6
De kantine van Ultramed-Davis was net als het merendeel van het ziekenhuis verbouwd in een lichte, moderne maar volkomen voorspelbare stijl. Er stond een grote, goed voorziene saladebar. Een schuifpui gaf toegang tot een keurig betegeld terras met een zestal cementen tafels en banken.
Zack, die moe maar voldaan was na de nekwerveloperatie die drie uur had geduurd, zat aan de enige tafel die gedeeltelijk werd overschaduwd door de takken van een grote boom en keek toe hoe Guy Beaulieu tussen de vele lunchende mensen door zijn kant op kwam. Toen Zack die ene zomer in het toenmalige Davis Streekziekenhuis had gewerkt, had Beaulieu het erg druk gehad met zijn praktijk en zijn taken als chef de clinique. Toch leek die man altijd tijd genoeg te hebben om anderen te onderrichten, een angstige patiënt gerust te stellen of de familie van iemand die net was overleden te troosten.
Vanaf die zomer was die mengeling van deskundigheid en medeleven voor Zack tot voorbeeld gebleven.
‘Dank voor het feit dat je bereid bent een hapje met mij te eten,’ zei Beaulieu toen hij zijn blad op de tafel neerzette en op de stenen bank tegenover Zack ging zitten.
‘Onzin,’ reageerde Zack. ‘Ik heb me erop verheugd je terug te zien vanaf het moment dat ik hier weer was. Hoe is het met je vrouw? En met Marie?’
‘Met Clothilde, die lieve schat, gaat het zo goed als je mag verwachten gezien de smerige verhalen die ze de afgelopen twee jaar te horen heeft gekregen en heeft moeten verwerken. En wat Marie betreft… Je hebt misschien wel gehoord dat ze er genoeg van kreeg te wachten tot jij met een huwelijksaanzoek kwam. Dus is ze met een schrijver getrouwd - een dichter zou ik moeten zeggen - uit Quebec.’
Zack glimlachte. Hij en Marie Beaulieu waren al vanaf de lagere school met elkaar bevriend, maar meer dan vriendschap had er nooit tussen hen bestaan. ‘Marie kennende, moet hij een heel bijzondere man zijn,’ zei hij.
‘Dat klopt. Toen bleek dat ze jou niet kon krijgen, had ik die man, Luc, zelf voor haar kunnen uitkiezen. In een tijd waarin de meeste jonge mensen alleen maar om zichzelf lijken te geven, is hij beslist uniek. Hij wordt verteerd door het grote verlangen de wereld te veranderen. Hij werkt voor een dorpskrant en ageert tegen allerlei maatschappelijk onrecht terwijl hij wacht tot de wereld zijn gedichten ontdekt.’
‘Kinderen?’
‘Twee, en ik begrijp absoluut niet hoe ze die te eten kunnen geven. Toch lukt het ze.’
‘En ze zijn gelukkig,’ zei Zack.
‘Ja. Arm en op kruistocht, maar gelukkig en nog even - zo niet meer - verliefd op elkaar als op hun trouwdag.’
‘C’est tout ce qui compte, n’est ce pas?’ zei Zack.
Beaulieu’s glimlach was bitterzoet.
‘Ja,’ zei hij, ‘dat is inderdaad het enige dat ertoe doet.’ Hij zweeg even alvorens een ander gespreksonderwerp aan te snijden. ‘Je oude vriend Guy Beaulieu heeft hier in het ziekenhuis wat weinig supporters.’
‘Die indruk heb ik ook,’ zei Zack, die afwezig een hapje van zijn salade nam.
Beaulieu boog zich naar voren, met een samenzweerderige blik in zijn ogen en dito ondertoon in zijn stem. ‘Zachary, er is hier veel gaande wat niet juist is,’ fluisterde hij. ‘Een deel van wat hier gebeurt, is gewoon verkeerd. Een ander deel ervan is boosaardig.’ Zack keek naar de pas gebouwde westelijke vleugel, de landingsplaats voor helikopters, de groepen verpleegsters en artsen die op het terras en in de kantine van hun lunchpauze zaten te genieten.
‘Ik hoop dat je zult begrijpen dat ik daar om me heen weinig bewijzen van zie. Zou je iets meer in detail kunnen treden?’
