.

Het proces werd gevoerd in een kamer zonder ramen. Er lag een beige tapijt dat op de een of andere manier volmaakt was en er heerste een sfeer van stille vervreemding. In tegenstelling tot de andere vergaderruimten in het Instituut voor Theorie en Onderzoek, waar grote rechthoekige tafels de indruk moesten wekken dat alle stoelen gelijkwaardig waren, tenminste voordat ze werden ingenomen door ongeneeslijke ego’s, was deze enkel en alleen ingericht om onderricht te geven. Achter de roodbruine eikenhouten tafel waarop een smalle vaas met één roos erin stond, zaten vijf mannen in een sfeer van door henzelf opgeroepen plechtstatigheid. Alle stoelen in de ruimte waren verwijderd, met uitzondering van twee, die onbeschut tegenover de jury stonden en er zonder armleuningen wel bijzonder ongastvrij uitzagen.

Oparna kwam binnen met een bestudeerde glimlach die het midden hield tussen melancholie en moed. Ze droeg een hemelsblauwe salwar. Haar haar hing los en viel in zachte krullen omlaag. Toen ze de mannen achter de tafel zag zitten, als een Laatste Avondmaal in kleiner bestek, voelde ze een onstuitbare neiging in lachen uit te barsten. Basu zat, in een zwart pak met een rode das, in het midden; Nambodri zat rechts van hem. De andere drie mannen kende ze niet. Ze moesten in de vijftig zijn geweest.

De mannen stonden een voor een op om Oparna te begroeten.

‘Gaat u alstublieft zitten,’ zei Basu hoffelijk. Ze nam plaats op een van de sobere stoelen en vroeg zich onderwijl af hoe deze mannen wisten hoe dit gedaan moest worden. Een dergelijk onderzoek had geen precedent, maar toch wisten zij dat ze de tafel zo en de stoelen zo moesten opstellen. Ze probeerde zich voor te stellen wat er zou gebeuren als Acharya binnenkwam. Zij en hij, samen op deze twee stoelen in deze kamer, zouden net zo’n onuitstaanbaar stel lijken dat op relatietherapie was gekomen. Ze probeerde opnieuw haar lachen in te houden.

Ze vroeg zich af hoe vrouwen de situatie zouden hebben aangepakt. Als de jury nu eens had bestaan uit vrouwen in de overgang? Dat was een onthutsende gedachte. Ze zouden haar binnen een minuut hebben afgemaakt. Maar deze jury van heren op leeftijd zou een eitje zijn.

‘U kent doctor Jana Nambodri, uiteraard,’ zei Basu gevat, en toen stelde hij haar voor aan de drie andere gezaghebbende wetenschappers die waren verbonden aan diverse instituten in Delhi. Uit de manier waarop ze naar haar keken, bijna met waardering of dankbaarheid – dat wist ze niet precies – bleek duidelijk dat de juryleden een gemeenschappelijke wrok koesterden.

De mannen bestudeerden wat paperassen die voor hen lagen. Zonder op te kijken zei Basu: ‘U hebt in uw brief alles heel helder geformuleerd. Is er nog iets in uw verklaring wat u wilt veranderen?’

‘Nee,’ zei ze.

‘Als Acharya er is, zult u uw verklaring in zijn bijzijn moeten herhalen. Hebt u daar vrede mee?’

‘Ja,’ zei ze.

De juryleden leken toen een beetje in verlegenheid gebracht, alsof ze niets meer te zeggen hadden.

‘Zijn er nog andere verklaringen die u wenst af te leggen?’ vroeg Nambodri, met één hand op de tafel en een beetje achterover leunend in wat hij beschouwde als een beminnelijke houding.

‘Nee,’ zei Oparna, terwijl ze probeerde te denken aan de dag waarop haar grootmoeder stierf, om te voorkomen dat ze het uit zou schateren.

‘Acharya hield u stevig onder de duim,’ zei Nambodri, voorzichtig proberend haar zich iets te laten herinneren wat ze wellicht over het hoofd had gezien. ‘Heeft hij op een of andere manier misbruik gemaakt van zijn machtspositie, afgezien van het feit dat hij u heeft opgedragen het rapport te vervalsen?’

‘Nee,’ zei ze, zonder hen zelfs maar iets van verwarring te gunnen.

‘Wat ik bedoel te zeggen is, u bent een aantrekkelijke vrouw, een zeer aantrekkelijke vrouw en hij was een machtige man die u heeft gedwongen iets onethisch te doen. Er moeten andere momenten zijn geweest dat hij gebruikmaakte van zijn positie en u in verlegenheid heeft gebracht. Iets dat u te beschamend vond om in uw brief te vermelden?’

‘Als u doelt op seksuele intimidatie,’ zei ze, ‘dan is hij niet degene over wie ik me zou kunnen beklagen.’

Dat bracht Nambodri ertoe verder zijn mond te houden en zijn stilzwijgen stak ook de andere mannen aan. Ze mompelden wat in zichzelf. Twee mannen keken op hun horloge. Basu drukte op een belletje en er verscheen een kantoorbediende in de deuropening.

‘Is hij er al?’ vroeg Basu.

‘Nee, meneer,’ zei de bediende en verdween weer.

De jury staarde Oparna aan met de verlegenheid die werd veroorzaakt door het feit dat ze op de beklaagde moesten wachten. Het was een ongemakkelijk moment dat afbreuk begon te doen aan Nambodri’s zelfvertrouwen. Hij stelde zich de onverbiddelijke aanwezigheid van Acharya in de kamer voor en hoezeer die iedereen uit zijn evenwicht zou kunnen brengen. Misschien zou Oparna de leugen niet staande kunnen houden. Hij wilde dat zij sterk zou zijn en een cruciale rol zou spelen. Maar hij vreesde dat ze de ernst van het proces niet helemaal inzag. Hij probeerde haar de stemming van het moment in te trekken.

