.

Arvind Acharya hield van het sombere gebrom van de airconditioner. Het deed hem denken aan het zachte gegons dat naar men ooit had vermoed het geluid van het vroege universum was geweest. Hij luisterde aandachtig naar het gegons en las het zoveelste rapport over de rode regens van Kerala. Ayyan Mani kwam binnen met een stapeltje faxberichten.

‘Doctor Nambodri is er,’ zei hij, terwijl hij de papieren op het bureau legde. Hij sprak altijd in Tamil tegen de directeur, omdat hij wist dat hem dat ergerde. Het duidde op een intieme band in hun gemeenschappelijke verleden, hoewel hun een heel ander lot beschoren was geweest. Vooral Ayyans dialect was Acharya bijna altijd een doorn in het oog. Het herinnerde hem aan die erbarmelijke dagloners en hun droevige ogen die hem in zijn jeugd achtervolgden als hij de wereld aan zich voorbij zag trekken vanaf de achterbank van een zwarte Morris Oxford.

Acharya legde de stukken over de rode regen op tafel en plaatste daarbovenop een grillig gevormd brok zwarte steen. ‘Laat hem maar binnenkomen,’ zei hij. Hij leunde achterover en wachtte op het simpele duel dat hij zou winnen. Jana Nambodri kwam vrolijker binnen dan de omstandigheden rechtvaardigden.

‘Je komt vanavond toch bij ons eten?’ vroeg hij, terwijl hij tegenover Acharya aan het bureau plaatsnam.

‘Natuurlijk, en jij serveert ditmaal vis,’ zei Acharya.

‘Arvind, probeer het te begrijpen. Wij zijn getrouwd met hopeloze vegetariërs.’

‘Bij mij thuis krijg ik vis.’

‘Oké, ik zal mijn best doen,’ zei Nambodri en toen, zo achteloos mogelijk, ‘de Seti-conferentie, Arvind. Weet je nog? Jal is uitgenodigd voor de Seti-conferentie in Paraguay.’

‘Ach ja, de Speurtocht naar Buitenaards Leven in Paraguay,’ zei Acharya, zacht gniffelend. ‘Jana,’ zei hij, opeens weer ernstig, ‘zijn er bewijzen dat Paraguay echt bestaat?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ken jij iemand uit Paraguay?’

‘Nee.’

‘Niemand kent iemand uit Paraguay.’

‘Maar op de een of andere manier geloof ik toch dat Paraguay echt bestaat,’ zei Nambodri.

‘Ik neem aan dat ze zijn reis niet sponsoren? Dat wij moeten dokken?’

‘Ja, maar het is belangrijk dat hij ernaartoe gaat.’

‘We kunnen het ons niet veroorloven,’ zei Acharya. Hij haalde een pen uit een houder en stak hem in een andere.

Dat had Nambodri verwacht. Die vent is de laatste tijd een echte krentenkakker. Hij spaarde elke roepie voor het Ballonproject. De mannen keken elkaar aan met het gemak van oude vrienden en met de spanning van een meningsverschil dat destructief dreigde te worden.

‘Goed dan,’ zei Nambodri. ‘Jij hebt het voor het zeggen. Maar Arvind, eigenlijk ben ik gekomen om over het Grote Oor te praten.’

Acharya kreunde zachtjes. ‘Niet weer.’

Maar Nambodri drong aan. ‘We krijgen een hoop, een hoop verzoeken voor het Grote Oor van radioastronomen over de gehele wereld,’ zei hij. ‘Je moet daar toch eens ernstig over nadenken. Je moet het Grote Oor laten gebruiken om naar tekens van buitenaards leven te zoeken. Zelfs de astronomen in ons eigen Instituut zijn niet gelukkig met het verbod.’

‘Ik wil niet dat het Grote Oor wordt gebruikt voor onzin,’ zei Acharya en hij keek bedaard om zich heen.

‘Universiteiten hebben me benaderd en willen heel wat betalen om het te mogen gebruiken,’ zei Nambodri, een beetje wanhopig, hoewel hij zich had voorgenomen beleefd maar overtuigend over te komen.

‘Geld is niet onze drijfveer. Wij zijn wetenschappers,’ zei Acharya.

