14
LIMEROS
![l](/epubstore/R/M-Rhodes/De-wraak-van-de-kroonprinses/OEBPS/Images/l.png)
Er was ruim een week verstreken sinds de koning met hem had gesproken, en Magnus wist nog steeds niet wat er met Lucia aan de hand was. Die gedachte leidde hem voortdurend af.
En afleidingen kwamen zijn zwaardlessen niet ten goede. Hij kromp ineen toen een stomp houten zwaard pijnlijk tegen zijn borst sloeg.
‘Wat is er aan de hand, prins Magnus?’ vroeg zijn tegenstander op spottende toon. ‘Laat je me echt zo makkelijk winnen?’
Magnus wierp hem een vernietigende blik toe. ‘Ik laat je helemaal niet winnen.’
Andreas Psellos leek in niets op hem, op de grote gestalte en het gespierde lichaam na. Magnus was donker, Andreas licht met blond haar en bleekblauwe ogen. En terwijl Magnus nooit als ‘vrolijk’ zou worden bestempeld, had Andreas een zonnig karakter en altijd een glimlach op zijn knappe gezicht, waar zelden een greintje kwaad in zat...
Behalve wanneer hij tegenover Magnus stond.
Ze hadden zich afgezonderd van de rest van de klas, die bestond uit vier groepjes van twee, en een afwezige leraar die vaak halverwege de les verdween en zijn leerlingen aan hun lot overliet.
‘Je bent in al die jaren niets veranderd,’ zei Andreas. ‘Ik herinner me nog die houten blokken waar we om vochten toen we nog maar vijf jaar oud waren. Als ik het me goed herinner, heb je ze uit een raam gegooid zodat ik niet de kans zou krijgen om ermee te spelen.’
‘Ik heb mijn speelgoed nooit graag met anderen gedeeld.’
‘Behalve dan met je zus.’
‘Zij is een uitzondering.’
‘Dat is ze zeker. Een beeldschone uitzondering.’ Andreas wierp een weemoedige blik op het zwartgranieten kasteel dat zich hoog in de blauwe lucht verhief. ‘Denk je dat prinses Lucia net als de vorige keer bij onze les zal komen kijken?’
‘Onwaarschijnlijk.’
Magnus’ sombere bui verdiepte zich. Andreas had niet alleen romantische interesse in Lucia getoond, hij was ook de enige jongen die door koningin Althea al verschillende keren als geschikte partij was genoemd. De familie Psellos was rijk, Andreas’ vader was lid van de koninklijke raad, en hun grote villa, die op slechts een paar mijlen afstand van het paleis stond, was de fraaiste aan de westkust van Limeros.
Het idee dat Lucia zich met deze gouden jongen met zijn snelle glimlachjes zou verloven, deed een stroom van ijzig gif door Magnus’ aderen vloeien.
Andreas snoof. ‘Kom op dan. Ik zal me niet inhouden als jij het ook niet doet.’
‘Afgesproken.’
Terwijl hun houten zwaarden tegen elkaar stootten, hield Magnus zijn volle aandacht op het zwaardgevecht gericht en probeerde uit alle macht om zijn geest niet weer te laten afdwalen.
‘Ik heb gehoord dat je Michol Trichas hebt weggejaagd toen hij interesse in je zus toonde.’
‘O, ja?’ vroeg Magnus ongeïnteresseerd. ‘Zit je daarmee?’
‘Integendeel. Hij was niet geschikt voor haar. Hij is een slappeling en een lafaard, die zich bij de minste tegenstand achter zijn moeders rokken verschuilt. Hij is het niet waard om tijd met prinses Lucia door te brengen.’
‘Eindelijk zijn we het ergens over eens. Een wonder.’
‘Maar ik zal me niet zo makkelijk laten afschrikken.’ Hun zwaarden raakten elkaar en bleven in die positie hangen. Andreas’ blik werd ijzig. Magnus’ spieren brandden; het kostte hem alle moeite om dit punt op zijn naam te zetten zodat zijn rivaal niet zou winnen. ‘Mij intimideer je niet.’
‘Dat probeer ik ook niet.’
‘Jij jaagt al Lucia’s aanbidders weg alsof niemand in Limeros de kostbare tijd en aandacht van de prinses waard is.’
Magnus’ blik schoot naar Andreas’ gezicht. ‘Dat is ook zo.’
‘Behalve jij, natuurlijk.’ Andreas kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘De aandacht die je aan je zus schenkt, vergeleken met andere meisjes, komt nogal... ongebruikelijk op me over.’
