.

Ronde tafels waren ovaal, zelfs in het Instituut voor Theorie en Onderzoek. Dat was de eerste gedachte die bij Oparna opkwam toen ze de hal van de tweede verdieping bereikte voor de maandelijkse Ronde Tafelbijeenkomst. Ze had de afgelopen twee vergaderingen gemist, dus dit was voor haar de eerste keer. Midden in de kamer stond een massieve langwerpige tafel waar mannen omheen zaten in slordige concentrische cirkels. Sommigen stonden te praten. Goedgemutste bodes deelden koekjes en thee rond. Het was een vrolijke bedrijvige boel. Net sperma onder een microscoop. De meeste wetenschappers droegen lichte overhemden en wijde, gerieflijke broeken. Zij waren sobere mannen die zich van hun soberheid bewust waren. Een paar van de jongeren droegen jeans. Ondanks de overweldigende ongedwongenheid van de ruimte, de losse overhemden, de wanordelijke grijze haarbossen en de leren sandalen, waren zij heel duidelijk de superieuren in de kamer, met een geheel andere status dan de buitenste concentrische cirkel waar de secretarissen stilletjes, nurks en zwijgend stonden, alsof de koekjes oudbakken waren. Het zenit van de gemoedelijke bedrijvigheid was Arvind Acharya. De mannen aan weerskanten van hem hadden zich afgewend en stonden geanimeerd met anderen te praten. Ook hier was hij een rots in de branding. Alle beroering ging aan hem voorbij.

Toen Oparna binnenkwam, viel er een stilte. Ze baande zich zenuwachtig een weg door de buitenste ringen. Grijze kalende koppen draaiden zich de een na de ander om. Er waren twee secretaresses ergens aan de periferie, maar toch had ze het gevoel dat ze de enige vrouw in de kamer was omdat de mannen dat ook zo voelden. Jana Nambodri, met die weelderige bos gestileerd zilvergrijs haar en zijn overhemd met korte mouwen keurig in zijn broek, stond bij de langwerpige tafel pal tegenover Acharya. Nambodri stond op en wees met een breedvoerig gebaar van zijn hand op een lege stoel op de tweede rij. Ze schuifelde voorzichtig in de richting van de stoel. Oude mannen op haar pad trokken hun benen in en maakten plaats. Sommigen van hen schoven ongemakkelijk weg als haar rug hun vermoeide gezichten bijna raakte. Sommigen deden alsof ze doorpraatten, terwijl ze met respectvolle nonchalance naar haar achterste keken.

‘Is zij een Bengaalse?’ wilde een man op fluistertoon vragen, maar de stilte was zo intens dat iedereen het verstond. (De man kwam zelf waarschijnlijk uit Bengalen.) Zacht gegrinnik vulde de ruimte.

‘Historisch beschouwd,’ zei Nambodri op luide toon, ‘is de enige rechtvaardige straf voor een Bengaalse man een Bengaalse vrouw geweest.’ Overal in de kamer klonk gelach.

‘We zijn vergeten het eerder te vermelden, heren, maar zij is onze eerste academica,’ verklaarde Nambodri.

Eén man klapte in zijn handen. Dat eenzame applaus dreigde een voortijdige dood te sterven, maar de anderen volgden zijn voorbeeld en versterkten het compliment. Het applaus ging langzaam over in een comfortabele stilte.

En zo zou de namiddag verder verlopen, met vreugdevolle bedrijvigheid afgewisseld door stiltes, en stiltes die werden doorbroken door diepzinnige vragen over het universum en vragen die weer overgingen in gelach. Het was hier al lange tijd traditie voor de wetenschappers om elkaar op de eerste vrijdag van elke maand te treffen en met elkaar te babbelen.

Ayyan Mani keek, met zijn rug naar de muur gekeerd, om zich heen, zoals hij dat al honderden keren had gedaan, en probeerde te begrijpen hoe het kwam dat de waarheid nu in handen was van deze onwezenlijke mannen. Ze bediscussieerden net de ideale manier om een taart te snijden en kwamen tot de conclusie dat het verdelen in driehoekige punten, zoals iedereen doet, inefficiënt was. Toen staken ze de draak met een Franse wetenschapper die niet in de kamer was, omdat hij had beweerd dat de mens er nooit in zou slagen een manier te bedenken om het hoogst mogelijke priemgetal te voorspellen. Vervolgens begonnen ze zich af te vragen wat de Grote hadronen-deeltjesversneller even buiten Genève zou onthullen.

