HOOFDSTUK 14

 

Starsky en Hutch bewogen zich behoedzaam vanuit twee tegenovergestelde richtingen, tot ze op een afstand van ongeveer zes meter van het bassin waren, Starsky uiteindelijk tot staan komend achter een dikke palmboom, Hutch neerhurkend achter een grote varen. Van die afstand konden ze de in he zwart geklede man een beetje beter onderscheiden, hoewel niet duidelijk. Het was een gespierde man van in de dertig gekleed in een zwarte coltrui en een zwarte pantalon. De man tastte niet langer meer met de reddingshaak de bodem van het zwembad af en tilde de stok uit het water. Aan het eind ervan bungelde een in plastic gewikkelde schoenendoos, waaromheen een touw was geknoopt. Het touw eindigde bovenop de doos in een lus en de reddingshaak stak door die lus.

De doos van de haak nemend hing de man de stok op en liep aan Starsky’s kant langs het zwembad in de richting van de uitgang.

Starsky en Hutch stormden uit hun schuilplaatsen naar voren. Zijn Beretta richtend schreeuwde Hutch: „Politie! Staan blijven!”

Het bevel had alleen maar tot gevolg dat de man begon te rennen, de doos aan zijn borst klemmend als een rugbyspeler de bal. Hij was zich er niet van bewust, dat er behalve de politieman die hem aan had willen houden nog een tweede was. Dat merkte hij pas toen Starsky op hem afstormde, hem over de rand van het zwembad in het ondiepe gedeelte van het bassin jagend en onmiddellijk na hem in het water springend. De doos zeilde over het zwembad en belandde op het onderwatertrapje in het ondiepe gedeelte aan Hutch’ kant, niet meer dan dertig centimeter onder de oppervlakte. De man in het zwart verscheen boven water en haalde woest uit naar Starsky. De slag blokkerend greep Starsky zijn pols beet, wrong zijn arm achter op zijn rug en begon hem door het heuphoge water naar Hutch’ kant van het zwembad te dwingen.

Hutch, zijn Beretta in zijn rechterhand, stak zijn linkerhand uit om de linkerhand van de man te grijpen en hem op de kant te helpen. Starsky, van mening dat het wapen in de hand van zijn partner genoeg was om de verdachte in bedwang te houden, loste zijn greep op de pols van de man. Hutch trok hem in knielende houding op de rand van het zwembad, liet zijn hand los en stapte achteruit om hem met zijn Beretta onder schot te houden.

Toen Hutch zich oprichtte werd hij zich vanuit zijn ooghoeken bewust van twee gestalten die door de poort kwamen. Hij draaide zijn hoofd om naar de twee silhouetten, de een lang en mager, de ander klein en vierkant, net op tijd om te zien hoe zij hun jachtgeweren omhoog brachten. Er was geen tijd om een waarschuwing te schreeuwen. Hutch dook voorover naar Starsky, zijn naar voren gestrekte hand tegen de borst van zijn partner duwend en hem achterover gooiend. Op het moment dat ze beiden onder water verdwenen bulderden de vier lopen van de jachtgeweren, het daverende gebulder tussen de muren van het appartementencomplex weerkaatsend.