‘Er waren twee Amerikaanse professoren in het lab toen u de inhoud van de koker onderzocht,’ zei hij, ‘Michael White en Simon Gore. We hebben vanochtend een telefonische vergadering met hen gehad. Zij gaven uitdrukking aan hun verbijstering en weigerden te geloven dat Acharya u zou hebben opgedragen met de uitslagen van het onderzoek te knoeien. Hoe bent u erin geslaagd de koker te besmetten terwijl zij in de buurt waren?’

‘Ze waren niet in de buurt toen ik dat deed,’ zei ze. ‘Ik heb het om een uur of vier in de ochtend gedaan.’

‘Was u speciaal zo vroeg naar het lab gekomen om de koker te verontreinigen?’ vroeg Nambodri op instruerende toon, als een advocaat die zijn cliënt voorbereidt op een rechtszaak.

‘Ja.’

‘Heeft Acharya u gevraagd dat rond die tijd te doen, voordat de professoren arriveerden?’

‘Ja.’

‘Denkt u dat de mogelijkheid bestaat dat de Amerikanen ook betrokken waren bij Acharyas complot?’

‘Dat denk ik niet.’

‘Wat voor bewijzen hebt u dat Acharya u heeft gevraagd met de koker te knoeien?’ vroeg Basu.

‘Ik heb helemaal geen bewijzen,’ zei ze. ‘Maar het is zo klaar als een klontje dat ik geen enkel motief heb om met deze onthulling te komen. Behalve dan een ethische grond.’

‘Dat is duidelijk,’ zei Nambodri. ‘Maar waarom komt u er nu mee? Waarom niet eerder?’

‘Ik was mij bewust van de implicaties. Ik had tijd nodig om tot een beslissing te komen.’

‘Daar hebben we begrip voor,’ zei hij vriendelijk en toen keek hij verbaasd naar de man die in de deuropening was verschenen.

Ayyan Mani had een briefje in zijn hand.

‘Doctor Acharya heeft mij gevraagd u dit te geven,’ zei hij tegen de jury en hij hield het opgevouwen briefje omhoog. Hij was al bezig binnen te komen toen Basu vormelijk ‘Binnen’ zei. Dat maakte dat Ayyan heel even stil bleef staan voordat hij verder liep. Hij overhandigde het briefje aan Basu die het voorlas aan de aanwezigen: ‘Het is beneden mijn waardigheid om te reageren op een beschuldiging van deze aard of te verschijnen voor een commissie van deze samenstelling. Ik weiger me te laten ondervragen door bureaucraten en ondergeschikten. Ter verdediging voer ik alles aan wat ik in het verleden heb gedaan – Arvind Acharya.’

Heel even dacht Oparna dat Basu een ontwapenende en geweldige man was. Toen realiseerde ze zich dat ze dat vond omdat hij iets voorlas dat was geschreven door een man die dat werkelijk was.

Basu scheurde de brief in kleine stukjes en gaf die stukjes terug aan Ayyan.

‘Geef die maar aan hem,’ zei hij en hij keek naar Oparna om te zien of ze onder de indruk was. ‘Ik leg dit uit als een directe belediging van de minister van Defensie persoonlijk,’ zei Basu. Ayyan verliet de kamer met de snippers geklemd in zijn gebalde vuist. Hij verheugde zich er al op die stukjes terug te geven aan Acharya.

Basu observeerde Oparna met wat voor wijsheid zou moeten doorgaan en zei: ‘Wat u hebt gedaan, ook al deed u het onder dwang, was verkeerd. Het heeft de goede naam van het Instituut geschaad. Maar u hebt er goed aan gedaan uw verantwoordelijkheid te nemen en uw ontslag in te dienen.’

Oparna dwong zichzelf opnieuw in gedachten terug te keren naar het overlijden van haar grootmoeder.

Hij wachtte even en knikte naar de andere leden van de commissie. ‘Wij hebben niets meer tegen u te zeggen dan dat zonder uw moed deze kwestie nooit boven water zou zijn gekomen. Wilt u uw ontslagaanvraag misschien heroverwegen?’

‘Nee,’ zei ze. De bruuskheid waarmee ze antwoordde verbaasde hem en hij vergat wat hij wilde zeggen.

Nambodri kneep zijn ogen halfdicht en keek haar van opzij aan: ‘Misschien kunnen we een betrekking voor u vinden in een van de andere instituten die onder het ministerie van Defensie vallen?’

‘Ik ben op dit moment niet in een positie om me met mijn toekomst bezig te houden,’ zei ze, terwijl ze opstond. De mannen stonden ook op om afscheid van haar te nemen. Ze pakte haar handtas van de grond en liep de deur uit zonder een woord te zeggen.

Ayyan Mani was ervan overtuigd dat Oparna na die dag nooit meer een voet in het Instituut zou zetten. In het tumult van de daaropvolgende dagen, toen het schandaal ook op de televisieschermen breed werd uitgemeten, was ze nergens te bekennen. En ze zou lang nadat men was opgehouden naar haar te zoeken nog steeds onvindbaar zijn. Ze zou een vage herinnering worden die op hilarische toon zou worden opgehaald – ‘Kun jij je Oparna nog herinneren?’

Ze zou haar leven lang over de aardkorst dwalen en mannen smeken haar lief te hebben en hen schrik aanjagen met de intensiteit van haar affectie, uiteindelijk met eentje trouwen wiens geur ze kon verdragen en vervolgens haar speurtocht naar de liefde voortzetten. En ze zou gebukt gaan onder de eenzaamheid van dat alles. En op sommige ochtenden zou ze, tegenover mannen die zichzelf gelukkig prezen dat ze zo’n gemakkelijke prooi tussen de lakens hadden gekregen, terwijl ze zich aankleedde worden bevangen door een gevoel van schaamte dat groter was dan toen ze zich voor hen uitkleedde. Zo zou ze elke dag van haar leven ronddwalen totdat ze in de rust van de oude dag soelaas zou vinden.

