Negenendertig 36 uur, 37 minuten

‘En soms als jij tegen me liegt

Dan lieg ik tegen jou

En je kunt er helemaal niets aan doen

Al die half verwoeste levens

Zijn zo slecht nog niet

Maar nu zie ik bloed en ik hoor mensen schreeuwen

En als ik dan wakker word

Is het gewoon weer een akelige droom…’

Sam zong mee met Agent Orange op zijn iPod en kreeg het gevoel dat de vertrouwde tekst niet meer gewoon zomaar een opruiend nummer was, maar opeens veel te veel op zijn eigen leven leek.

Hij zat in de brandweerkazerne nogal ongelukkig aan een eenzame lunch. Quinn was… Tja, het leek wel alsof hij nooit meer wist waar Quinn uithing. Zijn vriend – was dat woord nog wel van toepassing? Zijn vriend Quinn was een schaduw die kwam en ging, en die soms grappen maakte als zijn oude ik, en soms stuurs naar dvd’s zat te kijken die hij al honderdduizend keer had gezien.

Hoe dan ook, hij kwam vandaag niet lunchen in de brandweerkazerne, ondanks het feit dat Sam genoeg soep had gemaakt voor extra eters.

Edilio verscheen geruisloos in de deuropening. Hij keek mismoedig. Sam besefte dat hij hardop had meegezongen, zette beschaamd het volume zachter en trok de oordopjes uit zijn oren.

‘Ben je iets te weten gekomen, Edilio?’

‘Als ze ergens in Perdido Beach is, dan heeft ze zich heel goed verstopt, Sam,’ zei Edilio. ‘We hebben gezocht. We hebben iedereen gesproken. Lana is weg. Haar hond is weg. Ze was in het huis van Elwood, en daarna was ze weg.’

Sam gooide zijn mp3-speler op de tafel. ‘Ik heb soep gemaakt. Wil je ook?’

Edilio zakte in een stoel. ‘Wat was dat voor nummer?’

‘Hè? O. Het heet “A cry for help in a world gone mad”, een schreeuw om hulp in een wereld die gek is geworden.’

Ze schoten samen sarcastisch in de lach.

‘Straks zoek ik dat oude nummer wel op, hoe heet het ook alweer?’ Sam pijnigde zijn hersens. ‘O, ja. Van R.E.M. “It’s the end of the world as we know it”, de wereld zoals wij die kennen bestaat niet meer.’

‘En zo is het,’ zei Edilio. ‘Ik ben op zoek geweest naar een meisje dat mensen op magische wijze kan genezen, en heb rustig de tijd genomen om te leren hoe ik met een machinegeweer moet omgaan.’

‘Hoe ging dat trouwens?’

‘Ik heb vier jongens die het redelijk kunnen, als je Quinn meetelt. Maar we zijn niet bepaald het korps mariniers, als je begrijpt wat ik bedoel. Eén jongen, Tom, begon te schieten en knalt vervolgens mij bijna neer. Ik moest wegduiken in een hoop hondenstront.’

Sam probeerde zijn lachen in te houden, maar ze konden geen van beiden stoppen nu ze eenmaal begonnen waren.

‘Ja, nu vind je het grappig. Wacht maar tot het je zelf overkomt,’ zei Edilio.

Sam werd weer serieus. ‘Ik snap niet wat Caine tegenhoudt. Het is al twee dagen geleden. Waarom komt hij niet?’

‘We hebben toch geen haast? Hoe meer tijd we hebben, hoe beter we ons kunnen voorbereiden.’

‘Gast, morgenavond ben ik hier niet meer,’ zei Sam.

‘Dat weet je toch niet zeker, man,’ zei Edilio opgelaten.

‘Ik wou gewoon dat ik wist wat er op Coates aan de hand was.’ Edilio begreep onmiddellijk waar hij op doelde. ‘Wil je dat we ze gaan bespioneren?’

Sam schoof zijn soep van zich af. ‘Ik weet niet wat ik wil, joh. Ik ben al bijna zover dat ik denk dat wij moeten beginnen, weet je wel? Dat wij daarheen moeten gaan om er een einde aan te maken.’

‘We hebben wapens. We hebben jongens die kunnen rijden. We hebben, naast jou, vier andere mutanten met gaven die van pas kunnen komen. Gaven om mee te vechten, zeg maar, niet zoals dat ene meisje dat kan verdwijnen, maar alleen als ze zich heel erg opgelaten voelt.’

Sam glimlachte onwillekeurig. ‘Dat meen je niet.’

