn van het pad af, de grote grazige weide in. Als ze het bos aan de overkant kon bereiken, zou ze zich daar misschien kunnen verschuilen tot het donker werd. En dan zou ze een weg terug naar de haven kunnen zoeken. En ontsnappen.

      Maar voordat ze de eerste rij bomen had bereikt, had Jonas haar al ingehaald. Hij kreeg de achterkant van haar jurk te pakken en bracht haar met een harde ruk tot stilstand in het hoge gras. Het gebeurde zo plotseling dat ze haar evenwicht verloor en viel, en met haar hoofd tegen een stuk steen sloeg dat uit de grond omhoogstak.

      Duisternis daalde op haar neer.

 

Jonas had altijd gedacht dat prinsessen gedwee, beleefd en eenvoudig te hanteren zouden zijn. Maar tot nu toe was prinses Cleiona Bellos niets van dat alles geweest. Zelfs Laelia, de dochter van de hoofdman, die een groot deel van haar tijd doorbracht met erotisch dansen of met slangen spelen, was veel liever en zachter.

      Dit meisje wás een slang. En hij zou haar niet nog een keer onderschatten.

      Jonas verzwikte zijn enkel op de ongelijke grond toen hij achter haar aan stormde. Pijn en woede schoten door hem heen. Als ze haar schedel zojuist had gespleten op dat stuk steen – een verweerd beeld in de vorm van een wiel, zag hij nu – dan zou hij hier staan te juichen. In plaats daarvan wachtte hij en betastte zijn zere enkel. Die was in ieder geval niet gebroken.

      Terwijl hij op haar neer staarde, verstijfde zijn hele lichaam van ongeduld. ‘Wakker worden.’

      Ze bleef doodstil liggen.

      Hij bestudeerde haar gezicht. Hij kon niet ontkennen dat ze beeldschoon was... misschien wel het mooiste meisje dat hij ooit had gezien. Maar zelfs het allermooiste meisje kon vals en slecht zijn.

      ‘Wakker worden,’ beval hij. ‘Nu.’

      Hij porde met de neus van zijn laars in haar zij, maar er kwam geen reactie.

      Jonas vloekte hardop en hurkte naast haar neer. Hij stak zijn dolk in het zand naast hem, zodat hij beide handen vrij had. Toen zocht hij in haar hals naar een hartslag.

      Die was er.

      ‘Jammer,’ fluisterde hij, hoewel een deel van hem vreselijk opgelucht was. Hij bestudeerde haar gezicht en streek het zijdezachte haar weg. Ze was maar klein, zeker anderhalve kop kleiner dan hij, en minstens dertig kilo lichter. Haar jurk was niet zo mooi als de jurk die ze die dag op de markt had gedragen, maar hij was desalniettemin van zijde. Ze had kleine blauwe saffiertjes in haar oren, maar meer juwelen droeg ze niet. Slim, aangezien ze met opzichtige sieraden eerder het doelwit van dieven zou zijn. Haar gezicht was niet geverfd, zoals dat van Laelia, maar toch lag er een frisse blos op haar wangen en hadden haar lippen de kleur van rozen. Bewusteloos leek ze totaal niet op het kille, manipulatieve, rijke wicht dat ze volgens zijn volle overtuiging was.

      Uiteindelijk gingen haar wimpers fladderend omhoog.

      ‘Dat werd tijd, hoogheid. Lekker geslapen?’

      Toen deinsde Jonas geschrokken achteruit. De scherpe punt van zijn dolk drukte tegen zijn kin.

      ‘Ga bij me vandaan,’ snauwde de prinses.

      Dat hoefde ze hem geen twee keer te vertellen. Voorzichtig schuifelde hij bij haar vandaan, verrast dat het haar was gelukt het wapen uit de grond te trekken zonder dat hij het had gemerkt. Net toen hij begon te denken dat ze ongevaarlijk en kwetsbaar was, had die aantrekkelijke slang het voor elkaar gekregen om haar giftanden te scherpen. Ze stond moeizaam op, met de dolk voortdurend op hem gericht, en trok zich terug achter het stenen wiel waarover ze was gestruikeld.

