Tweeëndertig 97 uur, 43 minuten
Lana stak een van de lantaarns van Kluizenaar Jim aan en keek de hut rond. Die zag er in principe nog hetzelfde uit als toen ze weg was gegaan. Alleen lagen er nu ook twee dode coyotes, drie bange kinderen, een griezelige, starende kleuter en een op sterven na dode jongen op de grond.
Ze porde met haar teen tegen Hap. Geen reactie. Hij was dood. Zijn kop was ingeslagen met een massieve goudstaaf. Ze had net zo lang op hem in gemept tot haar armen moe waren.
De andere coyote had ze niet goed genoeg gekend om een naam te geven. Maar hij was op dezelfde manier gestorven, te zeer geconcentreerd op zijn prooi om het gevaar aan te zien komen.
Patrick lag verbijsterd en in de war in een hoekje en leek niet goed te weten hoe hij zich moest gedragen. Een van de kinderen, type surfer zo te zien, had dezelfde verwarde uitdrukking op zijn gezicht.
‘Brave hond,’ zei Lana, en Patrick bonkte zwakjes met zijn staart op de vloer.
‘Wie ben jij?’ vroeg Lana aan de surfjongen.
‘Quinn. Ik heet Quinn.’
‘En jij?’ vroeg het mooie blonde meisje.
Lana was op het eerste gezicht geneigd om haar niet aardig te vinden: ze zag eruit als zo’n veel te perfect meisje dat haar neus op zou trekken voor iemand als Lana. Maar aan de andere kant wiegde ze wel het rare kleine jochie beschermend in haar armen heen en weer, dus misschien viel ze wel mee.
Een jongen met een rond gezicht en korte zwarte stekeltjes knielde bij de gewonde jongen neer. ‘Jongens, hij is er echt slecht aan toe.’
Het blondje haastte zich naar hem toe en scheurde zijn shirt open. Er stroomde een rivier van bloed over zijn borst.
‘O, God, nee,’ huilde het blondje.
Lana duwde haar opzij en legde haar hand op de gutsende wond. ‘Het komt wel goed,’ zei ze. ‘Ik maak hem wel weer beter.’
‘Hoe bedoel je: jij maakt hem wel weer beter?’ vroeg het blondje op hoge toon. ‘We hebben hechtingen nodig, een dokter. Moet je zien hoe erg hij bloedt.’
Lana vroeg: ‘Hoe heet jij?’
‘Astrid, hoezo? Hij is…’ Ze zweeg abrupt en boog zich gespannen naar voren. ‘Het bloeden stelpt.’
‘Ja. Dat had ik ook al gemerkt,’ zei Lana droog. ‘Rustig maar. Het komt helemaal goed met hem. Ik denk zelfs…’ Ze hield haar hoofd schuin om hem beter te kunnen bekijken. ‘Ik denk zelfs dat hij heel leuk is als hij niet zo onder het bloed zit. Jouw vriendje?’
‘Daar gaat het niet om,’ snauwde Astrid. Toen zei ze, zachter, alsof ze niet wilde dat de anderen het zouden horen: ‘Zo ongeveer.’
‘Goed, ik weet hoe vreemd dit klinkt, maar over een paar minuten is hij weer helemaal gezond.’ Ze trok haar hand weg om te laten zien dat de rafelige wond nu al dicht was. Toen legde ze haar hand weer terug. ‘Vraag me niet hoe het kan.’
‘Dat meen je niet,’ hijgde de jongen met de stekeltjes.
Buiten bonkte de coyoteroedel woest keffend tegen de deur. Maar het slot hield dapper vol. Lana schoof de rug van een stoel onder de deurkruk en probeerde te bedenken wat ze nu moest doen.
De deur zou niet eeuwig standhouden. Maar de coyotes zouden stuurloos zijn en niet weten wat ze moesten doen tot Roedelleider terugkwam van zijn jacht.
‘Hij heet Sam,’ zei Astrid. ‘Dat is Edilio, dit is mijn broertje, Kleine Pete, en ik ben Astrid. En ik geloof dat je zojuist onze levens hebt gered.’
Lana knikte. Beter. Het meisje toonde respect voor haar. ‘Ik heet Lana. En luister eens, jongens, die coyotes zijn nog niet klaar met ons. We moeten ervoor zorgen dat die deur niet bezwijkt.’
‘Wordt aan gewerkt,’ zei Edilio.
