HOOFDSTUK 10
Starsky’s blik flitste naar de achteruitkijkspiegel. Achter hen naderde met grote snelheid een donkerblauwe, Newyorkse Sedan. Hij ving een glimp op van een breed, door de pokken geschonden gezicht boven het stuurwiel. Er zat niemand anders in de wagen.
Hutch opende het handschoenenkastje en nam er Starsky’s.38 halfautomatische pistool uit. Het tussen hen in op de voorbank gooiend boog hij zich naar voren, om het rek onder de bank naar voren te trekken en het jachtgeweer op zijn schoot te nemen. Dan trok hij zijn veiligheidsriem strakker aan, zette zijn voeten schrap daar waar de vloer schuin omhoogkwam en gaf Starsky een knikje. „Daar gaan we!” zei Starsky.
Hij trapte het gaspedaal tot op de vloer in. De auto sprong met brullende motor naar voren, rook van de achterbanden slaand. De chauffeur van de Newyorkse wagen werd volkomen verrast door deze plotselinge manoeuvre, maar een ogenblik later gaf hij eveneens plankgas.
Maar toen had de honderd kilometer per uur rijdende Torino al een voorsprong van een half blok. Starsky zwenkte om een vrachtwagen heen, trapte vlak voor het bereiken van een kruispunt krachtig op de rem en gaf dan weer vol gas, toen hij overhellend en met gierende banden de bocht naar links nam. De achtervolgende Newyorker zwenkte eveneens om de vrachtwagen heen. Bij het nemen van een bocht was de grotere wagen gedwongen meer snelheid terug te nemen dan de Torino, maar op het rechte eind gaf de krachtiger motor hem meer snelheid en binnen enkele ogenblikken zat hij weer dicht achter hen.
Toen de naald van de snelheidsmeter van de Torino boven de honderdtwintig zweefde concentreerde Starsky al zijn aandacht op de weg voor hem, zelfs niet het risico nemend even in het achteruitkijkspiegeltje te kijken. Gelukkig was er weinig verkeer op de weg en het weinige verkeer dat er al was kwam hun tegemoet. Het waren twee luxe wagens en een melktruck en alle drie weken ze zoveel mogelijk naar rechts uit, toen ze de twee wagens met brullende motoren op zich af zagen komen, zoals ze dat ook voor een brandweerauto zouden hebben gedaan.
Hutch had zich half omgedraaid om door het achterraampje te kunnen kijken. „Hij zit nog altijd achter ons.”
„Misschien wil hij alleen maar vriendschap sluiten,” zei Starsky.
Beide auto’s raceten zonder zelfs maar een ogenblik snelheid te minderen over een kruispunt met op alle hoeken stopborden, de wagens die het net waagden het kruispunt over te steken dwingend met knarsende remmen tot staan te komen. Op het volgende kruispunt stonden alleen voor hun rijbaan geldende stopborden. Starsky schakelde terug, trapte heel even op de rem en draaide een bocht naar links, die nog misselijker makend was dan de eerste.
De Newyorker had de achterstand verkleind tot niet meer dan een paar wagenlengtes. Niet verwachtend dat de Torino bij deze hoge snelheid een bocht zou draaien was de chauffeur van de grotere wagen overrompeld door deze plotselinge manoeuvre. Boven op zijn rem staande probeerde hij de bocht eveneens te maken, maar de wagen tolde om zijn as en bleef met afgeslagen motor in tegenovergestelde richting op het kruispunt staan.
Tegen de tijd dat de Newyorker de motor weer had gestart, het gaspedaal had ingetrapt en de wagen weer in de goede richting op de weg had gezet om achter de Torino aan te gaan, huilde die al aan het eind van het blok naar links door de bocht. Een de Newyorker achterop komende auto kwam tot stilstand net toen de grote slee zich in beweging zette en een uit de tegenovergestelde richting naderende wagen haalde uit naar rechts en stopte.
Toen de Newyorker de hoek bereikte waaromheen de Torino verdwenen was, nam de chauffeur de bocht iets voorzichtiger. Maar toen hij door de bocht heen was trapte hij het rempedaal in paniek bijna door de vloer, toen hij de Torino recht op zich af zag komen rijden, achteruit!
Acht meter van de Newyorker vandaan, terwijl de door de pokken geschonden chauffeur zich al schrap zette om de klap van de botsing op te vangen, zwenkte de nog altijd achteruitrijdende Torino plotseling naar links een oprijlaan in, kwam met huilende banden tot stilstand en sprong dan weer naar voren. Tandwielen kraakten, toen Starsky de bocht van 180 graden voltooide. Hij trapte krachtig op de rem en bracht de Torino neus aan neus met de Newyorker tot stilstand, de afstand tussen beide wagens niet groter dan een centimeter of dertig.