Ayyan zag het in gedachten voor zich en wachtte op het leedvermaak. Maar dat kwam niet. Er was alleen een onbekende pijn in zijn hart. Hij had te doen met een vrouw wier gekrenktheid niemand volledig begreep en wier smart nu door de aasgieren werd misbruikt in hun grotere stramien.

Het proces duurde slechts één dag. Na het vertrek van Oparna kwamen postdoctoraalstudenten die hadden meegewerkt aan het Ballonproject zenuwachtig binnen en gingen weer naar buiten zonder de zaak een stap verder te hebben geholpen. De jury liet het schandaal met de koker voor wat het was en besloot de klachten aan te horen van dertien wetenschappers die beweerden dat zij geestelijk waren mishandeld door Acharya. Dit was Nambodri’s meesterzet.

Het bewijs tegen Acharya zou sowieso altijd een beetje mager zijn. En de wraak van een vrouw op wie hij niet volledig kon vertrouwen zou altijd broos blijven. Maar hij had het volste vertrouwen in de wraak van mannen en de ingeboren wreedheid waarmee ze in staat zouden zijn deze aanbeden en arrogante persoon de doodsteek toe te brengen. De oorlog der middelmatigen was, in de wereld volgens Nambodri, een veldslag die op elk kantoor werd uitgevochten. En het was een veldslag die zij uiteindelijk altijd wonnen. Het was het recht van eenvoudige mensen om te overleven in hun kleine hoekjes en hun kleine dingetjes te doen. Maar de genieën stonden dat niet toe. Ze kwamen met hun grootse plannen en hoge eisen en het hoogmoedige onvermogen om valse complimentjes uit te delen. Zelfs op het Instituut voor Fantastische Bezigheden, waar men zogenaamd hoog opkeek tegen absolute genialiteit omdat die alles een zekere glans gaf, broeide dit verzet altijd. Het trad niet op de voorgrond, maar het was er wel degelijk. En wat nog erger was, de oude man had Oparna versierd, op wie iedereen heimelijk een oogje had. Het waren dus niet alleen de vijanden van Acharya die hem verachtten, maar heimelijk ook heel wat van zijn bewonderaars. Dat zat in de aard van de mensen, wist Nambodri.

Snaartheoretici kwamen somber gestemd binnen en vertelden de jury dat ze door Acharya waren vernederd vanwege hun mathematische structuur van het universum, omdat ze nergens waren gekomen met hun Theorie van Alles en vanwege hun misdadige geloof in de oerknal. Radioastronomen klaagden dat Acharya hen tekort had gedaan door hun een wetenschappelijk onderzoek naar buitenaardse wezens te ontzeggen en door hun toestemming te weigeren om seti-congressen bij te wonen, omdat hij elke roepie naar het Ballonproject wilde sluizen. Anderen die geen specifieke klachten hadden, zeiden dat het belachelijk was dat het administratieve hoofd van het Instituut zich zo pretentieus en excentriek gedroeg. Buiten de kamer, in de wandelgangen, in de bibliotheek, in de kantine en op de paden die de glooiende gazons doorkruisten werd fel gediscussieerd over de vraag of Acharya een bedrieger was of niet. De gemeenschap moest kiezen tussen de amusante overtuiging dat hij schuldig was en slaapverwekkend edelmoedig te zijn en te vertrouwen op zijn karakter. Het was het soort dag waarop een man meer behoefte heeft aan welwillendheid dan aan genialiteit. Tegen de avond deed het gerucht met de kracht van een waarheid als een koe de ronde dat Acharya voor de jury was gezwicht en dat hij schuld had bekend. De oorsprong van het nieuws schreef iedereen weer aan een ander toe.

Bij de gesloten poorten van het Instituut vermaakten de bewakers zich kostelijk. Het aantal journalisten groeide. Cameraploegen van televisienetwerken landden en de rij radiowagens op de smalle oprit was al honderd meter lang. Een paar uur tevoren was Arvind Acharya door die poorten naar buiten gekomen en als een zwijgend schip tussen de verslaggevers door gelaveerd. Ze hadden hem nagezeten en vragen gesteld, maar hij had geen woord gezegd. Nu stonden ze te wachten in de hoop dat er iets sensationeels zou worden aangekondigd. De onzichtbare machinaties van Jana Nambodri’s geniale public relations zorgden ervoor dat er een gestage voorraad mineraalwater naar de poort werd gebracht, alsmede flarden informatie via wetenschappers die later zouden worden geciteerd als betrouwbare bronnen en mensen-die-het-weten-kunnen.

De geruchtenstroom buiten de poort werd luider toen ze Basu en Nambodri op hen toe zagen komen lopen. De bewakers openden de poort. De verslaggevers snelden naar binnen en zwermden om het tweetal heen. Basu streek door zijn pasgekamde haar. Nambodri stond daar met een wijze glimlach en knikte naar enkele verslaggevers die hij bij naam kende. Zijn rol voor die avond was die van zwijgende en afkerige functionaris die was gedwongen – geconfronteerd met een schandaal binnen het Instituut – de touwtjes van de macht in handen te nemen. De persvoorlichter kwam erbij staan en hief beide handen op.

‘Vragen kunnen straks worden gesteld,’ schreeuwde hij.

Basu toonde de journalisten zijn handpalmen en vroeg hun te kalmeren. ‘Ik heb een mededeling te doen,’ zei hij en dat maakte dat het kabaal verstomde. ‘Het interne onderzoek is afgerond. Doctor Arvind Acharya heeft bekend dat hij doctor Oparna Goshmaulik opdracht heeft gegeven het onderzoek te falsifiëren in een poging op frauduleuze wijze aan te tonen dat hij levensvormen had ontdekt op 41 kilometer boven de aarde.’

Heel even viel er een precaire stilte die uiteen spatte in een kakofonie van vragen.

