.

Op de grote open plek die was omgeven door verre hoog oprijzende gebouwen, zaten de mensen in kleine verspreide groepjes bij elkaar. Onder de sterrenloze hemel schreeuwden en renden kinderen. Een jongen van een jaar of tien stond stil in een hoekje. Zijn haar was ingevet en strak achterovergekamd. Hij droeg een t-shirt met Einstein erop, die joviaal zijn tong uitsteekt. De jongen had stralende zwarte ogen: Oja’s ogen. In zijn linkeroor droeg hij een gehoorapparaat. Het witte draadje ervan verdween onder zijn t-shirt.

Voor dat geren leek hij weinig belangstelling te hebben, maar hij keek zeer belangstellend naar alles wat er om hem heen gebeurde. Na een poosje kwamen de kinderen, niet ver van hem vandaan, bij elkaar. Ze hijgden vrolijk en een paar van hen stelden, omdat ze allemaal bekaf waren, voor om vader en moedertje te spelen. In hun ogen was dat een ontspannend spel.

Zonder veel gekrakeel vormden ze paren. Een meisje dat over was gebleven werd snel aan de stille jongen gekoppeld. Ze keek hem laatdunkend aan, want zij was een meisje en hij was maar een jongen. Hoewel hij niet om aanwijzingen had gevraagd, legde zij hem toch maar uit wat de bedoeling was. ‘Het is heel eenvoudig,’ zei ze, bij wijze van aansporing. Ze moesten zich net zo gedragen als hun ouders. Alle andere paartjes trokken zich terug in de talrijke uithoeken van het veld waar zich denkbeeldige markten en theaters bevonden. De jongen keek het meisje een paar seconden aan en vroeg zich af wat ze moesten doen dat zijn ouders ook deden. Toen kwam er een idee op in zijn merkwaardig grote hoofd.

Hij legde het meisje voorzichtig op de grond en spreidde haar benen. Ze leek in verwarring gebracht, maar probeerde erachter te komen wat hij probeerde te doen. Hij ging boven op haar liggen en bewoog zijn heupen stuntelig op en neer. De jonge moeders die tot dan toe loom als wilde dieren op een weide met tussenpozen naar hun kinderen hadden gekeken, kwamen in actie. Ze slaakten onthutste kreten en renden op de jongen af om hem van zijn tijdelijke echtgenote te scheiden. De jongen keerde met een gekwetste uitdrukking op zijn gezicht terug naar zijn hoekje. Het meisje liep weg van de volwassenen die tussenbeide waren gekomen. Nu ze begreep waar hij mee bezig was, ging ze door met het spel door te doen alsof ze, met een verveelde uitdrukking op haar gezicht, haar haar bijeenbond. Toen legde ze zich te slapen op de geasfalteerde grond.

Omdat alle stelletjes bezig waren en zijn eigen partner lag te slapen, ging Adi naar huis. Oja liet hem binnen. De jongen wandelde nadenkend en bedaard het huis in en trok deel M – P van de Encyclopaedia Britannica van de onderste plank van het televisiemeubel.

‘Dat vergat ik je nog te vertellen,’ zei Oja tegen haar man, ‘zijn lerares heeft weer een klacht in zijn werkboek geschreven. Je moet morgen bij het hoofd van de school op het matje komen.’

‘Wat heeft hij nu weer uitgespookt?’ vroeg Ayyan met een trotse glimlach. Adi keek op naar zijn vader en knipoogde schalks.

‘Jij bent degene die hem aanmoedigt,’ zei Oja. ‘Ze sturen hem nog eens van school als het zo doorgaat.’

Ze liep naar Adi toe en draaide zachtjes zijn oor om. ‘Hij heeft weer zo’n vraag gesteld in de klas,’ zei ze.

‘Wat voor vraag?’ vroeg Ayyan, nu grinnikend.

‘Dat weet ik niet. Als je het me nu vertelde, zou ik het zelfs nog niet weten. Die jongen is niet goed wijs.’

‘Wat heb je gedaan, Adi?’

‘De lerares exacte vakken legde uit dat als je iets omhoog gooit het altijd weer omlaag moet komen. Dat soort simpele dingen. Dus heb ik haar gevraagd of de door de zwaartekracht veroorzaakte versnelling van willekeurig welke planeet waar ook in het universum kan zorgen dat een voorwerp zich sneller verplaatst dan het licht.’

Oja leek overstuur. ‘En hij zat een van jouw boeken te lezen in de klas,’ zei ze op beschuldigende toon. ‘Ik weet niet hoe hij dat heeft meegesmokkeld.’

Ayyan keek zijn zoon met een samenzweerderige grimas op zijn gezicht aan en vroeg welk boek het was.

Het heelal van Hawking,’ zei Adi. ‘Ik vind er niks aan.’

Oja keek naar haar zoon met een mengeling van angst en opwinding. Ayyan was dol op die blik op het gezicht van zijn vrouw, haar plotselinge ontwaken uit de sombere aanvaarding van een leven in de huurkazerne.