‘Maar Arvind, we hebben fondsen nodig.’

Er was een reden waarom Nambodri het woord ‘fondsen’ bezigde. In het Instituut werd neergekeken op geld. Maar fondsen werden gerespecteerd.

Acharya zuchtte diep. Hij hield niet van de halsstarrigheid van andere mannen. Hij zei: ‘Herinner je je nog die tijd dat we allemaal geloofden dat robots de wereld ingrijpend zouden veranderen? Wetenschappers beweerden dat robots dit zouden doen en dat zouden doen. Maar veel hebben ze niet gedaan. Jana, weet je waarom robots hebben gefaald? Robots hebben gefaald omdat de mens ze naar zijn eigen evenbeeld heeft geschapen. De eerste generatie robots was antropomorf. Want de mens was geobsedeerd door de mens. De succesvolste robots, aan een assemblageband in een autofabriek, bijvoorbeeld, of in een operatiekamer, lijken niet op mensen.’

‘Wat probeer je me duidelijk te maken, Arvind?’

‘Het speuren door mensen naar buitenaards leven bevindt zich in het imbeciele stadium waarin robots zich ooit hebben bevonden,’ zei Acharya, met een dreigende ondertoon in zijn stem. ‘Ik steun geen lieden die ervan uitgaan dat zich ergens, ver weg in de ruimte, wezens bevinden die zo menselijk zijn dat ze instrumenten bouwen die ons radiosignalen sturen. De mens is niet op zoek naar buitenaards leven. De mens is op zoek naar de mens. Eenzaamheid noemen ze dat. Wetenschap is het niet. Het universum is eenvoudigweg te uitgestrekt, en we weten te weinig van het bewustzijn om te investeren in een speurtocht gebaseerd op een bekrompen notie van leven. Wetenschappers willen naar buitenaards leven speuren omdat ze daarmee in de publiciteit komen. Ze zijn net als Jezus Christus.’

‘Jezus Christus?’

‘Ja. Ze zijn precies als Jezus Christus. Je weet toch dat hij water in wijn veranderde.’

‘Dat verhaal ken ik, ja.’

‘Vanuit het oogpunt van zuivere scheikunde is het wonderbaarlijker om van wijn water te maken dan van water wijn. Maar dat deed hij niet. Want als hij naar iemands huis was gegaan en hun wijn in water zou hebben veranderd, dan zouden ze hem veel eerder aan het kruis hebben genageld. Dat wist hij, Jana. Hij wist dat het veranderen van water in wijn hem veel meer populariteit zou bezorgen. Zoeken naar tekens van buitenaards leven is net zoiets. Het spreekt meer tot de verbeelding dan zoeken naar pulsars. Leken zijn er dol op. Journalisten zijn er dol op. Het is veel zinvoller om in de stratosfeer te zoeken naar bewijzen van microscopische buitenaardse organismen die door meteorieten zijn meegevoerd.’

‘Wil jij beweren, Arvind, dat er niet de minste kans bestaat dat een buitenaardse beschaving ons een signaal stuurt?’

‘Een mathematische mogelijkheid is er altijd.’

‘Dat is toch voldoende, of niet soms? Een mathematische mogelijkheid. Luister nou eens, Arvind. In 1874 maakte de American Medical Weekly melding van iets vreemds. Tijdens de slag bij Raymond in 1863, raakte een kogel het scrotum van een soldaat en verbrijzelde zijn linker teelbal. Vervolgens trof de kogel een zeventienjarig meisje dat daar vlakbij in haar huis zat links in de onderbuik. Negen maanden later schonk zij het leven aan een gezonde zoon. Klaarblijkelijk had de kogel iets van het zaad van de soldaat meegevoerd en was doorgedrongen tot de eierstokken van het meisje. Zo was zij zwanger geraakt van de soldaat.’

‘Dat heeft ze haar moeder op de mouw gespeld.’

‘Een mathematische mogelijkheid,’ zei Nambodri, ‘een mathematische mogelijkheid, ongeacht hoe klein ook, is voldoende voor ons om op zoek te gaan naar de waarheid. In de wetenschap is hoop allesbepalend.’