‘En, en,’ zei Basu in een poging de aandacht weer op te eisen, ‘tot mijn spijt moet ik u zeggen dat we andere gevallen van onacceptabel gedrag hebben geconstateerd. Hij misbruikte de fondsen van het Instituut om zijn ambitieuze Ballonproject te financieren. Door zijn houding in het algemeen zijn gedurende langere tijd heel wat briljante geesten die hier werken vernederd. Ook is ons ter ore gekomen dat hij de kelder gebruikte voor bezigheden die te beschamend zijn om zelfs maar te onthullen. Het was de directeur van het Instituut voor Theorie en Onderzoek, een instituut van naam en faam, onwaardig om deze ruimte voor zulke doeleinden te gebruiken. In het licht van deze buitengewone omstandigheden is Arvind Acharya tot nader order geschorst. Doctor Jana Nambodri, een van de grondleggers van de radioastronomie in dit land, is bevorderd tot waarnemend directeur.’

In de daaropvolgende dagen zou Acharya in alle toonaarden ontkennen dat hij had toegegeven de koker te hebben besmet, maar zijn ontkenning ging verloren in zijn stilzwijgen over wat Oparna voor hem betekende en of hij de kelder daadwerkelijk als liefdesnestje had gebruikt. De onbedwingbare kracht van de publieke opinie zou onontkoombaar beslissen dat een man die in een kelderlaboratorium een vrouw kon verleiden die bijna half zo oud was als hij, zich waarschijnlijk ook wel schuldig zou hebben gemaakt aan andere infame handelingen. Zelfs zijn machtige vrienden die het ooit een eer vonden voor hem in de bres te springen als hij hen opbelde om hun hulp in te roepen, namen nu afstand van hem. Sommigen weigerden hem te spreken; anderen vonden dat hij (waarschijnlijk tot in alle eeuwigheid) zijn strijd in de rechtszaal moest voeren. Wetenschappelijke organen die hem ooit hadden gesmeekt zijn naam aan de hunne te verbinden, lieten hem, tot hun leedwezen, weten dat samenwerking met hem niet langer noodzakelijk was. Vrienden en bewonderaars schreven hem vanuit alle uithoeken van de wereld om hun vertrouwen in hem te benadrukken, maar zelfs in die brieven zag hij de kracht van oude jongens onder elkaar en niet de overtuiging dat hij onschuldig was.

Na de verklaring bij de poort gingen Nambodri en Basu naar de derde verdieping. Toen ze door de lange gang liepen, werden deuren geopend. Sommige wetenschappers knikten waarderend. Velen keken ontmoedigd voor zich uit. Een oude zonderling van Getallenleer overhandigde Nambodri een envelop en zei dat hij ontslag nam. Maar de stemming had toch iets feestelijks. Terwijl de mannen doorliepen begon een zwerm sprakeloze wetenschappers achter hen aan te lopen. En die zwerm groeide en groeide tot ze voor de deur van de directeur waren aangekomen. Basu opende de deur en stak, in een ritueel dat nooit eerder was vertoond gracieus zijn arm uit om Nambodri te kennen te geven dat hij als eerste naar binnen mocht gaan. Het applaus stoorde Ayyan Mani bij zijn geheime werkje.

Ayyan probeerde de snippers van de brief die Acharya aan Basu had geschreven aan elkaar te lijmen. Hij dacht dat hij daar later nog weleens iets aan zou kunnen hebben. Hij verborg de bijna geheel weer aan elkaar geplakte brief in de la toen de menigte het voorvertrek binnenkwam, net als de pathanen die John Simpson volgden tijdens de bevrijding van de bbc in Kabul. Basu opende de binnendeur en de massa dromde naar binnen. Ayyan volgde hen om getuige te zijn van de zeldzame fysieke uitgelatenheid van de brahmanen. Hij stelde zich in een hoekje op.

Basu stond bij het bureau en zei, te midden van alle gelach en applaus: ‘Geheel de uwe.’

Nambodri ging in de enorme zwarte leren stoel zitten en zei met diepe stem: ‘Er was geen oerknal. Nooit geweest ook.’ En iedereen lachte.

Zijn oog viel op Ayyan, die haastig meelachte als verlate reactie op een grap die hij eigenlijk niet geacht werd te begrijpen. ‘Zou u voor mij willen werken, meneer?’ vroeg Nambodri.

‘Het zal mij een eer zijn, meneer,’ antwoordde Ayyan.

‘Hoe gaat het met je zoon, het genie?’

‘Hij heeft het voortdurend over u, meneer,’ zei Ayyan. ‘Hij vond die affiches in uw kamer geweldig.’

Die ingelijste filmposters zouden spoedig in een optocht in de krachteloze handen van donkere bodes naar elders worden gedragen. Van het kantoor van de onderdirecteur zouden zij het territorium van Ayyan doorkruisen en verdwijnen door de deur waar nu het vergulde naambordje van de oude wereld – met Arvind Acharya erop – was verwijderd. De kale met structuurverf behandelde muren van wat vroeger Acharya’s kantoor was hingen nu vol met afbeeldingen van et, Men in Black, Superman, Mars Attacks en een uitvergroting van een in zichzelf gekeerde Carl Sagan genomen voordat zijn stervensproces begon.

Acharya had alles achtergelaten behalve Oparna’s foto’s, een paar tijdschriften, zijn collectie Topolovs Superman-strips en het brok meteoriet dat hij als presse-papier gebruikte. Nambodri gooide de meeste van zijn spullen weg en veranderde het uiterlijk van de kamer. Hij verplaatste de sneeuwwitte sofa’s tot voor het raam en plaatste het bureau in de hoek die diagonaal op de deur stond. De enige keer dat Ayyan Acharya op zo’n sofa had zien zitten was toen hij een praatje maakte met Adi. Maar het nieuwe bewind werd gevoerd vanaf de sofa’s, waar radioastronomen luidruchtig orerend, tegen de achtergrond van de Arabische Zee, de godganse dag hun toekomst beraamden. Ze hoefden niet meer bij Ayyan in het voorvertrek te wachten tot ze naar binnen mochten en het was niet te vermijden dat ze, elke keer wanneer ze meteen doorliepen naar de kamer van de nieuwe directeur, zijn autoriteit tartten door hem een triomfantelijke blik toe te werpen.