Magnus werd koud vanbinnen. ‘Je ziet spoken.’
‘Misschien. Maar weet wel, prins Magnus, dat ik altijd krijg wat ik wil. Welke hindernissen ik daarbij ook moet nemen.’
Magnus wierp een blik op het kasteel. ‘Het ziet ernaaruit dat ik het mis had. Lucia komt toch naar onze training kijken.’
Ogenblikkelijk verslapte Andreas’ aandacht en nam Magnus zijn kans waar. Hij sloeg het houten zwaard uit Andreas’ handen en smeet de jongen op de grond, waar hij even versuft op zijn rug omhoog bleef liggen kijken.
Magnus duwde de punt van zijn oefenzwaard zo hard tegen Andreas’ keel dat het wel pijn moest doen. ‘Ach ja, dat is ook zo, Lucia heeft op dit moment borduurles en zal voorlopig niet met je kunnen praten... waarschijnlijk heel lang niet. Ik zal haar je groeten overbrengen.’
De les was voorbij. Hij gooide zijn zwaard op de grond, wendde zich van de jongen af, die nog languit op de grond lag, en keerde terug naar het kasteel.
Sommige overwinningen smaakten minder zoet dan ze zouden moeten smaken.
Hij werd al misselijk bij het idee dat iemand, vooral iemand zoals Andreas, in de gaten had dat Magnus verboden gevoelens voor zijn jongere zus had. Hij besloot zichzelf te dwingen meer tijd in het gezelschap van andere meisjes door te brengen, om toekomstige geruchten de kop in te drukken.
En niet het soort meisje dat hem nu in de gang met blozende wangen en een glimlach van oor tot oor tegemoetkwam.
‘Mijn prins,’ begroette Amia hem vrolijk.
Hij keek snel om zich heen om te controleren of er niemand toekeek. Openlijk met een bediende praten – vooral met zo’n laaggeplaatst dienstmeisje als Amia – werd door zijn vader sterk afgekeurd. De gedachte aan koning Gaius’ woedende reactie als hij erachter zou komen dat zijn zoon wel meer met dit meisje deed dan alleen praten, was zowel grappig als beangstigend.
‘Wat is er?’ vroeg hij afgemeten.
‘U wilde dat ik een oogje op uw zus hield.’
Bij die woorden greep hij haar bij de arm en trok haar een hoek om, een donkere vensternis in. ‘Vertel!’
Amia draaide een lok roodbruin haar om haar vinger. Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Het was heel vreemd. Ik werd met een blad met eten naar haar kamer gestuurd voor een late lunch, toen ze net was teruggekeerd van haar les. Haar deur stond op een kier. Ik had moeten kloppen, maar dat lukte niet omdat ik mijn handen vol had. En ik zweer u dat ik zag...’
‘Wat? Wat zag je?’
‘Uw zus stond voor drie kaarsen, en ik zag dat ze alle drie gingen branden.’
Magnus staarde het meisje aan. ‘Is dat alles? Je zag mijn zus een paar kaarsen aansteken en dat vond je de moeite waard om mij te komen melden? Daar is niets vreemds aan.’
‘Nee, mijn prins. Alleen... ik zweer dat...’ Ze schudde haar hoofd en er verscheen een blik van opperste verwarring op haar gezicht. ‘Ik zweer dat prinses Lucia ze niet aanstak. Ze gingen uit zichzelf branden terwijl ze ernaar keek, een voor een. Ik schrok ervan en schraapte mijn keel om mijn aanwezigheid kenbaar te maken. Ze keek verschrikt, bang dat ik misschien had staan kijken, maar ik liet niet merken dat ik iets had gezien. Als zij de vaardigheid bezit om vuur op te roepen, zou dat kunnen betekenen dat ze een...’ Ze brak haar zin onmiddellijk af toen ze Magnus’ scherpe blik opving. Ze beet op haar onderlip.
Magnus greep de kin van het meisje vast en keek haar strak in de ogen. ‘Dank je, Amia. Ik wil dat je me alles blijft vertellen, hoe onbelangrijk het ook lijkt. Maar weet één ding: mijn zus is geen heks. Dit heb je je gewoon verbeeld.’
‘Ja, mijn prins,’ fluisterde ze voordat hij bij haar wegliep en zich zonder nog een woord te zeggen naar Lucia’s vertrekken op de tweede verdieping begaf.
