HOOFDSTUK 1
Toen de bus sissend tot staan kwam op de hoek van Fifth en Hill Street, was de jongeman in het blauwe spijkerpak en het blauwe sporthemd de eerste die uitstapte. Met atletisch gemak van de bus op de stoep springend, liep hij in noordelijke richting langs Hill naar Fourth Street, de aan de achterkant van de Openbare Bibliotheek liggende straat. De gebouwen en terreinen van de Openbare Bibliotheek besloegen de zuidwest hoek van Fourth en Hill. De andere drie hoeken werden in beslag genomen door parkeerterreinen. Ondanks het feit dat je $ 2.25 in de parkeermeters mocht laten glijden om hier een hele dag te mogen parkeren, waren alle terreinen vol.
De jongeman bleef op de stoep staan, om zijn blik langs de wagens op het zuidoost parkeerterrein te laten gaan. Toen hij niets zag dat hem interesseerde stak hij de straat over, om de twee andere terreinen te controleren. Nadat hij ook de wagens op die twee terreinen bekeken had, liep hij met een uitdrukking van afkeer op zijn gezicht langs Hill weer terug naar Fifth. Bij Fifth sloeg hij linksaf en liep de steile helling naar Pershing Square af. De straat overstekend liep hij langs het park naar het kleine, glazen gebouwtje, waarin zich de liften naar de parkeergarage onder het park bevonden. In een van de liften naar beneden stappend mompelde hij binnensmonds: ,,De rotzak verlangt een mirakel. Al zoek je een miljoen jaar, dan vind je dat ding niet.” Hij ging mee tot de laagste verdieping. Nadat hij die helemaal rond had gelopen, beklom hij de trap naar de volgende verdieping. Op de hoogste vloer van de garage vond hij eindelijk wat hij zocht. Het was een vuurrode Torina. Een dertig centimeter witte band liep juist voor het achterraampje dwars over het dak, kwam langs de zijkanten naar beneden en liep dan weer naar voren, tot de beide uiteinden elkaar op de punt van de motorkap ontmoetten.
Op het gezicht van de jongeman verscheen een uitdrukking die een mengeling van verbazing en genoegen was. Om zich heen kijkend en ziend dat er niemand in de buurt was, liep hij om de wagen heen naar de chauffeursplaats, om het portier te proberen. Het verbaasde hem niet te ontdekken dat het op slot zat. Nadat hij, kijkend door het portierraampje aan de andere kant, gezien had, dat de knop van het slot was ingedrukt, haalde hij een smal strookje veerkrachtig staal uit zijn zak en stak het in het slot. Het kostte hem bij benadering dertig seconden om het portier open te krijgen. Plaats nemend op de voorbank probeerde hij het handschoenenkastje en ontdekte dat dat niet afgesloten was. Hij rommelde tussen de papieren die in het handschoenenkastje lagen, tot hij het in een plastic hoesje gestoken kentekenbewijs vond. De wagen stond op naam van een zekere Terrance Crowder met een adres in de wijk Boyle Heights in Los Angeles. Een stukje papier en een potloodstompje uit de borstzak van zijn shirt vissend schreef de jongeman het adres van de eigenaar over. Daarna legde hij het kentekenbewijs weer terug in het handschoenenkastje, stapte uit en gebruikte zijn inbrekerswerktuig om de wagen weer af te sluiten. Toen hij in de lift stapte die hem omhoog-bracht naar straatniveau, begon hij te fluiten.
Het kleine café bevond zich op Hilgard Avenue, recht tegenover de campus van de Universiteit. Het was er druk met studenten. Sommigen hadden een sorbet voor zich, of aten een broodje, maar de meesten dronken gewoon een cola’tje of een kop koffie.
Een knap, blond meisje zat alleen in de achterste nis, een colaglas waarin niets was overgebleven dan een smeltend ijsblokje voor zich, en zich concentrerend op een opengeslagen boek. Ze was ongeveer negentien en ze droeg een eenvoudig beige, gebreid pakje, waarin de meeste meisjes er waarschijnlijk conservatief zouden hebben uitgezien. Maar zij zag op de een of andere manier kans er heel uitdagend uit te zien. Misschien omdat het op een bijna wulpse manier net strak genoeg om haar prachtige figuur sloot, wat haar rijp en sensueel deed lijken.
Ze was zich er geleidelijk aan van bewust geworden dat er iemand bij haar nis was blijven staan, maar ze was té verdiept in haar boek om op te kijken, tot een mannelijke stem zei: „Hé, ben jij niet Patty Talbot?”