Op een avond in de veranderde wereld kwam professor Jal blootsvoets en bijna rennend door de binnendeur naar binnen stuiven. Hij ging voor het raam staan en zei tegen Nambodri’s vrolijke vergadering: ‘Moeten jullie eens buiten kijken.’ De astronomen liepen naar de plek waar hij al stond en keken. Op de geasfalteerde oprit die zich in de richting van de zee slingerde liep Arvind Acharya. Zijn broek hing gevaarlijk laag op zijn heupen, één mouw van zijn overhemd was opgestroopt en de andere niet. Hij struikelde over een hobbel in de weg en een van zijn badslippers bleef erin steken. Hij draaide hem om met zijn teen en liet zijn voet er weer in glijden. Hij leek zijn voeten een ogenblik nadenkend te bekijken. Toen vervolgde hij traag en moeizaam zijn weg. Tientallen stille gestalten keken toe vanachter andere ramen en vanaf de gazons. Maar Acharya ging zonder iets te zien zijn gang, zijn hoofd enigszins gebogen. Hij opende het houten hek naar het strand en liep langs de zwarte rotsen omlaag. Daar zat hij, lang nadat de gestalten achter de vele ramen een voor een waren verdwenen.

Hij maakte er een gewoonte van elke dag langs te komen. Dan dwaalde hij over de gazons of ging op de rotsen bij de zee zitten. De bewakers wisten niet hoe ze het hem moesten beletten. Hij keek hen aan als een klein kind en dan openden ze zwijgend de poort. ’s Avonds laat openden ze de poort opnieuw om hem eruit te laten. Dan stak hij zonder op of om te kijken de weg over en verdween in het docentenkwartier.

Dit was een gebroken man, zeiden de mensen, die in ongenade was gevallen en daaronder gebukt ging, maar in werkelijkheid verkeerde Acharya in een verwarrende staat waarin hij helemaal niets voelde. Zijn ogen keken altijd star voor zich uit, maar nergens naar. Zij waren zelfs niet meer in staat om herinneringen te zien. Lavanya probeerde hem te troosten, maar ze wist niet hoe ze een man moest benaderen die op de verre kusten van een zombiebestaan verkeerde. Ze stond zichzelf de milde wreedheid toe om niet al te hard te pogen hem weer voor zich op te eisen, want zijn ongenade demonstreerde haar eigen vernedering door een jongere vrouw. Bovendien had zijn schorsing afbreuk gedaan aan haar prestige onder de dames van het kwartier. Er zou zelfs helemaal niets van haar gezag zijn overgebleven als ze niet haar schoonheid en haar ongebruikelijke lengte had gehad. Maar ze mocht zich ook verheugen in de sympathie van de echtgenotes omdat zij, naar hun vaste overtuiging dat zij allemaal slachtoffers waren van mannen, een speciaal plekje in hun hart hadden voor een echt slachtoffer. Mevrouw Nambodri die nu het charmante ongemak meedroeg door de bodes en de bewakers te worden aangesproken met mevrouw de directeur, was de vorige week bij Lavanya langsgegaan als een staatsvrouw op staatsbezoek. En ze hadden gesproken over de verschillen tussen de Vietnamese en de Thaise Boeddhabeelden.

Lavanya was ervan overtuigd dat haar man zich spoedig zou bevrijden van de trance van zijn nieuwe abnormaliteit en zou terugkeren naar de oude. Ze maakte zich meer zorgen om haar dochter. Shruti weigerde nog met haar vader te praten. Ze had hem een maand tevoren opgebeld om te zeggen dat hij zich niet moest laten kisten, maar toen ze op een website over zijn buitenechtelijke verhouding las, vroeg ze eerst aan haar moeder of het waar was, en weigerde vervolgens nog een woord met hem te wisselen.

Shruti’s woede raakte hem niet. Hij was iedereen dankbaar die tegen hem zweeg. Maar elke dag probeerde hij te begrijpen wat hem was overkomen. In die verwarde toestand dwaalde hij door het Instituut. Oude vrienden glimlachten naar hem. Dan keek hij ze met nietszeggende ogen aan en knikte. Jonge postdoctorale studenten scholden hem uit. Ook naar hen knikte hij. Soms bleef hij op een van de paden stilstaan om naar zijn voeten te staren.

Maar op een maandag veranderde dat opeens allemaal, zonder aanwijsbare reden.

Hij zat onder een eenzame palmboom in de achtertuin van het Instituut toen hem iets inviel wat hem zo gelukkig maakte dat hij het gevoel had dat zijn leven en de vele daarmee verbonden herinneringen bij hem terugkeerden. Hij was voor korte tijd van zichzelf vervreemd geweest, maar nu was hij weer de oude. Hij stond op en liep met kwieke pas naar huis.

Acharya betrad zijn woning. Lavanya lag op de bank te slapen met Digging to America op haar schoot. Hij ging naast haar staan en keek naar haar vermoeide gezicht. Haar oogleden trilden en haar ogen gingen open. Ze was verbaasd toen ze hem daar zo zag staan.

‘Ik moet met je praten,’ zei hij.

‘Praat dan,’ zei ze, terwijl ze rechtop ging zitten. Ze was opgelucht dat hij eindelijk weer zijn mond opendeed.

‘Lavanya,’ zei hij, ‘misschien weet je dit niet, maar ik heb elke dag van mijn leven aan jou gedacht en mijn leven was heel goed dankzij jou. Vind je dat dat ergens op slaat? Kun je daar iets mee? Wat ik zojuist zei, betekent dat wat voor jou?’

