Toen Leonora Murphy nog een dreumes was, zette haar vader haar vaak op zijn knie om haar te vertellen van het kleine meisje dat een krulletje had, midden op haar voorhoofd. En bij het woordje ‘midden’ drukte hij met zijn wijsvinger tegen haar voorhoofd om haar duidelijk te maken waar het krulletje precies zat. En dan liet hij erop volgen: En als ze lief was, was ze ontzettend lief, maar als ze stout was, dan was ze vre-se-lijk! Bij dat laatstewoord trok hij een angstaanjagend gezicht en bulderde haar toe: VRE-SE-LIJK! VRE-SE-LIJK! Het maakte Leo altijd bang, hoewel zewist dat het steeds eindigde met een dikke pakkerd, waarna hij haar soms in de lucht gooide en weer opving.
Ze was niet bang van haar vader, alleen van de woorden. Ze klonken bedreigend, net alsof iemand anders ze uitsprak.
En trouwens, het sloeg niet op haar, want zij was een meisje dat veel méér krullen had dan eentje. Haar hele hoofd was er vol van – van die krullen van rood koper. Steeds als iemand een poging deed haar haar te borstelen, raakte het hopeloos in de war. Verscheidene keren had haar moeder wanhopig de strijd opgegeven. ‘Net een bremstruik, dat haar – je lijkt wel een zigeunerin!’ Leo wist dat het een belediging was. De mensen waren altijd een beetje bang van de zigeuners, die soms achter Barna Woods kampeerden, als ze op weg waren naar de paardenkoersen in Galway.
Steeds als Leo stout was of als ze haar rijst niet wilde eten of haar schoenveters niet goed had gestrikt, zei Biddy dat ze aan de zigeuners zou worden meegegeven, de volgende keer als er eentje aan de deur kwam. Het leek haar een afschuwelijk lot.
Veel later, toen ze ouder was en zelf op verkenning uitging, kwam de gedachte bij Leo op dat het misschien best wel opwindend zou zijn om bij de zigeuners te leven. Ze zaten bij open vuren. Hun kinderen renden halfnaakt rond. En in de bossen maakten ze jacht op konijnen.
Met haar vriendjes en vriendinnetjes van school, Nessa Ryan, Niall Hayes en Eddie Barton, sloop Leo vaak naar het zigeunerkamp. Als ze er dichtbij waren, durfden ze zich niet te verroeren en gluurden door de bomen en struiken naar die verrukkelijk vrije manier van leven van mensen die zich niets aantrokken van regels of wetten. Leo kon zich niet meer herinneren waarom ze zo bang was geweest.
Nou ja, dat was geweest toen ze nog een klein kind was. Toen ze eenmaal elf jaar was en groot, kon ze de dingen op een andere manier bekijken. Ze begreep dat er veel dingen waren die ze nooit goed had begrepen toen ze jong was.
Zo had ze zich nooit gerealiseerd dat zij in het grootste huis van heel Shancarrig woonde, om maar iets te noemen. The Glen was een Georgiaans huis, een buiten met een brede hal waarop de deuren van de keuken en de bijkeuken uitkwamen.
Aan weerszijden van de statige voordeur lagen grote, harmonieus geproportioneerde kamers: de eetkamer, waar de grote tafel altijd was overdekt met boeken en kranten, aangezien ze zelden of nooit iemand te eten hadden; de salon, waar de oude piano al vele jaren niet meer was gestemd en waar de honden lagen te soezen op kussens achter de grote manden met blokken hout voor de open haard.
Erachter lag de ontbijtkamer, waar ze de maaltijden gebruikten, en daaraan grensde een jachtkamer met geweren, buksen en vishengels. Hier stalde Leo altijd haar fiets, als ze eraan dacht, maar meestal liet ze hem gewoon naast de keukendeur staan. Een enkele keer gingen de wilde katten die Biddy graag vanuit het keukenraam voerde op het zadel zitten, of op de bagagedrager. Eén keer had een poes al haar jongen een voor een in de fietsmand gedeponeerd, veronderstellend dat ze daar veilig zouden zijn.
Dat was de dag geweest waarop Leo zonder een spier te vertrekken had staan toekijken hoe haar vader ze in de regenton verdronk. ‘Het is het beste voor ze,’ zei haar vader. ‘Daar draait het om in het leven: de dingen doen die het beste zijn, ook al staan ze je soms niet aan.’
Leo’s vader was majoor Murphy. Hij had in het Britse leger gediend. Tijdens Leo’s geboorte was hij niet thuis geweest, omdat hij in de oorlog moest meevechten. Ze wist het, want steeds als ze jarig was vertelde hij haar dat hij destijds de grote evacuatie in Duinkerken had meegemaakt en toen niet had geweten of de nieuwe baby een jongen of een meisje was. Aangezien er al twee zonen waren, was het bericht dat hem bereikte groot nieuws voor hem geweest.
Leo’s broers waren het huis uit en zaten ergens op school. Ze gingen niet naar het schooltje van Shancarrig, zoals alle andere jongens in het dorp, maar waren al op heel jonge leeftijd naar een kostschool gestuurd. Die school stond in het verre Engeland, waar hun grootvader woonde. Grootvader had graag een paar van zijn naaste familieleden bij zich in de buurt, en hij betaalde de kostschool, die grote bedragen opslokte. Het was een vermaarde kostschool, die zelfs eerste ministers had geleverd.
Leo wist dat het geen katholieke school was, hoewel Harry en James op zondagen wel de mis bezochten. Ook wist ze dat ze daar om de een of andere reden niet over mocht praten met haar vriendin Nessa Ryan, en ook niet met juffrouw Ross of mevrouw Kelly. En al helemaal niet met kapelaan Gunn. Het was allemaal volkomen in de haak, maar het was niet iets wat je van de daken schreeuwde.
Ze wist dat er nog andere redenen waren waarom zij ‘anders’ was. Majoor Murphy ging niet dagelijks naar zijn werk, zoals de vaders van andere kinderen. Hij had geen bedrijf of boerderij, alleen The Glen. Ook ging hij niet ’s avonds naar Ryan’s Hotel, zoals andere mannen, noch wipte hij even aan in ‘Johnny Finn Noted for Best Drinks’. Soms maakte hij een wandeling met de vader van Niall Hayes, en een enkele keer pakte hij voor een dagje de trein naar Dublin. Maar hij had geen baan.
Haar moeder deed niet elke ochtend boodschappen. Ze liet zich nooit bij de Dunnes zien, of in de slagerij. Ze liet geen blouse of rok maken door de moeder van Eddie Barton. Ze bemoeide zich niet met het schikken van bloemen voor het altaar van kapelaan Gunn, noch hielp ze bij de verkoop van handwerkjes in de school. Leo’s moeder was heel mooi en wekte altijd de indruk dat ze veel omhanden had, als ze van de ene kamer naar de andere zweefde. Ze was werkelijk een uitzonderlijk mooie vrouw; iedereen zei het altijd. Mevrouw Murphy had haar met de kleur van roodkoper, net als haar dochter, maar zij had niet van die weerbarstige krullen. Haar rode haar was glad en glanzend en krulde opzij en van onderen vanzelf naar binnen, alsof het altijd zo was geweest. Eens per maand ging Leo’s moeder naar Dublin om het te laten knippen, op een adres aan St Stephen’s Green.
Op de een of andere manier had Leo steeds geweten dat Harry en James niet zouden terugkomen naar Shancarrig als ze van school kwamen. Ze hadden het over de Militaire Academie Sandhurst gehad zolang ze zich kon heugen. En ze werden allebei aangenomen. Haar vader was in de wolken. ‘Dat moeten we iedereen vertellen,’ zei hij, toen de brieven waren gearriveerd.
‘Aan wie dan wel?’ vroeg zijn vrouw, hem welhaast dromerig aanstarend over de ontbijttafel.
Met een teleurgestelde blik had haar vader gezegd: ‘Hayes zal er blij om zijn.’
‘Jouw vriend Bill Hayes is de enige hier die ooit van Sandhurst heeft gehoord,’ had Miriam Murphy op scherpe toon gezegd.
‘Ach, toe nou! Zo erg is het niet.’
‘Toch wel, Frank. Ik ben degene die hier geboren en getogen is; jij bent maar import. Een nieuweling.’
‘Achttien jaar hier en nog altijd een nieuweling…’ had hij gezegd, met een vertederde glimlach.
Leo’s moeder was in The Glen geboren en ze had als kind zelf ook altijd in Barna Woods gespeeld. Ze had gevist in de rivier de Grane en had meegedaan aan picknicks bij de Oude Rots, waaraan Shancarrig zijn naam ontleende. Ze had hier altijd gewoond, al tijdens de Paasopstand omstreeks 1916, en ook tijdens de burgeroorlog in het begin van de jaren twintig. En omdat er in die periode zoveel gruwelen plaatsvonden, hadden haar ouders haar toen voor alle zekerheid maar naar een kloosterschool in Engeland gestuurd.
Kort nadat ze van school was gekomen, had ze Frank Murphy leren kennen en hadden ze – als twee Ieren die zich op de croquet- en tennisbanen van Zuid-Engeland in het begin van de jaren dertig niet op hun plaats voelden – steun gezocht bij elkaar. Franks kennis van Ierland was oppervlakkig en romantisch geweest. Hij had altijd al gehoopt zich daar ooit te kunnen vestigen. Miriam Moore had een praktischer instelling. Haar ouderlijk huis verkeerde in een vervallen toestand, zei ze. Er zou veel meer geld dan zij hadden nodig zijn om het ooit op te knappen tot een droom.
Miriams ouders waren al oud. Ze verwelkomden hun intelligente schoonzoon met open armen en ze hoopten dat hij in staat zou zijn hun fraaie maar verwaarloosde buiten in stand te houden. Ook hoopten ze dat hij in staat zou zijn hun mooie maar rusteloze dochter tevreden te houden.
En ze waren gestorven voordat ze hadden kunnen beoordelen of hij inderdaad deze taken aankon.
‘Ligt Sandhurst aan zee?’ vroeg Leo geïnteresseerd. Als Harry en James volgend jaar naar een strand gingen, in plaats van terug naar school, zou ze heel jaloers op hen zijn.
Haar ouders lachten toegeeflijk tegen haar. Sandhurst was in Surrey, legden ze uit, en het had niets te maken met zand als Sandycove of Sandymount of elke andere badplaats waar ze ooit was geweest. Het was een grote eer als een jongen door Sandhurst werd toegelaten. Ze zouden tot de hoogste officieren behoren die er waren.
‘Krijgen ze dan een hogere rang dan pappie, in de volgende oorlog?’ vroeg Leo.
‘Er komt geen volgende oorlog, niet na de laatste.’
Hij had triest gekeken toen hij dat zei. Leo wenste dat ze het onderwerp niet ter sprake had gebracht. Haar vader gebruikte een wandelstok en had altijd veel pijn. Dat wist ze omdat ze hem soms hoorde kreunen als hij dacht dat hij alleen was. Misschien werd hij niet graag herinnerd aan de oorlog, waarin hij letsel aan zijn wervelkolom had opgelopen.
‘Je zou ze eens moeten schrijven, Leo,’ zei haar moeder. ‘Ze zullen het fijn vinden eens een brief van hun jongere zusje te krijgen.’
Het was als het schrijven aan vreemden, maar ze deed het. Ze schreef dat ze in de salon zat, en dat Lance en Jessie lui uitgestrekt voor de open haard lagen. Ze vertelde hun van het schoolconcert waarop iedereen had willen zingen ‘I’ve Got a Lovely Bunch of Coconuts’, maar dat mevrouw Kelly had gezegd dat het een smerig lied was. Ze schreef hun dat Eddie Barton haar had geleerd hoe ze allerlei bladeren, vissen en vogels kon tekenen en voegde eraan toe dat ze misschien een speciale tekening voor hen zou maken voor Kerstmis, als zij erom vroegen.
Ze schreef dat ze blij was dat zij hoge officieren in het leger zouden worden, ook al zou er nooit meer oorlog komen. Ze zei dat ze blij zouden zijn te horen dat papa wat beter kon lopen endat mama veel minder verdrietig scheen te zijn. Tot haar verbazing schreven ze allebei vrijwel per kerende post terug en zeiden in hun brieven dat ze dolblij waren geweest met haar nieuws. Het was vreemd het gevoel te hebben er niet helemaal bij te horen, schreven ze.
Leo had een grote slaapkamer met uitzicht over de tuin. Het was een van de vier grote kamers, gegroepeerd rondom een grote, rechthoekige overloop.