‘Je vader heeft er met je over gesproken?’
‘Even.’
‘Dus je bent op de hoogte van de leugens.’
‘Ik weet iets van de geruchten, als je dat bedoelt.’
Beaulieu boog zich nog verder over de tafel heen. ‘Zachary, ik moet je vragen hier niet met anderen over te praten.’
‘Dat spreekt vanzelf.’ zei Zack. ‘Maar ik moet jou ook ergens voor waarschuwen. Zondag heeft de Rechter gesuggereerd, en vandaag heb jij dat gedaan, dat minstens een deel van jouw ruzie met Frank te maken heeft. Je moet weten dat ik er absoluut geen zin in heb tussen jullie beiden partij te kiezen. Jouw vriendschap betekent veel voor me en ik weet niet of ik nu een chirurg zou zijn wanneer jij me niet die richting op had gestuurd, maar Frank is mijn broer. Ik kan me niet voorstellen dat ik me lijnrecht tegenover hem opstel.’
‘Ook niet als hij iets verkeerds doet?’
‘Guy, uit ervaring weet ik dat goed of fout vaker nuances grijs zijn dan zwart en wit. Bovendien heb ik in de tijd dat ik in het Boston Muni werkte, gepoogd op kruistocht te gaan. Het enige dat het me heeft opgeleverd, was een enorme koppijn. Ik had aandelen in Finimal moeten kopen voordat ik bij het bestuur van Muni mijn eerste klacht indiende. Ik ben bereid naar je te luisteren als je wilt praten, maar verwacht alsjeblieft niets van me.’
‘Dank voor de waarschuwing,’ zei Beaulieu. ‘Hoewel ik erg op je ben gesteld en je bijzonder respecteer, en ondanks het feit dat ik, zoals je zeker zult hebben gemerkt, hier weinig steun krijg, heb ik toch geaarzeld jou deelgenoot te maken van wat ik weet. Voornamelijk vanwege Frank. Maar toen je vanmorgen tijdens de vergadering die opmerking maakte over het behandelen van iedereen, los van het feit of ze daar nu voor kunnen betalen of niet, heb ik dat opgevat als een soort uitnodiging tot een gesprek.’
Zack zuchtte.
‘Dat heb je dan juist opgevat,’ zei hij uiteindelijk. ‘Hoe hard ik me er soms ook tegen probeer te verzetten, het deel van mij dat het niet kan uitstaan wanneer mensen worden bedonderd, schijnt altijd naar boven te moeten komen.’
‘Ik heb gehoord wat je voor die oude houthakker hebt gedaan.’
‘Werkelijk?’
‘Doe niet zo verbaasd. Dit ziekenhuis, deze hele stad in feite, heeft een communicatiesysteem dat het ministerie van Defensie groen van jaloezie zou maken. Dat feit kun je maar beter accepteren als je hier het hoofd boven water wilt houden. Laat een steentje in het meer vallen en dan zal iedereen, maar dan ook iedereen, de beweging in het water voelen. Daarom zijn verhalen zoals die over mij zijn verspreid, zo schadelijk. Binnen de kortste keren heeft iedereen er minstens één versie van gehoord.’
‘Net als dat oude spelletje… Telefoontje spelen.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Dat was een spel dat we vroeger op feestjes speelden. Iedereen gaat in een kring zitten en iemand fluistert degene die naast hem zit, een geheim in het oor. Dat geheim gaat vervolgens de kring rond en is volkomen anders geworden tegen de tijd dat het terug is bij degene die het oorspronkelijk heeft verteld. Ik vind het vreselijk vervelend te denken dat iemand jou met opzet schade probeert te berokkenen, vooral gezien de aard van de beschuldigingen die volgens de Rechter de ronde doen.’
‘Zachary, jij weet dat het leugens zijn. Allemaal.’
Zack bestudeerde het gezicht van de Fransman, de stand van zijn kaken, de donkere triestheid in zijn ogen. ‘Dat weet ik,’ zei hij uiteindelijk. ‘Dat weet ik.’
Beaulieu zette zijn vingertoppen tegen elkaar en vroeg zich kennelijk af waar hij moest beginnen. ‘Wat vond je van mijn verklaring vanmorgen, die ik overigens terdege had voorbereid?’ vroeg hij uiteindelijk.
