Veertien 255 uur, 42 minuten

Sam, Astrid, Quinn en Edilio ploften uitgeput op het grasveld op het plein. Kleine Pete bleef staan en speelde zijn spelletje, zich nergens van bewust, alsof een wandeling van zestien kilometer midden in de nacht gewoon een ommetje was. De opkomende zon tekende de bergen achter hen scherp af en verlichtte de veel te rustige zee.

Het gras was vochtig van de dauw en doorweekte Sams shirt. Hij dacht: ik kan hier nooit slapen. En toen sliep hij.

Hij werd wakker van de zon in zijn ogen. Hij knipperde en ging rechtop zitten. De dauw was opgedroogd en het grasveld lag nu te bakken in de hitte. Er liepen veel kinderen rond, maar zijn vrienden zag hij niet. Misschien waren ze iets te eten gaan halen. Hij had zelf ook honger.

Toen hij opstond, merkte hij dat de massa in beweging was. Iedereen ging dezelfde kant op, richting de kerk.

Hij sloot zich bij hen aan. Er kwam een meisje naast hem lopen dat hij kende en hij vroeg wat er aan de hand was.

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik loop gewoon achter de rest aan.’

Sam bleef doorlopen tot de plek waar de bijeengedromde menigte stilstond. Toen sprong hij op de rugleuning van een bankje en slaagde er vervaarlijk wiebelend in om over de hoofden heen te kijken.

Over Alameda Avenue kwamen vier auto’s aangereden. Ze reden in een plechtig tempo, als een militaire parade. Dat beeld werd versterkt door de derde auto, een cabriolet met open dak. Alle auto’s waren zwart, indrukwekkend, duur. De laatste in de rij was een glanzende terreinwagen. Ze hadden allemaal hun lichten aan.

‘Komt iemand ons redden?’ riep een zevendegroeper naar Sam.

‘Ik zie geen politieauto’s, dus ik denk het niet. Hou je nog maar even gedeisd, joh.’

‘Zijn het buitenaardse wezens?’

‘Als het buitenaardse wezens waren, kwamen ze wel in vliegende schotels in plaats van in BMW’S.’

De processie of stoet of escorte of wat het dan ook mocht zijn, reed langs de stoep aan de hoofdkant van het plein en kwam tegenover het stadhuis tot stilstand.

Uit elke auto stapten kinderen. De jongens droegen een zwarte pantalon en een wit t-shirt. De meisjes droegen een zwart plooirokje en bijpassende kniekousen. Zowel de meisjes als de jongens hadden een donkerrood jasje aan met een groot wapen op de linkerborst. Iedereen droeg een stropdas met rode, zwarte en gouden strepen.

Het wapen bestond uit een krullerige, met gouddraad gestikte C en A, met daarachter een gouden adelaar en een poema. Onder het wapen stond het Latijnse motto van de Coates Academie: Ad augusta, per angusta. Naar grote hoogten over smalle paden.

‘Die zijn allemaal van Coates.’ Dat was Astrid. Ze stond met Kleine Pete bij Edilio. Sam sprong van de bank en liep naar hen toe.

‘Ze hebben hun entree goed voorbereid,’ zei Astrid, alsof ze Sams gedachten kon lezen.

Terwijl de Coatesleerlingen uit de auto’s stapten, deed de menigte inderdaad een stap achteruit. Er was altijd al rivaliteit geweest tussen de kinderen in de stad, die zichzelf als ‘normaal’ beschouwden, en de Coatesleerlingen, die over het algemeen rijk en – hoewel de Academie dat probeerde te verdoezelen – vreemd waren.

De Coates Academie was de plek waar je door je ouders heen werd gestuurd als andere scholen je ‘lastig’ vonden.

De Coatesleerlingen stelden zich in een rij op, qua opstelling en precisie nog net geen gedrilde soldaten, maar ze hadden het duidelijk wel gerepeteerd.

‘Semi-militaristisch,’ fluisterde Astrid zacht.

Toen stond er in de cabriolet een jongen op met een felgele v-halstrui aan in plaats van een jasje. Hij grijnsde schaapachtig en klom soepel van de achterbank op de kofferbak. Hij zwaaide even verontschuldigend, alsof hij wilde aangeven dat hij zelf ook niet kon geloven wat hij aan het doen was.