De vragensteller was ongeveer tweeëntwintig. Hij had een tamelijk knap gezicht en donker, tot op zijn schouders afhangend haar. Hij droeg een versleten spijkerbroek en een sporthemd. Het meisje voelde zich niet bijzonder tot hippies aangetrokken, maar wat haar wel aantrok was pure mannelijkheid en dat scheen dit jongmens uit te zweten. ,,Ja,” zei ze, met iets meer warmte in haar stem dan de normale beleefdheid vereiste.
„Stan-Cather,” zei hij. „We ontmoetten elkaar een paar weken geleden op de Studenten Club. Jerry Taylor stelde ons aan elkaar voor.”
De naam Jerry Taylor zei Patty niets en ze was er zeker van, dat ze een man met een figuur als hij niet zou hebben vergeten. Ze was geen dom meisje en ze had onmiddellijk door dat hij haar naam van iemand hier in het café te horen had gekregen en nu een poging deed haar aan de haak te slaan. Maar ze had er geen bezwaar tegen door deze man in het bijzonder aan de haak te worden geslagen.
„Oh ja,” zei ze glimlachend, „die goeie ouwe Jerry.” Hij keek vagelijk verbaasd, wat haar tot de conclusie bracht dat hij niet zo’n licht was als hij op het eerste gezicht had geleken. „Zal ik je nog eens in laten schenken?” vroeg hij, met zijn hoofd naar haar glas gebarend. „Als je wilt.”
Aan de tafeltjes werd niet bediend. Haar glas opnemend liep hij ermee naar het buffet en bestelde nog een cola voor haar en een kop koffie voor zichzelf. Ze begon weer in haar boek te lezen tot hij terugkeerde. Toen hij het glas en het kopje neerzette en op de bank tegenover haar plaatsnam sloeg ze het boek dicht en schoof het aan de kant. Hij zei, de titel Principles of Western Law ondersteboven lezend: „Klinkt zwaar. Rechten?”
„Voorbereidende studie,” zei ze „En wat ben jij?”
Hij trok zijn wenkbrauwen op. „Van het mannelijk geslacht. Niet getrouwd. Tweeëntwintig. Wat ben ik wat?”
„Op de Universiteit, bedoel ik.”
„Oh ... ik ben niet op de Universiteit.” Ze trok rimpels in haar voorhoofd.
„Waarom was je dan op die studentenbijeenkomst op de dag dat we elkaar ontmoetten?” Na een korte pauze voegde ze er nogal sarcastisch aan toe: „Als je daar tenminste was.”
„Ik was daar zakelijk,” zei hij.
„Oh? Wat voor zaken?”
Zijn lippen op elkaar knijpend nam hij haar zwijgend op. Hij leek iets te willen zeggen, bedacht zich en nam in plaats daarvan een slokje van zijn koffie.
„Topgeheim?” vroeg ze verder. „Laat me eens raden. Je bent een F.B.I.-spion en je probeert te infiltreren in de een of andere radicale studentenbeweging als bijvoorbeeld de Christelijke Jonge Mannen Vereniging.”
Hij schudde grinnikend zijn hoofd. ,,Je zit er honderdtachtig graden naast.”
„Bedoel je dat je een radicaal bent, die de F.B.I. probeert te infiltreren?”
Zijn grijns werd breder en hij schudde opnieuw zijn hoofd. „Wat dan?”
Na haar nog eens opgenomen te hebben zei hij: „Ik weet niet genoeg van je, om je dat nu al te kunnen vertellen.”
„Hoeveel zou je moeten weten?”
Hij nam nog een slokje van zijn koffie, terwijl hij daar over nadacht. Tenslotte zei hij: „Laten we beginnen met te vragen hoe je denkt over gras.”
Ze nam peinzend een slokje van haar cola en nam hem over de rand van haar glas heen onderzoekend op. „Ben je een politiespion?”
„God, nee,” zei hij met een pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht. „Deze keer zit je er werkelijk honderdtachtig graden naast.”
Haar gezicht weerspiegelde begrip. ,,Je bent een dealer. Je was op die studentenbijeenkomst om te handelen.” Om zich heen glurend maakte hij een waarschuwend gebaar. ,,Je hebt mijn vraag nog niet beantwoord. Hoe sta je tegenover pot?”
„Ik ben er dol op. Ik ondertekende een petitie om het wettig te maken.”
Hij glimlachte naar haar ,,Je zou een dealer dus niet aangeven?”
„Ach, kom toch, schatje. Ik zou hem een stickie afzetten, maar ik zou hem niet verlinken.” Ze keek hem verwachtingsvol aan.
„Niet hier,” zei hij. „Ze hebben hier strenge regels.”
„Ik was niet van plan hem hier op te steken. Ik wilde hem alleen maar in mijn tasje opbergen.”
„Ik geef mijn vriendinnetjes nooit meer dan drie gratis monsters. Misschien als we eens een keer een afspraakje kunnen maken?” zei hij. „Wanneer?” vroeg ze. „Vanavond?”