      Hij keek haar behoedzaam aan. ‘Dus nu heb je mijn dolk.’

      ‘Ik heb Arons dolk.’

      ‘Wat je vindt, mag je houden. Hij had het in de keel van mijn broer achtergelaten.’

      De harde blik in haar ogen verzachtte zich en er glansden nu tranen in.

      ‘Je denkt toch niet echt dat ik geloof dat je dat erg vindt?’ zei hij schamper.

      ‘Natuurlijk wel!’ Haar stem brak.

      ‘Jouw heer Aron heeft hem zonder aarzelen vermoord. Maar desondanks ben je nog steeds van plan om met hem te trouwen, nietwaar?’

      Ze lachte wrang. ‘Ik wálg van Aron. Onze verloving was niet mijn keuze.’

      ‘Interessant.’

      De harde blik keerde terug in haar ogen. ‘Vind je?’

      ‘Je moet met iemand trouwen van wie je walgt. Dat doet me deugd.’

      ‘Ik ben blij dat mijn rampspoed je dag goedmaakt.’ Ze keek hem dreigend aan. ‘Hoe dan ook, ik heb het mes nu. Als je ook maar iets dichter bij me in de buurt komt, kun je er zeker van zijn dat ik je hart ermee weet te vinden.’

      Hij knikte ernstig. ‘Je hebt inderdaad mijn wapen. Je voelt je nu zeker heel gevaarlijk, hè? Moet ik soms bang voor je zijn?’

      Ze staarde hem dreigend aan, met het mes stijf tussen haar vingers geklemd. Hij zat nog gehurkt, een paar passen bij haar vandaan. ‘Vertel me meer over die oorlog tegen Auranos waar je het over had. Wat is jullie doel?’

      ‘Om jullie dierbare land te veroveren en het eerlijk tussen Paelsia en Limeros te verdelen. Jullie hebben te veel en wij hebben niets, en dat allemaal dankzij het beleid dat jullie hebzuchtige land een eeuw geleden heeft ingesteld. We nemen dus in bezit wat ons toekomt.’

      ‘Dat zal niet gebeuren. Mijn vader zal zich nooit overgeven.’

      ‘Daarom is het zo geweldig om zijn sprankelende juweel van een dochter als onderhandelingsmiddel te hebben. Ik ga persoonlijk met hoofdman Basilius mee om met je vader te praten. We zullen zien wat hij te zeggen heeft. Maar misschien vindt de koning het niet erg om een dochter te verliezen terwijl hij er nog eentje heeft die zijn wettelijke erfgenaam is. Prinses Emilia zou nog beter zijn geweest, maar zij is niet in Paelsia. Ik ben nog steeds nieuwsgierig, hoogheid. Waarom ben je hier?’

      ‘Dat gaat je niets aan,’ siste de prinses.

      Er verscheen een frons op zijn voorhoofd. ‘Hoorde ik het goed dat je je vriend vroeg om naar een Hoeder te blijven zoeken? Wat was dat voor onzin?’

      Er flitste iets duisters en onaangenaams over haar knappe gezichtje. ‘Dat gaat je niets aan,’ herhaalde ze, en ze voegde er toen ‘wilde’ aan toe.

      Jonas verbeet zijn frustratie en stak zijn hand naar haar uit. ‘Geef me die dolk voordat je jezelf verwondt.’

      Ze stootte het wapen in zijn richting. ‘Ik ben niet van plan om mezelf te verwonden. Maar ik ben wel van plan om jou te verwonden als je dichterbij komt.’

      De tong van het meisje was duizend keer gevaarlijker dan enig wapen. Het zou hem verbazen als ze er ooit eerder een in handen had gehad. Toch hield hij haar nauwlettend in de gaten. Hoezeer hij haar ook verachtte, de aanblik was zeer aangenaam.

      ‘Nu is het genoeg,’ zei hij hardop.

