Hoofdstuk 12

 

 

 

Donderdag, 17 juli, 08.00 uur

 

Na het ontbijt hevelde Tara haar bagage over naar Kirklands auto.

Het regende niet meer, maar de lucht bleef donker en onheilspellend. Volgens Florence zou het weer vandaag nog slechter worden dan gisteren.

De kustweg die naar het vuurtorenhuisje leidde, zat vol diepe kuilen. Kirland had af en toe moeite om de auto op de weg te houden.

Zijn brede schouders namen zoveel ruimte in, dat Tara zijn aanwezigheid onmogelijk kon negeren. Het verontrustte haar dat hij ook in haar gedachten zoveel ruimte innam. Ze voelde zich zo tot hem aangetrokken, dat ze aan weinig anders kon denken dan aan hem. Dat voorspelde weinig goeds.

Ze keek door het autoraampje naar het verlaten, ruige landschap. ‘Ik kan het bijna niet geloven dat Kit haar luxe leven heeft ingeruild voor deze trieste plek,’ zei ze, met haar blik een pluk zeegras volgend die over de kale duinen waaide. ‘Waarom zou ze uitgerekend hiernaartoe zijn gegaan?’

‘Geen idee,’ antwoordde hij. ‘Inderdaad is dit wel zo’n beetje de laatste plek op aarde waar ik haar zou zijn gaan zoeken. Ik kan me ook niet voorstellen dat Pierce hier vrijwillig zou komen.’

Langzaam kroop de auto verder omhoog. Reed hij maar een beetje door, dacht ze ongeduldig. ‘Als Bess Kit is, zijn zij en Pierce dan wettig getrouwd?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze is dan onder valse voorwendselen met hem getrouwd, dus het lijkt me dat het huwelijk nietig verklaard zou kunnen worden.’

Ze keek weer uit haar raam en zag dat ze ongeveer dertig meter boven de rotsige kust reden, waar hoge golven stuksloegen op de puntige rotsblokken.

Hij stuurde een bocht door en stond vervolgens boven op de rem.

Met een klap schoot Tara naar voren. Haar veiligheidsriem ving haar op voordat ze tegen het dashboard aan knalde.

Kirkland vloekte.

Voor hen op de weg lag een grote stapel stenen die van de helling aan de linkerkant van de weg waren gevallen.

Als Kirkland maar iets harder had gereden, hadden ze de stapel geraakt en waren ze misschien over de rand van de weg naar beneden gestort.

‘Zo ben je in elk geval in één klap wakker,’ zei hij met enigszins onvaste stem.

Ze probeerde haar schrik weg te lachen, maar dat lukte niet helemaal. Plotseling was ze heel blij dat ze hem bij zich had. ‘Dat kun je wel zeggen. Kunnen we eromheen?’

‘Dat lukt net, denk ik,’ antwoordde hij, de auto in zijn achteruit zettend. Hij reed een meter of dertig achteruit en begon toen heel voorzichtig de wielen om de stenen heen te sturen.

Het liefst had Tara haar ogen stijf dichtgeknepen, maar ze dwong zich om uit haar raampje te kijken. Ze zag dat ze maar een paar centimeter hadden tot de rand van de weg. ‘Ik haat hoogtes.’

‘Ik wist niet dat je ergens bang voor was,’ zei hij, zonder zijn ogen van de weg te halen.

‘Ik ben voor heel veel dingen bang. De kunst is alleen om het niet te laten merken.’

Behendig stuurde hij om de laatste steen heen.

Ze slaakte een zucht van verlichting toen ze weer op het midden van de weg reden.

Kirkland was ook zichtbaar opgelucht. Hij hield zijn ogen strak op de weg voor hen, alert op de volgende verrassing. ‘Vertel dan maar eens waarvoor je nog meer bang bent.’

‘Een andere keer misschien,’ zei ze glimlachend.

‘We hebben nu ook nog wel een paar minuten de tijd, hoor.’

‘Geen commentaar.’ Hij was de laatste aan wie ze haar angsten wilde toevertrouwen.

‘Eéntje dan?’

‘Nee. Een misdaadverslaggever moet stoer overkomen. Jij weet beter dan wie ook dat agenten geen respect hebben voor zwakke punten. En ik zit er niet op te wachten dat jullie me neerbuigend gaan behandelen als ik bij de volgende moordzaak kom opdraven.’ Ze zag aan zijn ogen dat hij wel begreep wat ze bedoelde.

Toch gaf hij het niet op. ‘Ik zal je mijn zwakke punt vertellen als je mij het jouwe verklapt.’

Ze begon te lachen. ‘Ik kan me niet voorstellen dat jij ergens bang voor bent,’ zei ze oprecht.