‘Ik vond dat je je keurig hebt gehouden en heel goed hebt verwoord wat je wilde zeggen.’
Beaulieu glimlachte. ‘Een diplomatiek antwoord. Maar ga alsjeblieft door en onthoud goed dat mijn gevoelens niet meer kunnen worden gekwetst.’
Zack haalde zijn schouders op. ‘Oké. Als je echt de waarheid wilt weten, blijf ik denken dat alleen een paard, een lans, een helm in de vorm van een scheerkom en Sancho Panza aan het scenario ontbraken.’
Nu lachte de oudere chirurg voluit.
‘Jij denkt dus dat ik tegen windmolens aan het vechten ben? Jonge vriend, dan zal ik je die windmolen eens duidelijker laten bekijken. Richard Coulombe. Ken je hem?’
‘De apotheker? Ja, natuurlijk ken ik hem. Ik heb gisteren nog een recept naar hem doorgebeld.’
‘Weet je dat de apotheek niet langer zijn eigendom is?’ ‘Op het uithangbord staat Coulombe.’
‘Dat weet ik. Ik weet ook dat Richard nu geen eigenaar meer is, maar werknemer. Hij heeft zijn zaak bijna twee jaar geleden verkocht aan een firma die Eagle Pharmaceuticals and Surgical Supplies heet. Ik weet niet hoe de transactie met dat bedrijf precies is beklonken, maar ik kan nu wel raden dat het geen toeval was. Richard wilde niet verkopen, maar hij had het geld nodig om een enorme schuld af te lossen - een ziekenhuisrekening en een rekening van een chirurg, Zack - omdat zijn inmiddels overleden vrouw meerdere malen aan kanker was geopereerd.’
Beaulieu kauwde op een stukje brood en keek hoe Zack daarop reageerde.
‘Had jij die operaties uitgevoerd?’ vroeg Zack.
De chirurg schudde zijn hoofd. ‘De Coulombes zijn vele jaren mijn patiënten geweest, maar kort voordat de eerste symptomen zich bij Yvette openbaarden, begonnen die geruchten over mij te circuleren. Zoals de meeste andere mensen in de stad besloten ze, of kregen ze de opdracht - welk van de twee weet ik nog steeds niet zeker - naar Jason Mainwaring toe te gaan. Ze kregen ook te horen dat ze zich erg laag hadden verzekerd, maar dat het merendeel van Yvettes rekeningen zou worden gedekt mits zich geen complicaties voordeden.’
‘Maar er kwamen wel complicaties.’
‘Vier operaties, alle een gevolg van onvoorzienbare omstandigheden, maar desalniettemin vier operaties. Daarna is ze nog lang opgenomen geweest in het verzorgingshuis hier in Sterling, waar ze trouwens is overleden zonder nog thuis te zijn geweest.’
‘En daar moest natuurlijk ook voor worden betaald. Het beeld wordt me duidelijk.’
‘Je hebt er in feite nog helemaal geen beeld van. Ultramed Corporation heeft niet alleen ons ziekenhuis in eigendom, maar ook beide verzorgingshuizen. Wist je dat?’
‘Nee, dat wist ik niet.’
‘Die laatste zijn nu het eigendom van de Leeward Company. Zij hebben verpleeghuizen, verzorgingshuizen en revalidatiecentra overal in het oosten en midden-westen in eigendom en ongeveer drie jaar geleden hebben ze het tweetal in Sterling gekocht. Maar wat niet zoveel mensen weten, is dat Leeward een dochtermaatschappij is van Ultramed. Precies vier jaar geleden door Ultramed opgekocht. De rekeningen van die drie instellingen - Ultramed- Davis en de twee verzorgingshuizen - worden door dezelfde computer uitgespuugd. Ik zal je niet zeggen wie de baas van die computer is, maar als je dat wilt, mag je ernaar raden.’
‘Dat hoef ik niet te doen,’ zei Zack en vroeg zich af waarom Frank hem nooit iets had verteld over de aankoop van die verzorgingshuizen. ‘Het verhaal van Coulombe is heel triest, zeker gezien de nare afloop voor zijn vrouw, maar ik zie er niets boosaardigs of immoreels in.’