Nessa Ryan raakte er nooit over uitgepraat. ‘Die overloop zelf is al zo groot als een kamer,’ zei ze vol bewondering. ‘In het hotel is alles zo kneuterig, en alle kamerdeuren hebben er een nummer.’
Leo zei dat er in The Glen altijd op de overloop was ontbeten, toen haar moeder jong was. Stel je voor, bedienden die al het eten naar boven moesten brengen opdat de bewoners niet naar beneden hoefden! Soms hadden ze er zelfs in hun nachtkleding gegeten, had haar moeder haar verteld.
Nessa vond het buitengewoon interessant dat de majoor en mevrouw Murphy ieder in een eigen slaapkamer sliepen; háár ouders sliepen in hetzelfde bed.
‘Eerlijk?’ Leo werd erdoor gefascineerd. Voorzichtig bracht ze het onderwerp ter sprake – bij Biddy. Om de een of andere reden leek het haar beter er niet rechtstreeks naar te vragen.
‘Bemoei jij je nou maar niet met waar en wanneer mensen slapen. Daar komt alleen maar narigheid van.’
‘Maar waarom, Biddy?’
‘Ach, mensen slapen waar ze zelf willen. Jouw ouders slapen ieder aan een andere kant van het huis; zo willen zij het graag. Laat het daar maar bij.’
‘En waar sliepen jouw ouders dan?’
‘Bij ons allemaal, op één kamer.’
Daar had ze ook niet veel aan.
Toen Harry en James thuis waren voor een kort verlof, besloot ze hun ernaar te vragen. Ze staarden elkaar aan.
‘Tja, weet je… nadat papa gewond is geraakt en zo…’
‘… kwam er verandering in dat soort dingen,’ voltooide James.
‘Wat voor soort dingen?’ vroeg Leo
‘Allerlei soorten dingen. Gewoon, van alles,’ zei Harry. En ze begreep dat ze niets wijzer zou worden.
Haar moeder vertelde haar nooit iets van de feiten van het leven. En als Biddy en Nessa er niet waren geweest, zou ze volledig door haar eerste menstruatie zijn overvallen. Ze wist wel hoe poesjes, hondjes en konijntjes werden geboren, en dus ook baby’s, maar ze had geen idee hoe ze werden verwekt. Ze hoopte vurig dat het niets te maken had met de manier waarop honden en katten zich soms gedroegen. Ze zag trouwens niet in hoe zoiets mogelijk zou zijn voor mensen, zelfs al zouden twee mensen het allebei willen. Ze verfoeide het feit dat Nessa Ryan zo alwetend was en ze vertikte daarom haar ernaar te vragen, en ze wist dat Biddy in de keuken altijd een vuurrood hoofd kreeg als er zelfs maar op werd gezinspeeld…
Tegen de tijd dat Leo Murphy veertien was, had ze deze zaken op een rijtje staan, zij het nog niet helemaal tot haar tevredenheid. Maar ze had althans het idee dat ze het beetje technische informatie had begrepen dat ze uit brochures van de kerk en uit tijdschriften had kunnen peuren.
Ze was het met Nessa Ryan en Maura Brennan eens dat het bijna onwaarschijnlijk was dat je eigen ouders zoiets ooit konden hebben gedaan, maar aan de andere kant konden ze overal om zich heen de levende bewijzen zien rondlopen.
Maura Brennan kon hieraan de informatie toevoegen dat veel ervan scheen te gebeuren als de man dronken was, waarop Leo zei dat het ontzettend oneerlijk was dat het de vrouw niet werd toegestaan ook dronken te zijn, want het moest iets afschuwelijks zijn om mee te maken.
Maura was heel lief. Ze drong zich nooit aan iemand op. In sommige opzichten mocht Leo haar meer dan Nessa Ryan, die nogal humeurig kon zijn als ze haar zin niet kreeg. Jammer genoeg woonde Maura in de armste huisjes van het dorp. Haar vader, Paudie, werd vaak gezien als hij bij iemand op de stoep zat, met een fles in zijn hand, nadat hij de hele nacht had zitten hijsen.
Maura zou niet net als zij naar de kloosterschool gaan, volgend jaar, als Leo en Nessa elke dag met de bus naar de stad zouden moeten om de middelbare school te bezoeken. En toch scheen Maura op haar veertiende heel wat meer van het leven af te weten dan alle anderen bij elkaar.
Leo vond het bijzonder onrechtvaardig dat families als die van Maura Brennan en Foxy Dunne in de vervallen huisjes aan de rivier moesten wonen en zulke haveloze kleren moesten dragen. Foxy Dunne was veel slimmer dan Niall Hayes en was altijd de eerste die op school zijn vinger opstak als er vragen moesten worden beantwoord, maar Foxy had geen fiets en geen behoorlijke kleren, en niemand had hem ooit schoenen zien dragen die hem pasten. Maura Brennan was veel aardiger en zachtmoediger dan Nessa Ryan, maar zij kreeg nooit een nieuwe jurk, zoals Nessa altijd kreeg op haar verjaardag, en ook had ze geen wintermantel.
Leo wist dat het niet de bedoeling was dat zij ooit naar de huisjes ging, dus deed ze dat ook niet. Niemand had het haar ooit verboden, maar het was iets waarover niet gepraat hoefde te worden.
Foxy Dunne was de enige die het er niet bij liet zitten. ‘Kom je niet eens kijken hoe de familie Dunne recreëert?’ vroeg hij.
Ze hadden die dag net de woorden ‘recreëren’ en ‘recreatie’ geleerd. Mevrouw Kelly had ze op het bord geschreven en uitgelegd wat de betekenis ervan was.
‘Nee, bedankt, ik moet vandaag naar huis,’ zei Leo vlug.
‘Maar ik mag wel meekomen om te zien hoe de familie Murphy recreëert,’ kaatste hij terug.
Leo was het roerend met hem eens. ‘Reken maar, en je bent welkom ook, als je wilt.’
Het was een zoethoudertje. Ze bewonderden elkaar… Zo was het altijd geweest, al vanaf dat ze samen in de combinatieklas hadden gezeten…
Aan het eind van de zomervakantie reden Leo en Nessa met de bus naar de school van de zusters. Ze maakten kennis met de Eerwaarde Moeder, namen een lijst in ontvangst – van boeken en andere spullen die ze nodig zouden hebben – en kregen een schriftelijke specificatie mee van het schooluniform, plus een afschrift van de strenge schoolregels. Ze hadden gedacht dat ze ook een rondleiding zouden krijgen door de school, maar die bleef uit. Ze kwamen sterk in de verleiding om de rest van de tijd te gebruiken om op hun gemak wat rond te kijken in een stad die tien keer zo groot was als Shancarrig, en daar alvast een voorproefje te nemen van de vrijheden die ze daar konden genieten, maar ze waren bang dat iemand erachter zou komen; dat iemand in Ryan’s Hotel zou gaan vertellen dat ze op een hoek van een straat waren gezien met een nietsnut van een jongen, met wie ze hadden staan kletsen en lachen, tijdens het likken van een ijsje, zomaar op de openbare weg.
Nee, het was verstandiger de volgende bus naar huis te nemen en te laten zien dat hun ouders van hen op aan konden. Samen met Nessa stapte ze het hotel binnen, maar Nessa kreeg de indruk dat ze niet bepaald blij waren haar al terug te zien. ‘Zijn jullie nu al terug?’ zei mevrouw Ryan zonder geestdrift.
‘Hopelijk hebben jullie alles gedaan wat jullie hadden moeten doen,’ zei haar vader.
Leo zei grinnikend op kameraadschappelijke toon tegen Nessa: ‘Let maar op, bij mij thuis gaat het precies zo. En ze zullen de honden te eten hebben gegeven zonder iets voor mij te bewaren.’
Ze wandelde de heuvel op, maar bleef onderweg even staan om Eddie Barton te vertellen van de kloosterschool. Hij ging zelf naar de paters, maar hij zei dat hij er zich niet op verheugde. Het enige wat die belangrijk vonden, was sport.
‘Ja, en op deze school vinden ze alleen bidden belangrijk,’ mopperde Leo. ‘Overal waar je loopt, springen de heiligenbeelden op je af.’
Ze sleepte haar schoudertas achter zich aan over de grond toen ze langs de koetsierswoning liep die ooit verhuurd was geweest. Aan mensen die het huisje hadden achtergelaten alsof het een varkensstal was. Nu zou het worden dichtgetimmerd, voor het geval er landlopers wilden inbreken.
Het was donderdag, en zodra Leo thuis was, herinnerde ze zich dat dit de dag was waarop Biddy haar vrije middag had. In de vliegenkast zou iets te eten voor haar klaarstaan. Meestal gebruikten ze ’s avonds een koud souper, als Biddy haar vrije middag had. Leo wist dat ze voor zichzelf zou moeten zorgen, omdat er niemand zou zijn om haar op te vangen. Majoor Murphy was die ochtend naar Dublin vertrokken en hij had de vroege trein genomen. Haar moeder zou wel aan het wandelen zijn door Barna Woods. Leo nam zich voor haar eten mee naar boven te nemen en op haar kamer grammofoonplaten te gaan draaien. Ze had James en Harry geschreven over de song ‘I Love Paris in zee Springtime’, een plaat die ze wel grijs kon draaien. Er zou ooit een dag komen waarop ze Parijs zou zien, in zee springtime of zee fall, met iemand die het voor haar zou zingen. Volgens haar zou het nooit meer uit de mode raken, dat nummer. Ze sloot zichzelf op in haar kamer en zette de plaat op, nog voordat ze aan haar melk en haar boterhammen met koude kip begon.
Ze liet zich neerploffen in haar stoel bij het raam en zong zacht met de plaat mee toen ze tot haar verbazing beneden een deur hoorde slaan, gevolgd door rennende voetstappen over de trap – hoewel ze niet kon bepalen of ze naar boven kwamen of naar beneden gingen.
In de mening dat ze haar grammofoon te hard had aanstaan, liep ze ernaartoe om hem uit te zetten. Op dat moment zag ze een jongeman over het gazon vluchten en in het struikgewas verdwijnen. Onder het rennen stopte hij zijn overhemd in zijn broek.
Leo schrok. Het moest een inbreker zijn geweest. Zouden er beneden misschien nog meer zijn? Ze wist niet goed of ze om hulp moest schreeuwen of dat ze beter kon doen alsof ze niet thuis was. Haar hersens werkten op volle toeren.
Ongetwijfeld wisten ze dat ze thuis was, want ze hadden natuurlijk de muziek gehoord. Best kans dat er eentje naast haar slaapkamerdeur op haar stond te loeren. Ze voelde haar hart bonken. In de stilte van het huis hoorde ze een deur kraken. Ze had gelijk – er was inderdaad iemand anders in huis die op haar loerde. Ze bad vuriger dan ze ooit van haar leven had gedaan. En alsof haar gebed direct werd verhoord, slaagde God erin om de stem van haar moeder te laten roepen: ‘Leo? Leo? Ben jij dat?’
Haar moeder stond in de deuropening, blozend en verward. Leo rende naar haar toe. ‘O, mama, er waren inbrekers… is alles goed?’
‘Ssst, ssst. Natuurlijk is alles goed. Waar héb je het over?’
‘Ik heb ze over de trap naar beneden horen rennen. En ze renden door de tuin.’
‘Onzin, Leo. Er waren geen inbrekers.’
‘Wel waar, mama. Ik heb ze gehoord en gezien… of eigenlijk eentje.’
‘Wat zag je precies?’
‘Ik zag hem rennen en hij stopte zijn overhemd in zijn broek of trok het eruit, dat weet ik niet. Kijk, mama, hij rende daarheen, achter de seringen, en hij klom achter in de tuin over het hek.’
‘En wat doe jij in ’s hemelsnaam thuis… moest jij niet op die school zijn voor een kennismakingsbezoek en een rondleiding?’
‘Ja, maar ze hebben ons de school niet laten zien. Ik heb hem echt gezien, mama. Misschien zijn er nog andere kerels in huis!’
Nog nooit had Leo Murphy haar moeder zo besluitvaardig gezien. ‘Kom even met me mee naar beneden, dan zullen we meteen een eind maken aan dit dwaze gedoe.’ Ze gooide de deuren van alle kamers een voor een open.
‘Wat voor inbreker kan dat zijn geweest, als hij niet eens het tafelzilver heeft meegenomen, of het kristal? Of hier, in de jachtkamer, al die kostbare geweren van je vader? Ze staan er allemaal nog. Kijk, ze hebben niet eens aan ons souper gezeten, dus laten we nu maar ophouden over inbrekers.’