De man in het zwart, die net op de been was gekrabbeld, werd door de uitbarsting in het bassin geworpen. Starsky en Hutch verschenen proestend en snuivend weer boven water. Ze hurkten neer, hun hoofden net boven water houdend en keken naar de poort. Daar was nu niets meer te zien, behalve een dikke wolk kruitdamp, die nog in de lucht hing. De twee rechercheurs gingen staan en waadden naar het stenen trapje in het ondiepe gedeelte, nauwelijks een blik over hebbend voor de dode man die niet ver bij hen vandaan op zijn rug dreef. Hutch had zijn Beretta al in zijn hand. Starsky trok zijn .38. Toen ze via het stenen trapje uit het bassin stapten graaide Hutch in het voorbijgaan de in plastic gewikkelde doos mee. Dan renden ze in hun doorweekte kleren naar de poort. Juist toen ze de poort bereikten zagen ze een zwarte Sedan zonder lichten van de ‘niet parkeren’ strook recht voor hen wegrijden. Tegen de tijd dat ze onder de poort door waren, was de Sedan al bij de kruising van het volgende blok en zwenkte linksaf. Starsky en Hutch keken elkaar aan, staken hun wapens weg en haalden hun schouders op. Hutch zei verbitterd: „Ik ben blij dat je een parkeerplaatsje in de buurt vond. Dat maakt het zo makkelijk om snel bij de radio te komen.” Starsky gaf geen antwoord. Ze liepen terug de poort door, het water uit hun kleren druipend. Overal in het gebouw brandden nu de lichten. Bewoners van de gelijkvloers gelegen appartementen bevolkten de tuin en op de balkons van de hoger gelegen appartementen verdrongen zich de nieuwsgierigen. De zwembadverlichting floepte plotseling aan, niet alleen he terrein verlichtend, maar tevens de nieuwsgierigen op de balkons een blik gunnend op het lijk dat op zijn rug in het bassin. dreef, de ogen wijdopen gesperd en het water rondom hem roodgekleurd door zijn bloed. Honderd kelen hielden hoorbaar de adem in.

Starsky bulderde luid genoeg om de hoogste balkons te bereiken: „Politie! Wij willen dat deze tuin ontruimd wordt! Willen de bewoners van de gelijkvloers gelegen appartementen naar binnen gaan!”

Een aantal bewoners schuifelde aarzelend centimeter voor centimeter naar de rand van het zwembad, maar Starsky’s autoritaire stem bracht hen tot staan. Na een korte weifeling keerde iedereen terug naar zijn appartement, maar de deuren en gordijnen bleven open, zodat iedereen kon zien wat er gaande was.

Om zich heen kijkend zag Starsky links van de toegangspoort een deur met daarboven een bord met het opschrift MANAGER. Een dikke man van middelbare leeftijd, een ochtendjas over zijn pyjama, stond in de deuropening. Een al even dikke vrouw in een nachthemd staarde uit het raam. „Bent u de manager?” vroeg Starsky de man. ,Ja, meneer.”

„Wilt u zo goed zijn de politie te bellen. Zegt u dat Starsky en Hutch hier onmiddellijk een team van Moordzaken willen hebben.”

,,Ja, meneer,” zei de man. Hij ging naar binnen en sloot de deur.

Starsky en Hutch liepen naar de rand van het zwembad. Kijkend naar het drijvende lichaam, zei Hutch: „Arme Mooney. Hij heeft niet eens geweten wat hem doodde.” Zich omdraaiend keek hij omhoog naar de achtste verdieping. Toen hij Hutch omhoog zag kijken, keek Starsky ook. De gedistingeerde heer, die nu een zijden kamerjas over zijn pyjama droeg, bevond zich tussen de nieuwsgierigen op het balkon. Toen hij de twee rechercheurs naar hem zag kijken draaide hij zich om en verdween in zijn appartement. „Maakt het feit dat wij hem de doos met het spul in het zwembad zagen gooien het verantwoord zijn appartement zonder huiszoekingsbevel te doorzoeken en hem te arresteren?” vroeg Starsky.

Hutch schudde zijn hoofd. „We hebben geen poot om op te staan. Voorlopig is het alleen nog maar een schoenendoos. We hebben de inhoud nog niet onderzocht.” Na een korte pauze ging hij verder: „Bovendien, voor wij boven zijn heeft hij alles wat hij nog in huis had al door het toilet gespoeld.” Starsky gromde. „Laten we eens gaan zien of die manager op de een of andere manier kans ziet onze kleren droog te krijgen. Ik sta te bevriezen.!’

,,Jij staat te bevriezen?” zei Hutch huiverend. „Ik ben al bevroren.”