‘Dat komt omdat je een stukje van de legpuzzel nog niet in handen hebt,’ zei Beaulieu. ‘Een heel belangrijk stukje. Onthoud alsjeblieft goed dat wat ik je zometeen ga vertellen, niet meer dan het topje van de ijsberg is.’
‘Ga door,’ zei Zack, die nu wenste dat de andere man dat niet zou doen.
Beaulieu haalde een opgevouwen, getypt velletje papier uit zijn zak, streek het op de tafel glad en schoof het toen naar Zack toe. ‘Zoals ik al eerder heb gezegd, heb ik weinig bondgenoten bij mijn kruistocht, maar ik heb er wel een paar. Een van hen is bijna zes maanden lang op reis geweest om te proberen informatie voor mij te verzamelen. Vorige week heeft hij me dit gegeven. Het is een lijst van de Raden van Bestuur van beide bedrijven.’
Zack keek naar de lijsten met namen, die naast elkaar waren uitgetypt, met boven de een R en boven de ander EPSS. Vijf van de tien namen op elke lijst waren identiek.
‘Waar staan die afkortingen voor?’ vroeg hij.
De ogen van Guy Beaulieu begonnen feller te gloeien. ‘De R staat voor RIATA in Boston, het mega-agglomeraat dat Ultramed in eigendom heeft. In zekere zin zijn zij onze baas, Zachary. De jouwe, de mijne, die van elke andere arts in de stad.’
‘En die andere afkorting?’
‘Die staat voor Eagle Pharmaceuticals and Surgical Supplies, het bedrijf dat Richard Coulombe heeft uitgekocht.’
Voordat Zack daar iets op kon zeggen, zag hij vanuit een ooghoek beweging. Hij schoof het velletje papier op zijn schoot op het moment dat er een schaduw over de tafel viel. Hij en Beaulieu keken op.
Een welwillend glimlachende Frank stond nog geen anderhalve meter van hen vandaan, met een dienblad met eten in zijn hand. ‘Zijn jullie bezig met een intiem gesprek, of mag ik aanschuiven?’ vroeg hij.
Zack vouwde het velletje papier zorgvuldig op en stopte het in zijn zak, hoewel hij aanvoelde dat het in feite zinloos was. Frank had minstens een deel van hun gesprek gehoord. Daar was hij vrijwel zeker van.
–
Op de kleine bandrecorder bij de wasbak draaide een fuga van Bach. Barbara Nelms, die somber in de badkamerspiegel staarde, streek met een vinger over de rimpels in haar voorhoofd en de kraaiepootjes bij haar ooghoeken. Die rimpels leken daar van de ene op de andere dag te zijn gekomen. Instinctief pakte ze haar make-uptasje. Toen zette ze, even snel, de bandrecorder af, draaide zich om en liep de badkamer uit. Waarom zou ze verdomme nog langer proberen verborgen te houden dat ze doodmoe was, door de stress haar breekpunt naderde en in zes maanden zes jaar ouder was geworden door frustratie en angst?
Ze had een volstrekt ongecompliceerde jeugd gehad in Dayton, Ohio, vier heerlijke jaren lang bedrijfskunde en marketing gestudeerd aan het kleine St. Mary’s College in Missouri en was er altijd prat op gegaan dat ze een model-ouder, -echtgenote en -burger was. Ze stond als Democrate geregistreerd, stemde op de Republikeinen, maakte al drie jaar deel uit van het bestuur van de oudervereniging, was akela, las in de kerk bijbelteksten voor, speelde beter dan gemiddeld piano en tennis en was, in elk geval volgens haar echtgenoot, de beste minnares die een man zich ooit zou kunnen wensen.
Maar nu, na zes maanden die waren gevuld met afgetobde remedial teachers, ontwijkende, pompeuze gedragstherapeuten en kinderartsen die er niets van begrepen, was dat alles totaal niet belangrijk meer. Ze had zich uit alle commissies teruggetrokken, had in geen weken een tennisracket opgepakt en kon zich niet herinneren wanneer Jim en zij voor het laatst de liefde hadden bedreven. Er was iets mis, vreselijk mis met haar zoon. Het was niet alleen zo dat geen van de zogenaamde specialisten het probleem van de jongen hadden kunnen diagnostiseren. Ieder van hen leek ook vastbesloten te zijn haar ervan te overtuigen dat het tot het vakgebied van iemand anders behoorde.