‘Nee, joh, ze is echt superverlegen, dus als je iets zegt als “Je hebt mooi haar”, dan wordt ze plotseling onzichtbaar. Maar ze is er nog wel. Je kunt haar aanraken, maar niet zien.’

‘Dat zal weinig uitrichten tegen Caine.’

‘Taylor werkt nu aan haar teleportatie. Ze kan zich al een paar straten verplaatsen.’ Edilio haalde zijn schouders op. ‘Maar wat “bruikbare” kinderen betreft hebben we die jongen van negen, die kan dezelfde lichttruc als jij, alleen niet zo heftig.’

‘Negen. We kunnen een negenjarige toch niet laten vechten,’ protesteerde Sam.

‘Wat dacht je van een elfjarige die zo snel kan bewegen dat je haar nauwelijks kunt zien?’

‘Brianna, bedoel je?’

‘Ze noemt zichzelf nu de Wind. Als in: zo snel als de wind.’

‘De Wind? Een superheldennaam?’ Hij schudde treurig zijn hoofd. ‘Geweldig. Dat kon er ook nog wel bij.’ Dat was één van zijn moeders lievelingsuitspraken: ‘dat kon er ook nog wel bij.’ Hij voelde even een scherpe steek in zijn borst, maar die trok snel weer weg. ‘En wat laten we de Wind doen terwijl ze in het rond flitst?’

Edilio keek ongemakkelijk. ‘We zouden haar een geweer kunnen geven. Ze schiet, zoeft weg, schiet weer.’

‘Verschrikkelijk.’ Sam liet zijn hoofd hangen. ‘Elf jaar en wij geven haar een machinegeweer? Om te schieten? Op mensen? Dat is echt ziek.’

Daar had Edilio niets op te zeggen.

‘Sorry, ik geef jou nergens de schuld van, Edilio. Maar… het is toch gewoon krankzinnig. Het is slecht. Het is al erg genoeg dat mensen van onze leeftijd erbij betrokken zijn, maar zesde- en zevendegroepers?’

Er klonken klepperende voetstappen op de trap en Sam en Edilio sprongen allebei overeind, vrezend voor het ergste.

Dekka, een van de Coatesvluchtelingen, kwam de kamer in gestormd en gleed door over de gepoetste vloer. Er zat een wond in haar voorhoofd, een vijf centimeter lange jaap. Ze had geweigerd hem door Lana te laten genezen.

‘Die heb ik van Drakes schoen gekregen toen hij me schopte,’ had ze gezegd. ‘Mijn handen mag je genezen, maar mijn hoofd niet. Ik wil iets houden als aandenken.’

Sam bedacht peinzend dat dit nog maar het op één na interessantste ding aan Dekka was. Het interessantst was toch wel het feit dat ze de gave leek te hebben om in een klein gebied de zwaartekracht uit te schakelen.

‘Wat is er, Dekka?’ vroeg Sam.

‘Orc. Hij kwam net helemaal vies en haveloos de stad in lopen.’

‘Orc? Alleen Orc? Zonder Howard?’

Dekka haalde haar schouders op. ‘Ik heb alleen hem gezien. Hij liep gewoon door, en die Quinn zei tegen mij dat ik het maar aan jullie moest vertellen. Hij zei dat hij Orc zou volgen naar zijn huis.’

Dat zou wel het huis zijn waar Orc samen met Howard had gewoond. Vlakbij.

‘Misschien moet ik een geweer meenemen,’ zei Edilio zwartgallig.

‘Ik denk dat ik Orc onderhand wel aankan,’ zei Sam. Zijn zelfvertrouwen verbaasde hem. Hij had nog nooit eerder gedacht dat hij Orc wel aankon.

Quinn stond bij het huis te wachten. Sam bedankte hem een beetje stijfjes: ‘Ik waardeer het heel erg dat je Dekka naar me toe hebt gestuurd en een oogje in het zeil hebt gehouden.’

‘Ik doe wat ik kan,’ zei Quinn, bitterder dan hij waarschijnlijk bedoelde.

Sam en Edilio stonden naast hem terwijl Quinn op de deur klopte. De maar al te bekende stem van de bruut schreeuwde: ‘Binnen, stelletje debielen.’

Orc trok net een blikje bier open.

‘Laat me dit eerst even opdrinken,’ mompelde hij. ‘Daarna mogen jullie me vermoorden, of wat dan ook.’

Orc had een paar zware dagen achter de rug. Hij was ernstig toegetakeld en zat onder de schrammen en kneuzingen. Eén oog was dik en blauw. Zijn broek was vies en gescheurd. Zijn t-shirt was nauwelijks nog als zodanig herkenbaar. Het was aan flarden gereten en toen weer grofweg aan elkaar geknoopt.

