28

LIMEROS

l

 

Magnus had verwacht dat zijn vader woedend zou zijn over zijn nederlaag in Paelsia. Na een week te hebben gewacht, was hij erop voorbereid zijn lot onder ogen te zien. Hij stond bij de dikke ijzeren trapleuning toen zijn vader na zijn terugkeer de ontvangsthal betrad. De koning draaide niet om de zaken heen. Hij trok zijn rijhandschoenen uit en een bediende hielp hem uit zijn met modder overdekte mantel.

      ‘Waar is prinses Cleiona?’

      Magnus keek hem onbevreesd aan. ‘In Auranos, neem ik aan.’

      ‘Heb je gefaald?’ brulde de koning.

      ‘We werden in een hinderlaag gelokt. Mijn mannen werden gedood. Ik moest de lijfwacht die de prinses begeleidde doden om zelf levend te kunnen ontkomen.’

      Het gezicht van de koning liep rood aan van woede, en hij stormde op Magnus af, met zijn hand al opgeheven om hem te slaan. Maar voordat hij hem kon raken, greep Magnus zijn pols vast.

      ‘Niet doen,’ zei hij op een dreigende lage toon. ‘Als u me ooit nog durft te slaan, vermoord ik u ook.’

      ‘Ik vraag je om één eenvoudig ding te doen, en je faalt.’

      ‘En ik ben ternauwernood levend ontkomen. Ja, ik heb erin gefaald om u koning Corvins dochter te brengen. Maar het is niet anders. U zult een andere manier moeten vinden om uw zin te krijgen. Misschien is uw eigen dochter wel de enige hulp die u nodig hebt.’ Zijn gezicht verstrakte. ‘Ook al is ze niet uw bloedeigen dochter.’

      De ogen van de koning verwijdden zich iets, als enige teken van verbazing over Magnus’ woorden. ‘Hoe ben je dat te weten gekomen?’

      ‘Uw minnares vertelde het me vlak voordat Lucia haar tot as reduceerde. Daarna heeft moeder het bevestigd.’ Zijn lippen vertrokken. ‘Wat hebt u daarop te zeggen?’

      Koning Gaius bleef even doodstil staan en rukte zijn arm toen uit Magnus’ greep los. ‘Ik was van plan het je na je terugkeer te vertellen.’

      ‘Vergeef me, maar ik heb moeite dat te geloven.’

      ‘Geloof wat je wilt geloven, Magnus. Wat Sabina en je moeder je hebben verteld is de waarheid, maar het verandert niets.’ Zijn woede begon eindelijk weg te ebben, en hij knikte langzaam. ‘Maar ik vertrouw op het lot. We zullen zonder enige garantie aan deze oorlog moeten beginnen.’

      Geen verontschuldigingen voor een leven vol leugens, maar die had Magnus ook niet verwacht. En dus zou hij zich ook niet verontschuldigen voor zijn falen in Paelsia. ‘Zou die garantie er wel zijn geweest als we prinses Cleiona in handen hadden gehad?’

      ‘Nee. Alleen speculaties.’ Hij bestudeerde het gezicht van zijn zoon. ‘Je hebt lering getrokken uit deze nederlaag en de onthullingen die een onbetrouwbare vrouw je heeft gedaan. Het heeft je sterker gemaakt.’ Hij knikte weer en er verscheen een brede grijns op zijn gezicht. ‘Het is goed zo. Het lot lacht ons toe, Magnus. Wacht maar af. Auranos is van ons.’

      Magnus’ gezicht bleef ernstig en als uit steen gehouwen. ‘Ik heb opeens de sterke behoefte om anderen onder mijn voet te vermorzelen.’

      De glimlach op het gezicht van de koning werd nog breder. ‘Je hebt bloed geproefd. En het gevoel van een zwaard dat vlees doorboort. En dat smaakt naar meer, nietwaar?’

      ‘Misschien wel.’

