HOOFDSTUK 16
Huggy Bear zei: „Een van die boodschappen die de boodschappendienst aannam was van Gerald Tallman, ongeveer een minuut voor jullie binnenkwamen. Hij wil dat jullie hem bellen.”
„Oh,” zei Hutch. „Zei hij ook nog waar het om ging?” De zwarte man schudde zijn hoofd. “Maar het klonk als een heel beleefd verzoek. Niet zo van ‘Laat ze mij bellen’, maar ‘Wilt u alstublieft vragen of ze mij even willen bellen’?”
„Hij is altijd al zo beleefd geweest,” zei Starsky. „Ik heb wel eens horen vertellen dat hij zich, toen hij als sterke man aan het begin van zijn gangstersloopbaan stond, altijd keurig verontschuldigde, als hij de een of andere knaap zijn hersens in elkaar had geslagen.”
Hutch zei: „Waar we met je over komen praten, Huggy, is dat iemand probeert ons te laten doden.”
,,Ja, ik weet het,” zei de zwarte man. „Het eerste wat ik hoorde, toen ik terugkwam.”
,,Je had er niets van gehoord vóór je vertrok?” zei Starsky. Huggy Bear wierp hem een gekwetste blik toe. Starsky zei, een verontschuldigend gebaar makend: „Vergeet het.”
„Dat zou ik ook denken,” zei Huggy Bear. „Hoe dan ook, zodra ik het hoorde pleegde ik een paar telefoontjes. En het is grappig.”
„Wat?” vroeg Hutch.
„Het is overal op straat bekend dat iemand de opdracht gaf jullie te doden. Zelfs kleine mannetjes als gokkers en souteneurs weten ervan. Maar als het om iets werkelijk groots gaat -en geloof me, het vermoorden van twee politiemannen is iets groots in deze stad - wel, misschien dat een paar werkelijk grote gangsterbazen die er niet bij betrokken zijn er iets van af zouden kunnen weten, omdat ze elkaar over het algemeen tamelijk goed op de hoogte houden, maar geen kleine mannetjes als gokkers en souteneurs. Zelfs ik zou er niets over gehoord hebben.”
De twee rechercheurs overdachten het. Dan vroeg Starsky: „Wat denk jij?”
„Ik denk dat dat verhaal doelbewust verspreid werd.”
„Waarom?” vroeg Hutch, zijn wenkbrauwen optrekkend.
„Dat had toch geen enkele zin?”
„Dat had het wel,” was Huggy Bear het oneens met hem. „Gerry Tallman zou de schuld van die pogingen krijgen.”
,,Ja, met die theorie kwam Tallman zelf ook al aandragen,” zei Starsky ontevreden. „Maar ik wil er niet aan.”
„Misschien heb je er niet goed over nagedacht,” zei Huggy Bear. “Kijk, de grote gangsterbazen vinden het niet prettig als hun collega’s rimpeltjes in het water maken. En geloof me, het vermoorden van een paar politiemensen veroorzaakt een vloedgolf. Als een collega te ver over de schreef gaat, willen de andere gangsterbazen soms wel eens de opdracht geven hèm te vermoorden, alleen om hem tot bedaren te brengen. Dat is wat er gebeurde met Bugsy Siegel.”
Starsky en Hutch keken elkaar aan en richtten hun blikken dan weer op de zwarte man. „Iemand die er zelf geen kans toe zag Tallman op te ruimen, maar die zijn plaats in de organisatie in zou nemen, als anderen dat voor hem zouden doen. Wie zou zijn opvolger zijn?”
„Manny Torro,” antwoordde Huggy Bear prompt. Starsky zei, zijn wenkbrauwen fronsend: „De moeilijkheid met die theorie is, dat ze ons niet werkelijk zouden hoeven doden. Ze zouden iedereen er alleen maar van hoeven te overtuigen dat ze het van plan waren. En deze jongens doen werkelijk heel goed hun best om ons om zeep te helpen. Ken jij een paar samenwerkende huurmoordenaars die zich van jachtgeweren met afgezaagde lopen bedienen, Huggy?”
„De enige twee waar ik ooit van gehoord heb zijn Canelli en Zale, maar als die achter jullie aan zouden hebben gezeten dan zouden ze jullie ook te pakken hebben gekregen.” Starsky en Hutch wisselden blikken van verstandhouding. Starsky zei: „Datzelfde zei Tallman ook, als hij het tenminste over datzelfde stelletje had.”
„Laten we het hem vragen als we hem bellen,” zei Hutch. Starsky zei tegen Huggy Bear: „Nu hebben we nog een paar netelige vragen te stellen. Over een paar meerderen van ons.”
„Wie?”
„Kapitein Dobey en Mark Henderson, van het kantoor van de Officier van Justitie.”