Beide portieren van de Torino vlogen open en Starsky en Hutch sprongen eruit en stormden in gebukte houding naar voren, links en rechts van de Newyorker opdoemend, Hutch gewapend met het jachtgeweer, Starsky zijn halfautomatische.38 omklemmend.
De hevig geschrokken chauffeur stak zijn handen hoog in de lucht, tot weinig meer dan ademen in staat, met de loop van het jachtgeweer rustend op de brug van zijn neus en de loop van het pistool kietelend in zijn oor.
„Zeg op, aarsgat,” snauwde Hutch. „Wie ben jij en wat wil je?”
„Rustig, man, rustig,” zei de man met het geschonden gezicht paniekerig. „Ik heb een boodschap voor jullie, dat is alles.”
„Wat is het?” zei Starsky.
„Mr Tallman zou jullie graag ontmoeten.”
Starsky en Hutch keken elkaar over het hoofd van de man heen aan. De veiligheidspal omgooiend stak Starsky zijn pistool op zijn rug tussen zijn riem, onder zijn windjak. Hutch nam de loop van het jachtgeweer van de man zijn neus en liet de loop omlaag wijzen. De man liet behoedzaam zijn handen zakken en slaakte een zucht van verlichting.
„Waarom wil hij ons zo graag ontmoeten?” vroeg Hutch. „En wanneer?”
„Ik weet niet waarom,” zei de man. „Maar het wanneer is nu.”
Starsky en Hutch keken elkaar weer aan, deze keer over het dak van de wagen heen.
„Wat denk je?” vroeg Starsky. „Kom eens even bij mij boven, zei de spin tegen de vlieg.”
Hutch schudde zijn hoofd. „Nee, als hij ons op zou willen peuzelen zou hij ons niet bij hem thuis uitnodigen.”
„Wat zou gemakkelijker voor hem zijn? Hij zou denken dat wij zouden denken dat hij het nooit op die manier zou doen, en niet op onze hoede zijn.” Hutch zei: „Hij zou denken dat wij per radio laten weten waarheen we op weg zijn, wat we ook zullen doen, en dat hij lelijk in de soep zou komen te zitten, als we ons niet binnen een redelijke tijd terug zouden melden.”
„We zullen de vriendelijke uitnodiging dus maar aannemen?”
„Waarom niet?” Hutch bukte zich en zei tegen de chauffeur van de Newyorker: “Zeg maar tegen je baas dat we bij hem langskomen.”
„Waarom rijden jullie niet gewoon achter me aan?” vroeg de man. „Ik moet hoe dan ook op jullie wachten om jullie bij hem binnen te krijgen.”
„Best,” zei Starsky. „We zullen uit de weg gaan.” Aan weerskanten van de straat had zich op de stoepen een kleine menigte nieuwsgierigen verzameld. Toen ze terugliepen naar hun wagen riep Starsky: „Politiezaken, mensen. Maar het is niet de man die we hebben moeten, dus er valt niets te zien.”
De menigte verspreidde zich.
Terug in de wagen reed Starsky achteruit de oprijlaan in om de Newyorker voorbij te laten en begon hem dan te volgen. Hutch borg het jachtgeweer op en nam vervolgens zijn kleine Beretta en de beide schouderholsters uit het handschoenenkastje. Hij legde de holster voor de .38 op de bank, trok zijn sportjasje uit, deed de schouderholster om, liet zijn wapen erin glijden en trok zijn jasje weer aan.
Kijkend naar zijn eigen holster zei Starsky: „Ik kan het niet onder het rijden aantrekken.”
„Ik neem aan dat we uiteindelijk wel eens zullen stoppen,” zei Hutch.
Hij haalde de microfoon onder het dashboard vandaan en drukte de zendknop in. „Kruiser Drie voor Controle Een. Meldt u, Controle Een.”
Een stem door de radio zei: „Hier Controle Een, Kruiser Drie.”
Hutch zei: „We zijn uitgenodigd mr Gerald Tallman te bezoeken. We volgen nu een wagen die ons naar zijn huis brengt. We hebben er geen idee van wat hij wil, maar als we ons niet terug melden binnen laten we zeggen anderhalf uur, misschien zouden jullie dan een paar mannetjes kunnen sturen om de deur van zijn flat open te breken.”
„Gerald Tallman de afperser?” vroeg de radiostem.
,,Juist.”
„Zijn jullie niet de jongens die in het ophanden zijnde proces tegen hem getuigen?”
„Alweer raak.”
„Denk je dat het verstandig is zijn uitnodiging aan te nemen?”
“Als we verstandig waren zouden we geen smerissen zijn,” zei Hutch. „Uw enige taak is meldingen in ontvangst te nemen en door te geven, Controle Een. Niet ons raad te geven. Over en uit.”
„Oké, Kruiser Drie,” zei de stem. „Over en uit.” Hutch hing de microfoon op.