      ‘Goed zo. Je zult die kans nog veel vaker krijgen, dat beloof ik je.’

 

Toen zijn vader hem de volgende dag ontbood, aarzelde Magnus geen moment om aan het bevel te gehoorzamen. Hij brak zijn zwaardles onmiddellijk af. Andreas en de anderen stonden er zwijgend bij en probeerden hun afkeer te verbergen.

      ‘Als jullie me willen verontschuldigen,’ zei Magnus, terwijl hij het zwaard neergooide waarmee hij de afgelopen week de arm van twee jongens had gebroken. Ze hadden geluk gehad dat hij niet met geslepen staal oefende, anders had hij de ledematen volledig afgehakt. ‘De koninklijke plicht roept.’

      Alles leek zoveel eenvoudiger met zijn nieuwe kijk op het leven. Hij was de zoon van de Bloedkoning. En die titel zou hij zo goed mogelijk eer aandoen.

      Zijn vader wachtte hem op bij de ingang van de westelijke toren, waar gevangenen zaten die de speciale aandacht van de koning genoten.

      ‘Kom mee,’ zei de koning, en hij leidde Magnus de smalle wenteltrap op. De hogergelegen zwartstenen muren waren met ijs bedekt. Er waren geen haardvuren in de torens om ze te verwarmen.

      Magnus wist niet zeker wat hij moest verwachten toen ze boven aankwamen. Misschien een gevangene die op het punt stond zijn hoofd of handen kwijt te raken. En misschien zou hij zelf wel het laatste oordeel moeten vellen over een moordenaar of zakkenroller. Maar toen hij zag wie de gevangene was, ging er een schok door hem heen.

      In het kleine stenen vertrek zat Amia, vastgeketend met haar armen omhoog, geflankeerd door twee plichtsgetrouwe bewakers. Het gezicht van het meisje was bebloed. Haar blik gleed in zijn richting en haar ogen gingen even wijd open voordat ze op haar onderlip beet en haar blik op de grond richtte.

      ‘Dit,’ zei de koning, ‘is een van onze keukenmeiden. Ze werd gesnapt toen ze aan de deur van mijn vergaderzaal stond te luisteren. Je weet hoe ik over spionnen denk.’

      ‘Ik ben geen spion,’ fluisterde ze.

      De koning liep met grote passen op haar af en greep haar kin vast, zodat ze gedwongen was hem aan te kijken. ‘Iedereen die in het geniep gesprekken afluistert, is een spion. De enige vraag is voor wíé je spioneert, Amia.’

      Gal rees op in Magnus’ keel. Het meisje spioneerde voor hém. Ze was hem in vele opzichten van dienst geweest sinds hij haar voor het eerst had ontmoet. Ze had hem heel wat nuttige informatie gegeven.

      Toen ze geen antwoord gaf, sloeg de koning haar met de rug van zijn hand in het gezicht. Bloed drupte van haar lippen en ze begon te snikken.

      Magnus’ hart dreigde uit zijn borst te bonzen. ‘Zo te zien weigert ze te praten.’

      ‘Misschien beschermt ze iemand. Of misschien is ze gewoon stom. De vraag is, en daarom heb ik je meegenomen, wat vind jij dat ik aan dit probleem moet doen? Spionnen worden meestal gemarteld om informatie los te krijgen. Ze is tot nu toe niet erg behulpzaam geweest, maar misschien zullen een paar uur op de pijnbank de tong van de jonge Amia wat losser maken.’

      ‘Ik... ik luister alleen af omdat ik nieuwsgierig ben.’ Haar stem brak. ‘Ik had geen kwaad in de zin.’