      Hij dook op haar af, greep haar polsen vast en sloeg moeiteloos de dolk weg. Hij duwde haar achterover, strekte haar armen boven haar hoofd en hield haar polsen stevig vast. Hij drukte zijn lichaam met zijn volle gewicht tegen het hare, zodat ze klem zat tegen het wiel. Ze keek met een mengeling van schrik en woede naar hem op.

      ‘Ga van me af, woesteling! Je doet me pijn!’

      ‘Als je mijn teerhartige kant probeert te raken, dan zul je merken dat ik die wat jou aangaat niet bezit.’ Hij greep haar beide polsen nu stevig met één hand vast en drukte de andere tegen haar keel. Hij staarde in haar ogen en had eindelijk de voldoening om er angst in te zien. Ze dacht dat hij haar zou doden, ondanks zijn eerdere belofte.

      Hij verhoogde de druk op haar keel en keek neer op het gezicht van het meisje dat naast haar verloofde had gestaan terwijl zijn broer doodbloedde.

      ‘Waarom ben je in Paelsia?’ vroeg hij opnieuw. ‘Ben je hier om voor je vader te spioneren?’

      Ze keek hem met opengesperde ogen aan. ‘Spioneren? Ben je niet goed bij je hoofd?’

      ‘Dat is geen antwoord.’

      ‘Nee, ik ben hier niet om te spioneren, stommeling. Wat een belachelijk idee.’

      ‘Waarom ben je hier dan wel? Wat bedoelde je toen je tegen je vriend zei dat hij naar een Hoeder moest zoeken? Vertel op,’ gromde hij terwijl hij zijn gezicht tot op een paar centimeter afstand van het hare liet zakken. Haar versnelde ademhaling voelde heet en zoet aan op zijn huid. ‘Of je zult er spijt van krijgen.’

      ‘Ik ben hier voor mijn zus,’ zei ze uiteindelijk zonder het oogcontact te verbreken. Hij wist niet zeker of ze loog.

      ‘Je zus,’ herhaalde hij.

      ‘Er is een legende over een verbannen Hoeder in Paelsia die in het bezit is van druivenpitten die met aardmagie zijn doordrenkt en genezende krachten bezitten.’

      Hij rolde met zijn ogen. ‘Wil je nu echt dat ik geloof dat je op zoek bent naar een Hoeder? Jaag je ook regenbogen na?’

      Zijn spottende opmerking leverde hem een vernietigende blik op. ‘Als het moet. Mijn zus is ernstig ziek. Ze ligt op sterven en niemand kan haar helpen. Dus ben ik tegen de wil van mijn vader hierheen gekomen om die Hoeder te vinden en haar om hulp te smeken.’

      Jonas probeerde dat belachelijke verhaal te verwerken, maar één ding galmde luid en duidelijk boven al het andere uit. ‘De erfgenaam van Auranos ligt op sterven.’

      ‘Dat vind je vast fantastisch om te horen.’

      ‘Denk je dat?’

      ‘Mijn pijn is jouw triomf. Je houdt mij verantwoordelijk voor de dood van je broer, en nu weet je dat mijn zus thuis op sterven ligt en dat ik haar niet kan helpen.’ Tranen drupten uit haar ooghoeken.

      Hij keek haar aandachtig aan, op zoek naar een teken van bedrog.

      ‘Je gelooft me niet,’ zei ze met een wanhopige klank in haar stem. ‘Het enige wat je ziet wanneer je naar me kijkt, is slechtheid. Maar ik ben niet slecht.’ Ze haalde hortend adem. ‘Ik ben níét slecht!’

      Ze leek op het eerste gezicht zo klein en breekbaar, maar de prinses bezat een felheid zo vurig dat die iedereen die te dichtbij kwam kon verteren. Zelfs Jonas voelde de hitte ervan. Het verraste hem. Zíj verraste hem.

      ‘Ga je nog iets zeggen of blijf je me alleen maar aanstaren?’ vroeg ze, naar hem opkijkend met die grote blauwgroene ogen.

      Hij stond zo snel op dat hij bijna opnieuw zijn enkel verzwikte. Toen trok hij haar overeind, zonder er acht op te slaan of hij haar misschien pijn deed. Ze zwaaide op haar benen en had even moeite om haar evenwicht te vinden. Ze had geluk dat ze na zo’n val alleen last van duizeligheid had. Het had veel erger kunnen zijn.