De Newyorker ging hun voor naar West Los Angeles en naar een ondergrondse garage onder een zeventien verdiepingen tellend flatgebouw. De chauffeur met het door de pokken geschonden gezicht reed zijn wagen een parkeervak op en beduidde Starsky op de open plaats naast hem te parkeren. Uit de auto stappend, maar het porder openlatend, trok Starsky zijn windjak uit, gooide het op de voorbank neer en deed zijn schouderholster om. Hij trok eerst zijn windjak weer aan, voor hij zijn wapen tussen zijn riem vandaan nam om het naar de schouderholster te laten verhuizen. De man met het pokdalige gezicht stond naast Hutch en wachtte geduldig, terwijl deze handelingen plaatsvonden. Toen Starsky klaar was en de Torino had afgesloten ging de man hen voor naar een lift. Een verlicht pijltje gaf aan dat de lift zich op de eerste verdieping bevond. De man drukte op het knopje om hem naar beneden te laten komen. Toen ze in de lift gestapt waren drukte hij op het knopje voor de zeventiende verdieping.
„Heb je toevallig ook een naam?” vroeg Starsky aan de man. „Melvin.”
„Misschien nog een achternaam ook?” vroeg Hutch. Na even over die vraag te hebben nagedacht haalde Melvin zijn schouders op en zei: „Smith.”
Toen ze de zeventiende verdieping bereikt hadden, ging Melvin hen door de gang voor naar een andere lift met een smalle deur, ongeveer zo breed als een gewone kamerdeur. Deze opende hij met een sleutel. De twee rechercheurs merkten op dat deze lift, die niet veel groter was dan een flinke kast, slechts twee knoppen had. Op de ene knop stond: ‘U’, op de andere ‘D’. Melvin drukte op de ‘U’.
De lift klom één verdieping naar het dakappartement. De liftdeur gaf toegang tot een kleine hal, maar toen de deur zich opende konden ze niet uitstappen, omdat een stalen hekwerk de doorgang versperde.
Een grote, roodharige kerel in een duur kostuum stond aan de andere kant van het hek naar hen te kijken.
,,De rechercheurs Starsky en Hutchinson, Carl,” zei Melvin
Carl de Grote knikte. Hij gooide een pal los en de liftdeur gleed open. Hij liep het halletje door naar de deur die toegang gaf tot het appartement, bleef met zijn hand op de deurknop staan en zei over zijn schouder met een keelstem die klonk al de stem van Marlon Brandon met papieren servetjes achter zijn kiezen: „Zijn jullie gewapend?”
„Tot de tanden,” verzekerde Hutch hem.
Carl keek nadenkend en haalde dan zijn schouders op. „Daar hebben we het straks nog wel over.”
Hij opende de deur en ging hen voor naar de voorste kamer van het appartement. De eerste indruk was ronduit verbijsterend. Afgezien van het feit dat het een enorme ruimte was, duur en smaakvol ingericht, waren de beide zijwanden van vloer tot plafond geheel van glas, van horizon tot horizon een uitzicht over de stad biedend. Maar het meest verbijsterend was het personeel, dat in het vertrek aanwezig was. Een tweede grote kerel - deze was een zwarte - trok nauwelijks de aandacht van de beide rechercheurs. Hij zat in een gemakkelijke stoel bij een van de reusachtige ramen en las een krant. Wie al hun aandacht opeisten waren de vier vrouwen, die in verscheidene hoeken van het vertrek stonden. Ze waren allemaal in de twintig. Ze droegen allemaal eenvoudige, diep uitgesneden jurkjes en ze waren allemaal mooi. Er was een zwart meisje in vlammend rood, een Oosters meisje in het groen, een Amerikaans-Indiaans meisje in het wit en een platinablonde in het roze.
Het zwarte meisje kwam glimlachend naar hen toe, haar kleine, volmaakt witte tanden tonend. ,,De rechercheurs Starsky en Hutchinson?” Ze knikten.
„Ik ben Maxine, het dienstmeisje,” zei ze, een kleine buiging makend.
Starsky scheurde zijn blik los van de kloof tussen haar borsten om naar de andere meisjes te kijken. „Allemaal dienstmeisjes?” vroeg hij.
,,Ja,” zei Maxine opgewekt. „Er zijn hier veel kamers die onderhouden moeten worden. Deze kant uit, alstublieft.” Ze ging hen voor door een deur aan het andere eind van het vertrek. Toen ze langs de andere dienstmeisjes liepen, wierpen die hun stralende glimlachjes toe. Starsky en Hutch glimlachten terug.
De zwarte lijfwacht gooide zijn krant naast zich neer en kwam uit zijn stoel overeind. Samen met de roodharige lijfwacht kwam hij achter hen aan.
De optocht ging door een lange gang, langs een aantal deuren en bereikte uiteindelijk een grote slaapkamer.
Wijzend naar het bed zei het mooie zwarte meisje: ,,U mag ze daar neerleggen.”
„Neerleggen wat?” vroeg Hutch.
,,Uw kleren. Kleedt u zich allebei uit, alstublieft.”