      ‘Maar ik wel,’ zei de koning. ‘Ik heb heel wat kwaad in de zin voor stomme meisjes die te nieuwsgierig worden. Eens kijken. Om vertrouwelijke gesprekken af te luisteren, heeft men oren nodig. Dus misschien moet ik je oren van je hoofd snijden en ze als halsketting om je nek hangen, als voorbeeld voor anderen.’ Hij stak zijn hand uit naar een van de bewakers, die er een dolk in legde. Ze jammerde toen hij de snede van de dolk langs de zijkant van haar gezicht liet glijden. ‘Maar je kijkt met je ogen. Die zou ik er ook uit kunnen steken. Hier ter plekke. Daar ben ik vrij bedreven in. Je zou er nauwelijks iets van voelen. Ik heb gemerkt dat mensen met bloederige oogkassen veel van hun fouten leren.’

      ‘Vertel het hem,’ beval Magnus. Hij moest de woorden naar buiten persen. ‘Vertel hem voor wie je spioneert.’

      Vertel hem dat ik het ben.

      Amia’s adem stokte, en ze wierp hem een blik toe. Tranen stroomden over haar wangen. ‘Niemand. Ik spioneer voor niemand. Ik ben gewoon een stom wicht dat gesprekken afluistert om haar eigen nieuwsgierigheid te bevredigen.’

      Magnus kreeg een beklemmend gevoel op zijn borst. Zijn vader speelde graag met gevangenen, zowel mannen als vrouwen. Hij bezat een bloeddorst die nooit verzadigd raakte, dat was al van jongs af aan zo. Magnus’ grootvader, die was gestorven toen Magnus nog klein was, was teleurgesteld geweest dat zijn zoon en erfgenaam zo’n sadistisch karakter had. De voormalige koning van Limeros had bekendgestaan als een zachtaardig en vriendelijk man. Hoewel zelfs de zachtaardigste en vriendelijkste koning blijkbaar een martelkamer in de kerkers van zijn kasteel had.

      ‘Dit is saai,’ zei Magnus gespannen. ‘Ik snap niet goed waarom u me hiervoor mijn zwaardles hebt laten onderbreken. Dat meisje is duidelijk niet goed bij haar hoofd, maar ongevaarlijk. Als dit haar eerste overtreding is, zou dit voldoende moeten zijn om haar schrik aan te jagen. Mocht ze nogmaals worden betrapt, dan zal ik haar eigenhandig de ogen uitsteken.’

      De koning keek hem met glinsterende ogen aan. ‘Zou je dat doen? En mag ik dan toekijken?’

      ‘Heel graag zelfs.’

      De koning nam het gezicht van het meisje tussen zijn vingers en kneep zo hard dat ze er blauwe plekken aan zou overhouden. ‘Je hebt erg veel geluk dat ik het met mijn zoon eens ben. Zorg ervoor dat je je gedraagt. Als je ook nog maar één misstap begaat, of het nu om afluisteren gaat of om het breken van een bord, dan garandeer ik je dat je hier zult terugkeren. En dan zullen je ogen het minste zijn wat je zult kwijtraken. Begrijp je dat?’

      Ze haalde beverig adem. ‘Ja, majesteit.’

      Hij klopte haar op de wang. ‘Brave meid.’ Toen richtte hij zich tot de bewakers. ‘Geef haar voordat ze weer aan het werk gaat twintig zweepslagen, om er zeker van te zijn dat ze het niet vergeet.’

      Magnus verliet de toren samen met zijn vader en dwong zichzelf het meisje geen blik meer waardig te keuren. Haar gesnik weerkaatste tegen de stenen muren en achtervolgde hem de hele weg naar beneden.

      ‘Mijn zoon.’ De koning legde zijn arm om Magnus’ schouders. ‘Zo’n heer. Zelfs tegenover de laagste keukenslet.’

      Toen hij lachte, wist Magnus niet hoe snel hij mee moest lachen.

 

De volgende dag, toen zijn vader op jacht was gegaan, zocht Magnus Amia op in de keuken, waar ze de walgelijke kaana voor hun avondeten pureerde terwijl de hoofdkok een zestal kippen slachtte. Het gezicht van het meisje was bont en blauw, en haar rechteroog zat dicht.

      Ze verstijfde toen ze Magnus zag staan.