‘Maar die voetstappen op de trap dan?’ Ze was nu al minder zeker van wat ze had gezien.
‘Ik ben zelf naar beneden gegaan en kwam daarna terug naar boven, naar mijn kamer. Ik wist niet dat je terug was…’
‘Maar hoe kan dat, als ik de grammofoon…’
‘Ja, dat was de reden waarom ik naar boven kwam om te kijken. Ik vond het raar dat je dat ding eerst keihard liet spelen en het toen opeens uitzette.’
Haar moeder maakte een opgewonden indruk. Anders dan ze normaal altijd deed. Waarom ze dacht dat het gevaarlijk was, wist ze niet, maar toch was dat precies wat er in haar omging.
Ze zou hier even voorzichtig mee moeten zijn als ze had moeten doen als er zich werkelijk een inbreker in het huis verborgen had gehouden.
Zo kwam het dat ze over het incident geen woord losliet tegenover haar vader. Ook niet tegenover Biddy, trouwens. En toen Nessa Ryan haar vroeg of Leo’s welkom thuis even hartelijk was geweest als het hare in het hotel, antwoordde Leo dat ze een boterham met koude kip had gegeten en naar ‘I Love Paris’ had geluisterd.
Nessa Ryan zei dat het leven niet eerlijk was. Zodra ze terug was, was ze aan het zilver poetsen gezet.
Stel je voor, zoveel vrijheid hebben, in een groot huis als dat van Leo.
Stel je voor. Het ontging haar dat Leo huiverde toen ze zich realiseerde dat ze de angstaanjagende gebeurtenis had verzwegen. En om de een of andere reden maakte dat het nog angstaanjagender dan het al was geweest.
De volgende dag kwam Foxy Dunne over de oprijlaan aanslenteren. De zwierige manier waarop hij liep, duidde op een zelfvertrouwen dat velen die twee keer zou oud waren als hij niet zouden hebben gevoeld bij het naderen van The Glen. Foxy tartte zijn geluk echter niet; hij koos voor de achterdeur.
Biddy staarde hem vol afkeuring aan. ‘Ja?’ zei ze kil.
‘Ah, dank je, Biddy! Heel prettig om een echt traditioneel Iers welkom te krijgen als je ergens komt, dat is wat ik altijd zeg.’
‘Jij en jouw soort zeggen nooit iets, behalve als ze hun mond opendoen om de spot te drijven met andere mensen, die hun verstand gebruiken.’
Foxy keek haar trouwhartig aan. ‘Ik ben niet zoals mijn “soort”, zoals jij dat noemt, Biddy. Ik ben namelijk vast van plan mijn verstand te gebruiken.’
‘Dan zou je de eerste Dunne zijn die daartoe in staat is.’ Het ergerde haar hem zo blakend van zelfvertrouwen in haar keuken te zien zitten.
‘Er is in elke familie altijd wel iemand die de eerste is. Waar is Leo?’
‘Wat heb jij daarmee te maken?’
Op dat moment stapte Leo de keuken in. En ze was blij Foxy Dunne te zien. Ze bood hem zelfs een van Biddy’s donuts aan, die op een rooster stonden af te koelen. ‘En? Zal het je daar bevallen?’ Hij had het over de kloosterschool.
‘Ik denk het wel. Een beetje Heilige Maria – je kent het wel.’
‘Er zijn hier mensen genoeg die wel een beetje Heilige Maria kunnen gebruiken,’ zei Biddy.
Leo moest lachen. Alles scheen weer normaal te zijn.
‘Je zult toch wel goed je best doen, hè?’ vroeg Foxy bezorgd.
‘Dat is helemaal wat moois – een spruit van Dinny Dunne die anderen aanspoort om hard te werken!’ snoof Biddy.
Foxy negeerde haar. ‘Het is belangrijk dat je net zo je best doet als ik,’ zei hij tegen Leo. ‘Ik moet wel, omdat ik helemaal onderaan begin. En jij moet wel omdat jij helemaal bovenaan begint.’
‘Ik kan je niet goed volgen,’ zei Leo.
‘Het zou voor jou o zo gemakkelijk zijn niets te doen en je gewoon te laten meedrijven, waarna je eenvoudig met iemand trouwt.’
‘In geen honderd jaar!’ zei Leo verontwaardigd.
‘Beter helemaal niet. Je zou een baan kunnen nemen.’
‘Misschien wil ik wel met iemand trouwen.’
‘Ja, ja. Maar je zou er beter voor staan met een baan, ongeacht of je wel of niet trouwt.’
‘Ik heb nog nooit zoveel onzin horen kletsen,’ zei Biddy, die luid met de pannen bonkte om haar afkeuring kracht bij te zetten.
‘Kom mee, Foxy, we gaan naar de boomgaard,’ zei Leo.
Ze plukten kleine kruisbessen en deden ze in een mand die Leo’s moeder onder een boom had laten staan.
‘Het zal hier namelijk niet altijd zo doorgaan, weet je,’ zei Foxy.
‘Nee. Straks moet ik naar school, met een tas vol boeken die niet te tillen is.’
‘Ik bedoelde dit huis; deze manier van leven.’
Ze staarde hem verontrust aan. De angst van die bewuste middag kwam terug; angst voor veranderingen, angst voor niet meer veilig zijn. ‘Hoe bedoel je?’
Opeens leek ze erg angstig, en omdat haar geschrokken gezicht hem niet aanstond, probeerde hij haar gerust te stellen. Hij zei haar dat hij, als hij zich uitgaf voor zestien, mee kon met een man die bezig was personeel te werven voor een aannemer in Engeland: ‘… allemaal jongens van hier, begrijp je, uit deze streek.’ Hij zou als duvelstoejager moeten beginnen, maar hij zou zich weten op te werken.
‘Ik wilde maar dat je niet wegging,’ zei Leo. ‘Ik weet dat het krankzinnig is, maar ik heb het idiote gevoel dat er iets afschuwelijks gaat gebeuren.’
Drie weken later gebeurde het. Op een zwoele zomeravond. Het was doodstil in huis. Biddy was voor haar jaarlijkse zomervakantie naar de boerderij van haar familie. Leo had haar brief aan Harry en James net klaar: ze had geschreven dat het veel beter scheen te gaan met papa’s rug, en dat dokter Jims had gezegd dat wandelen geen kwaad kon. Hij zou er in geen geval zijn oorlogsletsel mee verergeren, had dokter Jims gezegd, maar als hij als een ouwe man in een stoel ging zitten, met een deken over zijn benen, zou hij er een worden óók.
Dus maakte hij nu lange wandelingen met meneer Hayes, zelfs helemaal naar de Oude Rots. Vandaag waren ze er ook heen. Leo besloot naar het centrum van Shancarrig te lopen om haar brief op de post te doen. Als ze hem eenmaal had geschreven, vond ze het een prettig idee te weten dat hij onderweg was. Als ze hem niet zelf wegbracht, zou hij misschien dagenlang op het tafeltje in de hal blijven liggen, zodat Biddy eromheen afstofte. Ze nam een postzegel en ging op weg.
Mevrouw Barton stond te strijken, zoals Leo door het raam kon zien. Die zat nooit in haar tuintje te zonnen. Ze had op zo’n mooie avond best eens wat naaiwerk mee naar buiten kunnen nemen. Leo keek omhoog om te zien of ze Eddies gezicht achter zijn slaapkamerraam kon ontdekken. Hij schreef bijna evenveel brieven als zij. Ze kwam hem soms tegen op het postkantoortje, en Katty Morrissey beweerde dat zij tweeën de hele Royal Mail aan de gang hielden.
Geen spoor van Eddie. Misschien zocht hij in het bos naar grillig gevormde bomen of groepjes bloemen om te tekenen. Wel ontmoette ze Niall Hayes, die radeloos over The Terrace liep te ijsberen. ‘Grote god, de school waar ik heen moet, is net een gevangenis,’ zei Niall. ‘Ik voel me net de graaf van Monte Christo!’
‘De kloosterschool valt wel mee. Het staat er alleen vol heiligenbeelden, en ze hebben allemaal boze gezichten.’
‘Och, als het alleen de gezichten van de heiligenbeelden waren, zou ik het niet erg vinden. Je had de smoelwerken van die paters moeten zien. Allemaal in lange, zwarte jurken, en met gezichten alsof ze net hun doodvonnis hebben aangehoord.’
‘Natuurlijk! Kapelaan Gunn en kapelaan Barry dragen toch ook een soutane? Je bent toch niet anders gewend.’ Leo vond dat Niall Hayes een hoop drukte maakte om niets.
‘Ja, maar die hebben geen gezicht dat eruit ziet alsof ze duivels zijn.’
‘Is je vader daar ook op school geweest?’
‘Natuurlijk, en al mijn ooms ook. Alleen zijn ze vergeten hoe afschuwelijk het daar is. Die zeuren maar over de lol die ze er hebben gehad.’
‘Jouw vader is met mijn vader aan de wandel.’ Leo had genoeg van alle klachten.
‘Nou, dat moet dan een kort wandelingetje zijn geweest. Mijn vader is alweer thuis, bezig om voor de een of andere boer een testament op te maken. Leo, ik geloof niet dat ik het zou kunnen verdragen om hier in Shancarrig advocaat te zijn.’
‘Je kunt altijd ergens anders heen,’ zei Leo. Het scheen vandaag onmogelijk om Niall op te monteren. Ze vond het jammer voor haar vader dat zijn wandeling niet was doorgegaan, maar misschien zat hij met haar moeder in de boomgaard. Ze had hen daar wel eens zien zitten met een kruik eigengemaakte limonade, en toen hadden ze eruitgezien alsof ze een beetje gelukkig waren.
Onderweg ontmoette ze kapelaan Gunn, die zei dat het verbazingwekkend was hoe snel de tijd ging. Alweer een klas die van school was gekomen en nu klaarstond om Shancarrig te verlaten en de wijde wereld in te trekken. Leo begreep nooit hoe volwassenen konden beweren dat de tijd vlóóg. Voor haar gevoel króóp de tijd.
Op het moment dat ze door het hek van The Glen kwam en de koetsierswoning passeerde, hoorde ze luide kreten uit het huisje, en ook zag ze haar vader zo snel hij kon de oprijlaan af komen. Leo deinsde terug voor al dat kabaal van brekend meubilair en gegil. Ze wist echter zonder een zweem van twijfel dat ze de stem van haar moeder hoorde schreeuwen: ‘Nee, nee! Dat kun je niet doen! Nee!’ gevolgd door een langgerekte gil.
‘O, mijn god, mijn god. Miriam. Miriam!’
Ze zag haar vader struikelen. Hij had zijn wandelstok laten vallen en moest nu bukken om hem op te rapen. Leo zag het allemaal gebeuren als in slowmotion. En op dat moment hoorde ze de schoten. Drie stuks. Kort daarna verscheen haar moeder wankelend in de deuropening. Haar blouse was overdekt met bloed. Haar haar zat in de war en haar ogen stonden wild. ‘Mijn god… hij probeerde… hij probeerde me… Hij zou me hebben vermoord,’ jammerde ze. Ze bleef achteromkijken, en Leo kon vaag een gedaante op de grond zien liggen.
‘Frank!’ krijste Leo’s moeder. ‘O, doe iets, Frank! In godsnaam, hij zou me hebben vermoord!’
Leo deinsde nog wat verder terug van de scène die ze voor zich zag, maar die ze niet kon bevatten. Haar vader liep met overdreven rustige bewegingen naar de deur en hij nam haar moeder in zijn armen. En hij troostte haar als een baby.
‘Het is voorbij, Miriam, het is voorbij,’ suste hij.
‘Is hij dood?’ Mirams moeder wilde niet kijken.
Vol afschuw zag Leo hoe haar vader zich over de gedaante op de vloer boog en hem op zijn rug rolde. Leo zag een man met zwart haar op de vloer van het huisje liggen. Zijn overhemd was doordrenkt van bloed.
En ze zag dat het de man was die ze drie weken eerder achter de seringen de struiken in had zien rennen, op de dag dat zij gedacht had dat er inbrekers in huis waren.
En nu stonden haar vader en moeder allebei te huilen.
‘Het is goed, Miriam, liefste, het is voorbij. Hij is dood.’ Dat was wat ze haar vader keer op keer hoorde zeggen.