Ze keek bezorgd. ‘Gaat het goed met je, Arvind?’ vroeg ze.

‘Ik moet je ook iets bekennen,’ zei hij. ‘Tijdens een seminar kosmische geschiedenis heb ik gezegd: “Dames en heren, ik ben er ten diepste van overtuigd dat álle leven op aarde oorspronkelijk van buiten de aarde komt, en niet alleen mijn vrouw.”’

Lavanya schaterde het uit. ‘Dat geeft niet,’ zei ze en ze stond op. Ze probeerde te begrijpen wat er met hem kon zijn gebeurd, maar ze was te zeer opgevrolijkt om het raadsel op te kunnen lossen. ‘Ga zitten, ik haal een kopje koffie voor je,’ zei ze.

Acharya liep naar het balkon. Hij keek naar de betonnen oprit, negen verdiepingen lager en berekende dat het niet meer dan twee seconden zou duren om op de oprit te pletter te vallen. Hij inspecteerde de houten reling en hoopte dat die zijn gewicht zou kunnen dragen. Hij wilde hem niet kapotmaken. Dat zou geen pas geven. De uitstekende struiken stonden te ver naar achteren om een beletsel te vormen. Twee overhemden hingen aan de waslijn en maakten nu al een ontheemde indruk. Hij ging op de reling zitten en ging er vervolgens langzaam op staan. Met zijn armen in de lucht behield hij zijn evenwicht. Hij voelde zich een beetje belachelijk en het trof hem hoe onesthetisch het plegen van zelfmoord eigenlijk was.

Toen hij klaar stond om te springen was het onvermijdelijk dat zijn hele leven nog eens door zijn hoofd schoot. ‘Het was gemakkelijk,’ vatte hij het samen. Hij vroeg zich af waarom hij niets van de intensiteit van de dood voelde, de laatste pijn van het absolute einde aan de herinneringen en de onverwoestbare vrede van de verlossing. In plaats daarvan kwamen er te veel gedachten in zijn hoofd op die hem herinnerden aan de oude vertwijfeling waarmee hij elk ogenblik beleefde. Hij dacht aan het frustrerende probleem van de zwaartekracht op het moment van zijn dood, terwijl hij negen verdiepingen boven de grond op de balkonreling stond. Het zat hem ook dwars dat hij ten behoeve van de mensheid nooit een antwoord had weten te vinden op de vraag – wat is zwaartekracht nu eigenlijk? Het was beschamend dat de mens niet wist wat zwaartekracht in wezen was. Wat een armoede. En hij voelde een vlammende wrok jegens theoretische fysici die beweerden dat gravitatie was opgebouwd uit gravitaties. Wat een onzin. Hij wilde begrijpen waarom er zoiets als leven bestond, wat de wezenlijke aard van de tijd was, en hij wilde de schitterende absurditeit van de oneindigheid doorgronden, die het enige echte bewijs was dat de mens ter beschikking stond om aan te tonen dat wiskunde in feite slap geluk was. Er was zoveel te doen, dacht hij, aan weerszijden van de houten reling. Toen voelde hij een ondefinieerbare angst opkomen. Hij wist dat het niet de triviale angst voor het vallen was. Maar het was de herinnering aan de valse vriendinnen van Lavanya, en hoe hun gezichten na de dood van hun echtgenoten waren beginnen te stralen. Hij vroeg zich af of Lavanya ook geluk zou vinden in de opluchting van het weduwschap, waarin ze verkoos hem meer lief te hebben als een verheven herinnering in een fotolijstje dan als een reusachtige levende sukkel. Hij voelde een intense verbittering die alleen een echtgenoot kan voelen jegens zijn vrouw. En op het moment van opperste jaloezie wilde hij haar het genot dat ze ten koste van hem zou kunnen ervaren ontzeggen. Hij gleed uit op de reling maar wist op tijd zijn evenwicht te herstellen.

Onder de eenzame palmboom waar hij zichzelf de eenvoud van de dood had voorgeschoteld, was hij ervan overtuigd dat dit een voor de hand liggende beslissing was. Zijn brein was dood, zijn geest was dood en vanuit een andere wereld drong men erop aan dat het lichaam er ook maar aan moest. Maar nu begreep hij wat hem sinds de dag van de rechtszitting was overkomen. Hij begreep waarom hij niets meer voelde nadat ze zijn naam hadden bijgeschreven op de korte zwarte lijst met wetenschappers die zich aan fraude schuldig hadden gemaakt. De waarheid was, zoals altijd, eenvoudiger dan hij had gedacht. Wat zij hadden gedood was niet zijn brein, of zijn geest, of andere dingen die misschien helemaal niet bestonden. Wat zij om zeep hadden geholpen was zijn status. De grote Arvind Acharya, de kandidaat voor de Nobelprijs die nooit de Nobelprijs had gewonnen. De oude vijand van de oerknal. De eenzame ontdekker van buitenaards leven. Het wezen dat was afgemaakt. En de verwarrende verdoving van de dood in hem was in feite het paradijs van opluchting. Zijn hele leven had hij geprobeerd de kwellingen van die ene paranormale ervaring uit zijn jeugd te verbloemen. Hij had ze verstopt achter de mannelijke grandeur van de wetenschap. Zijn hersenafwijking die anderen genialiteit noemden had het hem gemakkelijk gemaakt om het mathematische najagen van de waarheid te begrijpen en het had hem, toen hij nog heel jong was, al snel gehuld in een onontkoombare glorie. Hij zat gevangen in een roem die hij vreesde te verliezen als hij zou proberen uit te leggen dat iedere zelfstandige handeling in de wereld voorbeschikt was, of als hij probeerde een onderzoek in te stellen naar het doel van het leven. Nu hij van zijn reputatie was verlost was hij vrij. Nu kon hij de profeet worden van een nieuwe vorm van wetenschap die niet poogde het universum te verklaren door middel van deeltjes en krachten, maar als het grote spel van het leven.