De gewonde jongen kwam met een schok bij.
Hij staarde naar de dode coyotes. Hij tastte naar zijn nek. Hij keek naar het bloed aan zijn hand.
‘Je overleeft het wel,’ zei Lana. ‘En ik zal de rest ook genezen. Ik hoef alleen mijn hand er maar op te leggen.’
Hij keek bedenkelijk en wierp een snelle blik op Astrid.
‘Ze heeft onze levens gered,’ zei Astrid. ‘En ze heeft net een wond gedicht waar een minuut geleden nog bloed uit gutste.’
Sam stond toe dat ze haar hand op zijn nek legde.
‘Wie ben jij?’ vroeg hij schor.
‘Lana. Lana Arwen Lazar,’ zei ze.
‘Bedankt.’
‘’t Stelt niets voor. En wees nog maar niet te dankbaar: ik weet niet of je leven gered blijft.’
Hij knikte. Hij luisterde naar het kabaal buiten en kromp in elkaar toen een van de coyotes zichzelf tegen de deur wierp.
‘Gebruikt Edilio nou een goudstaaf als hamer?’
Edilio had het bed uit elkaar gehaald en was nu bezig een van de latten tegen de deur te timmeren.
Lana lachte spottend. ‘Jep. We hebben een heleboel goud. We zijn rijk, Patrick en ik.’
Ze verplaatste haar hand van zijn nek naar zijn schouder. ‘Het zou beter werken als je je shirt uitdeed,’ zei ze.
Hij kromp ineen van pijn. ‘Ik weet niet of ik dat kan.’
Lana gleed met haar hand onder zijn shirt en tastte naar de bloederige massa. ‘Over een paar minuten voelt het al beter.’
‘Hoe doe je dat?’ vroeg hij.
‘Er gebeuren een heleboel rare dingen.’
De jongen knikte. ‘Ja, dat was ons ook al opgevallen. Bedankt dat je mijn leven hebt gered.’
‘Graag gedaan, maar zoals ik al zei, het zou zomaar tijdelijk kunnen zijn. Ze proberen nu nog niet écht naar binnen te komen. Als Roedelleider hier is, zou dat wel eens kunnen veranderen. Ze zijn heel sterk, en slim.’
‘Je bloedt zelf ook,’ zei hij.
‘Dat is zo opgelost,’ zei ze bijna onverschillig. ‘Ik ben er wel zo’n beetje aan gewend dat ik telkens ergens openlig.’
Ze drukte haar bebloede hand tegen haar been.
‘Wie is die Roedelleider?’ vroeg Sam.
‘Dat is de baas van de coyotes. Ik heb hem in de val gelokt zodat hij me hierheen liet gaan. Ik hoopte dat ik zou kunnen ontsnappen. Of in elk geval iets anders dan dode dieren zou kunnen eten. Coyotes zijn slim, maar het zijn in principe gewoon slimme honden. Hebben jullie honger? Ik wel.’
Sam knikte. Toen kwam hij stijfjes, als een oude man, overeind.
‘Zodra ik mijn eigen been gedaan heb, zal ik het jouwe doen,’ zei Lana. ‘We hebben een behoorlijke voorraad voedsel en heel veel water, in elk geval genoeg om het een tijdje mee uit te houden. De vraag is of Roedelleider een manier zal weten te verzinnen om binnen te komen.’
Astrid zei: ‘Je praat over die coyote alsof het een persoon is.’ Lana schoot in de lach. ‘Je wilt hem anders niet kennen, hoor.’ ‘Is het… is het gewoon een coyote?’ vroeg Astrid.
Lana keek naar het meisje. Nu zag ze de intelligentie achter het mooiemeisjesuiterlijk. ‘Wat weet je daarvan?’ vroeg Lana behoedzaam.
‘Ik weet dat sommige dieren aan het veranderen zijn. We hebben een meeuw met klauwen gezien. En we hebben ook, zeg maar, een slang gezien die kleine vleugeltjes had.’
Lana knikte. ‘Ja, die heb ik gezien. Van heel dichtbij. De coyotes zijn er als de dood voor, dat weet ik wel. De ratelslangen kunnen niet echt vliegen, maar ze gebruiken die vleugels om van net iets verder weg aan te vallen dan eerst. Ze hebben mijn hachje zelfs een keer gered. En ik heb ze een paar uur geleden nog een coyote zien doden. Roedelleider zei…’
‘“Zei”?’ herhaalde Edilio.