‘Voor de schietpartij dacht ik dat mij niets kon overkomen. Na mijn bijnadoodervaring, zoals jij het noemde, weet ik heel goed wat het is om bang te zijn,’ zei hij zacht.

Zij was de laatste die hem zou vertellen dat hij zich geen zorgen hoefde te maken, of dat het wel over zou gaan. ‘Ik ben bang voor hoogtes en voor kleine ruimtes. Angst kan heel nuttig zijn. Angst houdt je scherp en herinnert je eraan dat je niet alles onder controle hebt.’

‘Ik vind het niet erg om scherp te zijn,’ zei hij, zo hard in het stuur knijpend dat zijn knokkels wit werden. ‘Maar ik vind het wel een probleem om verlamd te zijn van angst.’

‘Zo erg ben je er toch niet aan toe?’ vroeg ze, hem van opzij aankijkend.

Hij slikte. ‘Ik heb mijn wapen nog niet hoeven trekken, dus ik ben nog niet echt op de proef gesteld.’

‘Denk je nog wel eens aan hem?’

‘Aan de vent die ik heb doodgeschoten?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik lig geen tel wakker van de dood van dokter O’Donnell. Hij had zijn eigen vrouw op gruwelijke wijze afgeslacht en hij wilde een van mijn mannen doden.’ Hij stak een hand in zijn zak en rammelde met het kleingeld. ‘Ik maak me soms wel zorgen over wat er met Brady zou zijn gebeurd als ik niet op tijd had geschoten. Hij is een verdomd goede agent en hij heeft thuis vijf kinderen. Ik ben heel bang geworden dat ik de volgende keer dat ik moet schieten zal verkrampen, of dat ik niet snel genoeg zal zijn.’

‘Je moet geen wat-alsspelletjes spelen. Ik ben er een meester in, en geloof me maar, je wordt er uiteindelijk gek van.’

‘Je klinkt als de bedrijfspsychiater,’ zei hij, met een flauw glimlachje.

‘Dan moet het een wijs man zijn.’

‘Het is een wijze vrouw.’

‘Natuurlijk,’ zei ze lachend. Ze keek uit het raam. ‘Ik denk trouwens dat we er bijna zijn. Volgens mij nog hooguit tweehonderd meter.’

‘Ik zie daar verderop iets wat op een oprit lijkt,’ merkte hij op. Over een hobbelig pad reed hij naar een klein huisje van grijze steen.

De wind gierde om hen heen toen ze uitstapten.

Het huis leek veel ouder dan het stadje zelf. Donkere luiken hingen voor de vier ramen op het zuiden. De tuin was overwoekerd door onkruid.

Er hing een vochtige nevel in de lucht. De wolken boven hen waren zwaar van de regen.

‘We moeten opschieten, anders komen we hier niet meer weg in dit weer,’ zei hij, naar de lucht kijkend.

‘Het weerbericht gaf aan dat het pas later op de dag gaat spoken,’ merkte ze op.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik denk dat het een stuk eerder begint,’ zei hij, en hij begon voor haar uit te lopen naar het grijze huis.

‘Ben je tegenwoordig ook al een weerdeskundige?’

‘Ik ben inderdaad erg goed in het inschatten van het weer.’

Hij zei het met zoveel zelfvertrouwen, dat ze hem op zijn woord geloofde. Het volgende ogenblik struikelde ze over een stengel die over het smalle stenen paadje kronkelde. Ze krabbelde snel weer overeind en haastte zich achter hem aan.

Even later stonden ze bij het vervallen huis.

Toen ze langs hem heen wilde lopen om op de deur te kloppen, hield hij haar met zijn arm tegen. ‘Ga naast de deur staan,’ zei hij op gebiedende toon.

Ze gehoorzaamde hem, maar ze voelde zich een beetje sullig. ‘Is dit nu echt nodig?’

‘Je moet er altijd van uitgaan dat degene aan de andere kant van de deur je wil doden.’ Hij haalde zijn wapen uit de holster en ging ook naast de deur staan. Daarna klopte hij hard op de deur. ‘Bess Conway,’ riep hij luid. Ingespannen luisterden ze of er binnen een geluid klonk.

De zon ging schuil achter het dikke wolkendek, de wind was ijzig, en af en toe klonk de eenzame kreet van een meeuw. Tara had het koud. Ze ging iets dichter bij Kirkland staan op zoek naar beschutting.

Hij bonsde nogmaals op de deur. ‘Bess Conway,’ riep hij weer.

Toen er opnieuw geen enkel teken van leven kwam, liep Tara naar een van de ramen. Ze opende het half vermolmde luik en wreef de zoutstrepen van het raam zodat ze naar binnen kon kijken.

Meteen zag ze een vrouw.

Ze lag met haar gezicht omhoog in een grote plas bloed.