Later gaven ze Leo ook een cognacje. Met een beetje water erin, maar toen waren ze allang terug in het huis.
Ze hadden eerst de deur van de koetsierswoning afgesloten. Arm in arm waren ze over de oprijlaan naar huis gewandeld, en daarna was haar moeder naar haar kamer gegaan om zich te wassen.
‘Weet je, het is misschien niet nodig om alles schoon aan te trekken,’ had Leo haar vader horen zeggen, maar haar moeder had hem met grote ogen van afschuw aangekeken.
‘Je bedoelt… je bedoelt dat ik dit… moet aanhouden? Dit, aan mijn lichaam? Al dit bloed? Waarvoor? Frank, gebruik je hersens! Waarvoor?’ Ze stond op het punt hysterisch te worden.
‘Ik zal je in bad stoppen,’ bood hij aan.
‘Nee. Alsjeblieft, laat me een paar ogenblikken tot mezelf komen.’
Haar moeder had een wastafel op haar kamer, met een spiegel en een lamp erboven, en een roze gebloemd gordijn eromheen. Leo wilde niet alleen zijn, zodat ze haar moeder volgde naar binnen. Hun blikken ontmoetten elkaar in de spiegel. ‘Gaat het alweer een beetje, mammie?’ vroeg ze. Dat woord gebruikte ze zelden.
Het gezicht van haar moeder verzachtte zich. ‘Het is goed, Leo, het is voorbij.’ Ze herhaalde de woorden van haar vader, als een papegaai.
‘Wat gaan we nu doen? Wat zal er gebeuren?’
‘Ssst. Laat me eerst dit uitdoen. We zetten het gewoon uit ons hoofd. Alsof het een boze droom is geweest.’
‘Maar…’
‘Dat is echt het beste, Leo, geloof me.’ Haar moeder zag er nog heel jong uit, zoals ze daar stond, in haar slipje. Ze waste haar hals en armen met een ingezeept washandje met warm water, hoewel er geen spatje bloed te zien was. Dat was allemaal al geronnen en gestold op de gele blouse die ze in de prullenmand had laten vallen.
Ze poetste haar tanden en nam toen haar blikje Tweed-talk-poeder om haar huid ermee in te wrijven. ‘Ga maar, schat. Ga naar beneden, naar je vader. Ik wil me nu verder omkleden.’
Leo dacht dat haar moeder alleen maar een blouse hoefde aan te schieten. En een beha, uiteraard. Nu pas werd ze zich ervan bewust dat haar moeder geen beha aan had gehad toen ze voor de wastafel stond. Alleen dat vleeskleurige slipje.
Het was allemaal zo vreemd en onwerkelijk. Het feit dat haar moeder haar had verzocht de kamer uit te gaan, was slechts het zoveelste stukje van een onbegrijpelijke legpuzzel.
Leo ging naar de salon. Ze vond dat de ontbijtkamer, waar ze het grootste deel van hun dagelijks leven doorbrachten, niet de geschikte plaats was om over zoiets als dit te praten.
En blijkbaar dacht haar vader er net zo over. Hij had vuur gemaakt in de open haard en de twee honden, Jessie en Lance, schenen ermee in hun schik te zijn, want ze strekten hun grote, roomkleurige lijven recht ervoor uit op de vloer.
Leo bedacht plotseling dat Lance en Jessie niet wisten wat er was voorgevallen. En toen herinnerde ze zich dat niemand er iets van wist: Niall Hayes niet, met wie ze nog geen halfuur geleden had staan praten, en ook mevrouw Barton niet, die had opgekeken van haar strijkwerk en naar haar had gewuifd, en kapelaan Gunn evenmin, die tegen haar had gezegd dat de tijd vlóóg.
Kapelaan Gunn… Waarom was hij er nog niet?
Zodra iemand stierf, liet je een priester komen. En dokter Jims, de vader van Eileen en Sheila, had er ook al horen te zijn. Dat was de onvermijdelijke gang van zaken als er mensen ziek werden of doodgingen. Dan kwamen kapelaan Gunn en dokter Jims in hun auto aanrijden.
Haar moeder stond in de deuropening. Ze huiverde en had haar armen voor haar borst gekruist. ‘Lief van je om de haard aan te steken,’ zei ze. Ze keken allebei op, Leo en haar vader. De stem van haar moeder klonk heel gewoon, volkomen normaal. Alsof daarginds niets was voorgevallen. Daarginds in het koetsiershuis.
Dat was het moment waarop haar vader cognac voor hen beiden inschonk. ‘Geef Leo ook wat.’ Haar moeder zei het alsof ze aan tafel zaten en alsof ze vroeg of iemand nog soep lustte.
‘Kom hier, bij het vuur. Wrijf je handen warm. Ik bel veldwachter Keane. Hij zal binnen vijf minuten hier zijn.’
‘Nee!’ Het klonk als een striemende zweepslag.
‘We moeten hem waarschuwen; we hadden eigenlijk al direct moeten bellen.’
Leo nam een teugje van de afschuwelijke brandende vloeistof die cognac heette. Ze snapte niet hoe mensen als Maura Brennans vader de hele dag alcohol konden drinken. Het smaakte afgrijselijk.
‘Mijn zenuwgestel is er niet tegen bestand, Frank. Ik heb al genoeg doorgemaakt.’
‘Veldwachter Keane is heel discreet. Hij zal het zo snel mogelijk afhandelen. Het is niet meer dan een formaliteit.’
‘Zelfs geen formaliteit. Het is zinloos dat van mij te verlangen.’
‘De man heeft geprobeerd jou te doden, en hij had een van mijn vuurwapens. Hij had je werkelijk kunnen doden!’ De stem van haar vader brak, alleen al bij de gedachte.
Haar moeder spreidde een ijzige kalmte tentoon. ‘Dat is hem niet gelukt. In plaats daarvan heb ik hém gedood.’
‘Je verdedigde je tegen hem… en dat pistool ging af. Hij heeft in feite zichzelf gedood.’
‘Nee. Ik heb dat pistool opgeraapt en op hem geschoten.’
‘Jij weet niet meer hoe het precies in zijn werk is gegaan. Je bent in shock.’
Majoor Murphy maakte aanstalten om de kamer te verlaten en naar de telefoon in de hal te lopen. Leo’s moeder hoefde niet eens haar stem te verheffen om hem duidelijk te maken hoe ernstig ze het meende. ‘Als je hem belt, Frank, loop ik die deur uit en zie je me niet meer terug. Niemand meer.’
Hij strekte zijn armen naar haar uit om haar opnieuw te koesteren en te steunen zoals hij op de oprijlaan had gedaan, precies zoals hij had gedaan toen hij haar verzekerde dat het voorbij was. En nu scheen haar moeder werkelijk te geloven dat het voorbij was.
Leo bleef het glas in haar handen ronddraaien terwijl ze luisterde naar haar ouders, die het over de dode man in de koetsierswoning hadden. De stem van haar moeder klonk nu vreemd en onnatuurlijk. Het klonk niet als een stem, het klonk eerder als een geluid, een vreemd eentonig, ijl geluid zonder toppen en dalen.
De woorden die ze sprak, waren die van iemand die probeert heel redelijk te zijn. Frank had haar zelf gezegd dat het voorbij was. Goed, dan konden ze het dus vergeten. Waarom zouden ze er van die stugge politiemensen bij halen, kerels die tot in het oneindige vragen zouden blijven stellen? Vragen waarop ze zelf misschien antwoord zouden geven? De man had haar bedreigd. En het was zijn dood geworden. Oog om oog, tand om tand. Het recht had gezegevierd. Ze konden het beter zo laten.
Bij elke interruptie liet ze dat vreemde, onwerkelijke dreigement horen, dat klonk alsof het los van haar door de kamer zweefde: ‘En anders verdwijn ik uit dit huis en zien jullie me nooit terug.’
Het leek wel alsof ze haar aanwezigheid totaal waren vergeten. Als gebiologeerd keek Leo toe hoe haar moeder de heipaalmethode gebruikte om haar rationele argumenten overtuigingskracht te geven, zuiver door ze te herhalen.
Ze zag hoe haar vader een metamorfose onderging: de sterke man die zijn vrouw na een afschuwelijk ongeluk had opgevangen, veranderde voor haar ogen in een opgejaagde, weifelende figurant. Ze zag hoe hij op zijn onderlip beet, en hoe zijn ogen groot werden van angst, telkens als Miriam Murphy dreigde dat ze de deur uit zou lopen en zich niet meer zou laten zien.
Het liefst was ze tussenbeide gekomen, door haar moeder te vragen waar ze heen wilde. Waarom zou ze hen in de steek laten – haar familie, haar thuis? Ze durfde zich echter niet eens te verroeren.
Totdat haar vader zei: ‘Ik zou niet zonder jou kunnen leven, Miriam; je kunt me onmogelijk verlaten terwijl je dat weet…’
‘Alsjeblieft…’ Miriam keek opzij naar haar veertienjarige dochter alsof hij zich aan een onvergeeflijke grofheid schuldig had gemaakt. Een man behoorde niet over zijn verlangens, zijn zwakheden te spreken – niet waar een kind bij was.
Majoor Murphy kwam naar de stoel bij het raam waarin Leo zat. ‘Leo, lief kind.’
‘Wat gaat er nu gebeuren, pappie?’
‘Alles komt goed. Je moeder heeft gelijk, voorbij is voorbij. We moeten er…’
‘Moeten we dokter Jims niet waarschuwen? En kapelaan Gunn?’
‘Leo, kom met mij mee, dan breng ik je naar bed.’
‘Ik wil hier blijven, pappie, alstublieft.’
‘Je wilt ons helpen; jij wilt een grote, dappere meid zijn en doen wat het beste is…’
‘Nee. Ik wil hier blijven. Ik ben bang.’
Buiten, in de grote tuin, was de duisternis al ingevallen. De struiken waren nu donkere, vormloze massa’s in plaats van kleurige vormen, zoals ze nog waren geweest toen ze gedrieën waren teruggewandeld naar het huis, steun zoekend bij elkaar tegen het gruwelijke dat ze in de koetsierswoning achter hadden gelaten.
Hij draaide haar om en werkte haar de kamer uit, naar de keuken, waar hij wat melk in een kleine juspan aan de kook bracht. Hij nam de grote zilveren pot met kaneel en strooide wat kaneel over de melk toen hij een beker had volgeschonken. Samen met haar liep hij de trap op en leidde haar met zachte hand haar kamer binnen. ‘Doe je nachtpon aan, liefje, toe,’ zei hij.
Hij keerde Leo beleefd de rug toe toen ze haar zomervest uitdeed, en toen haar groene katoenen jurkje en haar slipje. Daarna trok ze haar roze nachtpon uit de pluizige tas in de vorm van een konijn die op haar bed lag. Met een schok bedacht Leo dat niets van dit alles nog gebeurd was toen ze vanmorgen haar nachtpon in het konijn had opgeborgen. Op dat moment had ze nog geen vermoeden gehad van deze nachtmerrie.
Ze stapte in bed en nam kleine teugjes van de warme melk. Haar vader was op de rand van het bed komen zitten en streelde haar voorhoofd. ‘Alles komt goed, Leo,’ zei hij.
‘Hoe kan het ooit goed komen, pappie?’
‘Ik weet het niet. Vroeger heb ik me dat ook vaak afgevraagd, in de oorlog, maar toch is het gebeurd.’
‘Echt goed kun je dat niet noemen. Je kwam gewond terug en kunt nu niet meer goed lopen.’
‘Jawel, dat gaat best.’ Hij stond op. Zijn gezicht stond zo verdrietig dat Leo hardop had kunnen huilen. Het liefst had ze het raam van haar kamer opengegooid om op haar knieën voor het raam te gaan liggen en heel hard naar Shancarrig te schreeuwen dat er iemand moest komen om hen te helpen. Ze beet echter op haar lip.
‘Ik moet nu naar beneden, Leo,’ zei hij zacht.
Het was alsof ze bondgenoten waren. Bondgenoten die tot taak hadden de vreemd-stille moeder beneden te beschermen – een vrouw die niet meer met haar gewone stemgeluid kon spreken.
Leo speelde vaak het spel dat ze in gedachten ‘als’ noemde. Als ik de trap op ga voordat de staande klok in de hal ophoudt met slaan, zal mevrouw Kelly morgen geen rothumeur hebben. Als de krokussen voor het huis vóór dinsdag opkomen, krijg ik een brief van Harry en James.