„Wat is daarmee?”
„Zijn die omkoopbaar?”
De zwarte man keek Starsky onderzoekend aan. „Er zijn grenzen, man. Ik klets niet over smerissen tégen smerissen.”
Hutch zei: „We denken dat een van hen hier mee te maken heeft, Huggy.”
Huggy keek hem met grote ogen aan. „Bedoel je dat een van hen de opdracht gaf jullie te vermoorden?”
„Dat misschien niet. Maar misschien bracht een van hen de moordenaars er wel van op de hoogte waar wij te vinden waren.”
Na dit te hebben overdacht zei Huggy: „Dat maakt verschil. Als het zo belangrijk is kan ik wel een keer tegen mijn eigen spelregels zondigen, denk ik.” „Welke regels?” vroeg Starsky.
Huggy Bear zei voorzichtig: „Het is nog altijd een grens die ik niet graag overschrijd. Denk niet dat ik er over zou praten als ik iets werkelijk slechts van hem zou weten, want een slechte smeris die te horen krijgt dat je praatjes over hem vertelt kan je het leven behoorlijk zuur maken. Maar over die twee jongens heb ik nooit iets werkelijk slechts gehoord. Dobey is een goed politieman en een geschikte kerel een gezinsmens, stapel op zijn vrouw en kinderen. Loopt niet naar de hoeren en laat zich niet omkopen of iets dergelijks.”
„En hoe zit het met Henderson, de assistent van de Officier?” vroeg Hutch.
„Die zit te goed in zijn geld om zich te laten omkopen. En hij is verloofd met minstens zoveel geld als hijzelf al heeft. Dat assistentenbaantje is wat hem betreft liefdadigheidswerk. Mr Henderson's oog is op hoger doelen gericht.” Zijn partner aankijkend, zei Hutch: „Zo komen we nergens Misschien kunnen we beter Tallman eerst bellen om te horen wat hij wil.”
Hij en Starsky stonden op uit de nis.
.Jullie kunnen de bartelefoon wel gebruiken,” zei Huggy. „Ik denk dat we dit liever vertrouwelijk houden,” zei Starsky. „Liet hij nog een nummer achter?”
, Ja, z'n geheime nummer, maar ik kende het al. 826-9936.” Starsky en Hutch liepen samen naar de telefooncel en wrongen zich erin. Een muntje inwerpend draaide Starsky het nummer en hield de hoorn dan zo, dat Hutch mee kon luisteren. Een meisjesstem antwoordde: „Met het huis van mr Tallman.”
„Dat lijkt me Maxine,” zei Starsky. „Die is het. Wie bent u?”
„Starsky. Mr Tallman verzocht ons hem te bellen.”
„Oh ja,” zei het zwarte meisje. „Een ogenblik.” Er volgde een korte stilte, toen zei de stem van Gerald Tallman: „Goedemorgen, mr Starsky. Ik geloof dat ik die zaak betreffende die opdracht u beiden te vermoorden heb opgelost, zodat u niet bang meer behoeft te zijn voor verdere aanslagen.” „Oh? Hoe?”
„Ik heb niet de vrijheid dat te onthullen, maar ik ben ervan overtuigd dat u zich geen zorgen meer hoeft te maken.” „We hebben meer dan dat nodig, mr Tallman,” zei Starsky. ,, Wij voelen ons pas rustig als de man die de opdracht gaf op ijs staat.”
„Ik kan u verzekeren dat hij al zo goed als koud is.” Verscheidene seconden verstreken, terwijl Starsky hierover nadacht. Dan sperde hij zijn ogen wijdopen, alsof hij plotseling op een idee kwam. Hij keek naar zijn partner en zag aan de uitdrukking op diens gezicht dat hij hetzelfde idee moest hebben.
Hij zei in de telefoon: „Ik vraag me af of u mij in contact zou kunnen brengen met een van uw medewerkers, mr Tallman? Manny Torro.
„Manny vloog vanochtend naar Zuid-Amerika,” zei Tallman
vriendelijk.
„Oh? Welke vlucht?”
„Privé-toestel.”
„Ik begrijp het,” zei Starsky. „Wanneer verwacht u hem terug?”
„Ik verwacht hem niet terug. Hij is vertrokken met een opdracht die hij daar heeft uit te voeren.” „Kunt u me dan misschien een adres geven, waar ik me met hem in verbinding kan stellen?”
, ,Ik ben bang van niet,'' zei Tallman spijtig. , ,Het is een nogal geheime operatie en - wel, naar ik vrees niet helemaal wettig.
Ik ben er zeker van dat u mij begrijpt.”
„Dat denk ik wel,” zei Starsky somber.
Tallman vroeg, een beetje als mosterd na de maaltijd, dacht Starsky: „Wat wilt u eigenlijk van Manny? Misschien kan ik u helpen?”