De dikke manager stond weer in de deuropening. Toen ze naderbij kwamen zei hij: „Ik heb gebeld en ze zeiden dat ze een team van Moordzaken zouden sturen. Ik ben Bert Henshaw.” Hij gebaarde met zijn hoofd naar de vrouw die uit het raam keek. „Mijn vrouw Gert.”

Starsky nam de kennisgeving met een knikje in ontvangst. Hutch zei: „Ik ben rechercheur Hutch en mijn collega is rechercheur Starsky. Heeft u ergens een plekje waar we het water uit onze kleren kunnen wringen?”

„Er staan droogtrommels in de wasruimte,” zei de manager. “Die worden door niemand gebruikt op dit uur van de avond. Ik kan u wel een paar handdoeken lenen, die u om kunt slaan terwijl uw kleren drogen.” Hij draaide zich om naar zijn vrouw. „Haal even een paar handdoeken, Gert.” De vrouw verdween in een andere kamer en keerde terug met twee grote, opgevouwen badhanddoeken. Ze gaf ze aan haar echtgenoot, die nog altijd in de deuropening stond en deze gaf ze op zijn beurt weer door aan Starsky en Hutch. „Wat was daarbuiten aan de hand?” vroeg de manager. „Schoten jullie die vent in het zwembad neer?”

„Nee,” zei Starsky. „U kunt het morgen allemaal in de krant lezen. Heeft u er bezwaar tegen ons nu even te wijzen waar de wasruimte is?”

„Maar natuurlijk.” Hij kwam naar buiten en liep naar de oostvleugel van het complex.

Hutch zei tegen mrs Henshaw: „Als de politie komt, wilt u dan zeggen dat wij in de wasruimte zijn?”

„Zeker,” zei ze.

De wasruimte was even groot als de gemiddelde openbare wasserette. Er stonden vierentwintig wasmachines en zes droogtrommels. Die waren overdag waarschijnlijk allemaal in gebruik, want er moesten minstens een paar honderd mensen in het gebouw wonen, maar het was nu rond middernacht i de ruimte lag verlaten. Bert Henshaw wees hun een hokje waar ze zich ongezien konden uitkleden. Tien minuten later zaten ze in handdoeken gewikkeld op een paar houten stoelen met norse gezichten door de ronde raampjes van de droogtrommels naar hun rond buitelende kleren kijkend, toen twee rechercheurs van Moordzaken de wasruimte binnenkwamen. Ze kregen in het kort te horen wat e gebeurd was en vertrokken weer.

Nadat de twee mannen van Moordzaken vertrokken waren viel er een stilte. Tenslotte vroeg Starsky: ,,Is jouw horloge waterproef?”

,,Ik weet het niet,” zei Hutch. „Gewoonlijk doe ik het altijd af als ik ga zwemmen.”

“Het mijne wel, dus niets aan de hand. Maar als jij thuiskomt, kun je het beter even openmaken en het binnenwerk een mineraaloliebadje geven. Dan breng je het morgen naar de horlogemaker en je krijgt het weer helemaal schoon terug.”

„Ik heb geen mineraalolie,” zei Hutch. „Dan gebruik je olijfolie of slaolie.”

„Ik bak niet in olijfolie en ik doe geen slaolie in mijn sla.” Starsky keek hem geërgerd aan. „Ben je van plan je pistool schoon te maken als je thuiskomt?”

„Natuurlijk.”

„Dan heb je geweerolie in huis. Gebruik dat.”

„Goed,” zei Hutch. „Tussen haakjes, nog bedankt, hoor.” Starsky keek hem aan en begon dan te glimlachen. ,Ja, Hutch, bedankt dat je me weer het leven hebt gered. Ik geloof, dat ik nu nog voor twee keer bij je in de schuld sta.” De manager kwam binnen, opende de droogtrommel en voelde of hun kleren al droog waren. Hij deed de machine dicht en de trommel begon weer te draaien.

„over een minuut of tien zijn uw kleren wel droog, rechercheur Hutchinson,” zei de man tegen Starsky. „Ik ben Starsky,” zei Starsky geïrriteerd. „Hij is Hutch.” “Oh, het spijt me. Wat denkt u dat ik met het zwembad moet doen, rechercheur Starsky? Denkt u dat de filter het allemaal afkan?”