‘Ik zal jullie straks alles vertellen, maar laten we eerst wat gaan eten. Ik heb nog niks gegeten. Hoewel me wel een stuk rauwe eekhoorn is aangeboden. Pudding uit blik, dat moet ik hebben. Ik heb er zelfs van gedroomd.’
Ze haalde een blik tevoorschijn en ging koortsachtig met de blikopener in de weer. Ze nam niet eens de moeite om een bakje of een lepel te pakken maar duwde haar hand erin en schepte de pudding zo in haar mond. Toen bleef ze even als aan de grond genageld staan, overmand door de heerlijke zoetigheid.
Ze huilde toen ze zei: ‘Sorry, ik weet niet meer hoe ik beleefd moet zijn. Ik zal jullie een eigen blik geven.’
Sam hinkte naar haar toe en schepte net als zij ook wat pudding op met zijn hand. ‘Ik ben zelf allang niet beleefd meer,’ zei hij, hoewel ze best zag dat haar geschrok hem enigszins afstootte. Op dat moment besloot ze dat ze hem aardig vond.
‘Luister eens, Sam, en de rest ook. Jullie moeten iets weten, zodat je straks niet door het lint gaat: Roedelleider kan praten. Met echte woorden, bedoel ik. Zoals Slim Barbiemeisje daarnet al zei, hij is een soort mutant of zo. Ik weet heus wel dat jullie denken dat ik gek ben.’
Ze had ondertussen de tinnen mok van Kluizenaar Jim gepakt en schepte daarmee een nieuwe portie van die heerlijke, die overheerlijke pudding op. Blondie – Astrid – was bezig een blik fruitcocktail open te draaien.
‘Wat weet je over de FAKZ?’ vroeg Astrid.
Lana stopte met eten en staarde haar aan. ‘De wat?’
Astrid haalde haar schouders op en keek opgelaten. ‘Zo noemt iedereen het. De Fall-out Alley KinderZone. FAKZ.’
‘Wat betekent dat?’
‘Heb je de muur gezien?’
Lana knikte. ‘Nou en of. Ik heb die muur gezien. En ik heb hem ook aangeraakt, wat ik je overigens niet kan aanraden.’
Sam zei: ‘Voor zover wij weten, loopt hij helemaal in een cirkel rond. Of misschien zelfs in een bol. We denken dat de kerncentrale het middelpunt vormt. Van daaruit is het telkens zestien kilometer naar de muur, een straal van tweeëndertig kilometer.’
‘Een omtrek van 101,12 kilometer, met een oppervlakte van 505,59 vierkante kilometer, oftewel 314,159 vierkante mijl,’ zei Astrid.
‘Komma 159,’ herhaalde Quinn vanuit zijn hoekje. ‘Heel belangrijk.’
‘In wezen is het pi,’ zei Astrid. ‘Je weet wel: 3,14159265… Oké, ik hou mijn mond al.’
Lana had nog steeds honger. Ze stak haar beker in de fruitcocktail. ‘Sam, denk jij dat het door de kerncentrale komt?’
Sam haalde zijn schouders op, en keek toen even verbaasd op. Waarschijnlijk omdat zijn schouder geen pijn meer deed, vermoedde Lana. ‘Dat weet niemand. Plotseling is iedereen boven de vijftien verdwenen en er is een muur en mensen… dieren…’
Lana liet deze nieuwe informatie langzaam tot zich doordringen. ‘Alle volwassenen, bedoel je? Zijn die allemaal weg?’
‘Poef,’ zei Quinn. ‘Ze zijn ertussenuit geknepen. Weggeflitst. Opgelost. Pleite. Door de grond gezakt. Geëmigreerd. Volwassenen en tieners. Er zijn alleen maar kinderen over.’
‘Ik heb mijn best gedaan om de deur te versterken,’ deelde Edilio mee. ‘Maar ik heb alleen maar spijkers. Uiteindelijk zou iemand er wel doorheen kunnen komen.’
‘Misschien zijn zij niet verdwenen,’ zei Lana. ‘Misschien zijn wij wel verplaatst.’
Astrid zei: ‘Dat is zeker een van de mogelijkheden, hoewel het niet echt veel uitmaakt. Uiteindelijk komt het op hetzelfde neer.’