Nu zat ze in haar donkere slaapkamer met haar armen om haar knieën. Als ik niet mijn bed uitga, komt alles goed. Dokter Jims zal komen en zeggen dat hij helemaal niet dood is. En als hij toch dood is, komt kapelaan Gunn om te zeggen dat het niet de schuld van mama is.
Als ik mijn bed niet verlaat en hier de hele nacht blijf zitten zonder me te bewegen, zal ik morgen ontdekken dat het helemaal niet gebeurd is.
De volgende ochtend werd ze stijf en ellendig wakker. Ze had geen kans gezien wakker te blijven. Nu zou het tovermiddel niet werken. Het was wél gebeurd, helemaal. Het was zinloos om nu nog langer haar armen om haar knieën te houden. Niets ervan hielp nu nog. Hoe kon dit een normale dag zijn? Een zonnige dag, waarop Lance en Jessie buiten rondhuppelden en waarop Mattie de postbode opgewekt over de oprijlaan fietste, terwijl ze de geuren van het ontbijt beneden al kon ruiken.
Leo ging haar bed uit en bekeek haar gezicht in de spiegel van haar garderobekast. Het was bleek en ze zag kringen onder haar angstige grijsgroene ogen. Haar krulhaar stond recht overeind op haar bol. Ze trok de kleren aan die ze de vorige avond zomaar op de grond had laten vallen, toen haar vader met een angstig gezicht in haar kamer had gestaan.
Op dat moment ging de deur open en kwam haar moeder binnen. Een andere moeder dan die van gisteravond. Ze droeg een mantelpakje van blauw linnen, ze had haar haar gekamd, had roze lippenstift gebruikt en zag er monter en enthousiast uit.
‘Ik heb geweldig nieuws,’ zei ze.
Leo voelde het bloed terugstromen in haar wangen. De man was niet dood. Dokter Jims had hem opgelapt! Voordat ze iets kon zeggen, opende haar moeder de deur van haar garderobekast en begon wat kledingstukken van Leo uit te zoeken.
‘We gaan met vakantie, wij drietjes,’ zei ze. ‘Je vader en ik kwamen plotseling tot de conclusie dat we er alle drie hard aan toe zijn. Vind je dat geen heerlijke verrassing?’
‘Maar…’ Leo’s stem bleef steken in haar keel.
‘Maar we moeten meteen na het ontbijt weg – het is een eind rijden.’
‘Slaan we op de vlucht?’ fluisterde Leo.
‘Ja, en nog wel voor een hele week… Zo, waar is je zwemgoed? We gaan naar een mooi hotel boven op een klip, en stel je voor – we zullen elke dag vóór het ontbijt naar beneden kunnen om te zwemmen. Heerlijk!’
Haar vader meed haar blik aan de ontbijttafel, en Leo wist dat ze geen woord moest zeggen over de gebeurtenissen van de vorige avond. Op de een of andere manier had haar vader voor hen beiden het recht verworven om haar moeder op haar vlucht te vergezellen. Zo zat het in elkaar.
Ze hoorden een klop op de achterdeur. Ze keken elkaar alle drie geschrokken aan, maar het was Ned, de tuinman. Leo hoorde haar vader uitleg geven over de plotselinge vakantie… waarna hij Ned instructies gaf. De kassen waren er afschuwelijk aan toe; kon Ned ze misschien uitmesten en uitzoeken wat er moest gebeuren om…
‘En de rotstuin, majoor?’
‘Het is van het grootste belang die ongemoeid te laten. Er komt iemand van de Botanische Tuinen van Dublin om de boel te bekijken. Hij heeft me met nadruk verzocht er niets aan te veranderen voordat hij is geweest.’
‘Daar ben ik blij om.’ Neds stem klonk opgelucht. ‘Zal ik de kuil die we al hadden gegraven dan maar weer dichtgooien?’
‘O, dat hebben wij al gedaan…’
Als Ned zich erover verbaasde dat een man met rugletsel en zijn broze vrouwtje kans hadden gezien op één avond een kuil dicht te gooien voor het graven waarvan hij twee volle dagen nodig had gehad, liet hij daar niets van merken.
‘Dus ik moet alles laten zoals het is, majoor?’
‘Precies zoals het is, Ned. Niets aanraken.’
Leo voelde hoe kil afgrijzen bezit van haar nam. De herinnering aan de vorige avond, toen ze in het donker met haar armen om haar knieën had gezeten.
Het geluid van voetstappen, van gedempte stemmen die op dringende toon met elkaar spraken, geluiden van iets zwaars wat over de grond werd gesleept. Haar moeder luisterde echter heel kalm naar het gesprek bij de achterdeur en ze lachte zelfs toen haar vader terugkwam in de ontbijtkamer.
‘Nou, ik denk dat dat voor Ned prettig nieuws zal zijn geweest. Alles wat hij niet hoeft te doen, zal een plezierige verrassing voor hem zijn.’
Leo vocht tegen haar wilde angsten. Vaak had ze de indruk dat haar dromen echt waren, echter nog dan het werkelijke leven. Ongetwijfeld was dit ook zo’n droom.
Opnieuw werd er op de achterdeur geklopt. Weer keken ze elkaar angstig aan. Deze keer was het Foxy Dunne.
‘Ja, Foxy?’ vroeg de vader van Leo zonder een spoor van geestdrift.
‘Hoe maakt u het?’ Foxy noemde nooit iemands titel als hij hem aansprak. Hij vertikte het om de kapelaans ‘vader’ te noemen, en Leo’s vader zou hij nooit van zijn leven aanspreken met ‘majoor’.
‘Uitstekend, dank je, Foxy. En hoe maak jij het?’
‘Geweldig, zogezegd. Ik kwam afscheid nemen van Leo.’
Plotseling klonk de stem van haar vader behoedzaam. ‘En hoe weet jij, als ik vragen mag, dat ze weggaat?’
‘Dat was me niet bekend,’ zei Foxy monter. ‘Ik ga zelf weg, daarom kom ik afscheid nemen.’
‘Tja, ik veronderstel dat je dan maar even binnen moet komen.’
Foxy wandelde zelfverzekerd door de keuken en de hal naar de ontbijtkamer.
‘Hoe maakt u het?’ vroeg hij, met een spontaan hoofdknikje naar Leo’s moeder. Ze lachte naar de tengere jongen met de sproeten en het rode haar – de enige Dunne-telg die zich nooit door armoede en verwaarlozing had laten knakken.
‘En waar ga jij heen?’ vroeg ze beleefd.
Foxy negeerde haar en richtte zich tot Leo. ‘Ik ga naar Londen, Leo. Ik had niet gedacht dat het me nog zou lukken. Ik was al bang dat ik als de eerste de beste sukkel hier zou moeten blijven rondhangen, als duvelstoejager in iemands winkel.’
‘Je bent veel te jong om al naar Engeland te gaan.’
‘Daar zullen ze niet naar vragen. Het enige wat ze willen, is iemand die thee voor hen kan zetten in de bouwkeet.’
‘Ben je niet bang voor al die kerels?’
‘Na mijn ouwe heer en die van Maura Brennan? Hoe vaak zijn die al niet dronken thuisgekomen, waarna ze allebei probeerden mij ervanlangs te geven? Voor wie zou ik nog bang moeten zijn?’
Hij praatte alsof Leo’s ouders er niet waren. Het kwam niet omdat hij met opzet onbeleefd wilde zijn; hij was zich eenvoudig niet van hun aanwezigheid bewust.
‘Kom je ooit nog terug naar Shancarrig?’
‘Elke kerst, en met dikke bundels bankbiljetten, zoals iedereen die in de bouw werkt.’
Majoor Murphy vroeg of Foxy daarginds een vak ging leren.
‘Ik ga álles leren,’ zei Foxy.
‘Nee, ik bedoel een echt ambacht, een eerzaam beroep, zoals metselaar of timmerman… Het zou goed voor je zijn als je bij iemand in de leer ging.’
‘Dat komt allemaal vanzelf goed.’ Foxy keek niet eens naar de man, laat staan dat hij openstond voor zijn goedbedoelde raadgevingen.
‘Zul je me schrijven hoe het met je gaat?’ Leo wist dat haar stem beverig klonk, in plaats van vol belangstelling, zoals Foxy zou hebben gehoopt.
‘Ik ben nooit zo’n penridder geweest, maar zoals ik al zei – ik zie je elk jaar met de kerst. Dan zal ik je alles vertellen.’
‘Dan wens ik je veel geluk, daarginds.’ Leo’s moeder stond op van de tafel, kennelijk om een eind aan het gesprek te maken.
Foxy keek haar langdurig aan. ‘Ja. Ik veronderstel dat ik wel wat geluk zal kunnen gebruiken. Maar ik denk eerder dat het erom gaat de handen uit de mouwen te steken en te laten zien dat je weet wat werken is.’
‘Je bent nog maar een kind. Sta niet toe dat ze je gezondheid verwoesten; zeg hun dat jij nog niet geschikt bent voor het zware werk,’ zei de majoor vriendelijk.
Foxy wilde er niets van weten. ‘Ik maak ze wijs dat ik zeventien ben. Dat schiet sneller op. Zeventien en achtergebleven in de groei.’ Hij zou vertrekken als hij het tijd vond worden, niet mevrouw Murphy.
‘Ik zie je met de kerst, Leo,’ zei hij. En hij vertrok.
Leo zag hem Lance tussen de oren krabben, en daarna een stok weggooien voor Jessie. Alle andere mensen waren als de dood voor de beide luid blaffende labradors. Foxy Dunne niet.
Ze dacht een paar keer aan hem, gedurende hun vakantie – die vreemde periode in een afgelegen hotel, waar voor haar niets te doen viel, behalve boeken lezen uit de hotelbibliotheek. Soms wandelde ze met haar ouders over de zandstranden en verzamelde er pelikaansvoeten, schelpen die eruitzagen als een ijshoorntje met langwerpige, waaiervormige uitsteeksels eraan.
Meestal echter wandelde ze alleen met de honden, zonder haar vader en moeder. Ze schenen heel innig te zijn met elkaar en hielden soms zelfs elkaars hand vast, ook al liep haar vader heel moeizaam. Soms bukte haar moeder zich om een stuk wrakhout op te rapen en het in zee te gooien, zodat Lance en Jessie flink wat moeite hadden om het te apporteren.
Leo sliep niet al te best ’s nachts, in die kleine kamer met diamantvormige ruitjes in het venster. Het gebulder van de branding van de Atlantische Oceaan aan de voet van de klippen werd geen moment minder. Zelfs de sterren schenen er hier anders uit te zien dan in Shancarrig, waar ze vaak in de stoel bij haar slaapkamerraam zat om uit te kijken in de nacht – de vertrouwde tuin van The Glen, de seringen, het struikgewas bij het hoge smeedijzeren hek en de kleine koetsierswoning.
Bij de gedachte aan de koetsierswoning huiverde ze. Op de morgen dat ze waren vertrokken, had ze er niet naar durven kijken toen ze er langsreden. Ze zag ertegen op het huisje terug te zien als ze naar huis gingen, maar aan de andere kant wilde ze ook weg uit deze onwerkelijke plaats, weg van deze vakantie die er niet had moeten zijn.
Biddy zou inmiddels terug zijn in The Glen. Wat zou er gebeurd zijn? Wat zou ze hebben ontdekt? Haar vader en haar moeder belden niet naar huis en ze schenen zich niet de minste zorgen te maken. Leo had een gevoel alsof haar keel werd dichtgesnoerd. Van het eten dat haar werd voorgezet kreeg ze geen hap door haar keel.
‘Mijn dochter voelt zich niet helemaal lekker. Het heeft niets van doen met uw voortreffelijke keuken.’
Leo staarde vol ongeloof naar haar moeder. Hoe kon ze zo gemakkelijk en op nuchtere toon leugens opdissen? Als ze dat kon, kon ze over van alles en nog wat liegen. Niets was meer zoals het altijd was geweest.
Ze was ontzettend bang. Ze had behoefte aan een vriend. Geen vriendin als Nessa, die grote ogen van afschuw zou opzetten. En ook geen vriend als Niall Hayes, die zou zeggen dat dit echt iets voor volwassenen was – die deden nooit iets waarop je echt kon bouwen. Kapelaan Gunn kon ze niet in vertrouwen nemen, zelfs niet in de biechtstoel. En Maura Brennan zou nog veel angstiger zijn dan zijzelf.
