16 Wie verraadde Anne Frank?
De lotgevallen van Anne Frank zijn ons allemaal bekend. Eind februari of begin maart 1945 overleed ze op 15-jarige leeftijd aan vlektyfus in een concentratiekamp, slechts een paar weken voor het kamp werd bevrijd. Wie verantwoordelijk is voor haar dood, door haar schuilplaats in het Achterhuis te verraden, is een van de grote raadsels van de Amsterdamse oorlogshistorie.
Prinsengracht 263, 4 augustus 1944 tussen tien uur en halfelf, door een van onze verslaggevers – Het is een mooie, warme zomerochtend. In het Achterhuis aan de Prinsengracht 263 is het donker als altijd omdat de gordijnen gesloten zijn. Zoals gewoonlijk gaat Otto Frank, de vader van Anne, naar de kamer van Peter, een van de andere onderduikers, voor Engelse les. Hij kijkt op zijn horloge. Bijna halfelf. Hij wil beginnen.
Op dat moment steekt Peter zijn hand op. Hij kijkt geschrokken. Van beneden komt geluid: vreemde mannenstemmen, schreeuwende, dreigende stemmen…
Er staat een Duitse auto voor de openstaande magazijndeuren. Een geüniformeerde Duitser, SS - Oberscharführer Karl Joseph Silberbauer, vergezeld door vier of vijf in burger geklede SD’ers ( Sicherheitsdienst ), is in het pand.
Silberbauer stelde een vraag aan Van Maaren, de magazijnknecht die al aan het werk was. Hij antwoordde: ‘Boven’ en wees omhoog.
Eén SD’er bleef beneden, terwijl de rest zich naar de eerste verdieping begaf, waar de meest trouwe werknemers van Otto – Miep Gies, Bep Voskuijl, Johannes Kleiman en Victor Kugler – in het kantoor waren. Zij wisten als enigen waar de toegang tot het Achterhuis was. Silberbauer beval Victor mee te komen.
Hij liep regelrecht met zijn mannen naar de plek waar de toegang tot het Achterhuis was. Bij de boekenkast die de ingang verborg, trokken ze hun revolver. Silberbauer deed de kast met een grote zwaai open.
De schrik stond nog steeds op Peters gezicht. Otto legde zijn hand geruststellend op zijn schouder. Een van de SD’ers kwam met een getrokken wapen de kamer van Peter binnen. Otto en Peter werden naar beneden gedwongen en daar herenigd met de andere onderduikers – ook Anne en haar zus Margot – die met de handen omhoogstonden. De SD’ers doorzochten de verborgen vertrekken op kostbaarheden.
Silberbauer pakte een aktetas en schudde
die leeg op de grond. Het waren de dagboekpapieren van Anne.
Het
geld en de sieraden die hij had buitgemaakt, stopte hij in de
tas.
Silberbauer geloofde niet dat de onderduikers daar twee jaar lang in het Achterhuis verstopt hadden gezeten. Otto wees hem op de groeistreepjes van Anne op de muur.
De bewoners van het Achterhuis kregen de gelegenheid kleding en toiletgerei te pakken. Een van Silberbauers mannen bestelde telefonisch een vrachtauto, groot genoeg om de groep te kunnen vervoeren.
Na lang wachten arriveerde het vervoer rond één uur in de middag. De onderduikers werden samen met Victor en Johannes naar een schoolgebouw aan de Euterpestraat gebracht, waar zich het hoofdkwartier van de Sicherheitspolizei en de SD bevond.
In het Achterhuis was het angstig stil geworden. Miep en Bep waren bang dat de mannen van Silberbauer terug zouden komen om hen ook te arresteren. Pas aan het eind van de middag durfden ze naar boven te gaan, samen met Jan Gies en Van Maaren. Ze gingen het Achterhuis binnen en troffen een enorme chaos aan. Op de grond lagen de dagboekpapieren van Anne.
Ongeveer een week later werd het hele Achterhuis leeggehaald in opdracht van de Duitsers.
Victor en Johannes zaten vier dagen in het gevang en werden daarna in een kamp opgesloten. Ze zouden het beiden overleven. Peter, Anne en haar familie werden op 8 augustus overgebracht naar het kamp Westerbork. Daarna werden zij naar Duitsland gedeporteerd. Anne, Margot en hun moeder Edith Frank overleefden de Duitse kampen niet. Peter overleed in Mauthausen, net na de dodenmars uit het kamp Auschwitz. Eind februari of begin maart 1945 overleed Anne op 15-jarige leeftijd aan vlektyfus.
Wie Anne Frank en haar medeonderduikers verraadde, is nog altijd onbekend. Silberbauer vertelde toen hij in 1963 en 1964 ter verantwoording werd geroepen, dat hij door zijn superieur Julius Dettmann was opgedragen onderduikers te arresteren op de Prinsengracht 263. Dettmann vertelde hem dat de locatie van het Achterhuis door iemand telefonisch verraden was. Omdat deze Dettmann na de Duitse nederlaag zelfmoord had gepleegd, is nooit duidelijk geworden wie deze verrader was.