Dus het blondje was echt een studiebol. Lana vroeg zich af hoe het met dat kleine broertje zat. Dat was akelig stil voor een klein kind.
‘Mijn opa verdween terwijl we in de pick-up zaten,’ zei Lana, terugdenkend aan die afschuwelijke dag. ‘De auto viel in het ravijn. En ik ging dood. Mijn botten staken eruit, zeg maar. Koudvuur. Toen kon ik opeens genezen. Mijn hond. Mezelf. En ik weet niet hoe het komt.’
Van achter de houten deur hoorden ze plotseling een opgewonden gekef.
‘Daar is Roedelleider,’ zei Lana. Ze liep naar het aanrecht en pakte het keukenmes van Kluizenaar Jim. Ze draaide zich met een woeste blik om naar Sam. ‘Ik steek hem in zijn hart als hij hier naar binnen komt.’
Sam en Edilio trokken allebei hun eigen mes.
Op nog geen paar centimeter van de deur hoorden ze de verwrongen, grommende, hoge stem. ‘Mens. Kom naar buiten.’
‘Nee,’ schreeuwde Lana.
‘Mens. Kom naar buiten.’
Lana zei: ‘Blaas het huis maar omver, grote boze wolf.’
Astrid glimlachte. ‘Goeie,’ fluisterde ze.
‘Mens. Kom naar buiten. Mens Roedelleider leren. Mens zegt.’
‘Les één, jij smerig, lelijk, akelig, schurftig mormel: mensen moet je nooit vertrouwen.’
Dat had een lange stilte tot gevolg.
‘De Duisternis,’ gromde Roedelleider.
Lana voelde haar hart samentrekken van angst. ‘Ga je gang. Ga het maar aan je baas in de mijn vertellen.’ Ze wilde zeggen dat ze niet bang was voor de Duisternis. Maar dat zou nooit oprecht hebben geklonken.
‘Wat is er met die mijn?’ vroeg Sam.
‘Niks.’
‘Waarom heeft die coyote het er dan over? Wat bedoelt-ie met de duisternis?’
Lana schudde haar hoofd. ‘Ik weet het niet. Ze hebben me ernaartoe gebracht. Het is een verlaten goudmijn. Meer niet.’
Sam zei: ‘Luister eens, je hebt onze levens dan wel gered, maar we willen nog steeds weten wat er aan de hand is.’
Lana klemde haar vingers om het heft van het mes om het trillen tegen te gaan. ‘Ik weet niet wat er aan de hand is, Sam. Er is iets in die mijn. Dat is het enige wat ik weet. De coyotes luisteren ernaar, ze zijn er bang voor, en ze doen wat het zegt.’
‘Heb je het gezien?’
‘Ik weet het niet. Ik kan het me niet herinneren. Ik wil het me ook eigenlijk niet herinneren.’
Er klonk een harde bonk tegen de deur en hij rammelde in zijn hengsels.
‘Kom, Edilio. We gaan meer spijkers zoeken,’ zei Sam.
Jack had de eetzaal van de Coates Academie altijd een vreemde, onvriendelijke plek gevonden. Wat betreft ontwerp en inrichting had men een poging gedaan om luchtig en kleurrijk over te komen. De ramen waren lang, het plafond hoog, om de deuren zaten grote, met fleurige Spaanse tegeltjes versierde bogen.
De lange, zware, donkere houten tafels van Jacks eerste jaar op Coates, tafels waar zestig leerlingen per stuk aan konden zitten, waren net dit jaar vervangen door een stuk of vijfentwintig kleinere, minder formele, ronde tafels met door leerlingen gemaakte middenstukken van papier-maché.
Op de achterste muur van de eetzaal was een mozaïek gemaakt van allemaal apart beschilderde stukjes karton. Het thema was ‘Samen voorwaarts’. De vierkantjes waren in de vorm van een gigantische pijl geplakt die van de vloer naar het plafond wees.
Maar hoe meer ze hun best deden om de zaal op te fleuren, hoe onvriendelijker hij leek te worden, alsof de kleine kleuraccenten en eigenaardigheden de verpletterende omvang, ouderdom en onveranderbare stijfheid van de zaal alleen maar benadrukten.
Panda, wiens been niet gebroken maar alleen zwaar gekneusd was, plofte met een norse en boze blik in een stoel. Diana ging aan de kant staan. Ze had geen zin in datgene waar ze straks getuige van zou zijn en stak dat gevoel niet onder stoelen of banken.