Kaarsen aansteken leek een onschuldige handeling, maar minder onschuldig wanneer de lonten uit zichzelf vlam vatten. Bij Lucia’s deur aangekomen haalde hij diep adem en draaide aan de deurknop. De deur was niet op slot. Langzaam duwde hij hem open.
Lucia zat op haar pluchen sofa, met haar benen onder zich gevouwen; in de palm van haar hand lag een margriet, het onnozele bloemengeschenk dat de vorige dag was gestuurd door weer een of andere Limerische jongen die interesse in de prinses had. Ze was zo op de bloem gefixeerd dat ze het zachte kraken van de deur niet had gehoord.
Plotseling steeg de roze bloem van haar hand op en bleef in de lucht hangen alsof hij door onzichtbare touwtjes omhoog werd gehouden.
Magnus hapte hoorbaar naar adem.
De bloem viel op de grond en Lucia’s blik schoot naar de deuropening.
‘Magnus.’ Ze stond op en veegde met haar handen over de voorkant van haar rok. Haar gezicht stond gespannen. Ze wenkte hem. ‘Kom binnen.’
Na nog een korte aarzeling duwde hij de deur verder open en liep haar kamer binnen.
‘Doe dicht,’ beval ze. Hij deed wat ze vroeg.
Ze haalde diep adem en liet de lucht langzaam weer ontsnappen. ‘Heb je gezien wat ik zojuist deed?’
Hij knikte. Zijn keel zat dichtgeknepen.
Lucia wrong haar handen ineen en liep naar haar raam om naar buiten te kijken; precies op dat moment steeg een havik op van de rand van haar balkon. De fladderende gouden vleugels staken scherp af tegen de helderblauwe lucht. Magnus wachtte, bang om zijn tollende gedachten te verwoorden.
Dit moest zijn waar hij zijn vader en Sabina die avond van haar verjaardagsbanket over had horen praten – profetieën en elementia, en tekenen in de sterren. Dit was de reden waarom hem was gevraagd haar in het oog te houden.
‘Lucia is nu zestien,’ had Sabina gezegd. ‘De tijd van haar ontwaken nadert, ik weet het.’
Het ontwaken van haar magie.
Het kon niet waar zijn.
Uiteindelijk draaide Lucia zich naar hem toe, met dezelfde vurige blik op haar gezicht als toen ze hem confronteerde met wat hij tegen Michol had gezegd. Nog steeds hopeloos in de war deed Magnus zijn mond open om een verklaring van haar te eisen, maar ze liep regelrecht op hem af en sloeg haar armen om hem heen.
‘Ik kon dit geheim aan niemand kwijt, uit angst voor wat het zou kunnen betekenen. Ik wil het je al zo lang vertellen, maar er was nooit een goede gelegenheid voor.’
‘Ik weet niet precies wat ik heb gezien.’ Hij drukte een hand tegen haar rug en trok haar tegen zich aan, terwijl zijn hart bonsde in zijn borst. Hij werd plotseling overspoeld door de dringende behoefte om haar op elke mogelijke manier te beschermen. Dat hielp om zijn eigen onzekerheid te verdringen. ‘Je kunt me je geheim toevertrouwen, Lucia. Ik beloof je dat ik het geen mens zal vertellen.’
Ze slaakte een lange, beverige zucht en stapte uit de bescherming van zijn armen om naar hem op te kijken. ‘Het begon vlak voor mijn verjaardag. Ik merkte dat ik dingen kon doen. Vreemde dingen.’
‘Magie,’ zei hij eenvoudigweg. Het woord voelde vreemd aan op zijn tong.
Ze staarde hem even aan, en haar vurige en behoedzame blik werd somber. Toen knikte ze.
‘Elementia,’ voegde hij eraan toe.
‘Ik denk het.’ Lucia haalde hortend adem. ‘Ik weet niet waarom. Of hoe. Maar ik kan het. En het voelt alsof het mijn hele leven in me heeft gewacht op de juiste tijd om naar boven te komen. Wat ik met die bloem deed, kan ik ook met andere dingen. Ik kan ze verplaatsen zonder ze aan te raken. Ik kan kaarsen aansteken... zonder aanmaakhoutje.’
Magnus liet alles op zich inwerken en probeerde het in zijn hoofd op een rijtje te zetten. ‘Je bent een heks.’
Hij had al spijt van zijn woorden zodra ze over zijn lippen kwamen. Ze kromp ineen. Heksen werden in Limeros vervolgd, zelfs als ze alleen maar van hekserij werden verdácht. Het was gevaarlijk om iemand zelfs maar zo te noemen. Hekserij werd in verband gebracht met de godin Cleiona – een duivelse daad, uitgevoerd in naam van een duivelse godheid.