Het besluit van een vrouw op de markt om een kool te kopen in plaats van een aubergine, het besluit van een man om op een kruispunt links af te slaan in plaats van rechts af: stel nu eens dat al die gebeurtenissen even voorbeschikt waren als de geboorte van een ster en zijn onvermijdelijke dood? Als het fladderen van een vlinder of de trilling van een bloem in de bries eeuwigheden geleden was voorbeschikt, dan zou hij nu een manier vinden om dat te begrijpen. Daar kon niemand iets op tegen hebben. Want iedere man geeft anderen het recht hem te overtreffen, en Arvind Acharya besloot dat voorrecht de wereld te ontnemen.

Hij liep de gang in en klopte zijn broek af. Hij ging met zijn handen onder zijn hoofd aan de eettafel zitten. Lavanya kwam binnen met een dienblad. Ze keek hem doordringend aan. ‘Gaat het goed met je, Arvind?’ vroeg ze.

Hij gaf geen antwoord. Hij nipte van zijn koffie en keek om zich heen alsof hij zijn huis voor het eerst zag.

Op dat moment moest ze terugdenken aan haar moeder die een dag voor de bruiloft had voorspeld dat hij ooit nog eens knettergek zou worden.

‘Maar hij lijkt zo gelukkig,’ had ze tegen haar moeder gezegd.

Haar moeder was opgehouden met het poetsen van de kopergravure en had gezegd: ‘Mijn kind, het zijn niet alleen de bedroefden die gek worden, het overkomt ook de gelukkigen.’

Acharya zette het kopje op tafel en stond op. Hij hees zijn broek op en liep het huis uit. Hij begon de dingen te zien op een manier zoals hij ze nog nooit eerder had gezien. De gang die naar de lift leidde was grijs en de steentjes waren in concentrische cirkels gerangschikt. De liftbediende was donker en verdwaasd en hij had een moedervlek op de rand van zijn lip en nog eentje op de rand van zijn neus en uit allebei stak een pluk haar. Dat deed hem terugdenken aan een hypothese van Lavanya vele jaren geleden, die inhield dat de remedie tegen kaalheid zou kunnen liggen in de raadselen rond melanine, omdat de langste haren op de ledematen en het gezicht altijd uit moedervlekken groeiden. Het kleine meisje dat hem misschien wel op de oprit te pletter zou hebben zien vallen als hij niet op tijd had geprobeerd inzicht in zichzelf te krijgen, droeg een jurk met een fractaal motiefje. En ze zag er zo mooi uit dat hij hoopte dat ze het woord ‘fractaal’ zelfs nooit van haar leven zou horen. Er stonden vier bewakers bij de poort van het Instituut en ze droegen asgrauwe overhemden en zwarte broeken en zwarte petten met twee evenwijdige rode strepen erop. Hij keek naar de plek waar het pad zich splitste en naar het vierkante gazon en het l-vormige hoofdgebouw en de mensen die daar in en uit liepen. Hij had het gevoel dat zijn gezichtsvermogen was verbeterd. Net zoals die avond op Marine Drive waar hij ooit naartoe was gegaan om aan Oparna’s liefde te ontsnappen. De grijze nevel van regen was verdwenen en een vreemde gloed had de stad verlicht.

Hij ging op de zwarte rotsen zitten en vertelde de zee zijn gedachten over het universum. Op enige afstand bevond zich een groepje doctoraalstudenten. Ze keken argwanend in zijn richting. Het was hier traditie om te accepteren dat mannen af en toe in zichzelf spraken. Maar Acharya had nooit bekendgestaan als iemand die zijn eigen demonen toespreekt. Ze keken een poosje naar hem, vervolgden toen hun geanimeerde gesprek over supersymmetrie en wierpen nog af en toe een blik op hem.

De wind voerde fragmenten van hun gesprek aan. Hij luisterde, zijn hoofd schuin. Toen ging hij naar hen toe en bleef met zijn handen diep in zijn zakken stilstaan. Ze keken hem zenuwachtig aan. Een jongen probeerde de anderen aan te steken met een minachtende glimlach.

‘Kijk me niet zo aan, jongen,’ zei Acharya tegen hem. ‘Toen ik zo oud was als jij was ik zo slim dat jij, als je mijn kont wilde kussen, eerst een toelatingsexamen moest doen.’

Dat maakte de andere jongens aan het lachen. Acharya lachte ook. En hij vertelde hun wat hij vond van supersymmetrie. Ze luisterden, als aan de grond genageld. Ze stelden hem vragen en hij antwoordde met diepere vragen en er ontwikkelde zich een opgewonden geanimeerd gesprek. Er kwamen steeds meer mensen bij staan.

Hij ging elke dag terug. Als een dolende minstreel. Bij de zeerotsen, op de paden en in de glooiende achtertuin zwermden studenten en wetenschappers om hem heen en luisterden naar de verhalen over zijn leven, over de dag dat hij de paus ontmoette en dat hij voor eeuwig uit het Vaticaan was verbannen omdat hij in het oor van de paus iets ongepasts had gefluisterd en over de hilarische malligheden en het persoonlijke chauvinisme van grote geesten en dat zij geloofden dat echtgenotes samenzweerden en over de driftbuien van Fred Hoyle, de ontmoetingen met Hawking die een bekwame man was, de op handen zijnde ontluistering die de Grote deeltjesversneller zou veroorzaken en de sombere vooruitzichten voor theoretische fysici. De zwerm om hem heen zwol met de dag aan en hun gesprekken in de openlucht werden plotseling een soort hype.