De gewelddadige uitbarstingen, die zich aanvankelijk één keer per maand maar nu bijna één keer per week voordeden, hadden Toby zo melancholisch en bang gemaakt dat hij niet langer glimlachte of speelde en nog maar zelden iets zei, behalve om eenlettergrepige antwoorden op directe vragen te geven, en dan nog alleen thuis.
Een depressie die met bepaalde omstandigheden te maken had; vertraagd autisme; schizofrenie; stilstand in de ontwikkeling met paranoïde idéation. De etiketjes en verklaringen voor Toby’s toestand waren even gevarieerd en even onacceptabel als de opvoedkundigen en klinische specialisten die ermee waren gekomen.
De jongen was ziek en hij werd steeds zieker.
Hij was bijna vijf kilo afgevallen, terwijl hij geen vet te verteren had gehad. Hij groeide niet meer. Hij was niet overgegaan naar de vierde klas. Hij vermeed contacten met andere kinderen.
Hij had vitaminen toegediend gekregen, en antidepressiva, Largactil, Ritalin, speciale diëten. Ze had hem meegenomen naar Concord en toen naar Boston, waar hij vier dagen opgenomen was geweest. Niets. Geen enkele objectieve aanwijzing. Hij was uit het medische Mekka eerder méér dan minder teruggetrokken naar huis gekomen.
Nu ze zich voorbereidde om haar zoon naar specialist nummer zoveel mee te slepen - een jonge psychiater die net in de stad was komen werken en Brookings heette - voelde ze de ijskoude, maar al te bekende vingers van de hopeloosheid weer vat op haar krijgen.
Aanvankelijk hadden die gewelddadige aanvallen van Toby op afschuwelijke nachtmerries geleken. Ze was er meerdere keren getuige van geweest en had hulpeloos moeten toezien hoe de ogen van haar zoon groter werden totdat er een glazige blik in verscheen, waarop hij zich in een hoek terugtrok en verdween naar een angstaanjagende wereld die hij niet bereid was met iemand te delen. Ze had naar zijn kreten geluisterd en geprobeerd hem in haar armen te nemen en te troosten. In die gevallen had hij haar met zijn vuisten op haar hoofd en in haar gezicht geslagen.
Ze kon niets anders doen dan dicht bij hem in de buurt blijven en voorkomen dat hij zich zou bezeren, en afwachten. Soms duurde
zo’n aanval maar een half uur, soms veel langer. Na afloop was haar zoon nooit tot praten in staat, bang en totaal uitgeput.
Misschien zal er vandaag verandering in komen, zei ze tegen zichzelf. Misschien zou die Brookings, de eerste full-time psychiater in hun omgeving, het antwoord op de vraag weten.
Maar terwijl ze zich op die optimistische gedachte concentreerde, haar blouse dichtknoopte, de plooien gladstreek in haar rok die ze eigenlijk had moeten strijken, en naar de kamer van haar zoon liep om hem mee te nemen voor een nieuwe evaluatie in de spreekkamer van een nieuwe specialist, wist ze dat ze er niets wijzer van zou worden. Het enige waarmee ze - wellicht - werd opgezadeld, was etiketje nummer zoveel.
Ze wist ook dat ze niet veel tijd meer had.
–
De rit van hun huis naar de kliniek van Ultramed-Davis duurde een kwartier. Het merendeel van de tijd bleef Barbara Nelms vastberaden tegen haar zoon praten, in iets wat vrijwel een monoloog kon worden genoemd.
‘Toby, de dokter heet Brookings. Hij is hier net komen werken en heeft zich gespecialiseerd in het helpen van mensen met aanvallen zoals jij die hebt… We zullen tot de bodem hiervan doordringen, schatje. We zullen achterhalen wat er mis is en er dan iets aan doen.
Begrijp je dat?’
Toby zat rustig naast haar, met zijn handen in zijn schoot gevouwen, en staarde naar buiten. t
‘Dokter Brookings zou zijn werk makkelijker kunnen doen wanneer jij bereid bent tegen hem te praten. Wanneer je tegen hem zegt wat je ziet en voelt wanneer je zo’n aanval krijgt. Denk je dat je kunt proberen dat te doen?… Toby, zeg alsjeblieft wat. Wil je proberen met dokter Brookings te praten?’