Ze zei na een korte overweging: „Ik moet nog studeren voor een proefwerk. Maar misschien kan het wat later op de avond.”
„Hoeveel later?”
„Half elf, misschien?”
„Afgesproken,” zei hij. „Waar?”
„Ik woon in het Studentenhuis. Je weet waar het is?”
Hij knikte. „Kamernummer?”
„Dat heb je niet nodig, omdat ik je in de hal zal ontmoeten. Maar het is twee-twaalf.”
„Dat is gemakkelijk te onthouden,” zei hij. „Temperatuur van kokend water.” Hij wierp een blik op de wandklok. „Ik moet er nu vandoor, liefje. Ik heb nog een paar dingen te doen vóór vanavond.”
Hij schoof van de bank in de nis. Ze keek naar hem op en vroeg: „Moet ik me nog speciaal ergens voor kleden?”
,,Je kunt alles aantrekken dat geschikt is voor een wandeling langs het strand. Ik draag wat ik nu aan heb.”
„Oh, gaan we een wandeling langs het strand maken?”
„Waar kun je beter pot roken?” vroeg hij.
Ze knikte. ,,Ja, dat vind ik ook. Afgesproken. Half elf. Ik trek een lange broek en platte schoenen aan.”
Zijn hand ten afscheid opstekend liep hij naar buiten.
Hij moest naar Wilshire Boulevard lopen, om daar de bus te pakken. Een afstand van verscheidene blokken. In het zicht van de bushalte, maar er nog een half blok van verwijderd, zag hij een bus wegrijden. Aangezien het twintig minuten zou duren voor de volgende bus kwam, besloot hij een telefoontje te plegen.
Hij vond een telefooncel in de nabijheid van de bushalte. Hij gooide een muntje in de gleuf, draaide een nummer en vroeg de stem aan de andere kant van de lijn hem door te willen verbinden.
Toen er antwoord kwam zei hij: „Stan Cather. Alles is geregeld voor vanavond ... Nee, ik denk niet dat het moeilijk wordt om haar daar te krijgen. Het is zo geregeld dat we een wandeling langs het strand gaan maken... Ik denk zo omstreeks middernacht ... misschien half een. Ik pik haar om half elf op.” Er volgde opnieuw een stilte, dan: „Omdat ze nog moet studeren in verband met een proefwerk. En laat me één ding duidelijk stellen. Alles wat ik heb te doen is haar stoned en op haar rug te krijgen en dan zetten die zogenaamde smerissen ons in het licht en doen alsof ze ons opschrijven voor onzedelijk gedrag in het openbaar. En ze maken het ons niet al te lastig, niet? ... En dan ben ik weg?” Na een laatste pauze zei hij: „Roger!” en hing op. Om vijf uur in de namiddag verliet Stan Cather zijn kamer in Franklin Street in Hollywood en nam de bus naar Boyle Heights. Het was een wandeling van vier blokken van de bushalte naar het adres dat hij had overgeschreven van het kentekenbewijs van de rood-witte Torino.
De eigenaar van de auto scheen thuis te zijn van zijn werk waar dan ook in het centrum van Los Angeles, omdat de Torino onder een carport opzij van het huis stond. Na onopvallend om zich heen te hebben gekeken, om er zeker van te zijn dat hij door niemand werd gadegeslagen, slenterde hij de carport in, tilde de motorkap op en gebruikte een schroevendraaier om een kleinigheidje te regelen. De motorkap zo zachtjes mogelijk weer sluitend slenterde hij de carport uit en de straat op.
Hij hoefde zich er nu geen zorgen over te maken dat de eigenaar van de wagen zijn plannen zou bederven, door zijn wagen vanavond te gebruiken. Hij zou de wagen op geen enkele manier gestart krijgen. Natuurlijk, een vakkundig monteur zou er uiteindelijk wel achter komen wat de moeilijkheid was, maar monteurs waren ‘s avonds zo gemakkelijk niet te krijgen. Waarschijnlijk zou de eigenaar als hij van plan was de Torino te gebruiken, na er een tijdje aan geprutst te hebben, het besluit nemen een reparatiewerkplaats te bellen en er voor zorgen voor vanavond ander vervoer te krijgen. Cather vond een restaurant met redelijke prijzen, at er iets en tot halftien doodde hij zijn tijd in een kroeg.
Toen hij terugkeerde naar het huis van de eigenaar stond de wagen nog altijd onder de carport en de gordijnen van het huis waren dicht.
Hij verrichtte de noodzakelijke kleine reparatie, opende het portier en het stuurslot met zijn handige instrumentje, duwde de wagen achteruit de straat op, startte de motor en reed weg.