‘Hij is pas tien,’ zei ze. ‘Hoe kan hij die dingen begrijpen?’

Vorige maand had Adi, midden onder de les, aan de lerares exacte vakken iets gevraagd over rekenkundige progressie. Een paar weken eerder was het weer wat anders. Oja hoorde die verhalen van zijn docenten, die meestal in een soort gelukzalig delirium verkeerden als ze zich bij haar beklaagden.

Die nacht lag Adi, zoals altijd naast de koelkast te slapen en zijn vader lag naast hem, de met glaskralen armbanden gesierde hand van zijn vrouw in de zijne. Ayyan vroeg zich af of hij een houten vliering moest bouwen. Hij wendde zich om naar zijn zoon, maar die was diep in slaap. Na een paar minuten draaide de jongen zich in zijn slaap om en verstopte zijn gezicht achter de koelkast. Dat was een hoopgevende ontwikkeling.

Tussen de verroeste tralies van het keukenraam door viel een bleek licht naar binnen en in de blauwe gloed kon Ayyan Oja onderscheiden. Haar open handpalm met de duidelijke lotslijnen, rustte losjes op haar voorhoofd. Haar rode nachtpon was veel minder opwindend dan de sari’s die ze na hun bruiloft droeg. In die tijd droeg ze altijd een sari, omdat haar moeder had gezegd dat ze de schijn van progressiviteit moest vermijden. Oja lag met haar benen gebogen en haar knieën bij elkaar. Haar zilveren enkelbanden lagen stil. Ayyan streek met zijn hand over haar middel. Zonder verwarring of verweer deed ze haar ogen open. Ze hief haar hoofd op om te zien of Adi nog sliep. Het paar kwam vaardig in actie. Ze konden elkaar omhelzen en zelfs een beetje ravotten en rollebollen zonder geluid te maken.

Ze vormden een soort twee-eenheid, met Ayyans onderbroek op zijn knieën, Oja’s nachtpon omhoog gesjord en haar benen gespreid, toen ze, terwijl ze moest gapen, besloot nog even te kijken hoe het met Adi was. Hij zat rechtop, met zijn rug tegen de muur.

‘Dat mocht ik gisteren niet doen,’ zei hij.

De volgende ochtend, toen Adi zich waste in het glazen hokje, zei Ayyan, met neergeslagen ogen en een brommerige stem: ‘Ik heb iets te zeggen.’ Oja keek eerst naar hem en vervolgens naar de melk die kookte. ‘In het belang van onze zoon,’ zei hij, ‘moeten we ophouden aan onze eigen verlangens gehoor te geven.’

Een uur later, toen hij Adi naar school bracht, dacht Ayyan aan het gemak waarmee Oja met zijn besluit had ingestemd. Ze had geknikt, terwijl ze met één oog de melk in de gaten hield. Het was een beeld dat hem bijbleef totdat hij een achterafstraatje in Worli bereikte en de grote zwarte poorten van de St. Andrew School naderde. Het verval van de man, zei hij tot zichzelf, wordt hem het eerst door zijn vrouw kenbaar gemaakt.

Oja’s gezicht was, als ze moeizaam de liefde bedreven, een koud gezicht waartoe zelfs pijn niet meer leek door te dringen. Vroeger kreunde ze en stokte haar ademhaling en deed ze quasipreuts. Als hij tegenwoordig met haar vree, keek ze alsof ze op de bus stond te wachten. Toen hij die blik voor het eerst bij haar zag, gebruikte hij die als een hulpmiddel in een privéspelletje dat tot doel had haar een reactie te ontlokken – een kreetje, een zucht, een kreun, onverschillig wat. Toen veranderde het spel in een script waarin hij zich voorstelde dat hij een machtige theeplanter was die zich vergreep aan een ondergeschikte die bij hem was gekomen om hem om een lening te vragen. Maar de wezenloze blik van zijn vrouw bleef hem achtervolgen. Dus maakte hij een einde aan al zijn privéspelletjes en aanvaardde hij haar emotieloze liefde op dezelfde manier als hij haar onveranderlijke kopjes thee aanvaardde.

Maar haar uitdrukkingsloze gezicht joeg hem soms angst aan. Het herinnerde hem eraan dat de vrouw van wie hij zoveel hield door zijn schuld tot een saai leven was veroordeeld. Er was een tijd geweest dat hij geloofde haar te kunnen verlossen van de bdd en al het andere, dat louter liefde voldoende was om hem bovenmenselijke krachten te geven en hen naar een beter leven te voeren. Maar dat gebeurde niet en het zou waarschijnlijk wel nooit gebeuren.