Even dacht ze aan Foxy Dunne, maar zelfs als hij thuis zou zijn geweest, was hij niet het soort iemand aan wie je zoiets kon vertellen. Ze vroeg zich af hoe hij zich staande zou weten te houden op zo’n groot bouwproject in Londen. Zou hij werkelijk denken dat de mensen geloofden dat hij zeventien was? Nou ja, hij was altijd zo zelfverzekerd en bij de pinken dat ze hem misschien toch zouden geloven.
Ze keek opzettelijk de andere kant uit toen ze door het hek reden en de oprijlaan naar The Glen volgden. Het was alsof ze bang was dat de deur van de koetsierswoning wijd open zou gaan en dat veldwachter Keane en een grote groep agenten hen zouden opwachten. Alles was echter zoals het altijd was geweest. De honden renden uitgelaten rond, blij dat ze thuis waren en niet meer opgesloten zaten in de auto. Biddy was bedrijvig in de weer en bleek heel benieuwd te zijn naar hun plotselinge vakantie.
En de oude Ned, die in de kas had zitten roken, had het opeens ontzettend druk.
Nee, er was geen nieuws, zei Biddy. Alles was prima gegaan. Er was een brief van de jongeheren Harry en James, en ook was er een pakketje waarop te weinig porto zat en waarvoor Mattie geld wilde zien. Er waren boze woorden gevallen met de slager, die zoals altijd de zondagse biefstukken was komen brengen en nijdig was geworden toen hij hoorde dat de familie op vakantie was. Veldwachter Keane was langs geweest om te vragen of zij soms iets hadden gehoord of gezien van een van de zigeuners, die opeens verdwenen bleek te zijn.
Biddy had iedereen afgepoeierd. Ze had tegen Mattie gezegd dat er vanuit en naar dit huis al meer dan genoeg geld aan postzegels werd verkwist en dat hij zich zou moeten schamen om over te weinig porto te beginnen. Hij was afgedropen, zoals te verwachten was. De slager had de wind van voren gekregen en ze had hem verteld dat die nieuwe voorgevel van zijn winkel met gemak was betaald van al het geld dat majoor Murphy en zijn gezin uit hadden gegeven aan eersteklasvlees – hij moest zich schamen om te mopperen over deze ene keer dat de familie er niet was.
Veldwachter Keane had ze gevraagd hoe hij het in zijn hoofd haalde zelfs maar te denken dat een zigeunerjongen ooit op het terrein van The Glen kon zijn geweest.
In het begin wilde Leo niemand ontmoeten. Ze wilde het liefst half zittend, half knielend in haar stoel bij het raam blijven, kijkend naar de spelende honden en de oude Ned, die zwakke pogingen deed om onkruid te wieden, of haar vader, die met houterige bewegingen de oprijlaan af wandelde om meneer Hayes tegemoet te gaan, of haar moeder, die met haar strohoed in de hand tussen de struiken door en langs de seringen zweefde.
Er kwam niemand van de Botanische Tuinen in Glasnevin om een kijkje te nemen in hun rotstuin, die zou worden uitgebreid over de grote kuil die zo overhaast was dichtgegooid.
Toen meneer O’Neill, de veilingmeester uit de stad, kwam informeren of ze wellicht bereid waren de koetsierswoning te verhuren, zeiden Leo’s vader en moeder dat ze er momenteel nog niet aan toe waren, maar over enige tijd wellicht wel; op dit moment konden ze niet beslissen, omdat de mogelijkheid bestond dat een van hun zonen thuis zou komen en in de koetsierswoning zou willen wonen. Er was nooit sprake geweest van de mogelijkheid dat Harry of James terug zou komen naar Ierland. Leo begreep dat dit weer een van de gemakkelijke leugens was die haar moeder opdiste, zoals die keer toen ze de mensen van het hotel had wijsgemaakt dat Leo niet lekker was en daarom niet wilde eten.
Op een dag kwam Maura Brennan van school vragen of er in het huis werk voor haar zou zijn als dienstmeisje. Ze zei dat ze toch ergens moest werken, en waarom dan niet voor iemand als Leo, die ze graag mocht. Die dag voelde Leo zich heel angstig en onbeholpen. In haar ogen was dit weer een voorbeeld van de manier waarop alles en iedereen in de wereld gek leek te zijn geworden: Maura, die op school naast haar had gezeten, wilde vloeren schrobben in hun huis, omdat de kaarten nu eenmaal zo lagen.
Naarmate de dagen zich aaneenregen tot weken begon Leo echter weer moed te krijgen om The Glen te verlaten. Ze ging langs bij Eddie Barton en zijn moeder, en ze spraken met elkaar alsof alles volkomen normaal was. Ze begon het zelf ook bijna te geloven. Er kwam een moeizaam geschreven ansichtkaart uit Londen, met de woorden: Wou dat je hier was. Ze wist dat de kaart van Foxy kwam, ook al stond het er niet op. En op een zaterdag, tijdens haar biecht, vroeg kapelaan Gunn of er misschien iets was wat haar dwarszat. Meteen klopte het hart haar in de keel.
‘Waarom vraagt u dat, vader?’ vroeg ze fluisterend.
‘Je lijkt nerveus te zijn, kindje. Als er iets is wat je mij wilt vertellen, bedenk dan dat je het via mij tegen God zegt.’
‘Ik weet het, vader.’
‘En als je je over iets zorgen maakt…’
‘Ik maak me zorgen over iets, maar het zijn niet mijn eigen zorgen, het zijn de zorgen van iemand anders.’
‘Heb je gezondigd, mijn kind?’
‘Nee, vader. Nee. Helemaal niet. Ik begrijp het alleen niet. Het heeft te maken met volwassenen, ziet u.’
Stilzwijgen.
Kapelaan Gunn dacht erover na. Hij veronderstelde dat het verband zou houden met de kijk van een kind op de seksualiteit van volwassenen, met alle walging en schaamte die dat voor het kind met zich mee kon brengen. ‘Misschien zullen al die dingen je later vanzelf duidelijk worden,’ zei hij geruststellend.
‘Dus ik moet er niet over inzitten, denkt u.’
‘Niet als het iets is waarop je zelf geen invloed kunt uitoefenen, kindje; iets waar jij je niet mee behoort te bemoeien,’ antwoordde haar biechtvader.
Hierna voelde Leo zich een stuk prettiger. Ze zei haar drie weesgegroetjes als penitentie voor haar pekelzonden en verdrong het belangrijkste zo diep mogelijk uit haar bewustzijn. Per slot van rekening had de kapelaan gezegd dat God het allemaal later duidelijk zou maken; dit was niet de geschikte tijd om erover in te zitten.
Tijdens haar voorbereidingen op de jaren die ze op de kloosterschool in de stad zou zitten, probeerde ze haar leven in The Glen zo normaal mogelijk te maken. Ze deed nu mee aan hun spel. Ze deed alsof er niets was gebeurd op die zomerse avond waarop hun wereldje stil was blijven staan.
Leo begon de heuvel af te dalen voor ontmoetingen met de meisjes en jongens met wie ze op school had gezeten: haar vriendin Nessa Ryan van het hotel, wier moeder altijd werk bedacht voor rustende handen, Sheila en Eileen Blake, die vakantie hadden van hun chique kostschool en steeds maar bleven zeuren of ze op The Glen mochten komen tennissen. Leo zei dat de tennisbaan eerst moest worden opgeknapt. Ze wist dat ze tegenwoordig al net zo gemakkelijk leugens opdiste als haar moeder. Ze ontmoette ook Niall Hayes, die haar toevertrouwde dat hij dacht dat hij verliefd was.
‘Iedereen doet alles veel te jong,’ zei Leo afkeurend. ‘Foxy is veel te jong om al te gaan werken in Engeland, jij bent veel te jong om al verliefd te zijn. Op wie, trouwens?’
Dat kreeg ze niet uit hem los. Leo vermoedde dat het Nessa was. Hoewel, nee – dat was onwaarschijnlijk. Hij woonde recht tegenover Nessa en had haar al zijn leven lang gekend. Ze kon zich niet voorstellen dat je in zo’n situatie verliefd kon worden. Het was te verwarrend.
Ook ontmoette ze Nancy Finn van de kroeg. Nancy was wat ze in Shancarrig een haantje-de-voorste noemden. Ze was vijftien en er werd over haar gezegd dat ze vrijpostig was en met mannen flirtte. Soms moest ze achter de tap helpen. Een ruige omgeving om in op te groeien.
Nancy zei dat ze het liefst naar Amerika zou emigreren om als cocktailserveerster te gaan werken. Dat was haar ideaal, maar haar vader zei dat het gekkenwerk was. Nancy zei dat haar vader, Johnny Finn Noted for Best Drinks, de pee in had. De politie was nu al bijna drie weken lang elke avond opgedoken in de kroeg, om te vragen of er soms een knokpartij was geweest tussen zigeuners en stamgasten, maar haar vader had gezegd dat hij geen verdomde zigeuners binnenliet. Veldwachter Keane had gezegd dat dit een zeer onchristelijke houding was, maar Nancy’s vader had erop geantwoord dat de politie uit een heel ander vaatje zou tappen als hij de zigeuners wel toeliet en ze van hun geld afhielp. Kortom, er waren boze woorden gevallen, met het gevolg dat de politie nu Johnny Finns kroeg elke avond scherp in het oog hield, klaar om toe te slaan als iemand ook maar een halve minuut na sluitingstijd nog een borrel voor zich had staan.
De zomervakantie was om en er begon een nieuw leven – een leven waarin ze elke dag met de bus naar de stad moest om naar school te gaan. De bus reed hotsend en botsend over de wegen door dorpen en bossen en stopte bij wegsplitsingen en kruisingen waar de passagiers zich verzamelden, nadat ze een lange, smalle landweg hadden afgewandeld. Leo en Nessa Ryan leerden hun huiswerk op het ritme waarmee de bus door het landschap reed. Ze overhoorden elkaars gedichten en knobbelden algebra-opgaven samen uit. Vaak keken ze niet eens door het raam naar het voorbijtrekkende landschap. Een enkele keer leek het alsof Leo naar het natuurschoon keek; wie haar dan zag, zou hebben gedacht dat ze een dromerig schoolmeisje was dat naar de weilanden met grazend vee keek, of dat werd geboeid door de wisselende kleuren van de seizoenen in de heggen en het struikgewas waar ze langsreden.
De kans was echter groot dat Leo Murphy’s ogen helemaal niet gericht waren op deze dingen. Vaak werd haar denken in beslag genomen door haar moeder. Haar bleke, o zo broze moeder, die steeds vaker door de tuinen van The Glen liep te dwalen, weer of geen weer, mompelend in zichzelf en met een afwezige blik in haar ogen.
Leo had haar moeder onder de sering zien zitten, terwijl ze de grote, lavendelkleurige bloemtrossen uit elkaar trok en zacht prevelde: ‘Je had lavendelkleurige ogen, Danny. Je ogen waren lila, diep lila. Nu zijn je ogen gesloten.’
Ze prevelde ook over Danny als ze half zittend, half liggend in de rotstuin op de grond zat. Elke dag, ook bij regen en wind, was ze er bezig; een onkruidplantje kreeg niet eens de kans de kop op te steken voordat mevrouw Murphy het uitrukte.
‘Ik zal ten minste je graf voor je onderhouden, Danny,’ huilde ze dan. ‘Je zult nooit kunnen zeggen dat ik geen bloemen op je graf heb gelegd. Geen man in Ierland heeft ooit meer bloemen gekregen.’
De eerste keer dat Leo haar moeder zo hoorde prevelen, verstijfde ze van schrik en afschuw. Het was algemeen bekend dat de verdwenen zigeuner Danny heette. Zijn familie had tegen een paar mensen gezegd dat ze dachten dat hij een meisje in Shancarrig moest hebben. Hij had de gewoonte ontwikkeld om vaak langdurig uit het zigeunerkamp te verdwijnen. En als hij terugkwam, had hij altijd alleen maar gelachen en niets losgelaten. Er werd gesproken over de mogelijkheid dat hij er met iemand uit Shancarrig of omgeving vandoor was. Veldwachter Keane had de zigeuners verzekerd dat geen van de meisjes uit het dorp op onverklaarbare manier was verdwenen; hij had overal zijn licht opgestoken en er was niemand uit deze omgeving weg.
‘Niemand, behalve Danny,’ zei mevrouw McDonagh, de verdrietig kijkende vrouw met het donkere, gegroefde gezicht die de moeder was van Danny.