Hij was knap, dat zag Sam zelfs. Hij had donker haar en donkere ogen, een beetje zoals Sam zelf. Maar het gezicht van deze jongen leek van binnenuit op te lichten. Hij straalde een en al zelfvertrouwen uit, maar niet op een arrogante of minachtende manier. Integendeel, hij slaagde er zelfs in om oprecht bescheiden te lijken, ook al keek hij in zijn eentje over iedereen uit.

‘Hallo allemaal,’ zei hij. ‘Ik ben Caine Soren. Jullie hadden waarschijnlijk al wel door dat ik… wij… van de Coates Academie komen. Anders zouden we allemaal dezelfde slechte kledingsmaak hebben.’

Hier en daar werd gelachen in de menigte.

‘Zelfspot om ons te laten ontspannen,’ zei Astrid, die fluisterend commentaar bleef geven.

Vanuit zijn ooghoeken kreeg Sam Hamer in de gaten. De jongen probeerde gebukt weg te sluipen, alsof hij zich wilde verstoppen. Hamer zat ook op Coates. Wat had hij ook alweer gezegd? Dat de Coatesleerlingen hem niet zo lagen? Zoiets, in elk geval.

‘Ik weet dat er traditiegetrouw veel rivaliteit is tussen de leerlingen van de Coates Academie en de kinderen hier in Perdido Beach,’ zei Caine. ‘Maar dat was vroeger. We hebben nu allemaal dezelfde problemen. En we moeten samenwerken om die problemen op te lossen, vinden jullie ook niet?’

Er werd instemmend geknikt.

Zijn stem was helder en misschien net iets hoger dan die van Sam, maar krachtig en vastberaden. Hij keek op zo’n manier naar de menigte voor hem dat het leek alsof hij iedereen om de beurt in de ogen keek en hen allemaal persoonlijk benaderde.

‘Weet jij wat er is gebeurd?’ vroeg een stem.

Caine schudde zijn hoofd. ‘Nee. Volgens mij weten wij niet meer dan jullie. Iedereen van vijftien jaar en ouder is verdwenen. En er is een grens, een muur.’

‘Wij noemen het de FAKZ,’ riep Howard luid.

‘De fax?’ Caine leek geïnteresseerd.

‘F-A-K-Z. Fall-out Alley KinderZone.’

Caine dacht er even over na en schoot toen in de lach. ‘Geweldig. Heb jij dat bedacht?’

‘Jep.’

‘Het is heel belangrijk om gevoel voor humor te blijven houden als de wereld ineens een erg vreemde plek is geworden. Hoe heet je?’

‘Howard. Ik ben de eerste assistent van de commandant. Commandant Orc.’

Er ging een golf van onbehagen door de kindermassa. Caine had het direct in de gaten. ‘Ik hoop dat jij en commandant Orc met mij en iedereen die dat wil onze toekomstplannen willen komen bespreken. Want wij hebben een toekomstplan.’ Hij benadrukte die laatste zin met een hakkend handgebaar, alsof hij het verleden af wilde hakken.

‘Ik wil naar mijn moeder,’ huilde een klein jongetje plotseling.

Het werd doodstil. Het jongetje had uitgesproken wat ze allemaal voelden.

Caine sprong van de auto en liep naar het jongetje toe. Hij knielde en pakte de handjes van de jongen vast. Hij vroeg hoe het jochie heette en stelde zichzelf nog een keer voor. ‘We willen allemaal onze ouders terug,’ zei hij liefdevol, maar wel zo hard dat de mensen die dichtbij stonden hem goed konden verstaan. ‘Dat willen we allemaal. En ik geloof ook dat dat zal gebeuren. Ik geloof dat we allemaal onze moeders en vaders terug zullen zien, en oudere broers en zussen, en zelfs onze leraren. Dat geloof ik. Geloof jij het ook?’

‘Ja,’ snikte het jongetje.

Caine omhelsde hem stevig en zei: ‘Je moet sterk zijn. Laat zien dat je mama’s sterke jongen bent.’

