8 Het mirakel van Amsterdam
In het jaar des Heeren 1345 gebeurde er een wonder in Amsterdam waardoor de stad in heel Europa bekend werd als bedevaartsoord. Het mirakel vond plaats in een woonhuis op de plek tussen het Rokin en de Kalverstraat. Het huis werd afgebroken en er werd een kapel gebouwd, de Kapel ter Heilige Stede. Deze stond ongeveer ter hoogte van het huidige ‘Rokin Plaza’.
Kalverstraat, 1345, door overlevering bekend – Op 15 maart van dat jaar voelde Ysbrant Dommer, 65 jaren oud, zich zo ziek dat hij een pastoor naar zijn huis aan de Lane (de oude naam van de Kalverstraat) liet komen om hem het Heilige Sacrament der Stervenden toe te dienen. De pastoor gaf hem de hostie en bad voor zijn ziel. Later op de dag moest de zieke man overgeven waarbij de hostie terugkwam. Zijn vrouw, die hem verpleegde, zag wat er gebeurde en wierp de hostie in het vuur, om ontheiliging te voorkomen. De volgende ochtend kwam een vrouw, vermoedelijk zijn dochter, naar de kamer om het vuur nog wat op te rakelen, omdat ze plotseling was overvallen door ‘ongesont van groter coude’. Tot haar schrik zweefde de hostie ongeschonden in de oplaaiende vlammen. De vrouw stak haar hand in het vuur en pakte de hostie, zonder dat de vlammen haar huid verbrandden. Na beraad besloten de vrouwen de hostie in een kledingkist te bewaren.
Bij thuiskomst van de man van de dochter vertelden ze hem dit verhaal. De man, Coppe genaamd, wilde de hostie zien en pakte hem uit de kledingkist. Tot zijn schrik bewoog de hostie in zijn hand. Hierop haalde hij de pastoor erbij. Deze nam de hostie mee naar de kerk en besloot het voorval verder stil te houden. Toen de pastoor na een tijdje de hostie wilde bekijken, zag hij dat de hostie was verdwenen. Uiteindelijk werd de hostie weer gevonden door Coppes vrouw in de dekenkist.
De pastoor nam de hostie wederom mee terug naar de kerk en drukte de familie op het hart er met niemand over te praten. De vrouw van Coppe kon zich echter niet bedwingen en vertelde het aan de buurvrouw. Spoedig had het nieuws zich over de hele stad verspreid. Coppe, die inmiddels erg kwaad op zijn vrouw was geworden, zat met zijn zoontje op de knie bij de haard. Zonder enige aanleiding viel het jongetje van de knie op de grond. Hij had zich waarschijnlijk erg bezeerd, want hij schreeuwde het uit van de pijn. Toen Coppe het kind weer op de schoot nam, viel hij weer op de grond en schreeuwde nog harder. Coppe vermoedde dat de hostie hier schuldig aan was en nam het jongetje mee naar de kerk. Zo gauw ze de drempel over waren, stopte het jongetje met huilen en was er niets meer aan de hand. Toen de hostie de volgende dag wederom in de dekenkist werd gevonden, besloot de pastoor het wonder uit te dragen.
Het mirakel werd door de schout en schepenen van Amsterdam en Floris van Boekhorst, baljuw van Amstelland, onderzocht. Zij maakten het mirakel officieel.
Omdat het verhaal ook rond Amsterdam steeds bekender werd, kwam er al snel een stroom van pelgrims op gang. Hiervoor werd in 1347 een kapel geopend op de plaats waar het huis had gestaan. Ook werd er ten behoeve van de pelgrims een weg naar de kapel aangelegd, welke de ‘heilige weg’ werd genoemd. Amsterdam groeide uit tot een bedevaartsoord dat zich kon meten met plaatsen als Lourdes en Santiago de Compostella.
Maar op 26 mei 1578 veranderde Amsterdam van een katholieke stad in een hervormde stad. Toen vond namelijk de zogenaamde ‘alteratie’ plaats. In een revolutie zonder bloedvergieten namen de protestanten de macht van de katholieken over. Het katholieke stadsbestuur werd de stad uit gezet en het werd katholieken verboden openlijk hun geloof te belijden.
Twee jaar later passeerde de prins van Oranje tijdens zijn bezoek aan Amsterdam de Heilige Stede en een van de burgemeesters van Amsterdam wees hem op de in steen gegraveerde tekst teeckenen ende wonderlijcke dinghen heeft by my ghedaan die Hooghe Godt en hij zei: ‘Siet waertoe dese vermaerde plaetse ghecomen is’.
De prins vroeg hem wat er met de kapel zou gebeuren nu deze heilige plaats niet meer werd gebruikt. De burgemeester antwoordde dat men te zijner tijd geen steen op de andere zou laten. Maar de prins schudde zijn hoofd en sprak: ‘Zyt ghy sonder sonde, werp den eersten steen.’
Waarschijnlijk redde deze vermanende woorden van de Vader des Vaderlands de Heilige Stede van een snelle afbraak en na paardenstal en opslagplaats geweest te zijn, werd het voor de protestantse eredienst gebruikt en ‘Nieuwezijds Kapel’ genoemd.
In de eeuwen daarna raakte de kapel in verval: pilaren waren verzakt en de kapel was vanaf 1898 niet langer nodig voor de eredienst. En schijnbaar waren de woorden van de prins vergeten, want de voorzitter van de Algemene Kerkenraad van de Nederlands Hervormde Kerk verklaarde: ‘In Romes kaart spelen wij niet, en we hebben geen Roomsch katholieke sympathieën. Van verkoop zou nog voor geen tien miljoen sprake zijn, omdat we het gebouw niet in ongewenschte handen willen zien overgaan.’ De protestanten gruwden van de gedachte dat de kapel opnieuw onder ‘Roomsche superstitiën’ zou vallen en dat het een Amsterdams Lourdes zou worden, waar de ‘paganistische ouwelcultus’ weer tot grote bloei zou komen. En inderdaad, een Amsterdamse Lourdes kwam er niet. De katholieken wilden de kapel terugkopen, maar toch werd de laatgotische kapel onder luid protest in 1908 gesloopt.
De herinnering aan de Heilige Stede is recent nieuw leven ingeblazen, want in 1988 werd op het trottoir ter hoogte van de hoek met de Wijde Kapelsteeg de zogenoemde Mirakelkolom gebouwd. Voor de bouw van de kolom is materiaal gebruikt dat afkomstig is uit de oude kapel. In 2001 is de kolom tijdelijk verwijderd in verband met de werkzaamheden aan de Noord-Zuidlijn. Bij opgravingen in april 2005 werd de intacte betegelde vloer blootgelegd en daaronder trof men grafzerken aan uit de 17e, 18e en 19e eeuw, compleet met skeletten. Op de plek verrijst een filiaal van de Londense Dungeon .