„Dat denk ik niet,” zei Starsky en hing op.
„Hij denkt hetzelfde als Huggy Bear,” zei Hutch, toen ze uit de telefooncel stapten.
, Ja, en hij ging onmiddellijk tot actie over. Ik wilde dat hij niet zo snel had gehandeld.”
„Waarom?” vroeg Hutch.
“Het lijkt me niet prettig voor Manny, als achteraf blijkt dat dat niet het juiste antwoord was.”
Na dit even te hebben overdacht zei Hutch: „Niet zo prettig voor ons ook. Het zou betekenen dat die twee kerels nog altijd rondlopen met het plan ons als schietschijf te gebruiken. Tussen twee haakjes, over die twee heb je hem helemaal niets gevraagd.”
„Dat leek me niet nodig, na wat hij ons vertelde.” Al pratend hadden ze de bar bereikt. Toen Dianne hen vragend aankeek schudden ze hun hoofden, beduidend dat ze niets wensten te drinken. Om zich heen kijkend zagen ze geen spoor van de eigenaar.
„Waar is Huggy Bear?” vroeg Starsky aan Dianne. “Hij is naar boven gegaan. Als jullie nog iets van hem wilden, moesten jullie hem maar een brief schrijven, zei hij.”
„Ik wist niet eens dat hij kon lezen,” zei Hutch grinnikend. „Laten we gaan, Starsky.”
De twee rechercheurs liepen naar de deur. Maar halverwege bleef Starsky abrupt staan. Hutch keek nieuwsgierig naar de peinzende uitdrukking op het gezicht van zijn partner. „Wat is er aan de hand?” vroeg hij.
„Het kwam ineens bij me op dat ik Tallman toch nog een vraagje had moeten stellen over die twee scherpschutters.”
„Waarom?”
„Vanwege wat ik net over Manny zei, dat het niet leuk zou zijn als hij voor niets werd koud gemaakt.” Hij voelde in zijn zak, bracht een dubbeltje te voorschijn en vroeg: „Heb jij een stuiver?”
Hutch voelde in zijn zak en bracht eveneens een dubbeltje te voorschijn. Hij gaf het aan Starsky en zei: „Twee dubbeltjes zal wel genoeg zijn.”
Starsky keerde terug naar de telefooncel. Hutch kwam achter hem aan.
Hij ging de telefooncel binnen en liet de deur openstaan. Deze keer bleef Hutch buiten staan, leunend tegen de stijl van de telefooncel. Starsky gooide de twee munten in de gleuf en draaide het nummer. Hij zei in de telefoon: „Met Starsky, Maxine. Mag ik mr Tallman nog even?” Hij luisterde en zei dan: „Ik weet dat er een telefoon in dat kleine hokje bij de sauna is, omdat ik die zag. Hij kan er lang genoeg uitkomen om even een vraag te beantwoorden. Het duurt niet langer dan vijf seconden. Zeg tegen hem dat het dringend is.”
Hij wachtte en zei dan: „Het spijt me dat ik u weer moet storen, mr Tallman, maar nog even één klein vraagje. U had het over die knapen die volgens u nooit hun doel misten. Heetten die twee toevallig Canelli en Zale?” Na een ogenblik zei hij: „Dank u,” en hing op. Hutch ging overeind staan toen Starsky uit de cel kwam. Starsky zei: „We zijn te grazen genomen, Hutch.”
„Vertel het me eens,” zei Hutch.
„Iedereen zegt dat die twee hun doel nooit missen. Maar toch misten ze ons drie keer. Ik zeg, dat ze niet missen, tenzij ze verondersteld worden te missen.”
Hutch keek hem niet begrijpend aan. „Waarom werden ze verondersteld ons te missen?”
„Omdat Dobey of Henderson jou en mij niet wilden doden, maar wel een van die knullen, of misschien wel allebei, die wel hun portie kregen. En nu wordt er geen nader onderzoek naar die moorden ingesteld, omdat ze iedereen laten denken dat er sprake was van een vergissing. Er liggen twee koude lichamen op het ijs waar niemand een donder om geeft.” Het begon langzaam tot Hutch door te dringen. Hij vroeg verbaasd: „Het was hen dus helemaal niet om jou te doen?”
„Geen ogenblik.”
Ze keken elkaar aan, zich aanpassend aan deze geheel nieuwe gedachtengang en die geestelijk aftastend op hiaten. „Zit er iets in?” vroeg Starsky tenslotte. Hutch knikte. „Ik ben bang van wel.”
„Waar wil je beginnen?”
„Bij die twee knullen,” zei Hutch. „Die twee die bij de lijkschouwer in de ijskast liggen.” Starsky knikte. Ze liepen samen naar de deur.