‘Hij is goed,’ zei Astrid. ‘Hij is meer dan goed.’

Toen kwam Caine overeind. Iedereen was om hem heen komen staan in een dichte maar wel eerbiedige kring. ‘We moeten allemaal sterk zijn. We moeten hier allemaal doorheen zien te komen. Als we samenwerken en goede leiders kiezen om de juiste weg te bewandelen, dan komen we er wel.’
De hele menigte kinderen leek een paar centimeter te groeien. Gezichten die eerst mat en bang stonden hadden nu een vastberaden uitdrukking.
Sam stond gehypnotiseerd toe te kijken. Binnen een paar minuten had Caine een stel doodsbange, moedeloze kinderen hoop gegeven.

Astrid leek ook gehypnotiseerd, hoewel Sam een koude, sceptische glinstering in haar ogen meende te zien.

Sam was zelf ook sceptisch. Hij werd achterdochtig van ingestudeerd machtsvertoon. Hij werd achterdochtig van charme. Maar het was moeilijk om níét te denken dat Caine in elk geval een poging deed om de kinderen in Perdido Beach de hand te reiken. Het was moeilijk om níét in hem te geloven, al was het maar een beetje. En als Caine echt een plan had, dan was dat toch goed? Er was niemand anders die leek te weten wat ze moesten doen.

Caine verhief zijn stem. ‘Als iedereen het hier goedvindt, zou ik graag jullie kerk willen lenen. Ik wil graag in het bijzijn van de Heer samenkomen met jullie leiders om mijn plan te bespreken en te kijken wat jullie daaraan willen veranderen. Zijn er wellicht, nou, een stuk of twaalf mensen die het woord namens jullie kunnen voeren?’

‘Ik,’ zei Orc terwijl hij zich met zijn schouders een weg naar voren duwde. Hij had nog steeds zijn aluminium honkbalknuppel bij zich. En hij had een politiehelm opgeduikeld, zo’n zwarte plastic helm die de agenten van Perdido Beach op hadden als ze op hun fiets rondreden.

Caine keek de bruut doordringend aan. ‘Jij bent vast commandant Orc.’

‘Jep. Dat ben ik.’

Caine stak zijn hand uit. ‘Het is een eer je te mogen ontmoeten, commandant.’

Orcs mond viel open. Hij aarzelde. Sam dacht dat dit waarschijnlijk de eerste keer in Orcs turbulente leven was dat iemand zei dat het een eer was hem te mogen ontmoeten. En het was waarschijnlijk ook de eerste keer dat iemand hem de hand wilde schudden. Orc was duidelijk in de war. Hij keek snel naar Howard.

Howard keek van Orc naar Caine en probeerde de situatie in te schatten. ‘Hij toont zijn respect, commandant,’ zei Howard.

Orc gromde, verschoof zijn knuppel van zijn rechter- naar zijn linkerhand en stak zijn dikke klauw uit. Caine pakte hem met beide handen vast en keek Orc plechtig aan terwijl ze elkaar de hand schudden.

‘Alsof het niks is,’ mompelde Astrid binnensmonds.

Nog steeds met Orcs hand in de zijne riep Caine: ‘Goed, wie wil er nog meer namens Perdido Beach het woord voeren?’

Bette met de bobbels zei: ‘Sam Temple daar is een brandend gebouw in gegaan om een klein meisje te redden. Hij mag voor mij in elk geval het woord voeren.’

Er werd instemmend gemompeld.

‘Ja, Sam is een échte held,’ zei iemand.

‘Hij had wel dood kunnen gaan,’ viel een andere stem bij.

‘Ja, Sam is onze man.’

Caines glimlach kwam en ging zo snel dat Sam niet zeker wist of het wel echt gebeurd was. Die ene fractie van een seconde had hij een triomfantelijke blik gezien. Caine liep met uitgestoken hand recht op Sam af, vriendelijk en vastberaden.

‘Er zijn vast wel betere mensen dan ik,’ zei Sam achteruitdeinzend.

Maar Caine greep hem bij zijn elleboog en dwong hem zijn hand te schudden. ‘Sam, hè? Zo te horen ben je echt een held. Ben je familie van onze schoolzuster, Connie Temple?’