Er zijn drie mensen van het verraad beschuldigd:
Verdachte 1
In 2002 ontvouwde de nu in Amsterdam woonachtige Engelse onderzoekster Carol Ann Lee de jongste theorie over het verraad. Zij beschuldigt Tonny Ahlers, die overleed in 2000. Hij was een kleine crimineel en bovendien buitengewoon antisemitisch. Hij functioneerde als informant voor de Amsterdamse Gestapo. De beschuldiging werd bevestigd door anderen uit zijn naaste omgeving, zoals zijn broer en zoon.
Ahlers had Otto Frank in zijn greep: Ahlers wist van Franks’ leveringen aan de Wehrmacht , van het – gedwongen – ontslag van een joodse medewerkster, van nsb’ers die er in dienst waren gebleven, van de winst in oorlogstijd en van het feit dat Frank een stateloze ‘Duitser’ was, wat tot confiscatie van zijn bedrijf vanwege zijn ‘vijandelijke nationaliteit’ aanleiding zou hebben kunnen geven.
Met Ahlers’ kennis van die leveranties aan de Wehrmacht zou Frank ook ná de oorlog chantabel zijn. En hij zou daar (volgens zijn familie) tot ver ná de oorlog gebruik van hebben gemaakt. In 1963 schreef hij een brief aan Silberbauer. Uit de brief blijkt dat Ahlers aan Otto Frank heeft ‘toegestaan’ onder te duiken en dat hij wist dat Frank zijn Achterhuis als schuilplaats gebruikte. Dat Prinsengracht 263 een Achterhuis herbergde, had hij gezien tijdens een bezoek aan Frank in april 1941.
In de nazomer van 1944 ging het hem niet voor de wind: zijn bedrijf ging failliet, hij verkeerde in geldnood en kon de premie die hij voor het aanbrengen van een jood zou krijgen goed gebruiken. Daarnaast was hij bang voor een Abwehr -agent, die in Amsterdam bij hem in huis een kamer had gehuurd. Hij zocht bescherming bij de Sicherheitsdienst en wilde daartoe bij deze dienst in een goed blaadje komen.
Lee meent dat al deze omstandigheden tezamen, gevoegd bij Ahlers antisemitisme, hem ertoe hebben gebracht een SD’er over de situatie aan Prinsengracht 263 te vertellen. De SD’er zou Dettmann gebeld hebben. Het telefoontje aan de SD zou dan niet van Ahlers zelf zijn geweest, de verraderlijke informatie wel.
Verdachte 2
De historica Melissa Müller beschuldigt de in 1963 overleden Lena van Bladeren-Hartog. Ze was de echtgenote van Lammert Hartog, die destijds ook magazijnknecht bij het bedrijf van Otto Frank was geweest. Lena werkte als schoonmaakster in het voorhuis.
‘Het is zeker dat Lammert Hartog zijn vrouw Lena over de verstopte Joden heeft verteld’, schrijft Müller. Volgens Müller maakte Lena zich ernstig zorgen over de veiligheid van haar man, omdat hij ergens werkte waar Joden ondergedoken zaten. Müllers theorie past ook bij de ‘hardnekkige geruchten’ die over een vrouwelijke stem spraken. Ze beweert ook dat Lammert Hartog twee weken vóór de inval al wist dat er Joden verborgen waren. En Kleiman verklaarde dat Hartog bij de komst van de SD zijn jasje al aan had.
‘Hij nam onmiddellijk de benen en wij hebben hem niet meer teruggezien.’
Verdachte 3
Lange tijd concentreerde het onderzoek naar het verraad zich nog rond de gang van zaken tijdens de inval van de Duitsers en met name rond het gedrag van de magazijnbediende Van Maaren.
Hij was in het voorjaar van 1943 bij Otto in dienst gekomen en hij werd al vóór de inval gewantrouwd, omdat hij verdacht werd van diefstallen uit het magazijn. In de tijd van de onderduikers had hij geen idee van hun aanwezigheid. Toch moet hij iets vermoed hebben doordat er in het voorhuis ’s avonds zaken verplaatst werden. Ook het feit dat hij na de inval van Silberbauer de sleutel van het gebouw kreeg en de facto als bedrijfsleider werd aangesteld, maakte hem verdacht. Deze functie oefende hij uit tot Johannes Kleiman op 18 september 1944 werd vrijgelaten.
Het dagboek van Anne Frank overleefde de oorlog wel. Miep had de dagboekpapieren van Anne gevonden en deze in een la van haar bureau opgeborgen. Toen ze begreep dat Anne de oorlog niet had overleefd, gaf ze het dagboek aan Otto, die vervolgens de wens van zijn dochter gestand deed om haar dagboek na de oorlog uit te geven.