15 Inferno in de Spaarndammerbuurt
In de Tweede Wereldoorlog werd de Lagere Sint Alfonsusschool in de Westzaanstraat voor verzetsdaden gebruikt. Zo zou Suasso da Limo de Prado, een van de leraren en tevens Portugese jood, betrokken zijn geweest bij het verstoppen van munitie en onderduikers in de school. Dat ging een tijd goed, maar toen, op 22 maart 1944, barstte de hel los…
Spaarndammerbuurt, 22 maart 1944, door Emile Ros – Ben van den Broek die op de Spaarndammerstraat 48 woonde, herinnerde het zich nog goed: ‘Ik was thuis toen ik plotseling het luchtafweergeschut van de Duitsers hoorde ratelen en ik rende het huis uit de straat op naar de hoek Spaarndammerstraat-Westzaanstraat. Daar stonden onder anderen cafébaas Boere Dirk, kruidenier Dik de Bruin en melkboer Amende. Even verderop probeerde de heer Houttuin de muilezel van zijn zwager in bedwang te houden. Het beest was onrustig geworden door het hevige schieten op het vliegtuig. Het was een Flying Fortress, een Amerikaanse bommenwerper! We zagen het vliegtuig als een aangeschoten vogel proberen te vluchten. Eerst richting Hembrug, toen richting Amsterdam-Noord en vervolgens recht op ons af. Snel vluchtten wij richting mijn huis. Slechts een paar tellen later kwam een afgebroken vleugel met daarin een noghalf gevulde benzinetank langssuizen op de plek waar we zo-even nog hadden gestaan. Een schuine lijn trekkend vanaf het dak van de school langs de huizen schoof de vleugel over de weg tot tegen de zogenoemde salon van de pastorie. Daar had gelukkig niemand een kamer. Het vliegtuig zelf was op de rooms-katholieke Lagere Sint Alfonsusschool in de Westzaanstraat neergestort.
In zijn val had het vliegtuig veel benzine uit de gebroken leidingen verloren. En door het schuren langs het dak en de muren ontstonden vonken waardoor die benzine in brand vloog. Vrouwen schreeuwden. Brandende benzine was bij tante Griet Faillé en mevrouw Berlips naar binnen gespoten.
Aan de achterkant van ons huis zagen wij stukken van de vliegtuigvleugel liggen. De tuin was een grote ravage door de val. Vijf deuren verder was bij de familie Danko een groot stuk van een propeller in de tuin neergekomen. Omdat we niet wisten wat te doen, vluchtten wij toen de straat op richting het verenigingsgebouw. Het was alsof we in de hel waren beland. De straat zag zwart van de rook en op het kruispunt leek het of zelfs de straat brandde. Brandende benzine stroomde over de straat en daar moesten we doorheen om bij het verenigingsgebouw te komen! Wij waren toen met een man of vier bij de familie Tilburg binnengelaten en daar wachtten wij de eerste nadere berichten af.
Griet Faillé en mevrouw Berlips werden met brandwonden naar het verenigingsgebouw gebracht. Tante Griet, zoals wij haar noemden, was gelukkig niet in haar gezicht verbrand, maar wel op haar armen. Mevrouw Berlips was wel erg in haar gezicht verbrand.
Later hoorden wij dat er drie mensen waren omgekomen, waarvan er een niet meer was te identificeren. Een van die slachtoffers was de heer Houttuin. Zijn zwager, Willem Jun, had een groentewinkel in de Hembrugstraat. De Duitsers hadden zijn vrachtwagen in beslag genomen en ter vervanging had hij Jansje (de muilezel) en een kar gekocht. Op het moment van de ramp was Jun even thuis samen met Houttuin. Toen Houttuin het beest in bedwang probeerde te houden was Jun in huis. Bij het neerkomen van de vleugel richting pastorie werden Houttuin en de muilezel geraakt. Door de brandende kerosine bleef er niet veel meer over dan de ijzeren delen van de kar.
De romp van het vliegtuig kwam uiteindelijk op straat terecht. Als kwajongens struinden wij nog dagenlang naar bijzonderheden. In die tijd hadden wij veel glas. Stukken van bijna vijf centimeter dik van de cockpit. Dat waren allemaal dunne lagen glas en iets van mica. Er was ook veel plexiglas en daar maakte een buurman armbandjes van voor de meisjes.’
Dat het om een enorme ramp ging, blijkt wel uit het dagboek van de brandweer van die 22e maart 1944. Rond halfvier ’s middags kwam via acht telefoons en twee straatbrandmelders het bericht binnen dat er brand was in de Westzaanstraat en gedeeltelijk in de Spaarndammerstraat. De brandweer rukte uit met groot materieel: vijf motorspuiten, twee ladderwagens, een personeelswagen, een gereedschapswagen, een slangenwagen en vijf hulpmotorspuiten. Zij kwamen van vijf verschillende posten en ook stoomde de blusboot Jan van der Heijden naar de plek des onheils. In totaal namen 115 personen aan het blussen deel, werd er 1.440 meter brandslang uitgerold en daarmee werd 336.000 liter Vechtwater en 576.000 liter grachtwater met zestien stralen op de brandhaarden gespoten.
Ook de dochters (destijds rond de 10 jaar) van J.A. Keepers was de ramp bijgebleven. Hun vader was namelijk niet alleen hoofdmeester van de R.K. Lagere Sint Alfonsusschool waar het vliegtuig op neerstortte, maar hij was ook lid van de verzetsbeweging. Hoe en door wie de school precies voor verzetsdaden werd gebruikt, is onduidelijk. Maar Suasso da Limo de Prado, een van de leraren en tevens Portugese jood, zou betrokken zijn geweest bij het verstoppen van munitie en onderduikers in de school. Hoofdmeester J.A. Keepers zou daar al voor de ramp ontzettend kwaad over zijn geweest, omdat het de kinderen in gevaar zou kunnen brengen.
Toen moest er snel een andere locatie gevonden worden en men was bang dat de Duitsers de verborgen wapens zouden vinden. In elk geval zat Keepers toen gedurende een onbekende periode ondergedoken. Zijn vrouw en waarnemend schoolhoofd A. Koenis werden een paar keer door de Duitsers naar de school meegenomen om de bergplaats aan te wijzen.
Later zette de Grüne Polizei zijn vrouw, zijn twee dochters en de heer Koenis tegen de muur met twee bewapende Duitsers ervoor. Geen van de betrokkenen zou de bergplaats geweten hebben en de Duitsers vonden dan ook niets.
Anne Frank woonde toen, ondergedoken in het Achterhuis, hemelsbreed 500 meter van de Korte Prinsengracht/hoek Brouwersgracht, waar een schip van de Kriegsmarine op het vliegtuig schoot. In haar dagboek beschreef Anne die gebeurtenis op donderdag 23 maart 1944.
‘Lieve Kitty, gisteren is hier een vliegtuig neergestort, de inzittenden sprongen bijtijds met parachutes naar beneden. Het toestel kwam neer op een school waar geen kinderen in waren. Een brand en een paar doden zijn uit het geval voortgekomen. De Duitsers hebben verschrikkelijk op de dalende vliegers geschoten. De toekijkende Amsterdammers barstten zowat van woede over zo’n laffe daad. Wij, dat betekent de dames, schrokken ons een mik, ik vind schieten belabberd.’