Ayyan kon het niet uitstaan. Die nimmer aflatende speurtocht naar de waarheid. In eenvoudiger eeuwen konden wijze bedelmonniken, orakels, godenzonen, denkers die in mierenhopen veranderden, al die types, al niet in de klinkklare taal waarin The Times of India werd geschreven vertellen waarom er leven bestond of waarom er iets was in plaats van niets. Ze hadden het gewoon in een keurig artikeltje kunnen hebben verwoord en het mysterie eens en voor al hebben opgelost. Maar dat deden ze niet. In plaats daarvan vertelden ze fabeltjes. Nu was de waarheid in handen van de mannen in deze kamer en die waren nog veel onbegrijpelijker dan de mannen van god. Ayyan was ervan overtuigd dat er niet zoiets als de waarheid bestond. Er was alleen maar de speurtocht naar de waarheid en daar zou nooit een einde aan komen. Het was een vorm van werkverschaffing. ‘Alles wat mensen doen in deze wereld, doen ze omdat ze niks beters te doen hebben,’ had hij een keer tegen Oja Mani gezegd. ‘Einstein had zoiets als relativiteit. Jij schrobt twee keer per dag de vloer.’

De Ronde Tafel was over het lot van Pluto begonnen. Oparna Goshmaulik volgde het gesprek woord voor woord. Een heleboel dingen die werden gezegd begreep ze niet, maar de melancholie die haar kantoor in de kelder in haar had opgewekt ebde weg. Ze was altijd al graag in het gezelschap geweest van mannen die veel wisten. Ze probeerde erachter te komen waarom ze zo ernstig over Pluto spraken. Ze hield van Pluto. Uit wat er om haar heen werd gezegd maakte ze op dat de planeet kort tevoren op een wetenschappelijke tentoonstelling uit een schaalmodel van het zonnestelsel was gevallen. En dat was, ogenschijnlijk voor de eerste keer, aanleiding geweest voor een felle discussie over de vraag of die als een planeet moest worden beschouwd of als een verzwakt lid van de Kuipergordel.

‘Pluto is te klein, veel te klein. Die past in Amerika. Die is zo klein,’ zei een man op felle toon.

Zelfs hier, dacht ze zonder verbittering bij zichzelf, is alles een soort penis.

Nambodri wendde zich met de blikken van een bezitterige leidsman naar haar om en vroeg: ‘Hoe denk jij erover, Oparna?’

Ze gedroeg zich quasiverlegen omdat ze de indruk wilde wekken dat ze vond dat ze niet bevoegd was om een mening te hebben. Per slot van rekening was zij slechts een astrobioloog, geen astronoom. Die deemoedigheid waar mannen van hielden, wist ze.

Ze zei: ‘Ik zou het erg betreuren als Pluto zou verdwijnen. Ik ben een Schorpioen.’ Opnieuw liet zij een stilte vallen. Onhandig legde Oparna uit: ‘Het sterrenbeeld Schorpioen wordt beheerst door Mars en Pluto.’

‘Zij is dus een Schorpioen. Net als ik,’ zei een man op gedempte toon, in de hoop de lachers op zijn hand te krijgen, maar om de een of andere reden slaagde hij daar niet in.

‘Wat zijn de eigenschappen van de Schorpioen?’ vroeg iemand spottend en toen grinnikte hij. Aanvankelijk was het een robuust gegrinnik, maar het verflauwde al snel tot een beschaamd gegiechel toen de man merkte dat hij geen steun kreeg.

‘Gedreven, krachtig, zelfverzekerd,’ zei Nambodri, terwijl hij Oparna aankeek, ‘en hartstochtelijk.’ De mannen lachten een beetje aarzelend. Oparna toverde een glimlach op haar gezicht en mompelde: ‘Astrologie is geen wetenschap, weet je.’

‘Daarom staat zij niet ter discussie,’ zei Nambodri, en iedereen lachte.

Toen kwam er geleidelijk aan een ander heet hangijzer ter sprake: de quota’s voor studenten van minder bevoorrechte kasten. Er werd gevreesd dat het Instituut voor Theorie en Onderzoek zou worden verzocht op de faculteit en in onderzoeksposities plaatsen af te staan aan de lagere kasten. Enkele mannen wierpen schichtige blikken in de richting van de secretarissen en verspreid staande bodes toen er kritiek werd geleverd op de politieke agressiviteit van de minder geprivilegieerde klassen. Ayyan keek onbewogen toe. Hij had die beweegreden al eerder gehoord en wist wat de uitkomst zou zijn. De brahmanen zouden op minzame toon zeggen: ‘Fouten in het verleden dienen te worden hersteld; er moeten mogelijkheden worden geschapen’, en vervolgens zouden ze zeggen: ‘Maar de kwaliteit mag er niet onder lijden.’ In gedachten zag hij Nambodri een openbare plee in de chawls schoonmaken en tegen zijn zoon zeggen: ‘Maar de kwaliteit mag er niet onder lijden.’ In zijn hoofd steeg een demonisch gelach op dat op zijn gezicht alleen in een licht trekje te zien was.

‘Het is dwaasheid om te denken dat we allemaal uit een bevoorrecht nest komen. Ik ben van heel eenvoudige komaf,’ zei Nambodri zachtjes, met iets van milde zelfbeschouwing. (Ayyan kon al voorspellen wat hij zou gaan zeggen en zou het grotendeels bij het rechte eind hebben.) ‘Ik moest 8 kilometer lopen naar school. Ik herinner me dat we een keer niets te eten kregen omdat mijn vader door een sneeuwstorm was overvallen en drie dagen lang niet naar huis kon komen. Dat heb ik allemaal overleefd en ik ben er in geslaagd de top van de Indiase wetenschappelijke wereld te bereiken, niet omdat ik een brahmaan was, maar omdat ik heel hard heb gewerkt. En mijn iq goed heb gebruikt.’