‘Dat is mijn moeder.’

‘Het verbaast me niets dat zij zo’n dappere zoon heeft,’ zei Caine vol sympathie. ‘Het is een in- en ingoede vrouw. Ik merk dat je even bescheiden als dapper bent, Sam, maar ik… ik vraag je om hulp. Ik heb je hulp nodig.’

Toen hij zijn moeders naam noemde, vielen alle stukjes op hun plek. Caine. ‘C’. Hoe groot was de kans dat ‘C’ een andere leerling van Coates was?

Vroeg of laat zal C of een van de anderen iets ergs doen. Er zullen gewonden vallen. Net als met S en T toen.

‘Goed dan,’ zei Sam. ‘Als iedereen het wil.’

Er werden nog een paar andere namen genoemd, en Sam noemde Quinn – niet van harte, maar wel trouw.

Caines ogen schoten van Sam naar Quinn en heel even was er een glimp van een cynische, uitgekookte blik te zien. Maar die was in een flits verdwenen en vervangen door de nederige en wilskrachtige uitdrukking die Caine had ingestudeerd.

‘Laten we dan samen naar binnen gaan,’ zei Caine. Hij draaide zich om en sprong doelbewust de kerktrappen op. De rest van de uitverkorenen liep achter hem aan.

Een van de Coatesleerlingen, een heel mooi meisje met donker haar, kwam naar Sam toe en stak haar hand uit. Sam schudde hem.

‘Ik ben Diana,’ zei ze zonder zijn hand los te laten. ‘Diana Ladris.’

‘Sam Temple.’

Haar inktzwarte ogen keken in de zijne en hij wilde opgelaten wegkijken, maar om de een of andere reden lukte dat niet.

‘Aha,’ zei ze, alsof iemand haar iets fascinerends had verteld. Toen liet ze hem met een zelfingenomen lachje los. ‘Zo zo. Laten we maar naar binnen gaan. We zouden niet willen dat onze Onverschrokken Leider zonder volgelingen komt te zitten.’

Het was een katholieke kerk, die honderd jaar eerder was gebouwd door een rijke man, de eigenaar van de conservenfabriek die nu leeg en verlaten, als een puist van staalplaten, in de haven stond te roesten.

Met zijn hoge bogen, zes heiligenbeelden en prachtige, afgesleten houten kerkbanken was de kerk veel grootser dan het kleine stadje waarschijnlijk verdiende. Van de zes hoge, spits toelopende gebrandschilderde ramen hadden drie nog hun originele afbeeldingen van Jezus in diverse gelijkenissen. De andere drie waren door de jaren heen ten prooi gevallen aan vandalen, het weer of aardbevingen, en waren vervangen door goedkoper gebrandschilderd glas met abstracte patronen.

Toen Astrid de kerk binnen stapte, zakte ze op één knie en sloeg een kruis terwijl ze opkeek naar het intimiderend grote kruisbeeld boven het altaar.

‘Ga jij hier naar de kerk?’ vroeg Sam zachtjes.

‘Ja. Jij?’

Hij schudde zijn hoofd. Dit was de eerste keer dat hij hier binnen was. Zijn moeder was joods maar deed er niets mee, niemand had ooit iets gezegd over wat zijn vader was, en Sam zelf had nauwelijks belangstelling voor godsdienst. Hij voelde zich klein in de kerk, en absoluut niet op zijn plek.

Caine was zelfverzekerd naar het altaar gelopen. Dat was niet erg indrukwekkend: een lichte, marmeren rechthoek waar drie met bruin tapijt beklede treden naartoe liepen. Caine ging niet op de ouderwetse, verhoogde kansel staan, maar op de middelste van de drie treden.

Er waren in totaal vijftien kinderen, onder wie Sam, Quinn, Astrid en Kleine Pete, Albert Hillsborough, Maria Terrafino, Elwood Booker – de beste sporter van de tweede klas – en diens vriendinnetje Dahra Baidoo, Orc, die eigenlijk Charles Merriman scheen te heten, Howard Bassem en Cookie, wiens echte naam Tony Gilder was.