Opeens voelde hij de onbedwingbare neiging om in elkaar te zakken en te gaan slapen, zoals de eeuwige dronkaards van de chawls. Hij had zin om naar een ver oord te vluchten waar hij vrijgezel zou zijn, waar hij niets van de mensen zou verwachten en de mensen niets van hem zouden verwachten. Hij zou zich voeden met de vruchten van een boom en onder de blote hemel overnachten, in slaap gezongen door het geruis van de golven en de winden uit verre landen. In gedachten zag hij zichzelf op een reusachtig reclamebord, met zijn rug naar de wereld, terwijl hij over een lange slingerweg naar een eindeloze zee toe liep, en van de horizon rezen uit zee de lichtgevende woorden op – Vrij Man®.

Maar hij wist dat de vrijheid van een vrijgezel de vrijheid van een straathond was. Op zulke dagen, als hij het gevoel had dat het gezinsleven hem verstikte, dacht hij terug aan de avond dat Oja voor het eerst als een doodsbang bruidje zijn woning was binnengekomen. Ze was zo mooi en haar angst was zo opwindend. Maar die eerste nacht, toen hij naast haar zat op de echtelijke matras die door buren en vrienden was bestrooid met bruidsrozen, merkte hij dat zijn kersverse echtgenote met een Topaz-mes in haar armen en benen had gekerfd. Ze had het heel zorgvuldig en methodisch gedaan, zodat haar aderen niet beschadigd waren. Ze wilde een voorwendsel om met rust te worden gelaten. Het was haar manier om zich ertegen te behoeden door een vreemde te worden uitgekleed.

‘Ik was bang’, was het eerste wat ze ooit tegen hem zei.

‘Waarvoor?’ had hij gevraagd. En haar angst leek nog groter.

Ayyan had gelezen dat een vrouw er klaar voor moest zijn, wat dat ook mocht betekenen. Dus besloot hij te wachten. Ergens in de tweede maand van hun huwelijk werd Oja’s nicht er door haar moeder op uitgestuurd onder het mom van een beleefdheidsbezoekje om te zien of alles in orde was. Onder het karnen van melk spraken de meisjes over intieme kwesties.

‘Heeft hij het nog niet gedaan?’ riep de nicht uit. ‘Dan is er beslist iets mis met hem.’ Ze sprak over het donkere ding, ‘dat er aangevreten uitziet’, en dat haar op de huwelijksnacht al had gespietst nog voordat ze haar man zijn melk kon geven.

‘Het was groot en het deed pijn,’ had de nicht fluisterend gezegd. ‘Ik heb twee dagen als een spin rondgelopen.’

Ayyan eiste spoedig daarna, op een zondagmiddag zijn recht op, toen Oja op de stenen vloer uien zat te snijden. Toen het voorbij was, keek Oja, terwijl er een traan van de uien over haar wang biggelde naar het plafond en vroeg enigszins teleurgesteld: ‘Is dat alles?’ Toen tilde ze onverwachts allebei haar benen op en drukte haar knieën tegen haar neus in een gymnastiekoefening. Het eerste jaar van hun huwelijk ging op aan eindeloos gebabbel over dingen die ze zich niet meer herinnerden, en aan ogenblikken van eenzaamheid die soms de mistroostigheid van de ballingschap en andere keren de zoete eenzaamheid van het samenzijn ademden. En aan de zeldzame keren dat ze de liefde met elkaar bedreven, waarbij Oja in een mild belangstellende blik volhardde. En aan Ayyans voortdurende besef dat ze in hun huis langer deden met een doosje condooms dan met een pot tafelzuur.

In die tijd had hij een nachtmerrie die hij Oja nooit zou vertellen. Hij droomde dat hij werd ontboden door God, die er precies zo uitzag als Albert Einstein, maar dan in een zee van licht. God vroeg aan hem: ‘Waarom ben je getrouwd?’

Ayyan antwoordde ernstig: ‘Om op elk moment van de dag en de nacht seks te kunnen hebben.’

God keek hem een ogenblik nadenkend aan en zijn gezicht plooide zich tot een glimlach. De glimlach werd een lach en die lach schalde en weergalmde. Ook mannen en vrouwen op straat keken naar Ayyan en lachten onbedaarlijk. Mensen die aan de portieren van een stoptrein hingen gooiden hun hoofden in hun nek en schaterden het uit. De bestuurder zette de trein stil om te lachen. Visverkopers op de markt sloegen hun handen voor hun mond en lachten. Zelfs het ingelijste portret van Jawaharlal Nehru hield zijn buik vast en lachte, totdat de roos uit zijn knoopsgat viel. Toen zag Ayyan het gezicht van zijn beeldschone vrouw op een reusachtig reclamebord, zo beschaamd en bevallig geschrokken van dit alles. Die geestverschijning wekte hem, want hij kon het niet verdragen haar zo te zien.

Toen hij besefte dat het slechts een droom was, keerde hij zich naar haar slapende figuurtje toe en sloeg zijn armen om haar heen. Hoewel haar ogen gesloten waren, aanvaardde ze de omhelzing gretig alsof ook zij in haar dromen op dezelfde scène was gestuit.