Het was iets wat Jana Nambodri iedere avond vanuit zijn nieuwe raam kon gadeslaan. En vanavond, toen hij de wederopstanding bezag met een gezicht dat altijd een masker was, hield hij zijn mobieltje tegen zijn oor en vroeg wanneer het officiële ontslag van Acharya kon worden geëffectueerd. Hij legde de telefoon neer en raakte zo ver in zichzelf verdiept dat zijn gemuteerde oren, die zelfs de stemmen van gedachten konden opvangen, de deur niet open hoorden gaan.

Ayyan Mani was blij en opgelucht dat hij de man eindelijk even alleen trof. Al dagen wachtte hij op een gunstig moment als dit, maar Nambodri werd altijd omringd door zijn kleine kring van verlichte radioastronomen.

‘Meneer,’ zei Ayyan, genietend van de schrikreactie van zijn nieuwe baas. ‘Ik zou u graag even willen spreken, meneer.’

Nambodri knikte zonder zich om te draaien.

‘Die dag dat Oparna Goshmaulik hier is geweest, meneer.’

‘Welke dag?’ vroeg Nambodri, en keek Ayyan nu wel aan.

‘Die dag dat iedereen begon te praten over wat doctor Acharya had gedaan. Toen is ze hier geweest en heeft verteld waarom ze de koker heeft gecontamineerd. De deur was niet goed dicht, meneer. Dus heb ik alles kunnen horen.’

‘Waarom was de deur niet dicht?’

Haar haarspeld was op de grond gevallen toen ze naar binnen ging en daarachter was de deur blijven steken, meneer. Dat wist ze niet.’

‘Heeft ze de koker uit eigen vrije wil gecontamineerd? Heeft Arvind haar niet gevraagd dat te doen?’

‘Nee, meneer.’

‘Zei ze dat?’ vroeg Nambodri terwijl hij op de sofa ging zitten.

‘Ja, meneer.’

‘En jij hebt dat gehoord?’

‘Ja, meneer.’

‘Waarom heeft ze de koker gecontamineerd?’

‘Liefdesperikelen, meneer.’

‘Waarom vertel je me dit, Ayyan?’ vroeg Nambodri, terwijl hij een krant van het salontafeltje pakte en achteloos de bladzijden omsloeg. Ayyan beschouwde dat als een bewuste handeling om de indruk te wekken dat het weinig om het lijf had. Hij kende de trucs van de brahmanen. Management noemden ze dat.

‘Ik vertel u dit omdat ik vind dat u het moet weten, meneer. Wat ik probeer te zeggen, meneer, is dat ik, zelfs als ik door de onderzoekscommissie aan de tand zou worden gevoeld, niet zou hebben verteld wat ik had gehoord. Ik dacht dat het in het belang van alle betrokkenen zou zijn als die man de laan uit werd gestuurd. Ik wilde dat u hier in deze kamer kwam te zitten, meneer.’

Nambodri wees op de sofa tegenover hem en Ayyan ging met een merkwaardig beschaamd gevoel zitten. Nambodri smeet de krant terzijde en vroeg met een wezenloze blik in zijn ogen: ‘Wat verlang je van mij, Ayyan?’

‘Niets, meneer.’

Nambodri sloeg zijn ogen neer. ‘Ik ben bijzonder getroffen door je gebaar,’ zei hij. ‘De getuigenverklaring van een privésecretaris zou voor de onderzoekscommissie geen enkel gewicht in de schaal hebben gelegd. Wij waren uitsluitend geïnteresseerd in de verklaringen van wetenschappers. Maar evengoed ben ik er zeer door getroffen.’

‘Zal ik een kopje koffie voor u halen, meneer?’ vroeg Ayyan op opgeruimde toon, terwijl hij opstond. Nambodri schudde zijn hoofd. Ayyan liep naar de deur. ‘Doctor Acharya was een goed mens, meneer,’ zei hij vanuit de deuropening, ‘maar soms was hij heel onbehouwen.’ Hij liep terug de kamer in en zei: ‘Ik zal u een voorbeeld geven. Mijn zoon is dol op het Instituut. Er gaat geen dag voorbij of hij heeft het erover. Hij wil het toelatingsexamen doen, meneer. Hij is pas elf maar hij zegt dat hij de toets met goed gevolg kan afleggen. Hij is gek, mijn zoon. Ik heb doctor Acharya gevraagd of Adi de toets zou mogen doen. Hij zei dat ik op moest donderen. Hij zei dat het toelatingsexamen geen spelletje is. Dat vond ik heel onbillijk.’

‘Wil jouw zoon het toelatingsexamen doen?’

‘Jawel, meneer. De mensen noemen hem een genie, maar ik weet dat hij geen enkele kans maakt.’

‘Hij maakt geen kans,’ zei Nambodri.

‘Ik weet het, meneer. Maar meneer, denkt u dat u de jongen het examen zou laten afleggen?’

Nambodri keek zijn secretaris aan met een mengeling van sluwheid en nieuw ontzag. ‘Ayyan, hoeveel mensen zijn hiervan op de hoogte?’ vroeg hij.

‘Waarvan, meneer?’

‘Van wat Oparna tegen Arvind had gezegd.’

‘Niemand, meneer.’

‘Weet je dat zeker?’

‘Niemand. Behalve ik, meneer.’

Het nieuws van Adi’s sollicitatie bij het Instituut voor Theorie en Onderzoek werd breed uitgemeten in de Engelstalige kranten met een foto van een blije Jana Nambodri die het inschrijfformulier van de jongen aanpakt. Twee televisiezenders interviewden hem in de kamer van de directeur.

‘Hij is een genie, dus dacht ik, waarom zou ik hem geen kans geven?’ verklaarde Nambodri.

‘Ik haal het wel,’ zei Adi.

Het was een passend einde van een geweldig spel. Maar drie dagen later vertelden de Marathi-kranten het verhaal met de foto erbij van een man wiens komst Ayyan Mani danig van zijn stuk bracht. Hij vreesde dat het spel nu toch te ver was gegaan.

DEEL ZES

balloon.tif

Een laatste stunt