Al die dingen hoorde Leo van anderen. Nessa Ryan hoorde in het hotel heel wat gesprekken over dit onderwerp en ze deed er woord voor woord verslag van. Het was de enige opwindende gebeurtenis uit hun hele leven. Ze begreep niet waarom haar vriendin Leo er zo weinig belangstelling voor had en niet net als alle anderen giste naar wat er gebeurd kon zijn.
De maanden verstreken en gaandeweg verloor Leo’s moeder steeds meer het contact met de realiteit. Leo deed nu geen pogingen meer haar te vertellen van school en andere alledaagse dingen. In plaats daarvan sprak ze haar moeder toe alsof ze een geestelijk gehandicapte tegenover zich had.
‘Hoe voel je je vandaag, moeder?’
‘Eh… ik weet het niet, ik weet het werkelijk niet.’ Het werd op doffe toon uitgesproken. De vrouw die altijd zo elegant en voornaam was geweest, de moeder die altijd bezig was met het plannen van een picknick of het corrigeren van grammaticale fouten, de dame die kreten van afschuw slaakte als je een woord verkeerd uitsprak… Dat alles was verdwenen.
Ze raakte haar eten nauwelijks nog aan en glimlachte alleen nog vaag naar Leo, haar vader en Biddy alsof het mensen waren die ze vroeger had gekend. Ze sprak tot de honden, Lance en Jessie, die nu geen grote, onbeholpen jonge honden meer waren, maar zich statiger en waardiger gedroegen nu ze wat ouder werden. Ze herinnerde hen eraan dat ze Danny hadden gekend en dat ze over zijn graf moesten waken.
Biddy moest het hebben gehoord. Ze had doof moeten zijn om niet te weten waarover mevrouw Murphy liep te prevelen. Maar de samenzwering duurde voort. Mevrouw Murphy had last van het weer: ongetwijfeld zou haar toestand wel beter worden als de dagen lengden, of als het zonniger weer werd, of als ze een gezonde, heldere winter kregen, zonder vochtigheid…
Oude Ned was met pensioen gestuurd. Eddie Barton kwam af en toe het gras maaien, maar er was niemand om de tuinen bij te houden, zoals eigenlijk had gemoeten. Soms spanden Leo en haar vader zich wat in, maar het ging hun krachten te boven. Alleen in de rotstuin groeide en bloeide alles. Mevrouw Murphy dwaalde buiten The Glen rond met een snoeischaar in haar zak, zodat ze bloesems kon afknippen, en anders groef ze eigenhandig kleine bosplanten uit die zouden kunnen bloeien. In de steeds meer op een jungle lijkende tuinen van The Glen bloeide de rotstuin als een monument, een monument voor iemands nagedachtenis.
In haar pogingen haar moeder verborgen te houden voor de ogen en oren van iedereen, paste Leo de stukjes van het gruwelverhaal geleidelijk aaneen tot het verhaal van wat er was gebeurd toen zij veertien was en nog geen benul had gehad van de wereld; datgene wat zich had afgespeeld in de weken die vooraf waren gegaan aan het moment waarop haar hele wereldje was veranderd.
Haar moeder herinnerde zich niet alleen Danny’s lilakleurige ogen, maar ook zijn sterke armen en jonge lichaam. Ze herinnerde zich zijn lach en het ongeduld en de gretigheid waarmee hij haar steeds opnieuw had willen bezitten. Met een gevoel van misselijkheid in haar maagstreek luisterde Leo naar wat haar moeder zich herinnerde van een diepbetreurde geliefde. Ze haatte de kinderlijk-kokette blijheid in het gezicht van haar moeder, als ze weer eens prevelde over de man die zij op de bemoste aarde, in haar slaapkamer op het tapijt of in de koetsierswoning in haar armen had verwelkomd.
Maar steeds als ze het over de koetsierswoning had, zag Leo hoe haar gezicht een hardere trek kreeg en haar vragen een andere wending namen. Waarom moest hij zo hebzuchtig zijn? Waar had hij zilver voor nodig? Waarom eiste hij haar schatten op? Wat bazelde hij over de noodzaak om handelswaar te hebben, spullen waarin hij kon handelen als ze naar Galway vertrokken?
Had hij niet háár mogen nemen? Was dat soms niet de grootste schat van allemaal? Miriam Murphy’s ogen werden hard als steen als ze dat deel van het verhaal van hun laatste ontmoeting hardop overdacht… van het tafelzilver dat hij in een tafelkleed had gewikkeld toen hij door het huis was gaan zwerven en overal met zijn vingers aan had gezeten, om te zien of hij het wilde meenemen of niet. Ze had gebeden en gesmeekt.
‘Zeg maar dat er is ingebroken… je zegt gewoon dat je thuiskwam en toen ontdekte dat alles verdwenen was,’ had hij gezegd, met lachende lilakleurige ogen.
‘Ik zei hem dat hij niet mocht weggaan; dat hij me was gestuurd en nu niet mocht vertrekken.’
Leo kende die klaagzang nu uit het hoofd, zo goed zelfs dat ze de woorden gelijktijdig met haar moeder kon uitspreken, terwijl die de aarde in de rotstuin streelde.
‘Je wilde niet luisteren, Danny. Je noemde me oud. Je zei dat je mij m’n pleziertje had bezorgd en dat ik je dankbaar moest zijn voor je liefde. Je zei dat je een paar geweren zou meenemen; wij hadden ze niet nodig, maar in jouw leven moest je ze hebben om in het bos te kunnen jagen… Ik vroeg je mij mee te nemen, maar je lachte en zei dat ik oud was. Ik kon je niet laten gaan, ik moest je hier houden, en daarom…’ Op dat moment glimlachte haar moeder en streelde ze de aarde weer. ‘En hier ben je dan, Danny Boy. Nu zul je me nooit meer verlaten.’
Leo wist nu al jaren waarom haar vader die nacht zo had geworsteld, gesleept en gezeuld, hoewel zijn oorlogsverwonding hem martelde en hij zijn onbruikbare been had moeten meeslepen. Hij had geweten waarom hij deze vrouw moest beschermen. Hij had willen voorkomen dat zij de politie deze verraderlijke litanie in het oor zou lispelen.
Op school vonden ze haar een erg nerveus kind. Ze spraken erover met haar vader, aangezien mevrouw Murphy, de moeder, zich nooit op school liet zien. Moeder Dorothy, die wist hoe het er in de wereld aan toeging, kwam tot de conclusie dat de moeder een alcoholiste moest zijn. Het kon niet missen. Anders zou ze vroeg of laat haar gezicht hebben laten zien. Erg moeilijk voor dit kind; een lieve meid, maar met een steenhard pantser om zich heen.
Leo zei tegen kapelaan Gunn dat haar moeder zich niet goed voelde en dat hij, als hij haar miste bij de zondagse mis, er geen verkeerde conclusies aan mocht verbinden. Kapelaan Gunn vroeg of ze het plezierig zou vinden als hij naar The Glen kwam, zodat ze toch ter communie kon.
‘Dat betwijfel ik, eerwaarde,’ zei Leo, bijtend op haar onderlip.
Ook kapelaan Gunn wist hoe het eraan toeging in de wereld. ‘We zullen het voorlopig maar zo laten,’ stelde hij voor. ‘En als er op dat gebied iets mocht veranderen, hoef je het mij alleen maar te vragen.’
In stilte dacht Leo dat het in Shancarrig werkelijk heel gemakkelijk was om iets voor anderen te verbergen. Maar misschien kwam het alleen omdat zij toevallig The Glen bewoonden, een groot buiten, omgeven door hoge muren, met eigen siertuinen, kassen en zelfs een koetsierswoning.
Het zou vermoedelijk heel wat moeilijker zijn dingen geheim te houden als je in een van de huisjes bij de rivier woonde, of aan The Terrace, waar iedereen je voordeur kon zien, of in het hotel, waar half Shancarrig dagelijks in en uit wandelde.
Ze waakte over haar moeder, maar niet altijd als een havik. Een zorgwekkend iets als dit kon je niet voortdurend tot boven de pijngrens blijven voelen. Er waren veel uren waarin Leo niet eens een gedachte wijdde aan het feit dat haar moeder haar verhaal steeds opnieuw afdraaide. Ze had af en toe afleiding genoeg, zoals de uitjes van school, de feestjes, de keren dat Niall Hayes haar kuste en hun neuzen telkens in de weg zaten, en later ook toen ze plotseling werd gekust door Richard Hayes, Nialls oudere neef, zonder dat hun neuzen in de weg zaten.
Richard Hayes was opvallend knap en hij had met zijn komst wat leven in de brouwerij gebracht. Leo had erg met Niall te doen, want diep in haar hart wist ze dat Niall nog altijd een zwak had voor Nessa. En natuurlijk was Nessa helemaal wég van de nieuweling in Shancarrig.
Het was bovendien een feit dat Richard veel aandacht aan Nessa besteedde. Ze maakten samen wandelingen en autoritjes en ze gingen naar de bios in de stad. Leo vond hem tamelijk gevaarlijk, maar haalde vrijwel meteen haar schouders erover op. Wat wist zij er tenslotte van? Haar eigen kijk op liefde en aantrekkingskracht was hoe dan ook verdacht.
Sommige meisjes op school zeiden dat ze verpleegster wilden worden; ze hadden zich al aangemeld bij ziekenhuizen in Dublin en zelfs in Engeland, in de hoop op een plaatsje.
‘Zal ik verpleegster worden, paps?’
Ze maakten een wandeling, zoals ze nu vaak ’s avonds deden. Haar moeder lispelde veilig tegen de rotspartij en als je ervan uitging dat Biddy de zwijgende rots in de branding zou blijven die ze de afgelopen drie jaar was geweest, zou er niemand in de buurt zijn die haar litanie zou kunnen horen.
‘Zou je verpleegster willen zijn?’
‘Alleen als het zin heeft.’
Haar vader zag er oud en grijs uit. Hij gebruikte nu een groot deel van zijn tijd om zijn zonen te weerhouden van een bezoek aan Shancarrig, erop wijzend dat hun moeder geestelijk niet helemaal gezond was.
Uiteraard hadden ze geschreven om te vragen waarom er dan niets aan werd gedaan. Ze hadden zelfs aan dokter Jims geschreven, wat in de ogen van majoor Murphy een schandalige impertinentie was. Gelukkig was Jims Blake het met hem eens geweest dat arrogante jongemannen vaak dachten dat ze alles wisten. Als Frank Murphy zei dat er niets mis was met Miriam, was dat zo.
De dokter had het magere, bleke gezicht en de koortsachtig schitterende ogen van Miriam Murphy gezien; naar zijn mening was ze altijd al een tamelijk obsessieve persoonlijkheid geweest, te oordelen naar het feit dat ze eeuwig lichtschakelaars probeerde en steevast weigerde oude kranten weg te gooien.
Die dingen waren hem bij zijn bezoekjes aan The Glen vaak opgevallen, en hij was tot de slotsom gekomen dat je een al te nerveuze vrouw beter geen vragen kon stellen, dan hoefde ze er ook geen antwoord op te geven. Hij wist dat dit geen huishouden was waarin hij het verzoek zou krijgen haar door te verwijzen naar een psychiater, die samen met haar op zoek kon gaan naar de oorzaak van al die innerlijke onrust. Gelukkig werd hem nooit gevraagd om recepten voor steeds grotere doses kalmerende middelen of slaappillen. Dat was op zichzelf al iets om dankbaar voor te zijn.
Foxy Dunne kwam elke kerst naar huis, zoals hij had beloofd. Toen hij zich tijdens zijn eerste bezoek aan Shancarrig bij de achterdeur van The Glen meldde, in een splinternieuw jack met ritssluiting en een tartanvoering, verbaasde hij zich over de ijzige ontvangst. Niet dat hij er ooit warm was verwelkomd, maar dit ging wel erg ver… ‘Nou ja, zeg mijn vriendin Leo maar dat ik er ben; ik weet zeker dat ze weet waar ik woon,’ zei hij uit de hoogte tegen Biddy.
‘En ik ben er zeker van, net als iedereen, dat ze maar al te goed zal weten waar de Dunnes wonen, en dat ze er met een grote boog omheen zal willen lopen,’ bitste Biddy.
Leo had de boodschap niettemin doorgekregen. En die middag ging ze langs bij het huisje van de Dunnes.
‘Ik kwam vragen of je misschien iets voelt voor een wandeling door Barna Woods,’ zei ze.
Foxy keek opmerkelijk verheugd. Hij stond zelfs met zijn mond vol tanden en hij vergat totaal slagvaardig te reageren door zijn schouders op te halen of een grapje te maken, zoals hij altijd deed. ‘Nou, ik zal jou evenmin vragen hier binnen te komen,’ zei hij. ‘Laten we maar de bossen in gaan, net als Hans en Grietje.’