Onwillekeurig wierp hij een blik op Oparna om te zien of zij luisterde. ‘Ik vind het stom van mensen om te denken dat wij, brahmanen bedoel ik, bevoorrecht zijn en zo. Weten jullie, de rijkste jongen bij mij in de klas was een dalit, wiens vader een transportbedrijf had. Hij had een groot huis, hij had een auto en al die dingen. Ik betreur wat mijn voorouders hebben gedaan…’

De bombastische stem van Arvind Acharya sneed door de atmosfeer alsof die alleen door stilte vooraf was gegaan. ‘Is jouw iq 140?’ vroeg hij. Er werd zenuwachtig gelachen omdat niemand goed wist of hij enig gevoel voor humor had. Nambodri knikte met een sportieve glimlach. Acharya hield verder weer zijn mond.

Ayyan keek geduldig toe hoe de wetenschappers andere onderwerpen aansneden. Toen ze uitgepraat waren viel er een bedachtzame stilte. Acharya maakte al aanstalten op te staan toen Nambodri zei: ‘Er is nog iets anders, Arvind.’ De manier waarop hij het zei maakte dat Ayyans hart sneller ging kloppen. Hij wist dat de stemming nu zou verharden. Eindelijk.

Nambodri’s kleine oogjes schoten de ruimte door en bleven opnieuw rusten op Acharya. ‘Het Ballonproject is niet het enige dat belangrijk is in het Instituut, het is niet het enige dat hier moet worden gerealiseerd,’ zei Nambodri. Eerst klonk zijn stem onzeker, maar hij kreeg al snel meer zelfvertrouwen.

Oparna voelde de stekende koude blikken. Ze wilde zich verstoppen. De stilte in de kamer werd zwaarder.

‘Er zijn andere proefnemingen, andere dingen die men wil doen,’ zei Nambodri. ‘Velen van ons in deze kamer, met name de radioastronomen, zijn verontrust over jouw verzet tegen het onderzoek naar buitenaards leven. Je hebt categorisch geweigerd het Grote Oor aan te wenden voor het onderzoek naar gevorderde beschavingen. Je hebt publiekelijk verklaard dat Seti geen wetenschap is. Velen van ons hier aanwezig vinden dat je je autocratisch en onrechtvaardig opstelt. Ik wil die onvrede ter tafel brengen.’

‘Dat heb je bij deze gedaan,’ zei Acharya. ‘Nu heb ik wel wat beters te doen.’

Nambodri zei met een vastberaden uitdrukking op zijn gezicht: ‘Ik ben met je eens dat de zoektocht naar buitenaards leven een tikje trendy is, maar het is belangrijk dat zulke dingen bestaan.’

‘Dat is het niet,’ schreeuwde Acharya. ‘Moet je zien hoe geldverslindend dit soort flauwekul is. Miljoenen weggesmeten aan de een of andere “Rover” die op Mars naar water zou moeten zoeken. Waarom zoeken we eigenlijk naar water in de ruimte? Waarom zou al het leven in de ruimte afhankelijk moeten zijn van water? Er zijn Tamils die zonder water kunnen leven. We verspillen miljoenen en miljoenen aan van die debiele missies. Maar voor het vinden van een manier om aardbevingen te voorspellen is niet voldoende geld. Want aardbevingen zijn niet trendy.’

Hij stond op en sjorde zijn broek omhoog. Ook anderen stonden op. Alle ogen waren gericht op Nambodri die nog steeds zat. Het was duidelijk dat hij nog meer op zijn hart had.

‘Arvind,’ zei hij. ‘Je laat ons geen andere keus dan het ministerie hierin te betrekken om deze impasse te doorbreken.’

Er viel een stilte die niet was als andere stiltes. Ayyan was in de wolken. Dit werd nog dolle pret. Oparna, die normaliter zou hebben gelachen om de felheid van mannen, voelde een rilling over haar rug gaan. De stilte rond de ovale tafel was de stilte van een opstand in wording. Alleen stilte kon uitsluitsel bieden en ze hoopte vurig dat Acharya er het zwijgen toe zou doen, zijn mond zou houden.

Van zijn gezicht viel niets af te lezen. Hij liep langzaam om de tafel heen naar Nambodri toe, maar toen – alsof hij had besloten hem niet te lijf te gaan – liep hij achter zijn oude vriend langs naar de plek waar hij eerder had gestaan.

‘Waarom draai je om me heen?’ vroeg Nambodri.

Ayyan begreep de belediging. Die behoorde ook tot de categorie onbegrijpelijke subtiliteiten van het Instituut. In de meeste gevallen draaide een minder belangrijk object zoals de maan om een belangrijker object als de aarde. Acharya verliet de kamer zonder een woord te zeggen.

DEEL TWEE

balloon.tif

De oude vijand van de oerknal