      ‘Ik heb niets gezegd,’ fluisterde ze. ‘Je hebt niet het recht om kwaad op me te zijn.’

      ‘Het was stom van je om gesnapt te worden.’

      Ze richtte zich weer op haar werk. Haar schouders schokten van het snikken. Hij snapte niet hoe dit meisje het zo lang in het Limerische kasteel had uitgehouden. Ze had geen pantser. Geen ijs. Geen harde kant. Eigenlijk verbaasde het hem dat dit zwakke, tere meisje een flink pak slaag en twintig zweepslagen had overleefd. Dat ze nog op haar benen stond, verbijsterde hem.

      ‘Ik had niet verwacht dat je het voor me zou opnemen,’ zei ze zacht.

      ‘Mooi zo. Maar als hij zijn dreigement had uitgevoerd, zou ik hem niet hebben tegengehouden. Niemand vertelt mijn vader wat hij wel en niet moet doen. Hij doet wat hij zelf wil. En iedereen die hem in de weg staat, wordt vertrapt.’

      Amia ontweek zijn blik. ‘Ik heb nog veel te doen voor het avondeten. Laat me alsjeblieft verdergaan met mijn werk.’

      ‘Nee. Je bent hier klaar. Voorgoed.’

      Hij greep haar bij de pols en trok haar ruw mee, de keuken uit en de gangen van het kasteel door. Hij luisterde naar haar gesnik. Ze dacht waarschijnlijk dat hij haar zou terugbrengen naar de toren voor meer straf, deze keer van hem. Toch stribbelde ze niet tegen.

      Toen ze eindelijk in de koude buitenlucht van de late namiddag stonden, liet hij haar los. Ze wankelde bij hem vandaan en keek onzeker om zich heen. Haar blik viel op een paard–en-wagen die iets verderop stond.

      ‘Je gaat weg,’ zei hij. ‘Ik heb de koetsier opdracht gegeven je naar het oosten te brengen. Vijftig mijl hiervandaan ligt een dorp waar je een goed onderkomen zult vinden.’

      Haar mond viel open van verbazing. ‘Ik begrijp het niet.’

      Magnus drukte haar een zak met goud in de hand. ‘Hier moet je het wel een paar jaar mee kunnen redden.’

      ‘Je stuurt me weg?’

      ‘Ik red je leven, Amia. Mijn vader zal je doden. Vroeg of laat zal hij een reden vinden, hoe klein ook, en hij zal mij erbij betrekken. En omdat ik er niet op zit te wachten jou te zien sterven, wil ik dat je weggaat en nooit meer terugkomt.’

      Ze staarde met een diepe frons naar de zware zak die nu in haar hand lag. Haar gezicht klaarde op en ze keek hem aan. ‘Kom met me mee, mijn prins.’

      Hij moest toegeven dat hij daar bijna om moest lachen. ‘Onmogelijk.’

      ‘Ik weet dat je het hier vreselijk vindt. Ik weet dat je je vader veracht. Hij is een slechte, wrede, harteloze man.’ Haar kin ging omhoog alsof ze iets had gezegd waar ze trots op was. ‘Jij bent niet zoals hij. Je zult nóóit zijn zoals hij. Je probeert het te verbergen, maar je hebt een goed en vriendelijk hart. Kom met me mee, dan beginnen we samen een nieuw leven. Ik kan je gelukkig maken.’

      Hij pakte haar bij de arm en leidde haar naar de wagen, waarna hij haar bij haar middel optilde en op de bok zette.

      ‘Wees jij maar gelukkig voor ons allebei,’ zei hij tegen haar.

      Toen draaide hij zich om en liep het kasteel in.

 

De koningin van Limeros glimlachte. Wat... ongewoon. Lucia keek haar achterdochtig aan toen ze elkaar in de gang tegenkwamen.