Hij vertelde haar dat hij met elf andere mannen uit zijn vaderland in een huis woonde. En hij vertelde haar ook van het vele drinken dat de meesten deden, zodat ze bijna alles wat ze verdienden opmaakten aan drank.
‘Waarom blijf je daar dan?’ vroeg ze.
‘Om te leren… en om te sparen. Maar voornamelijk om te leren.’
‘Wat kun je leren van ouwe kerels die hun leven op die manier verdrinken?’
‘Leren wat ik vooral niet moet doen, veronderstel ik, of ontdekken hoe het op een goeie manier kan worden gedaan.’
Foxy ging op een omgevallen boom zitten en vertelde haar van de kansen die er waren, van de mannen die het hadden gemáákt, van de kleine aannemers die de dingen snel en goed aanpakten. Hij legde haar uit dat je op zoek moest naar de man die een eersteklaselektricien was, of een vakbekwaam loodgieter, en naar een paar goeie metselaars en een intelligente timmerman. Het enige wat je dan nog nodig had was iemand die ze met elkaar combineerde, en dan had je je eigen team. Iemand die goed was met cijfers, iemand die de kosten van een klus kon inschatten en de contacten wist te leggen.
‘En jij wilt die iemand zijn?’ Haar belangstelling was echt. ‘God, Leo, dat is wat ik ga dóén. Daar draait het allemaal om!’ zei hij.
Ze schaamde zich dat ze zo weinig vertrouwen in hem had gehad.
‘Wist je dat mijn vader in de nor heeft gezeten?’
‘Ik heb het gehoord. Biddy vertelde het me.’
‘Wie anders.’
Ze wist niet of ze alleen medeleven moest tonen of hem zeggen dat het er niet toe deed. ‘Vond hij het heel erg?’ vroeg ze.
‘Geen idee, tegen mij zegt hij nooit iets. Ze hadden hem daar langer moeten houden. Hij heeft een man geslagen met een plank waar spijkers in zaten. De man is gevaarlijk.’
‘Jij bent heel anders,’ zei ze opeens.
‘Weet ik, maar ik wil niet dat je vergeet waar ik vandaan kom.’
‘Je bent wat je bent, en dat geldt ook voor mij.’
‘En heb je mij nog verhalen te vertellen?’ vroeg hij.
‘Nee. Hoezo?’ vroeg ze op afgemeten toon.
Hij haalde zijn schouders op, alsof hij haar alleen een kans had willen geven om alles op te biechten, net als hij had gedaan. Alleen wist hij niet dat wat zij te biechten had veel en veel ernstiger was. Wat zijn vader had gedaan, was wijd en zijd bekend. Wat haar moeder had gedaan, was slechts bekend aan drie mensen. Hij bleef haar een poosje aankijken, alsof hij wachtte. Toen, eindelijk, zei hij: ‘Och, ik heb er geen bepaalde reden voor.’
Ze zag hoe hij naar haar keek, met haar regenmantel met ceintuur, haar handen diep in de zakken. De wind liet haar wangen blozen. Haar roodkoperen krullen waaierden uit van haar hoofd, als een bloeiende bremstruik. Ze had het gevoel alsof hij dwars door haar heen keek en alles kon zien, alsof hij alles wist.
‘Ik háát dat haar van mij,’ zei ze plotseling.
‘Het is net een aureool,’ zei hij.
Ze moest erom grinniken.
Elke kerst kwam hij naar huis. Dan ging hij langs bij The Glen en nam ze hem mee op een wandeling. En gedurende de week dat hij thuis was, zagen ze elkaar dagelijks.
Nessa Ryan sprak haar afkeuring uit. ‘Je wéét dat zijn vader in de gevangenis heeft gezeten,’ hield ze Leo voor.
‘Ik weet het,’ zuchtte Leo. Ze had het allemaal van Biddy gehoord, tot in alle finesses.
‘Het verbaast me dat je dan toch met hem gaat wandelen.’
‘Ja, dat dacht ik al.’ Leo had haar vader hetzelfde horen zeggen. Maar die ene keer had ze van zich afgebeten. ‘Nou, paps, als iedereen op de hoogte was van ons, zouden veel mensen misschien ook niet met ons willen wandelen.’
Haar vader had haar aangestaard alsof ze hem had geslagen. En ze had er dadelijk spijt van gekregen. ‘Het spijt me, zo bedoelde ik het niet… Ik denk alleen dat Foxy zich heel eenzaam voelt als hij thuis is. Ik vraag hem niet binnen, hier. Ik ben zeventien, bijna achttien, paps. Waarom kunnen we anderen niet in hun waarde laten? Wij, vooral wij?’
Haar vader had tranen in zijn ogen toen hij met brekende stem zei: ‘Goed, ga jij maar wandelen in de bossen met wie je wilt.’
Dat was de kerst dat Foxy haar vertelde dat hij hard op weg was zijn plannen te verwezenlijken. Hij werkte samen met twee anderen. Ze namen zelfstandig klussen aan en zouden nog anderen in dienst nemen om een team te vormen. Het was uit met het werken voor bedriegers en koppelbazen die het grootste deel van het loon in hun eigen zakken lieten verdwijnen.
‘Ik zal spoedig genoeg hebben gespaard om terug te komen als een rijk man,’ zei hij. ‘Dan kom ik in een grote auto jullie oprijlaan oprijden, reik Biddy mijn hoed en mijn handschoenen aan en vraag je vader om je hand. Je moeder zal de sherry tevoorschijn halen en samen met jou je bruidsjurk uitzoeken.’
‘Ik trouw nooit,’ zei Leo.
‘In elk geval heb je mijn raad over het volgen van een opleiding, zodat je zelf de kost kunt verdienen, in de wind geslagen,’ zei hij.
‘Ik kan nu niet weg van The Glen.’
‘Wil je me zeggen waarom niet?’ Zijn ogen hadden nog steeds dat vermogen om dwars door haar heen te kijken en alles te weten.
‘Dat zal ik doen, ooit,’ beloofde ze. En ze wist dat ze die belofte zou houden.
Dit jaar had ze tenminste Foxy’s adres. Ze schreef hem en hij stuurde haar een kort briefje terug.
‘Waarom leer je niet typen, Leo? Jouw handschrift is nog afgrijselijker dan het mijne. Dat kunnen we niet hebben, als we het straks samen hebben gemaakt – dat we geen van tweeën in staat zijn een brief te schrijven.’
Ze schoot in de lach.
En ze vertelde Nessa Ryan niet dat ze zojuist een soort huwelijksaanzoek van Foxy Dunne had gehad. Haar ouders vertelde ze het evenmin.
Haar moeder stierf in een herfstnacht. Onderkoeling, zeiden ze. Haar longen hadden zich gevuld met de klamme avondlucht en dat had, in combinatie met een infectie van de luchtwegen… Er was geen hoop geweest voor een vrouw die altijd zo’n broze gezondheid had gehad.
Ze hadden haar aangetroffen in haar nachtpon, liggend in de rotstuin.
De kerk was tot op de laatste plaats bezet. Majoor Murphy verzocht de mensen na afloop naar Ryan’s Hotel te komen, voor wat sandwiches en een kop koffie of iets sterkers. Dit was hoogst ongebruikelijk en in Shancarrig nog nooit vertoond. Hij legde uit dat The Glen voor hem en Leo nu een te verdrietige omgeving was en hij was ervan overtuigd, zei hij, dat de mensen het zouden begrijpen.
Hierna ging Leo dagelijks met de bus naar de stad om te leren typen, aan het grote opleidingsinstituut voor secretaresses dat ook door Nessa Ryan was bezocht.
‘Waarom kon je het niet gelijk met mij doen?’ mopperde Nessa.
‘Omdat het toen niet kón.’
Er was geen briefje gekomen van Foxy Dunne, over de dood van haar moeder; ze had het hem niet geschreven. Ongetwijfeld zou hij contact onderhouden met een lid van die afschuwelijke familie van hem; ongetwijfeld zou die hem hebben geschreven dat mevrouw Murphy van The Glen in haar nachtpon dood in de tuin was aangetroffen, en dat ze vermoedelijk niet goed snik was geweest, zoals iedereen wist.
Maar toen hij die kerst naar huis kwam, begreep ze dadelijk dat hij er niets van had geweten. Hij toonde medeleven met haar verdriet. Ze vroeg hem binnen; niet in de ontbijtkamer, maar in de salon. Samen maakten ze de open haard aan. De oude honden gingen ervoor liggen, blij dat de kamer weer werd gebruikt. Biddy vergat helemaal te mopperen. Er was al te veel in dit huis voorgevallen. Dat Foxy Dunne werd binnengevraagd, nog wel in de salon van de majoor, leek tegenwoordig een kleinigheid.
Foxy vertelde Leo van zijn plannen. Hij had in Engeland veel gezien van de manieren waarop een oud monumentaal pand kon worden opgeknapt. Neem bijvoorbeeld The Glen. Ze zouden het grootste deel van de grond eromheen kunnen verkopen om er een stuk of acht huizen op te zetten, en dan nog zouden ze hun eigen huis kunnen blijven bewonen. ‘Ik veronderstel dat je vader daar niet ongelukkig mee zou zijn,’ opperde hij.
Buiten zagen ze de trieste, eenzame gedaante van majoor Murphy in de invallende schemering door het hek in en uit lopen.
‘We kunnen de grond nooit verkopen,’ zei Leo.
‘Hoort dit bij wat je me ooit zult vertellen?’
‘Ja.’
‘Kun je het mij nu al vertellen?’
‘Nee. Nog niet, Foxy.’
‘Maakt het overlijden van je moeder dan geen verschil?’ Opnieuw dat gevoel dat hij alles wist.
‘Nee. Weet je, paps woont hier nog. Er mag… er kán niets worden veranderd.’
Ze dacht aan de grote graafmachines, de kolossale bulldozers, die ooit op een dag de rotstuin zouden wegvagen. The Glen zou verdwijnen, zoals zo’n groot deel van het oude Ierland al verdwenen was, om plaats te maken voor huizen, bestemd voor Ieren die na een leven van hard werken in een ander land naar hun vaderland terugkwamen om daar hun levensavond te slijten. Of mensen als Foxy, die terugkwamen naar hun culturele erfgoed.
Het stoffelijk overschot van Danny McDonagh, dat al zo lang onder een mausoleum van bloemen had gerust, zou worden opgerakeld. Er zouden vragen worden gesteld.
‘We zijn de eenentwintig gepasseerd. Wij kunnen doen wat we willen,’ zei hij.
‘Ik heb altijd kunnen doen en laten wat ik wilde, ook al had ik er weinig aan.’
‘Dat geldt voor mij net zo goed,’ antwoordde hij monter. ‘En ik heb er véél aan gehad. Ik heb nooit iemand anders gewild dan jou, al vanaf dat we kinderen waren. Wat wilde jij?’
‘Me veilig voelen,’ zei ze.
Hij beloofde haar dat dit precies was wat hij voor haar zou doen. Ze praatten die avond een beetje, en de volgende dag in Barna Woods nog meer. Hij verliet haar toen ze het hek van The Glen hadden bereikt en zag dat ze weigerde in de richting van de koetsierswoning te kijken. ‘Er is daar iets gebeurd,’ zei hij.
‘Jij bent altijd al helderziend geweest.’
‘Vertel het me, Leo. Wij zijn geen mensen die geheimen voor elkaar moeten hebben.’
Door het raam van The Glen zagen ze haar vader bij de open haard in de salon zitten. Blijkbaar was hij op de gedachte gekomen daar te gaan zitten nadat hij hen de vorige dag in die kamer had gezien. Ze deed Foxy het hele verhaal uit de doeken.
‘Laten we de sleutel halen,’ stelde hij voor.
Ze liep door de keuken naar binnen en nam de sleutel van het rek in de hal. Gewapend met kaarsen wandelden ze rond door de koetsierswoning, een onschuldig oord dat niet wist wat er zich had afgespeeld.
Hij tilde haar gezicht op naar het zijne en keek haar in de ogen.
‘Je haar is weer net een aureool. Dat doe je om mij tot waanzin te drijven,’ zei hij.
‘Zie je dan al die problemen niet, al die afschuwelijke problemen?’
‘Ik zie niets wat niet op te lossen valt met een paar vrachten beton, gestort op de plaats waar nu die rotstuin ligt,’ zei Foxy Dunne.