‘Magnus,’ fluisterde ze. ‘Wat moet ik doen?’
De koning zou dit willen weten. Hij had Magnus gezegd een oogje op Lucia te houden en om alles te melden wat ongebruikelijk op hem overkwam.
Dit was onmiskenbaar ongebruikelijk.
Hij ijsbeerde door de kamer terwijl zijn geest verwoed probeerde te verwerken wat hij had gezien. Was het iemand anders dan Lucia geweest, dan zou hij niet hebben geaarzeld om zijn vader de waarheid te vertellen. Wat er daarna gebeurde, zou hem niets kunnen schelen.
‘Laat het me nog eens zien,’ zei hij zacht.
Na een lichte aarzeling pakte Lucia de bloem op en legde hem weer op haar handpalm. Ze keek naar hem en hij knikte, in een poging haar gerust te stellen.
‘Toe maar,’ zei hij tegen haar. ‘Wees maar niet bang.’
‘Ik ben niet bang.’ Ze zei het zo resoluut dat hij moest glimlachen. Ondanks haar mooie jurken en de manieren van een prinses had zijn zuster een hart van staal. Zijn eigen gestaalde hart begon sneller te kloppen.
Lucia richtte haar aandacht op haar handpalm. Met een lichte frons tussen haar wenkbrauwen concentreerde ze zich op de bloem. Hij steeg langzaam op van haar hand terwijl Magnus met stomheid geslagen toekeek. De bloem draaide langzaam rond in de lucht.
‘Ongelofelijk,’ zei hij ademloos.
‘Wat betekent dit?’ Haar bezorgde blik zocht de zijne, en hij merkte voor het eerst de glans in haar ogen op. Ze mocht dan zeggen dat ze niet bang was, maar ze was het wel degelijk. En terecht.
‘Ik weet het niet.’ Hij bestudeerde haar gezicht en bedwong de sterke neiging om haar weer in zijn armen te nemen en stevig vast te houden. Zijn blik streek over haar gelaatstrekken: haar kleine rechte neus, haar hoge jukbeenderen, haar volle rode lippen. Zijn moeders ogen hadden een blauwgrijze kleur, die van zijn vader waren donkerbruin, net zoals de zijne. Maar Lucia’s ogen waren helder als saffieren, als kostbare juwelen.
Ze was zo ongelofelijk mooi dat het hem de adem benam.
‘Wat is er?’ vroeg ze. ‘Kun je aan me zien dat ik door dit kwaad ben aangetast?’
De koning had hem een aantal jaren geleden meegenomen naar het noorden, om de terechtstelling bij te wonen van iemand die van hekserij was beticht. De vrouw had een aantal dieren geslacht en hun bloed gebruikt om duistere magie op te roepen. De koning had een kort gesprek onder vier ogen met haar gehad en daarna over haar lot beslist. Magnus had de terechtstelling moeten bijwonen om er lering uit te trekken. Hij herinnerde zich nog haar geschreeuw vol pijn en doodsangst toen ze in brand werd gestoken.
Zijn vader had zich naar hem toe gekeerd en een hand op de bevende schouders van de jongen gelegd. ‘Onthoud dit, Magnus. Op een dag zul jij ook over het lot moeten beslissen van hen die van een dergelijk kwaad worden beschuldigd.’
Er trok een huivering van angst en walging door hem heen. Hij deed een stap bij Lucia vandaan en liep naar de deur om te kijken of er niemand op de gang rondhing. Toen sloot hij de deur en vergrendelde hem.
‘Het is elementia,’ zei ze met een vreemde toon in haar stem. ‘Voornamelijk luchtmagie, denk ik... het vermogen om dingen te verplaatsen. En ook vuur. Cleiona was de godin van vuur en lucht. En zij was slecht!’
Magnus zweeg een volle minuut, met zijn ogen op de marmeren grond voor zijn voeten gericht. Langzaam sloeg hij zijn blik op naar zijn zus. ‘Kun je ook iets zwaarders dan een bloem optillen?’
‘Dat weet ik niet. Magnus, vertel me alsjeblieft wat ik moet doen. Haat me niet omdat ik dit geheim zo lang voor je verborgen heb gehouden. Je mag me nu niet de rug toekeren.’
Hij fronste. ‘Denk je dat ik dat zou doen?’
‘Als deze magie slecht is...’