      ‘Moeder,’ zei ze, hoewel ze wist dat dat niet het meest voor de hand liggende woord was. Haar aanvankelijke angst en onzekerheid hadden plaatsgemaakt voor woede, omdat die belangrijke informatie haar haar hele leven was onthouden.

      ‘Lucia, liefje. Hoe gaat het met je?’

      Ze snoof, een zeer onbetamelijk geluid waar de koningin haar wenkbrauwen bij optrok. ‘Het spijt me, maar ik kan me niet herinneren wanneer u voor het laatst naar mijn welzijn hebt geïnformeerd.’

      De koningin kromp ineen. ‘Ben ik echt zo onverschillig tegenover je geweest?’

      Lucia haalde haar schouders op. ‘Maar ik weet nu waarom. U bent mijn echte moeder niet. Waarom zou het u iets kunnen schelen?’

      De koningin wierp een blik om zich heen om zich ervan te verzekeren dat ze alleen in de gang waren. Ze trok Lucia een paar traptreden af, een alkoof in. Lucia had verwacht dat haar gezicht zou verharden, maar het tegenovergestelde gebeurde.

      ‘Je had het al lang geleden te horen moeten krijgen. Ik wilde het je zelf vertellen.’

      ‘Meent u dat?’ Lucia keek haar vol ongeloof aan.

      ‘Ja, natuurlijk. Iets wat zo belangrijk is, had niet zo’n schok voor je mogen zijn. Daar verontschuldig ik me voor.’

      ‘Echt waar?’

      ‘Echt waar. Ik meen het. Maar ook al ben ik hier de koningin, ik moet doen wat de koning beveelt. Hij wilde niet dat je het wist. Hij was bang dat je van streek zou zijn als je de waarheid zou horen voordat de tijd er rijp voor was.’

      ‘Ik bén ook van streek! Waar is mijn echte moeder? Hoe kan ik haar vinden?’

      Haar moeder wierp weer een schichtige blik om zich heen, alsof ze bang was dat er iemand meeluisterde. Het was tenslotte een geheim. De godin verhoede dat iemand te weten zou komen dat de prinses van Limeros in Paelsia was geboren.

      ‘Ze is dood.’

      Lucia’s adem stokte in haar keel. ‘Hoe is ze gestorven?’

      De koningin keek grimmig. ‘Sabina heeft haar vermoord.’

      ‘Waarom zou ze zoiets vreselijks doen?’ Ze werd misselijk bij de gedachte.

      ‘Omdat Sabina Mallius een slechte, gemene heks was die haar lot verdiende.’

      Lucia moest moeite doen om rustig te blijven ademhalen. Ze wist niet wat ze moest geloven. De wereld om haar heen wankelde en zou nooit meer helemaal stabiel worden. ‘Waarom heeft vader Sabina daarna zo lang in zijn buurt gehouden?’

      Het gezicht van de koningin betrok nog meer. ‘Behalve om de voor de hand liggende reden? Hij heeft haar altijd als een wijze raadsvrouw beschouwd. Iemand die hem kon helpen te krijgen wat hij het allerliefst wilde: macht.’

      ‘En daarom heeft ze mij meegenomen, ten koste van mijn moeders leven.’ Haar keel werd dichtgeknepen. ‘Omdat hij dacht dat ik hem kon helpen nog machtiger te worden.’

      ‘Jouw geboorte stond in de sterren geschreven. Op een of andere manier, vraag me niet hoe, is Sabina erachter gekomen waar je was. Ik probeerde destijds een tweede kind te krijgen, maar dat lukte niet. Mijn lichaam was verwoest door miskramen. Dus toen ze me een aanbiddelijk klein meisje bracht dat ik als mijn eigen kind kon opvoeden ... nou, ik vroeg niet naar bijzonderheden. Ik heb die kans gewoon met beide handen aangegrepen.’

      Lucia voelde zich duizelig, maar dwong zichzelf zo sterk mogelijk over te komen. ‘Als u zo blij met me was, waarom hebt u dan nauwelijks enige aandacht aan me geschonken? Waarom hebt u nooit een vriendelijk woord tegen me gezegd?’