‘Ga op de tafel staan, Andrew,’ beval Caine terwijl hij naar een van de grote ronde tafels voor het pijlmozaïek wees.
‘Hoe bedoel je: ga op de tafel staan?’ vroeg Andrew verontwaardigd.
Een paar kinderen staken hun hoofd om de hoek van de eetzaal. Drake zei: ‘Ksst.’ En ze verdwenen weer.
‘Andrew, of je klimt zelf op die tafel, of ik laat je erop vliegen,’ zei Caine.
‘Ga op die tafel staan, mongool,’ snauwde Drake.
Andrew klom eerst op een stoel en vervolgens op de tafel. ‘Ik snap niet waarom…’
‘Bind hem vast. Computer Jack? Zet alles klaar.’
Drake viste een touw uit de tas die hij uit de auto had gehaald. Hij bond het ene eind om een tafelpoot, mat ongeveer twee meter af, sneed het touw door en knoopte het andere eind aan Andrews been.
‘Jongen, waar slaat dit op?’ zei Andrew. ‘Wat doe je?’
‘Het is een experiment, Andrew.’
Jack begon lampen en statieven voor de camera’s neer te zetten. ‘Dit is onzin, man. Dit is niet oké, Caine. Dit is niet oké.’ ‘Andrew, je hebt mazzel dat ik je de kans geef om de grote flits te overleven,’ zei Caine. ‘Hou op met dat gejank.’
Drake bond Andrews andere been ook vast en sprong daarna op de tafel om Andrews handen stevig op zijn rug te binden.
‘Gast, ik heb mijn handen nodig om mijn krachten te kunnen gebruiken.’
Drake keek naar Caine, die knikte. Drake maakte Andrews handen los en wierp een blik op de kroonluchter boven hem. Hij gooide het uiteinde van het touw over de kroonluchter, een overdadig, zwaar, ijzeren ding, dat door de Coatesleerlingen altijd spottend de tiende Nazgûl genoemd werd.
Drake snoerde het touw om Andrews borstkas, trok het onder zijn oksels door en hees hem omhoog tot zijn voeten nauwelijks nog het tafelblad raakten.
‘Zorg ervoor dat zijn handen niet deze kant op kunnen richten,’ zei Caine. ‘Ik wil niet dat die geluidsgolventruc van hem de camera’s omgooit.’
Dus hing Drake Andrews beide handen aan de polsen op, zodat Andrew eruitzag als een jongen die op het punt staat zich over te geven.
Jack keek naar de led-zoeker van een van de camera’s. Andrew zou nog steeds uit beeld kunnen bewegen door te gaan schommelen. Jack wilde niets zeggen omdat hij medelijden had met Andrew, maar als de opname mislukte…
‘Ahum. Hij kan nog steeds een beetje naar links of rechts bewegen.’ Toen bond Drake vier touwen aan Andrews nek die hij naar vier tafels in de hoeken liet lopen. Daarna had Andrew nog hooguit dertig centimeter bewegingsruimte.
‘Hoe laat is het, Jack?’ vroeg Caine.
Jack keek op zijn zakcomputer. ‘Nog tien minuten.’
Jack ging druk in de weer met de vier camera’s, allemaal op een statief: drie videocamera’s en één fototoestel met een motordrive. Hij had twee lampen neergezet die op Andrew schenen.
Andrew werd uitgelicht alsof hij een filmster was.
‘Ik wil niet dood,’ zei Andrew.
‘Ik ook niet,’ zei Caine instemmend. ‘Daarom hoop ik ook echt dat jij de poef te slim af bent.’
‘Ik zou wel de eerste zijn, hè?’ zei Andrew. Hij snufte. Er stonden tranen in zijn ogen.
‘De eerste en de enige,’ zei Caine.
‘Dit is niet eerlijk,’ zei Andrew.
Jack stelde de lens bij zodat het hele lichaam van Andrew in beeld was.
‘Nog vijf minuten,’ zei Jack. ‘Ik ga de videocamera’s vast aanzetten.’
‘Doe vooral wat je moet doen, Jack, maar je hoeft het ons niet de hele tijd hardop mee te delen,’ zei Caine.
‘Kun jij me niet helpen, Caine?’ smeekte Andrew. ‘Jij hebt vier strepen. Misschien kunnen we het samen, als we allebei tegelijkertijd onze kracht gebruiken?’