‘Dat is ze niet,’ zei hij resoluut.
Ze fronste. ‘Er zijn heksen gemarteld en terechtgesteld voor wat ik kan.’
‘Als een heks werkelijk zou kunnen wat jij kunt, zou ze zichzelf nooit laten terechtstellen.’ Terwijl hij het zei, drong de waarheid van die woorden tot hem door. ‘Als mensen die verbrand of onthoofd zijn tot echte magie in staat waren geweest, dan zouden ze die magie hebben kunnen gebruiken om zichzelf te redden.’
‘Vind jij heksen dan niet slecht?’ Er stond grote onzekerheid in haar ogen... en hoop. Dit geheim had haar al heel lang gekweld, zonder dat er iemand was geweest om haar te helpen.
Magnus liep naar haar toe en nam haar gezicht tussen zijn handen. ‘Het enige wat ik weet, is dat jij niet slecht bent. Je bent geweldig, in ieder opzicht. En waag het niet om iets anders te geloven, want dan word ik heel boos op je.’
Ze drukte haar wang tegen zijn hand. Er verscheen een glimpje opluchting in haar blauwe ogen. ‘Meen je dat?’
‘Met heel mijn hart.’ Hij trok een wenkbrauw op. ‘Zou ik zo’n mooi geschenk als dat pluizige konijntje aan iemand geven van wie ik dacht dat ze slecht was?’
Ze lachte zacht, en zijn hart werd wat lichter. ‘Ik heb haar Hana genoemd.’
‘Mooie naam. Voor een pluizig konijntje.’
‘Wat moet ik doen, Magnus?’
Hij liep naar een stapel boeken toe, pakte er een paar op en legde ze naast de vaas met bloemen op tafel.
‘Til deze boeken op.’
Lucia’s ogen werden groot, en ze keek op de zware stapel neer. ‘Ik heb nooit iets zwaarders geprobeerd dan een bloem.’
Zijn kaak verstrakte. ‘Je moet je vaardigheden vergroten. Hoe sterker je bent, hoe minder zorgen ik me over je hoef te maken. Als jij je gave volledig beheerst, zul je veilig zijn, wat er ook gebeurt. En ik zal je helpen met oefenen.’
Hij hield zijn adem in terwijl hij op haar antwoord wachtte. Als Lucia werkelijk een heks was, met nieuw ontwaakte elementia, dan was er geen andere keuze. Ze móést oefenen. Ze moest haar kracht vergroten. Want als iemand anders hier ooit achter kwam, vooral de koning, zou haar leven in gevaar zijn.
Magnus zou nooit toestaan dat zijn zus hiervoor werd terechtgesteld. Lucia was niet slecht. Het viel hem zwaar om in de religie te geloven die alle Limeriërs was opgedrongen, maar hij had er geen moeite mee om in háár te geloven.
Er verscheen een frons op Lucia’s voorhoofd. ‘Ik weet niet of ik het kan.’
‘Doe het dan niet voor jezelf. Doe het voor mij.’
Haar blik schoot naar zijn gezicht. ‘Als ik het probeer, wil jij dan iets voor mij doen?’
‘Wat?’
‘Vertel me waarom vader met hoofdman Basilius wil samenspannen om Auranos te veroveren. Komt er oorlog?’
Hij had Lucia op de trap gezien toen de koning het bericht van de Paelsiaanse leider had ontvangen. Het was gevaarlijke informatie voor een zestienjarig meisje, maar ze zou er binnenkort toch wel achter zijn gekomen. Het leek erop dat Amia niet het enige meisje in het kasteel was dat goed in afluisteren was.
‘Komt er oorlog?’ herhaalde Magnus. ‘Dat is wel wat vader wil. We zullen moeten afwachten waar al zijn plannen en intriges met hoofdman Basilius uiteindelijk toe leiden. Maar daar hoef jij je geen zorgen over te maken.’ Hij streek haar lange, zijdezachte donkere haar uit haar gezicht. ‘Laten we nu je magie oefenen. Je moet je erin bekwamen, zodat ik weet dat je veilig bent.’
‘Dank je, broer.’ Lucia ging op haar tenen staan en beroerde zijn lippen zacht met de hare, waarna ze hem opnieuw stevig omarmde. ‘Wat zou ik zonder jou moeten doen?’
Magnus’ lippen brandden van haar kus, en zijn hart voelde aan alsof het zojuist in lichterlaaie was gezet – net zoals de heks indertijd. ‘Ik hoop dat we daar nooit achter hoeven te komen.’