Van de Coates Academie had je – naast Caine Soren – Drake Merwin, een glimlachende, vrolijke jongen met gemene ogen en ongekamd, lichtbruin haar, Diana Ladris, en een wat verloren uitziende zevendegroeper met een grote bril en een blond, warrig kapsel, alsof hij net uit bed kwam, die door Caine werd voorgesteld als Computer Jack.

Alle kinderen uit Perdido Beach gingen in de kerkbanken zitten; Orc en zijn handlangers onderuitgezakt op de eerste rij. Computer Jack ging zo ver mogelijk aan de kant zitten. Drake Merwin stond links van Caine, met zijn armen over elkaar en een zelfgenoegzame grijns op zijn gezicht, en Diana Ladris keek aan Caines rechterzij naar de groep.

Opnieuw drong het tot Sam door dat de Coatesleerlingen de hele ochtend moesten hebben gerepeteerd, van de geregisseerde autostoet – die uren rijoefening gevergd moest hebben – tot aan deze voorstelling. Ze waren waarschijnlijk meteen na het begin van de FAKZ begonnen met plannen en oefenen.

Dat was een verontrustende gedachte.

Nadat iedereen was voorgesteld, ging Caine direct over op de uiteenzetting van zijn plan.

‘We moeten samenwerken,’ deelde hij mee. ‘Ik denk dat we ons moeten organiseren, zodat er niets vernield wordt en de problemen onder controle blijven. Ik vind dat ons doel moet zijn om de situatie in de hand te houden. Zodat als de muur wegvalt, en de verdwenen mensen terugkomen, ze zullen merken dat we ons verdomd goed staande hebben gehouden.’

‘De commandant houdt de situatie al in de hand,’ zei Howard.

‘Het staat buiten kijf dat hij uitstekend werk heeft verricht,’ gaf Caine toe terwijl hij van de treden naar Orc toe liep. ‘Maar het is een zware taak. Waarom zou commandant Orc alles alleen moeten doen? Ik denk dat we een systeem nodig hebben, en een plan. Commandant Orc,’ zei hij rechtstreeks tegen de bruut, ‘ik weet zeker dat je geen zin hebt om al het eten te verdelen en voor de zieken te zorgen en de crèche te laten draaien, terwijl je ook nog alles moet lezen wat je lezen moet en alles moet schrijven wat je schrijven moet om hier in Perdido Beach een systeem op te zetten.’

Astrid fluisterde: ‘Hij heeft geraden dat Orc nauwelijks kan lezen en schrijven.’

Orc wierp een zijdelingse blik op Howard, die helemaal gehypnotiseerd leek te zijn door Caine. Orc haalde zijn schouders op.

Zoals Astrid al had voorspeld, vond hij het idee te moeten lezen en schrijven niet erg prettig.

‘Precies,’ zei Caine, alsof Orcs schouderophalen een bevestiging was. Hij ging terug naar zijn plek in het midden en sprak tegen de hele groep. ‘We lijken een betrouwbare elektriciteitsbron te hebben. Maar alle communicatienetwerken liggen plat. Mijn vriend Computer Jack denkt dat we de mobiele telefoons weer aan de praat kunnen krijgen.’ Er klonk een enthousiast gemompel en Caine stak zijn handen in de lucht. ‘Ik bedoel niet dat we iemand van buiten de… wat was die briljante term van Howard ook alweer, de FAKZ? Dat we iemand van buiten de FAKZ zullen kunnen bellen. Maar we zullen in elk geval met elkaar kunnen communiceren.’

Alle ogen schoten naar Computer Jack, die slikte en ja knikte en zijn bril omhoogduwde en rood werd.

‘Het zal even duren, maar samen kunnen we het doen,’ zei Caine. Hij benadrukte zijn stelligheid door zijn gebalde rechtervuist tegen zijn linkerhandpalm te stoten. ‘We hebben een politiecommissaris nodig die ervoor zorgt dat iedereen zich aan de regels houdt en volgens mij is Drake Merwin daar uitermate geschikt voor, aangezien zijn vader bij de verkeerspolitie zit. Maar daarnaast hebben we ook een brandweercommandant nodig voor noodsituaties, en daarvoor wil ik Sam Temple voordragen. Als ik zo hoor wat er over zijn dappere daad bij die brand wordt gezegd, lijkt hij me een voor de hand liggende keuze, nietwaar?’