,, Wat allemaal afkan ?”

„Dat bloed. Al dat bloed moet het chemisch evenwicht hevig verstoren.”

Starsky, die een hekel aan de man begon te krijgen, keek hem nijdig aan. „Ik weet niets van zwembaden af.”

„Maar u bent een politieman. Ik dacht dat u wel alles van bloed zou afweten.”

Starsky’s beledigde blik dreef hem naar de deur. „Wel, ik laat jullie nu alleen.” Hij wees naar de muur. „Daar hangt de telefoon, als jullie het hoofdbureau of zoiets willen bellen. Na tien uur ‘s avonds is er niemand meer aanwezig in de centrale om jullie door te verbinden, dus als jullie een buitenlijn willen hebben zul je eerst een 8 moeten draaien.”

„Bedankt,” zei Starsky kort.

Nadat de manager was vertrokken, kwam Hutch’ hoofd langzaam omhoog en aan de uitdrukking op zijn gezicht was te zien dat er plotseling iets bij hem was opgekomen. „Oh, nee,” kreunde hij. „Verdomme!”

„Wat?” vroeg Starsky, hem verbaasd aankijkend. „Dat is het! Dat is wat Dikke Rolly niet deed! Hij draaide niet genoeg nummers.”

„Wanneer? Waar heb je...”

Hutch viel hem met een stroom van woorden in de rede. „Toen hij losgelaten werd en belde. Hij draaide niet alleen geen 8 om een buitenlijn te krijgen, maar hij draaide ook geen volledig nummer. Hij had acht nummers moeten draaien voor een stadsgesprek, maar hij draaide er maar drie.” “Weet je het zeker?” vroeg Starsky.”Hoe ver stond je bij hem vandaan?”

Met de verbittering van iemand die een antwoord heeft gevonden en woedend op zichzelf is omdat het niet eerder tot hem was doorgedrongen, zei Hutch: „Ik stond aan het andere eind van de rij telefoons, maar dat maakt geen enkel verschil. Ik zag niet wélk nummer hij draaide, maar ik weet hoeveel keer hij draaide. En dat was maar drie keer.” Starsky staarde hem aan. „Hij belde ons een paar keer, toen hij nog in de stemming was ons een paar tips door te geven. Misschien kent hij nog een paar politiemensen.”

„Klets!” zei Hutch. „Hij weet wie de moordenaars zijn en hij weet wie hun opdrachtgever is. En dat is iemand van onze eigen afdeling!”

„Ach, kom nou toch, Hutch,” zei Starsky. „Wie van onze eigen afdeling zou ons nu dood willen hebben?”

„Wie zal het zeggen? Maar het staart ons al die tijd al aan. Hoe wist die jachtgeweer-tweeling dat wij uit die lift in de kelder van Tallman’s appartement zouden komen. Hoe konden ze weten dat wij hier vanavond zouden zijn om die narcotica-schoft te betrappen? Ze wisten het omdat wij ons telkens bij het hoofdkwartier af- en aanmelden. En iemand, die precies op de hoogte is van ons doen en laten, verstrekt hun die gegevens.”

Starsky keek verbijsterd, maar tevens overtuigd. Hij zei langzaam: „Kapitein Dobey of Henderson, is dat wat je denkt?”

„Een van hen beiden of allebei! Of het hoofd van de politie, of de commissaris. Hoe voor de hel kan ik dat weten? Het enige dat ik weet is, dat wie het ook is die probeert ons te vermoorden, zijn gegevens uit de eerste hand krijgt.” Na een lange stilte vroeg Starsky kalm: „Bij wie kunnen we nog verslag uitbrengen? Wie voor de hel worden we dan verondersteld te kunnen vertrouwen?”

„Een paar mensen die we altijd vertrouwd hebben,” zei Hutch. „Onszelf.”