      Zonder een woord te zeggen stak hij de dolk in de schede aan zijn riem. Daarna sleurde hij de prinses terug naar het pad.

      ‘Waar breng je me heen?’ wilde ze weten, waarmee de cirkel van hun gesprek rond was.

      ‘Ergens waar het rustig is en ik ervoor kan zorgen dat je me geen problemen meer bezorgt. Je had dat mes beter kunnen gebruiken toen je de kans had, hoogheid. Ik laat je niet nog een keer ontsnappen.’

      Cleo keek hem woedend aan. Het vuur was teruggekeerd in haar ogen. ‘De volgende keer zal ik niet aarzelen om je te doden.’

      Hij schonk haar een kille glimlach. ‘Dat zullen we nog wel eens zien.’

      Toen ze de schuur aan de grens van het land van Felicia en haar echtgenoot hadden bereikt, duwde hij Cleo naar binnen, bond haar handen voor haar buik bijeen en bevestigde een ketting aan haar enkel – een lange ketting, zodat ze een beetje bewegingsruimte had – om zich ervan te verzekeren dat ze niet zou kunnen weglopen. Ze vloekte tegen hem en stribbelde voortdurend tegen. Het hinderde hem nauwelijks.

      ‘Ik weet dat je me haat.’ Tranen glinsterden in haar ogen. Ze werd nu gevoed door woede, waardoor de angst afwisselend toe- en afnam.

      ‘Je haat?’ vroeg hij. ‘Vind je niet dat ik daar het volste recht toe heb?’

      ‘Ik haat mezelf om wat er met je broer is gebeurd. Het spijt me echt vreselijk wat Aron heeft gedaan. Tomas verdiende het niet om te sterven.’

      ‘Dat zeg je alleen maar om je eigen hachje te redden.’

      ‘Niet alleen maar,’ gaf ze toe.

      Hij moest wel lachen om haar eerlijkheid. ‘Je denkt dat ik je pijn ga doen.’

      ‘Dat heb je al gedaan.’

      ‘Gezien je gebruikelijke levensstijl denk ik dat er niet zoveel voor nodig is om jou ergens onder te laten lijden, hoogheid. Maar hier ben je veilig.’

      ‘Hoe lang?’

      ‘Een paar dagen. Hooguit een week.’

      Ze keek vol afgrijzen om zich heen in de schuur. ‘Hier?’

      ‘Mijn zus en haar man hebben er al in toegestemd om op je te letten. Hun vrienden zullen de deur bewaken, voor het geval je het in je hoofd haalt om te proberen te ontsnappen. Je krijgt dagelijks eten en water.’ Hij gaf een rukje met zijn kin naar links. ‘Daar is een pas gegraven gat dat hare majesteit naar believen kan gebruiken. Het is geen gouden, met juwelen bezette kamerpot, maar je zult het ermee moeten doen. Een Paelsiaan zou dit als een weelderig onderkomen beschouwen, prinses. Maar daar heb jij natuurlijk geen idee van.’

      ‘Je bent echt een heidense wilde, dat je me hier durft vast te houden. Mijn vader zal je hiervoor onthoofden.’

      Jonas greep haar weer bij de keel en drukte haar tegen de muur.

      ‘Ik ben geen wilde,’ snauwde hij. ‘En ik ben geen heiden.’

      ‘En ik ben geen duivels kreng dat plezier schept in de dood van anderen.’

      ‘Je gaat niet dood van een paar dagen in armzalige omstandigheden. Misschien is het zelfs wel goed voor je.’

      Haar zeegroene ogen spoten vuur. ‘Ik hoop dat je onderweg naar Auranos door wolven wordt verscheurd.’

      Jonas had geen andere reactie van haar verwacht. Het zou hem hebben teleurgesteld als het anders was geweest.

      Toen hij in de richting van de deur liep, keek hij haar over zijn schouder nog even aan. ‘Tot snel, hoogheid. Probeer me niet te erg te missen.’