Er werd geknikt en instemmend gemompeld.

‘Hij betrekt je bij het geheel,’ fluisterde Astrid. ‘Hij weet dat je zijn rivaal bent.’

‘Je vertrouwt hem niet,’ fluisterde Sam terug. Het was geen vraag.

‘Het is een manipulator,’ zei Astrid. ‘Wat nog niet wil zeggen dat hij slecht is. Misschien is hij best oké.’

Maria zei: ‘Sam heeft de doe-het-zelfzaak en de crèche gered. En dat kleine meisje bijna ook. Dat meisje moet trouwens nog begraven worden.’

‘Precies,’ zei Caine. ‘God verhoede dat dat nog een keer zal moeten gebeuren, maar iemand moet de doden begraven. Net als iemand de mensen moet helpen die ziek of gewond zijn. En er moet iemand voor de kleine kinderen zorgen.’

Dahra Baidoo deed haar mond open en zei: ‘Maria heeft echt supergoed voor de ukkies gezorgd – voor de peuters, bedoel ik,’ legde ze uit. ‘Samen met haar broertje John.’

‘Maar we hebben hulp nodig,’ zei Maria vlug. ‘We slapen nauwelijks. De luiers zijn op en het eten en…’ ze zuchtte ‘…alles. John en ik kennen de kinderen nu, en wij kunnen de leiding houden, maar we hebben hulp nodig. Een heleboel hulp.’

Caines ogen leken wazig te worden, bijna alsof hij een traantje wilde wegpinken. Hij liep snel op Maria af, trok haar overeind en sloeg zijn arm om haar heen. ‘Wat ben jij grootmoedig, Maria. Jij en je broer mogen mensen uitkiezen… Hoeveel zijn er nodig om voor de kleintjes te zorgen?’

Maria rekende in haar hoofd. ‘Wij tweeën en vier anderen, denk ik,’ zei ze. En toen, met meer zelfvertrouwen: ‘Of nee, we hebben er vier voor de ochtend nodig, en vier voor de middag en vier voor de nacht. En we hebben luiers en flesvoeding nodig. En we moeten mensen de opdracht kunnen geven om dingen voor ons te halen, eten en zo.’

Caine knikte. ‘De kleine kinderen zijn onze grootste zorg. Maria en John, jullie hebben de absolute vrijheid om iedereen uit te kiezen die je kunt gebruiken, en om alle spullen te vragen die je nodig hebt. Als iemand tegenstribbelt, zullen Drake en zijn mensen, inclusief commandant Orc, ervoor zorgen dat jullie krijgen wat je nodig hebt.’

Maria leek overweldigd en dankbaar.

Howard niet.

‘Zeg, wat krijgen we nou? Ik heb het net even laten zitten, maar wou je nou zeggen dat Orc voor hem werkt?’ Hij gebaarde met zijn duim naar Drake, die als een haai naar hem grijnsde. ‘Wij werken voor niemand. Commandant Orc werkt voor niemand, en ook niet onder iemand, en hij volgt niemands bevelen op.’

Sam zag op Caines knappe gezicht een koude, woedende uitdrukking verschijnen, die vervolgens net zo snel weer verdween.

Orc moest het ook gezien hebben, want hij stond op en Cookie volgde zijn voorbeeld. Ze grepen allebei hun knuppel vast. Drake ging, nog steeds glimlachend, tussen hen en Caine in staan. Er hing een gevecht in de lucht, als een onverwachte tornado.

Diana Ladris keek vreemd genoeg onderzoekend naar Sam, alsof Orc haar niets kon schelen.

Caine zuchtte, hief zijn handen op en streek met zijn handpalmen zijn haar glad.

Er steeg een gerommel op door de vloer en de kerkbanken. Een zwakke aardbeving, heel licht, iets wat Sam net als de meeste inwoners van Californië al veel vaker had meegemaakt.

Iedereen sprong overeind, want ze wisten allemaal wat je moest doen bij een aardbeving.