Bijna onmerkbaar knikte de jongen.
‘Dat is geweldig, schatje. Iedereen wil je alleen maar helpen en niemand zal je pijn doen.’
Barbara Nelms meende haar zoon te zien rillen toen ze dat zei. Ze draaide de stationcar een van de weinige lege parkeerplaatsen op het drukke parkeerterrein op, sloot haar portier af en liep toen om de auto heen om Toby te laten uitstappen. Het was een veelbelovend teken dat hij zijn veiligheidsgordel zelf had losgemaakt. Meteen kreeg Barbara weer hoop.
Misschien zou deze dag een ommekeer betekenen.
De enige andere keer dat Toby en zij na de operatie in de kliniek van Ultramed-Davis waren geweest, was voor een korte nacontro- le door dokter Mainwaring. Toby’s kinderarts hield praktijk in een oud, Victoriaans huis aan de noordkant van Sterling.
Ze liepen de glanzende, betegelde hal in, en Barbara keek op een bord waar ze moesten zijn. Phillip R. Brookings, psychiater, had zijn spreekkamer op de eerste verdieping.
‘Toby, wil je met de trap of de lift naar boven? Schatje, ik beloof je dat dokter Brookings alleen wil praten. Wat wil je? Oké, dan nemen we de trap.’
Barbara pakte zijn hand en nam hem mee de trap op, half wensend dat hij zou reageren, een poging zou doen om weg te lopen. Hij leek van plastic, emotieloos. Toch wist ze dat hij zich volledig bewust was van wat ze aan het doen waren.
Bij de deur van kamer 202 was een klein bordje bevestigd, P.R. BROOKINGS. EEN KEER BELLEN EN DAN DOORLOPEN.
De wachtkamer was klein en had geen ramen. Aan de muren hingen zwart-wit foto’s van bergen en er stonden slechts vier stoelen. Een klein deel van de ruimte was gereserveerd als speelhoek voor kinderen en uitgerust met veelgelezen kindertijdschriften, veelkleurige blokken en puzzels. In niets daarvan zou Toby geïnteresseerd zijn, wist Barbara. Vroeger, voordat dit alles begon, was het zo anders geweest…
Om precies drie uur kwam Phillip Brookings zijn spreekkamer uit, stelde zich stijf aan haar voor met een handdruk en aan Toby met een knikje. Hij zag er nog jonger uit dan ze had verwacht. Niet ouder dan twee-, drieëndertig, veronderstelde ze, hoewel het schatten van zijn leeftijd door zijn dikke snor niet makkelijk was. Zoals de maanden daarvoor zo vaak was gebeurd, vroeg Barbara zich af of zij zo snel oud was geworden, of dat artsen de laatste tijd echt jonger werden.
Brookings ging op een van de twee nog lege stoelen zitten en zei: ‘Toby, welkom. Ik vind het fijn dat je naar me toe bent gekomen en ik hoop dat wij je kunnen helpen je beter te voelen.
‘ Hij had een overhemd en stropdas aan, maar geen colbertje. De eerste indruk die Barbara van hem had was, ondanks zijn jeugdige leeftijd, positief. In elk geval was hij goed begonnen door tegenover de jongen geen neerbuigend toontje aan te slaan. Ze keek even naar Toby, die naar de foto’s aan de muur staarde.
‘Hier heb ik het formulier voor de anamnese dat u ons had toe
gestuurd,’ zei Barbara en overhandigde de arts het papier. ‘Hebt u de andere rapporten binnen die ik u heb gestuurd?’
Brookings knikte en bekeek het formulier even. ‘Ik denk dat ik Toby graag alleen in de spreekkamer zou willen spreken, als hij dat goed vindt,’ zei Brookings. ‘Toby, wat denk je daarvan? Als je dat wilt, kunnen we de deur open laten.’
Hij ging staan en liep naar de drempel van zijn spreekkamer.
‘Kom je mee?’
‘Ga maar, schatje.’ zei Barbara indringend. ‘Ik blijf hier. Onthoud goed dat ik je heb gezegd dat je nergens bang voor hoeft te zijn.’
Langzaam ging Toby staan.