Hij was nog steeds groot, maar hij zag er minder bedreigend uit dan ooit tevoren.

‘Waar is Howard?’ vroeg Sam.

‘Bij hen,’ zei Orc.

‘Bij wie?’

‘Drake. Dat meisje, hoe heet ze, Lana. En een pratende hond.’ Orc lachte snuivend. ‘Jep. Ik ben gek. Pratende hond. De honden hebben me te grazen genomen. Stuk uit m’n buik gescheurd. M’n dijbeen opgegeten.’

‘Waar heb je het over, Orc?’

Hij nam een grote slok en slaakte een zucht. ‘Ah, dat is lekker.’ ‘Wees eens duidelijk, Orc,’ snauwde Sam.

Orc liet een harde boer. Hij kwam langzaam overeind. Hij zette zijn blikje bier neer. Met stijve armen trok hij zijn gescheurde shirt over zijn hoofd.

Edilio hapte naar adem. Quinn draaide zich om. Sam kon alleen maar staren.

Grote stukken van Orcs borstkas en buik waren bedekt met grind. De kiezels hadden de kleur van modderig water, groengrijs. Het grind bewoog op en neer met Orcs ademhaling.

‘Het breidt zich uit,’ zei Orc. Hij leek zelf ook verbijsterd. Hij raakte het aan met zijn vinger. ‘Het is warm.’

‘Orc… hoe is dat gebeurd?’ vroeg Sam.

‘Zei ik toch. De honden hebben mijn been en mijn buik opgegeten en nog wat stukken die ik niet ga noemen. Toen heeft dit spul het opgevuld, zeg maar.’

Hij haalde zijn schouders op en Sam hoorde een vaag geluid, als voetstappen op nat grind.

‘Het doet geen pijn,’ zei Orc. ‘Eerst wel. Maar nu niet meer. Het jeukt alleen nog.’

‘Ongelofelijk,’ zei Edilio zacht.

‘Maar goed,’ zei Orc. ‘Ik weet dat jullie me allemaal haten. Dus vermoord me of rot op. Ik heb honger en dorst.’

Ze gingen weg.

Buiten liep Quinn snel de straat op, bleef toen plotseling staan en gaf over in de bosjes.

Sam en Edilio haalden hem in. Sam legde zijn hand op Quinns schouder.

‘Sorry,’ zei Quinn. ‘Ik ben gewoon zwak, denk ik.’

‘Het ergste moet nog komen,’ zei Sam donker. ‘Maar een simpele poef lijkt opeens niet meer het ergste wat je kan overkomen, of wel?’

‘Drake is al twee dagen weg,’ zei Diana. ‘We moeten kijken hoe we ervoor staan.’

‘Ik heb het druk,’ snauwde Caine.

Ze stonden op het grasveld voor Coates. Caine hield toezicht op de pogingen het gat te dichten dat bij het eerdere gevecht was ontstaan. Hij liet telkens een paar bakstenen per keer naar de plek vliegen waar Hamer en Chaz ze op hun plek probeerden te krijgen.

Het geheel was al twee keer in elkaar gestort. Beton in een vorm in de grond gieten was geen probleem, maar bakstenen metselen bleek een stuk moeilijker.

‘We moeten een deal zien te sluiten met… met de stadskinderen,’ zei Diana.

‘Stadskinderen. Wat een mooie manier om het woord “Sam” te vermijden. Of “je broer”.’

‘Vooruit, je hebt me door,’ zei Diana. ‘We moeten een deal zien te sluiten met je broer Sam. Zij hebben nog eten. Dat van ons is bijna op.’

Caine deed erg zijn best om afgeleid over te komen terwijl hij een nieuwe lading bakstenen door de ingang van de school naar de eerste verdieping liet zweven, waar Hamer en Chaz wegdoken voor de aankomende vracht.

‘Ik word hier steeds beter in,’ zei Caine. ‘Ik kan het steeds beter beheersen. Preciezer.’

‘Fijn voor je, zeg.’

Caine haalde zijn schouders op. ‘Weet je, je zou af en toe best kunnen laten merken dat je me steunt, hoor. Je weet wat ik voor je voel. Maar je zit me constant af te zeiken.’

‘Wat wou je doen, trouwen?’

Caine bloosde en Diana barstte in een voor haar doen ongewoon hard gelach uit. ‘Je weet toch wel dat we veertien zijn, hè? Ik bedoel: ik weet dat jij denkt dat je de Napoleon van de FAKZ bent, maar we zijn nog maar kinderen.’