Niemand gaf antwoord.
‘Ik ben bang, nou goed?’ kreunde Andrew, en nu begonnen de tranen openlijk te stromen. ‘Ik weet niet wat er gaat gebeuren.’
‘Misschien word je wel buiten de FAKZ wakker,’ zei Panda, die voor het eerst zijn mond opendeed.
‘Misschien word je wel wakker in de hel,’ zei Diana. ‘Waar je thuishoort.’
‘Ik moet bidden,’ zei Andrew.
‘God, vergeef me alstublieft, ik ben een engerd die mensen laat verhongeren?’ opperde Diana.
‘Nog één minuut,’ zei Jack zacht. Hij was zenuwachtig omdat hij niet precies wist wanneer hij het fototoestel aan moest zetten. Niemand verwachtte dat Andrews geboorteakte tot op de minuut nauwkeurig was – die van Benno had er weken naast gezeten. Misschien verdween hij wel te vroeg.
‘Jezus, vergeef me voor alle slechte dingen die ik heb gedaan en breng me naar mijn moeder ik mis haar zo en laat me alstublieft leven ik ben nog maar een kind dus laat me leven goed? In naam van Jezus, amen.’
Jack zette het fototoestel aan. ‘Tien seconden.’
Uit Andrews opgerichte handen kwam een geluidsexplosie die door de hele zaal ging. Golven van vernietigend geluid veroorzaakten barsten in het gipsplafond.
Jack sloeg zijn handen over zijn oren en keek vol afschuw en tegelijkertijd gefascineerd toe. ‘Tijd,’ wist hij nog net boven de enorme herrie uit te gillen.
Brokken gips vielen als hagel uit het plafond. De gloeilampen in de kroonluchter werden allemaal aan diggelen geslagen en het sneeuwde glassplinters.‘Plus tien,’ riep Jack.
Andrew was er nog steeds, zijn handen omhoog, huilend, snikkend, hij voelde hoop, misschien, een sprankje hoop.
‘Plus twintig,’ zei Jack.
‘Hou vol, Andrew,’ schreeuwde Caine. Hij kwam geestdriftig overeind, in de hoop dat het waar was dat men de flits te slim af kon zijn.
Er kwamen steeds diepere barsten in het plafond, en Jack vroeg zich af of het naar beneden zou storten.
De geluidsexplosie hield op.
Andrew stond er nog. Uitgeput, maar toch. Hij stond er nog.
‘O, God,’ zei hij. ‘O, dank…’
En hij was weg.
De touwen vielen plotseling slap naar beneden.
Niemand zei iets.
Jack spoelde een van zijn supersnelle videocamera’s tien seconden terug. Toen drukte hij op play en bekeek de opname frame voor frame op het kleine schermpje.
‘Nou,’ zei Diana, ‘daar gaat de theorie dat je niet verdwijnt als je de gave hebt.’
‘Hij hield op met vuren,’ zei Caine. ‘En toen flitste hij weg.’
‘Hij hield op met vuren en toen is-ie ’m tien seconden later gesmeerd,’ zei Diana. ‘Geboorteaktes zijn nooit honderd procent, tot op de seconde nauwkeurig. Een of andere verpleegster schrijft de tijd op, misschien was het wel vijf minuten eerder of later. Sommige zitten er waarschijnlijk wel een halfuur naast.’
‘Heb je iets, Jack?’ vroeg Caine. Hij klonk ontmoedigd.
Jack naderde het moment frame voor frame. Hij zag Andrew zijn geluidsgolven afschieten. Hij zag hem stoppen, bekaf van de inspanning. Hij zag het zenuwachtige glimlachje, het moment waarop hij zijn mond opendeed, elke lettergreep, en toen…
‘We moeten dit op een groter scherm afspelen,’ zei Jack.
Ze droegen de camera’s naar het computerlokaal en lieten de statieven en lampen staan. Daar vonden ze een glashelder beeldscherm met een doorsnee van zesenzestig centimeter. Jack verdeed geen tijd met downloaden, maar plugde gewoon de snoeren in en speelde het filmpje af. Caine, Drake en Diana verdrongen zich met blauw verlichte, begerige gezichten over zijn schouder. Panda hinkte naar een stoel en zakte onderuit.