‘Geweldig,’ zei Brookings. ‘Kom binnen. Kom binnen.’
Barbara juichte in gedachten en met elke vezel van haar lijf, haar zoon aanmoedigend toe. Hij reageerde opener op deze man dan op alle andere artsen en deskundigen de laatste tijd.
Misschien was hij er eindelijk klaar voor. Misschien…
Ze zag Brookings in zijn spreekkamer verdwijnen. Ze zat recht tegenover de deur en kon een ruime, comfortabel ingerichte ruimte zien, met een grote erker en planten op de grond en in potten aan het plafond.
Ga maar verder, schatje. Loop naar binnen. Het is in orde. Het is in orde.
Na een korte aarzeling liep Toby verder achter Brookings aan. Toen hij een stap over de drempel had gezet, bleef hij staan en keek strak naar de grote erker.
‘Kom binnen, Toby,’ hoorde Barbara Brookings zeggen, ik zal je geen pijn doen.’
Barbara kon Toby’s lijfje zien verstijven. Zijn handen, die bewegingloos langs zijn lichaam hadden gehangen, begonnen zich te verkrampen.
Mijn god, dacht ze. Hij krijgt een aanval. Hier. Op dit moment.
‘Toby, is alles in orde?’ vroeg Brookings.
Toby deed een paar stappen achteruit, de wachtkamer weer in. Zijn gezicht was krijtwit terwijl hij nog steeds strak naar het erker- raam staarde.
‘Schatje, wat is er aan de hand?’ Barbara voelde haar spieren zich spannen. Alleen zij en haar man waren tot nu toe getuige van een aanval geweest. Hoe bang ze ook was, een deel van haar was dankbaar om wat er nu zou gaan gebeuren. In elk geval zou nu nog iemand weten wat ze al die maanden hadden moeten meemaken.
Instinctief keek ze om zich heen, zoekend naar voorwerpen waaraan Toby zich zou kunnen bezeren.
Toen draaide de jongen zich opeens om, smeet de deur van de wachtkamer open en rende de gang op.
Toby!’ riepen Barbara en Brookings, die zijn spreekkamer weer uit was gekomen, tegelijkertijd.
De psychiater was de gang al op voordat Barbara was gaan staan. Toen zij op de gang stond, zag ze hem net de deur naar de trap door gaan. Ze had schoenen met hoge hakken aan, die haar het rennen vrijwel onmogelijk maakten. Boven aan de trap trapte ze die schoenen uit en ze liep zo snel naar beneden dat ze over de laatste treden struikelde en haar scheenbeen schaafde. Toen ze de hal in hinkte, hoorde ze het afschuwelijke geluid van piepende banden en ze bleef doodstil staan, wachtend op de misselijk makende klap als de auto haar zoon zou aanrijden. Die kwam niet. In plaats daarvan zag ze door de glazen deur dat hij over het parkeerterrein rende zoals ze hem dat al vele maanden niet meer had zien doen. Toen hij nog een paar meter van het bos vandaan was, dook de psychiater op hem af, pakte hem bij zijn middel en smeet hem op de grond. ‘Godzijdank,’ zei Barbara hijgend, terwijl ze zo snel ze kon het parkeerterrein over liep. Dit was de eerste keer dat Toby tijdens een aanval zoiets had gedaan. Zelfs vanaf een afstand kon ze zien dat de arts Toby weliswaar goed vast had, maar dat het kind zich nog altijd hevig verzette. Toen ze dichterbij kwam, nam dat verzet af.
‘Toby, houd daarmee op,’ hoorde ze Brookings ferm maar vriendelijk zeggen. ‘Als je je niet langer verzet, laat ik je weer los.’
Barbara liep voorzichtig nog dichter naar hen toe en verwachtte de bekende, verloren, glazige doodsangst in de ogen van haar zoon te zien. In plaats daarvan zag ze een woeste mengeling van woede en angst. Het leek wel alsof hij tegen de man wilde gaan grommen. Voorzichtig schoof de arts een eindje van Toby vandaan, al bleef hij wel diens broekriem vasthouden.
Toen Barbara naast haar zoon op de grond knielde, besefte ze dat dit niet een van zijn aanvallen was, of in elk geval geen typerende. Hij was wakker en alert. Wat hem van streek had gemaakt, was van deze wereld, behoorde niet tot de wereld die was opgesloten in zijn gedachten.