‘Leeftijd is ook maar relatief. Ik ben een van de twee oudste mensen in de FAKZ. En de machtigste.’

Diana beet op haar tong. Ze had al een bijdehand antwoord klaar, maar ze had Caine wel weer genoeg getergd voor één dag. Ze had belangrijker problemen aan haar hoofd dan Caines kalverliefde. Want meer was het niet. Caine was niet tot echte liefde in staat, liefde die langzaam groeide en steeds sterker werd.

‘Maar dat ben ik natuurlijk ook niet,’ mompelde Diana.

‘Wat zei je?’

‘Niets.’ Ze keek naar de zwoegende Caine. Niet naar wat hij deed, maar naar de jongen zelf. Hij was de meest charismatische persoon die ze ooit had ontmoet. Hij zou een popster kunnen worden. En hij was er duidelijk van overtuigd dat hij verliefd op haar was. Daarom tolereerde hij haar brutale gedrag.

Het was waarschijnlijk niet onterecht om te zeggen dat ze hem aardig vond. Ze hadden zich bijna vanaf het allereerste begin tot elkaar aangetrokken gevoeld. Ze waren vrienden geworden… Nee, dat was niet het goede woord. Handlangers. Ja, dat kon ermee door: handlangers. Ze waren handlangers geweest sinds Caine voor het eerst zijn gave had ontdekt.

Zij was de eerste aan wie hij het had laten zien. Hij had vanaf de andere kant van de kamer een boek van tafel gegooid.

Zij was degene geweest die hem had aangemoedigd eraan te werken, het te ontwikkelen, stiekem te oefenen. Elke keer dat hij weer iets nieuws kon, had hij het trots aan haar laten zien. En als ze maar een heel klein beetje aardig tegen hem deed, hem een complimentje of zelfs maar een bemoedigend knikje gaf, dan zwol hij op en leek te stralen alsof er licht uit zijn binnenste kwam.

Het was zo makkelijk om hem te manipuleren. Er was niet eens echte genegenheid voor nodig, de gedachte was al genoeg.

Diana had Caine regelmatig opgedragen om met zijn gave een stom kind dat ze niet mocht te laten struikelen, of een leraar te vernederen die haar op de vingers had getikt. En toen ze aan Caine had verteld dat de natuurkundeleraar haar in een leeg lokaal in een hoek had gedreven en had geprobeerd haar te betasten, had Caine hem van de trap laten vallen zodat hij in het ziekenhuis belandde.

Diana had genoten van die tijd. Ze had een beschermer die precies deed wat ze wilde en er niets voor terug hoefde te hebben. Caine was, ondanks zijn opgeblazen ego, zijn knappe uiterlijk en zijn charmes, vreselijk onhandig met meisjes. Hij had zelfs niet geprobeerd haar te zoenen.

Maar toen had hij de aandacht getrokken van Drake Merwin, die toen al bekendstond als de gevaarlijkste pestkop op een school waar het stikte van de pestkoppen. En vanaf dat moment had Caine hen tegen elkaar uitgespeeld; hij deed dan weer iets voor Diana als ze het vroeg, en dan weer iets voor Drake.

Terwijl Caines krachten toenamen, begonnen beide verhoudingen te veranderen.

En toen kwam de schoolzuster, de moeder van Sam – en die van Caine, hoewel ze dat toentertijd nog geen van allen wisten – er stukje bij beetje achter dat er iets heel, heel vreemds aan de hand was met de zoon die ze al zo lang niet had gezien.

Plotseling stortte het bouwwerk weer in en de bakstenen ploften achter elkaar op het grasveld, vergezeld van gekreun en gevloek van Chaz en Hamer.

Caine leek het bijna niet te merken. ‘Waardoor denk jij dat het kwam, Diana?’ vroeg hij, bijna alsof hij haar gedachten had gelezen.

‘Ik denk dat ze ze niet recht genoeg op elkaar hebben gezet,’ antwoordde ze, hoewel ze wist dat hij dat niet bedoelde.

‘Niet dat. Zij. Zuster Temple.’ Hij herhaalde de naam langzaam, om er meer nadruk op te leggen. ‘Zuster Connie Temple.’

Diana zuchtte. Ze had geen zin in dit gesprek. ‘Ik kende haar nauwelijks.’

‘Ze heeft twee zonen. De ene houdt ze. De andere laat ze adopteren. Ik was nog maar een baby.’

‘Ik ben geen psycholoog,’ zei Diana.