      ‘Natuurlijk heb ik dat wel.’ Maar toen verscheen er een frons op haar voorhoofd, alsof ze aan haar eigen woorden twijfelde. ‘Ik weet het niet. Ik heb nooit beseft dat ik je kwetste. Mijn eigen moeder was een wrede en... kille vrouw. Misschien lijk ik meer op haar dan ik besefte. Maar ik heb het niet moedwillig gedaan, Lucia. Ik hou zowel van jou als van je broer.’

      ‘Hij is mijn broer niet,’ zei Lucia zacht. Ze probeerde niet te denken aan wat er in Magnus’ kamer was gebeurd. Het gevoel van zijn mond op de hare, opeisend wat ze hem niet kon teruggeven. De verslagen blik op zijn gezicht toen ze hem wegduwde...

      ‘Familie is het belangrijkste wat er in de wereld is,’ zei de koningin met nadruk. ‘Het is wat je overhoudt wanneer alles om je heen instort. En je hébt een familie. Je vader is zo trots op je.’

      ‘Ik snap niet hoe hij trots op me kan zijn. Ik heb Sabina gedood.’ Haar blik schoot naar het gezicht van de koningin. ‘Bent u daarom zo aardig tegen me vandaag? Bent u bang voor waar ik toe in staat ben?’

      De bleke blauwgrijze ogen van de koningin verwijdden zich iets. ‘Ik zou nooit bang voor jou kunnen zijn, dochter. Ik bewonder je. Ik zie wat een sterke en mooie vrouw je aan het worden bent. En ik heb groot ontzag voor jouw krachten.’

      Lucia’s maag balde zich samen. ‘Ik heb haar gedood, moeder. Ik heb haar tegen de muur gesmakt en haar toen in brand gestoken.’

      Er flakkerde iets in de blik van de koningin, iets ijzigs en duisters. ‘Ik ben blij dat ze dood is, en dat ze heeft geleden. Ik vier haar dood.’

      Haar woorden verkilden Lucia. ‘De dood is niet iets om te vieren.’

      Koningin Althea wendde haar blik af en veranderde van onderwerp.

      ‘Je vader wil je nu meteen spreken. Ik was onderweg naar je kamer om het je te vertellen. Hij heeft iets heel belangrijks met je te bespreken. Ga naar hem toe. Nu.’

      De koningin verliet de alkoof en vervolgde haar weg door de gang zonder nog een blik achterom te werpen. Lucia keek haar na.

      Toen begaf ze zich rechtstreeks naar haar vaders vergaderzaal, waar hij de laatste dagen het grootste deel van zijn tijd doorbracht.

      ‘Kom binnen, Lucia,’ riep haar vader toen ze de grote deuren openduwde. Toen ze naar binnen liep, zag ze dat hij niet alleen was. Magnus was bij hem. Ze kreeg een benauwd gevoel in haar borst toen ze hem zag.

      Hij keek niet naar haar. Hij stond bij de muur, met zijn blik op de koning gericht. Magnus had heel wat tijd met hun vader doorgebracht sinds de koning uit Auranos was teruggekeerd. Ze had geen idee hoe hij had gereageerd toen Magnus had moeten toegeven dat hij had gefaald tijdens zijn reis, waarbij ook nog eens twee wachten waren omgekomen. Ze wilde dat ze precies wist wat er in Paelsia was gebeurd. Magnus was na zijn terugkeer zo van streek geweest.

      ‘Ik weet dat dit allemaal erg moeilijk voor je is geweest. Vooral wat Magnus je over je afkomst heeft verteld.’

      Ze vermeed het haar broer aan te kijken, maar voelde zijn kille blik op haar. ‘Ik probeer alles zo goed mogelijk te aanvaarden.’

      ‘Je moet één ding weten: je bent mijn dochter. Ik hou meer van je dan van enig ander kind dat ik misschien had kunnen krijgen. Je bent vandaag, morgen en voor altijd een deel van deze familie. In elk opzicht. Geloof je me?’