‘Hoop,’ zei Acharya, met bittere herinneringen, ‘wijst op een gebrek aan concentratie.’

Nambodri keek somber naar het raam en wreef over zijn neus. Hij wist dat hij doortraptere manieren moest zien te vinden om zijn oorlog te winnen. En hij moest slagvelden kiezen waar Acharya niet wist hoe hij moest vechten. Deze onuitstaanbare dikke dwingeland was ooit een slungelachtige jongen die heel wat regels aan zijn laars lapte. Toen ze op Princeton zaten was Acharya beroemd om het kweken van marihuana in een bloempot. Hij schreef zelfs een geheim handboek voor komende generaties over het kweken van wiet op pensionkamers. Hoe was die jongen uitgegroeid tot dit monster dat bereid was iedereen tegen zich in het harnas te jagen ten behoeve van zoiets efemeers als een overtuiging?

Nambodri stond op van zijn stoel en liep naar de deur. Toen schoot hem opeens iets te binnen. ‘Dat over de paus weet je zeker al, hè?’ vroeg hij.

‘Wat is er met hem?’

‘Arvind, zet de televisie eens aan.’

‘Waarom?’

‘De paus is dood.’

In een volmaakte stilte keken de mannen elkaar aan. Toen glimlachte Acharya.

Hij en paus Johannes Paulus deelden een verleden. De topkosmologen van de wereld waren ooit uitgenodigd om een conferentie bij te wonen in het meest onwaarschijnlijke trefpunt voor een dergelijke bijeenkomst – in Vaticaanstad. De Pontificale Academie voor Wetenschappen bood de wetenschappers gastvrijheid omdat de paus had bedacht dat de theorie van de oerknal uiteindelijk toch in het geheel niet strijdig was met het Oude Testament, en hij wilde die vrolijk ondersteunen. Omdat de oerknaltheorie betoogde dat het universum een begin had, was er voor God nog iets te doen, zoals het scheppen van dat begin. Ketters als Acharya waren uitgenodigd om hun te leren dat God en de wetenschap naast elkaar konden bestaan. Aan het slot van de conferentie maakte de paus een voor een kennis met zijn gasten, op zijn zomerverblijf in Castel Gandolfo. In de lange rij die voetje voor voetje langs de oude heiligman schuifelde, bevond Stephen Hawking, de beroemde gehandicapte geleerde, zich vlak voor Acharya. Toen Hawking naar de paus werd toe gereden, knielde de paus bij hem neer en voerde een langdurig gesprek met hem. Toen liep Acharya op de paus toe en fluisterde iets in zijn oor. De paus wendde zich met een uitdrukking van ontzetting op zijn gezicht af. Wat Acharya precies had gezegd is nooit bekend geworden. Hij heeft het nooit willen vertellen. Het Vaticaan weigerde elk commentaar, maar een woordvoerder verklaarde later: ‘Wat die man tegen de paus heeft gezegd doet er niet toe, maar, tja, ik denk niet dat hij nog eens zal worden uitgenodigd.’

Nambodri hield de deurknop in zijn hand, maar wilde zijn vriend niet verlaten zonder dat het oude mysterie was opgehelderd. ‘Wat heb je toen tegen de paus gezegd, Arvind?’

‘Niets.’

‘Kom nou. Hij is nu toch dood. Enkele mensen vertelden me dat hij een heel gekwetste indruk maakte. Wat heb je tegen hem gezegd?’

Acharya wilde grinniken, maar tegenwoordig betreurde hij in stilte elk sterfgeval, zelfs de dood van de paus.

‘Hij was een goed mens,’ zei Acharya op milde toon. ‘In 1992 gaf hij toe dat Galileo gelijk had. Hij gaf toe dat de aarde om de zon draaide. Hij was een goed mens.’

Nambodri verliet de kamer met een melancholieke glimlach, denkend aan de alleraardigste oude geschillen waar hij nooit deel van uitmaakte. Die glimlach, wist Acharya, was het sluitstuk van alle mannen die betoverende verbeten veldslagen mijden omdat ze hun plekje in de wereld willen veroveren met de listigheden van goede public relations.