‘Toby, wat is er aan de hand?’ vroeg ze. ‘Wat heeft je zo bang gemaakt?’
De jongen reageerde niet.
‘Toby, ik ga je loslaten,’ zei Brookings. ‘Beloof je me dat je niet weg zult rennen?’
Weer kwam er geen reactie.
Langzaam liet Brookings Toby’s broekriem los. De jongen ademde nog steeds moeizaam, maar bewoog zich niet.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Barbara.
‘Pardon?’ Het overhemd en de knieën van de bruine pantalon van Brookings zaten onder de grasvlekken en ook hij was nog niet helemaal op adem gekomen.
‘Dokter, Toby moet iets door uw raam hebben gezien. Iets wat hem bang maakte. Dit was niet een van zijn aanvallen.’ Ze draaide zich om naar haar zoon. ‘Dat is toch zo, schatje?’
Met tranen in zijn ogen keek Toby haar aan. Toen knikte hij.
‘Kun je ons vertellen waar het door kwam?’
Ditmaal kwam er geen reactie.
Phillip Brookings streek over zijn kin. ‘Mevrouw Nelms, ik weet niet wat ik zeggen moet. Ik zag Toby uit mijn raam staren en heb zijn blik gevolgd. Maar er was niemand te zien. Niets.’
‘Niets?’
Brookings schudde zijn hoofd. ‘Alleen een grote eik, een parkeerterrein en daarachter de polikliniek van het ziekenhuis. Verder niets. Daar ben ik zeker van.’
De polikliniek. Barbara Nelms zag haar zoon verstijven toen de arts dat zei.
‘Toby, kwam het door die afdeling?’
De jongen bleef zwijgen.
‘Dokter, kunt u ons helpen?’ vroeg ze.
De psychiater keek naar Toby. ‘Misschien. Misschien kan ik dat op een gegeven moment. Maar voordat ik hem ga behandelen, sta ik erop dat er iets anders gebeurt.’
‘Zegt u het maar.’
‘Ik wil een CT-scan van hem laten maken en ik wil hem ook door een neuroloog laten onderzoeken. Voor zover ik kan opmaken uit de gegevens die u mij hebt toegestuurd, is geen van beide tot dusverre gebeurd. Klopt dat?’ ‘Dat… dat denk ik wel.’
‘Als die aanvallen van hem een soort toevallen zijn, vind ik dat er een neuroloog bij moet worden betrokken. Bent u dat met me eens?’
‘Ik heb u tijdens ons eerste telefoongesprek al gezegd dat ik totalles bereid ben. Absoluut alles. Is er iemand die u me kunt aanraden?’
Brookings knikte. ‘We hebben hier een nieuwe man gekregen. Hij heeft in Yale gestudeerd en zijn praktische opleiding genoten in ziekenhuizen van Harvard. In feite is hij neurochirurg, maar hij heeft ook de neurologie voor zijn rekening genomen. Hij heet Iverson. Zachary Iverson. Ik zal hem opbellen en daarna neem ik weer contact met u op.’
Barbara streelde het voorhoofd van haar zoon. Niets aan zijn gezichts-uitdrukking maakte duidelijk dat hij iets van hun gesprek had gevolgd. Terwijl ze de ingevallen oogkassen en de wasachtige huid van zijn wangen bestudeerde, had ze even het idee naar een lijk te kijken.
‘Mag ik u nog één ding vragen, dokter?’
‘Ja?’
‘Wilt u het zo snel mogelijk regelen?’
Brookings knikte, stond toen op en liep terug naar zijn spreekkamer.
Barbara gaf haar zoon een hand en nam hem mee naar hun auto. Wanhopig probeerde ze te bedenken of hij in Ultramed-Davis of in een andere polikliniek iets naars had meegemaakt. Ze kon zich niets herinneren. Niets anders dan een keer een diepe snee in zijn kin toen hij vijf was en natuurlijk de operatie vanwege de ingeklemde breuk van het afgelopen jaar.
Maar Barbara wist dat die operatie zuiver een routinekwestie was geweest. Dat had de chirurg, dokter Mainwaring, haar zelf verteld.