      Zijn woorden voelden degelijk en oprecht aan. Een heel klein deel van haar spanning verdween. ‘Ik geloof u.’

      De koning nam plaats op een stoel met een hoge rugleuning. Ze waagde een blik op Magnus, maar opnieuw ontweek hij haar blik. Hij had nog niet eens laten blijken dat hij haar gezien had. Zo was het al sinds die avond een week geleden, toen ze naar zijn kamer was gegaan en had geprobeerd zijn pijn te verlichten. Sindsdien had hij haar tijdens elke maaltijd straal genegeerd. Wanneer zijn pad het hare kruiste, ontweek hij haar. Ze was als een schaduw voor hem geworden.

      Ze had hem diep gekwetst, maar had geen keuze gehad. Wat hij van haar wilde, kon ze hem niet geven.

      ‘Weet je wat mijn plannen met Auranos zijn?’ vroeg de koning haar.

      Ze knikte. ‘U wilt het veroveren, samen met de hoofdman van Paelsia.’

      ‘Heel goed. En denk je dat dat een verstandig plan is?’

      Lucia wrong haar handen ineen. ‘Het klinkt erg gevaarlijk.’

      ‘Ja, het zal gevaarlijk zijn. Maar het is onvermijdelijk,’ zei hij. ‘Magnus zal aan mijn zijde staan. Misschien moeten we beiden ons leven opofferen om de toekomstige kracht en bloei van Limeros zeker te stellen.’

      Ze keek hem geschrokken aan. ‘Zeg dat soort dingen alstublieft niet.’

      ‘Geef je om ons, Lucia? Zelfs nu je je ware afkomst kent?’

      Ze was een wees die door deze familie was binnengehaald, ongeacht hoe die situatie tot stand was gekomen. Zonder haar pleegfamilie had ze niets. Zonder de naam Damora was ze een Paelsiaanse boerenmeid. ‘Ja.’

      De koning knikte. ‘Ik wil dat je met ons meegaat. Er is voorspeld dat jouw magie krachtiger zal zijn dan alles wat de wereld in duizend jaar heeft meegemaakt. Jouw magie is de sleutel tot ons welslagen. Zonder jou is er geen zekerheid dat we het zullen overleven.’

      Ze slikte moeizaam. ‘U wilt dat ik mijn magie gebruik om u te helpen Auranos te veroveren.’

      ‘Alleen wanneer het absoluut noodzakelijk is. Maar we zullen ze laten weten dat we een zeer krachtig wapen tot onze beschikking hebben. Misschien zullen ze zich dan zonder strijd overgeven.’

      ‘Ik weet niet of dit wel zo verstandig is,’ zei Magnus uiteindelijk. ‘De profetie kan het mis hebben. Misschien is Lucia niet meer dan een gewone heks.’

      Magnus’ stem was zo kil, zo afstandelijk, dat er een rilling over haar rug liep. Hij deed het klinken als een belediging. Alsof ze een afdankertje was. Ze keek naar hem, en zijn ogen schoten heel even naar haar, voordat hij ze weer afwendde.

      Hij haatte haar nu.

      ‘Je hebt het mis. Maar de uiteindelijke beslissing ligt uiteraard bij Lucia,’ zei de koning. ‘Ik geloof met heel mijn hart dat zij de sleutel tot onze overwinning of nederlaag is. Tot ons leven, of onze dood.’

      Lucia’s liefde voor Magnus zou nooit verdwijnen, hoe kil hij zich nu ook opstelde. Ze zou alles doen om hem te beschermen. Zelfs al was hij wreed. Zelfs al haatte hij haar nu tot aan zijn laatste snik.

      ‘Ik zal met u meegaan,’ zei ze vastberaden na een lange stilte. ‘En ik zal alles doen wat in mijn macht ligt om u te helpen Auranos te verslaan.’