‘Wist je dat ik het ergens altijd heb geweten? Dat mijn familie niet mijn echte familie was. Ze hebben nooit gezegd dat ik geadopteerd was, maar mijn moeder – nou ja, de vrouw van wie ik dacht dat het mijn moeder was, ik weet niet precies hoe ik haar nu moet noemen. Maar goed, die dus, zij praatte nooit over mijn geboorte. Je hoort moeders toch altijd over hun bevalling praten, en zo? Daar had zij het nooit over.’

‘Jammer dat Dr. Phil niet in de buurt is. Kon je alles aan hem vertellen.’

‘Volgens mij moet ze behoorlijk gevoelloos geweest zijn. Zuster Temple. Mijn zogenaamde moeder.’ Hij hield zijn hoofd schuin en keek Diana met gefronste wenkbrauwen sceptisch aan. ‘Een beetje zoals jij, Diana.’

Diana snoof laatdunkend. ‘Je moet er niet zo’n punt van maken, Caine. Ze was waarschijnlijk gewoon een verpeste puber in die tijd. Misschien dacht ze dat ze één kind wel aankon, maar geen twee. Of misschien heeft ze geprobeerd jullie allebei te laten adopteren, maar wilde niemand Sam hebben.’

Caine was van zijn stuk gebracht. ‘Zit je nou te slijmen?’

‘Ik probeer je aandacht op het hier en nu te vestigen. Wie zit er nou op jouw mammieproblemen te wachten? We hebben nog voor twee, misschien drie weken voedsel. Daarna worden het bonen.’

‘Snap je nou wat ik bedoel? Ik durf te wedden dat ze als twee druppels water op jou leek, Diana. Gevoelloos en egoïstisch.’

Diana wilde net antwoord geven toen ze een ruisend geluid hoorde achter zich. Ze draaide zich om en zag een golf, een zwerm woeste, ruigharige gele beesten. De coyotes leken opeens overal vandaan te komen, een gedisciplineerde, doelmatige invasie die haar en Caine binnen de kortste keren zou verpletteren.

Caine hief zijn handen met de palmen naar buiten, gewapend en klaar voor de aanval.

‘Nee,’ riep een stem. ‘Niet schieten, het zijn vrienden.’

Het was Howard die zwaaiend op hen af kwam. Achter hem liep het genezende meisje, Lana, volledig in shock zo te zien.

En achter hen liep Drake.

Diana vloekte. Hij leefde nog.

En toen zag ze Drakes arm.

Het verbrande stompje, het restant van de arm die ze had afgezaagd terwijl Drake gilde en huilde en dreigde, was veranderd.

Het was uitgerekt, alsof het van donkere, bloedrode toffee was gemaakt. Hij had het twee keer om zijn lijf geslagen.

Nee.

Onmogelijk.

Howard kwam als eerste naar hen toe gerend. ‘Hebben jullie Orc hier gezien?’ Maar Caine en Diana gaven geen van beiden antwoord. Ze stonden naar Drake te staren, die langzaam op hen af slenterde. Zijn arrogante houding was weer helemaal terug en hij leek in niets meer op de haveloze vogelverschrikker die dikke tranen had gehuild toen hij de gesmolten stomp met zijn hand eraan op de tegelvloer had zien liggen.

‘Drake,’ zei Caine. ‘We dachten dat je dood was.’

‘Ik ben terug,’ zei Drake. ‘En beter dan ooit.’

De rode tentakel wikkelde zichzelf los van zijn middel, als een python die zijn prooi loslaat.

‘Mooi hè, Diana?’ vroeg Drake.

De arm, die onmogelijke, bloedrode slang, kronkelde krullend en sidderend boven Drakes hoofd. En toen, zo snel dat het menselijk oog de beweging nauwelijks kon waarnemen, knalde hij als een zweep.

Het geluid was een harde klap. Een mini-supersonische knal. Diana gilde het uit van pijn. Verbijsterd staarde ze naar de scheur in haar blouse en het rood dat uit haar schouder sijpelde.

‘Sorry,’ zei Drake, zonder zijn best te doen om oprecht te klinken. ‘Ik moet nog een beetje oefenen met mikken.’

‘Drake,’ zei Caine en hij grijnsde, ondanks het bloed, ondanks Diana’s wond. ‘Welkom terug.’

‘Ik heb wat hulptroepen meegenomen,’ zei Drake. Hij stak zijn linkerhand uit, en Caine schudde hem ongemakkelijk met zijn rechter. ‘Zo. Wanneer gaan we Sam Temple te grazen nemen?’