Maar toen klonk er een scheurend geluid van buigend staal en versplinterend hout, en het kruisbeeld kwam van de muur af. Het trok zich los van de bouten die het op zijn plek hielden, alsof een onzichtbare reus het wegrukte.

Iedereen bleef doodstil staan.

Het regende kalksteen en grind op het altaar.

Het kruisbeeld viel als een omgezaagde boom naar voren.

Caine liet zijn handen langs zijn lichaam vallen. Zijn gezicht stond grimmig, hard, boos.

Het kruisbeeld, dat minstens vier meter hoog was, kwam met een onvoorstelbare kracht op de voorste kerkbank terecht, hard en plotseling als een autobotsing.

Orc en Howard sprongen opzij. Cookie was te langzaam. De horizontale lat van het kruis raakte zijn rechterschouder.

Hij lag op de grond in een rode vlek die steeds groter werd.

Het gebeurde allemaal in een paar seconden. Zo snel dat de kinderen die overeind waren gesprongen geen tijd hadden om ervandoor te gaan.

‘Help, help me!’ riep Cookie.

Hij lag jammerend op de grond. Het bloed sijpelde door zijn Tshirt en vormde een plas op de tegelvloer.

Elwood tilde het kruisbeeld van hem af en Cookie gilde.

Caine had zich niet bewogen. Drake Merwin hield zijn koude blik op Cookie gericht. Hij had zijn armen nog steeds over elkaar en stond er schijnbaar onverschillig bij.

Diana Ladris bleef naar Sam kijken. De sluwe grijns op haar gezicht verflauwde geen moment.

Astrid greep Sam bij zijn arm en fluisterde: ‘Laten we gaan. We moeten praten.’

Diana zag het.

‘Aaaah, aaaah, help me nou, ik ben gewond!’ kermde Cookie.

Orc en Howard maakten geen aanstalten hun gevallen kameraad te helpen.

Caine zei uiterst bedaard: ‘Wat verschrikkelijk. Kan iemand eerste hulp verlenen? Sam? Jouw moeder was verpleegster.’
Kleine Pete, die zwijgend en stil als een standbeeld was blijven zitten, begon steeds harder heen en weer te schommelen. Zijn handen wapperden alsof hij een bijenaanval probeerde af te weren.

‘Hij moet naar buiten, dit gaat niet goed,’ zei Astrid terwijl ze Kleine Pete optilde. ‘Stoel bij het raam, Petey, stoel bij het raam.’

‘Ik ben geen verpleger,’ stamelde Sam. ‘Ik weet niet…’

Dahra Baidoo kwam bij uit haar sprakeloze verdoving en knielde naast de kronkelende, jammerende Cookie neer. ‘Ik heb wat EHBO gehad. Elwood, help me.’

‘Ik geloof dat we onze nieuwe verpleegster hebben gevonden,’ zei Caine, op een onaangedane, onbezorgde toon, alsof hij een schooldirecteur was die de beste leerlingen van het jaar opsomt.

Diana draaide zich om, liep langs Caine en fluisterde iets in zijn oor. Caines donkere ogen gleden over de geschokte kinderen en leken ze één voor één in te schatten. Hij glimlachte kort en gaf Diana een haast onmerkbaar knikje.

‘Deze vergadering wordt geschorst zodat we onze gewonde vriend kunnen helpen… hoe heet hij ook alweer? Cookie?’

Cookies stem smeekte nu nog dringender om hulp, hij klonk bijna hysterisch. ‘Het doet zo’n pijn, o, het doet zo’n pijn.’

Caine liep met Drake en Diana achter zich aan over het middenpad, langs Sam, achter Astrid en Kleine Pete aan naar de ingang van de kerk.

Drake bleef halverwege even staan, draaide zich om en deed voor het eerst zijn mond open. Op een geamuseerde toon zei hij: ‘O, eh… commandant Orc? Laat je mensen – degenen die niet gewond zijn – zich buiten opstellen. Dan bepalen wij jullie, eh… taken.’

En met een grijns die bijna een sneer was, voegde hij er vrolijk ‘Mazzel’ aan toe.