‘Moet je zien,’ verduidelijkte Jack. ‘Hier. Kijk wat er gebeurt.’ Hij ging frame voor frame door de opname heen.
‘Wat is er dan?’ vroeg Diana.
‘Hij glimlacht. Zie je dat?’ zei Jack. ‘En hij kijkt naar iets. Maar het rare is dat dat eigenlijk niet kan, want dit frame duurt ongeveer een dertigste seconde, en toch heeft hij tijd om van deze uitdrukking…’ Hij spoelde één beeldje terug. ‘Naar deze uitdrukking te gaan. Hier, kijk, nu heeft hij zijn hoofd weer bewogen. En hier glijden de touwen weg, zijn handen zijn los. Nog drie frames later is hij helemaal verdwenen.’
‘Wat betekent dat, Jack?’ vroeg Caine dringend.
‘Ik moet de andere camera’s bekijken,’ zei Jack om tijd te winnen. Van de andere twee videocamera’s had er maar één echt een shot van de daadwerkelijke beweging. Ook hier zagen ze een wazig beeld van Andrew die plotseling van de ene houding in de andere overging. Ook op dit beeld waren de touwen los en hield hij zijn armen uitgestrekt.
‘Hij rekt zich uit om iemand te omhelzen,’ zei Diana.
Jack wist dat het fototoestel waarschijnlijk niets bruikbaars zou opleveren, maar hij sloot het toch aan en spoelde door naar de juiste tijdsaanduiding. Toen de foto geladen was, hield iedereen tegelijk zijn adem in.
Andrew was scherp in beeld, glimlachend, gelukkig, totaal anders, met zijn armen uitgestrekt. Het ding waar hij naar reikte zag eruit als een lichtvlek, een reflectie van iets, maar het was bijna fluorescerend groen en alle lampen waren wit geweest.
‘Kun je eens inzoomen op die groene vlek?’ zei Caine.
‘Dat hangt van de scherptediepte af,’ zei Jack. ‘Ik zal proberen het wat beter in beeld te krijgen.’ Het duurde een paar seconden voor het groene waas scherp werd. Hij moest het beeld nog een paar keer verhelderen, en toen zagen ze iets wat op een met vlijmscherpe tanden omringd gat leek.
‘Wat is dat?’ vroeg Drake hardop.
‘Het lijkt op een… ik weet het niet,’ zei Jack. ‘Maar het lijkt me niet iets waar je je armen naar uitstrekt.’
‘Hij zag iets anders,’ zei Diana.
‘Het heeft op de een of andere manier Andrews tijd veranderd, versneld,’ zei Jack, hardop peinzend. ‘Dus voor Andrew duurde het veel langer dan voor ons. Voor hem waren het misschien tien seconden, of zelfs tien minuten, terwijl het voor ons in een fractie van een seconde voorbij was. Het is pure mazzel dat we het hebben vastgelegd.’
Tot zijn verbazing klopte Caine hem zowaar op de rug. ‘Niet zo bescheiden, Jack.’
Diana zei: ‘Hij is niet zomaar gepoeft. Hij zag iets. Hij reikte naar iets. Dat groene ding, dat wij op een monster vinden lijken, moet voor Andrew op iets anders geleken hebben.’
‘Maar wat?’
‘Iets wat hij heel graag wilde,’ zei Diana. ‘Iets wat hij op dat moment zo graag wilde dat hij zijn armen ernaar uitstrekte. Het zou me niets verbazen als Andrew zijn mammie heeft gezien.’
Drake deed voor het eerst zijn mond weer open. ‘Dus dat hele gedoe met die grote verdwijning is niet iets wat zomaar gebeurt.’
‘Nee, het heeft met een illusie te maken,’ zei Caine. ‘Bedrog. Een leugen.’
‘Een verleiding,’ zei Diana. ‘Net als zo’n vleesetende plant die insecten lokt met een lekker geurtje en felle kleuren, en dan…’ Ze sloot haar hand om een denkbeeldige vlieg.
Caine kon zijn ogen niet van het stilstaande beeld afhouden. Op een dromerige toon zei hij: ‘Zou je nee kunnen zeggen? Dat is de grote vraag. Kunnen we nee zeggen tegen de kleurige bloem? Kunnen we nee zeggen… en blijven leven?’
‘Oké, dat met die moeder, dat snap ik. Maar ik heb nog een vraag,’ zei Drake bot. ‘Wat is dat ding met die tanden?’