Nora en Jim Kelly hadden geen foto’s van hun bruiloft. De neef met het fototoestel was niet betrouwbaar geweest; er was iets mis met de film, had hij later uitgelegd.
Maakt niet uit, hadden ze geantwoord. Voor Nora maakte het echter wél uit. Ze had nu niets ter herinnering aan de dag dat hun huwelijk begon. Niet dat het een chique trouwerij was geweest. In de diepe recessie voelde niemand ervoor groot te doen, zelfs niet de mensen met meer aanzien en stijl dan Nora en Jim. Hun bruiloft was echter wel heel erg onopvallend geweest. Ze waren getrouwd in de lente, omdat ze in de paasvakantie bij elkaar wilden zijn, deze twee jonge leerkrachten die samen een leven wilden opbouwen. Nora’s moeder had er grimmig bij gezeten. Een trouwerij in de lente betekende gewoonlijk dat het jonge paar een voorschot had genomen op de huwelijkse privileges en dat dit tot een ongewilde zwangerschap had geleid.
Toch was dat niet het geval. Nora en Jim hadden nergens voorschotten op genomen. En de zwangerschap die haar moeder vreesde en die de hele familie tot schande zou zijn, bleef uit. Ook na vele jaren huwelijk. Maand na maand meldde Nora Kelly aan haar echtgenoot dat ze geen enkele reden hadden om deze keer op een zwangerschap te hopen. Dan haalden ze allebei hun schouders op en zeiden dat het er vroeg of laat wel van zou komen. Zo ging het drie jaar lang. Daarna troostten ze elkaar op een wat wrange manier. Waarom zouden twee onderwijzers, die hun handen vol hadden aan de volledige kinderpopulatie van Shancarrig, zelf óók nog kinderen op de wereld zetten?
Later besloten ze hulp in te roepen. Voor Nora was het niet eenvoudig naar dokter Jims toe te stappen. Hij was een hoffelijk man die iedereen even vriendelijk bejegende. Ze wist dat hij niet schalks zou doen of te veel vragen zou stellen. Hij zou eenvoudig zijn blocnote nemen en aantekeningen maken, terwijl hij bedachtzaam knikte.
Nora Kelly was bleekjes, zelfs in haar beste periodes, en dit was niet een van haar beste periodes. Ze was een tengere jonge vrouw met lang blond haar, dat ze in een losjes opgerolde vlecht op haar achterhoofd droeg.
Niemand in Shancarrig had haar ooit met loshangend, in de wind wapperend haar gezien. Ze vonden haar gezicht wat streng, maar voor een onderwijzeres was dat gepast. Haar grote echtgenoot had eerder het uiterlijk van een van de plaatselijke boeren dan dat van de ‘bovenmeester’, en het was goed te zien dat er in een gezin iemand was die gezag uitstraalde.
Iemand die Nora vóór haar huwelijk had gekend, had gezegd dat zij een van de drie meisjes uit een gezin was die altijd allerlei capriolen uithaalden en op een gevaarlijke manier rondfietsten in een stadje op bijna honderd kilometer van Shancarrig. Drie echte ‘robbedoezen’, was er gezegd, maar niemand vond dat erg waarschijnlijk. Ze had er nu geen familie meer wonen. In feite had ze geen eigen identiteit, geen eigen verleden. Ze was eenvoudig de schooljuffrouw, een verstandige vrouw zonder een voorkeur voor dure kleren of andere nuffige ideeën. Koken kon ze ook niet erg goed, te oordelen naar wat ze bij de slager kocht, maar als onderwijzeres voor hun kinderen was ze de ideale persoon. Natuurlijk was het een afschuwelijk kruis voor haar dat Onze-Lieve-Heer haar geen eigen kinderen schonk, maar wie kende in dergelijke situaties het hele verhaal?
Zoals ze had verwacht, was dokter Jims de vriendelijkheid zelve. Het onderzoek was kort en onpersoonlijk en het advies door en door praktisch – een paar eenvoudige medicijnen, misschien zelfs uit de volkse kruidengeneeskunde. Dokter Jims zei dat hij nooit zou neerkijken op wijsheid die van generatie op generatie was doorgegeven. Zo hadden de zigeuners hem eens aan een doeltreffend middel geholpen, vertelde hij haar. Die mensen wisten allerlei dingen die de moderne geneeskunde nog moest ontdekken. Helaas waren ze een volk dat niet met zijn methoden te koop liep.
Het middeltje had niet gewerkt. Ze moesten naar de grote stad om tests te laten doen en Jim had een monster van zijn sperma moeten afgeven. Het was vermoeiend, beschamend en uiterst deprimerend. De Kelly’s hadden te horen gekregen dat er, voorzover de medische wetenschap dat in 1946 met zekerheid kon vaststellen, geen enkele reden was waarom zij geen kind konden verwekken. Ze konden alleen maar blijven hopen.
Nora Kelly wist dat dokter Jims het moeilijk vond haar dit nieuws mee te delen in een herfst waarin zijn eigen vrouw weer in verwachting was. Hun dochtertjes gingen al naar school en nu kwam er weer gezinsuitbreiding. Ze bespeurde zijn sympathie en waardeerde die des te meer omdat hij het niet onder woorden bracht. Het was niet eenvoudig in een dorp een kinderloze vrouw te zijn; Nora was zich al heel lang bewust van de zijdelingse blikken. Ze wist dat Gods wegen ondoorgrondelijk waren voor gewone stervelingen, maar ze begreep niet goed waarom Hij de Brennans en de Dunnes, gezinnen in de huisjes, die niet eens in staat waren de kinderen die ze al hadden behoorlijk te kleden en te voeden, steeds meer kinderen schonk en haar oversloeg.
Soms, als ze weer eens zo’n nieuw, rond gezichtje zag aankomen om een nieuw leven op school te beginnen, was de pijn in haar hart even concreet en reëel als van een gebroken been. Ze lette op hun nog wat kromme beentjes en zag de te grote schoenen en te ruime kleren waarin de armsten naar school werden gestuurd. Als Jim en zij ooit een eigen kind hadden, zouden ze er heel goed voor zorgen. Het leek alsof iedere andere vrouw alleen maar aan bevruchting hoefde te denken om zwanger te worden. Vrouwen die zelf zeiden dat ze er al meer dan genoeg hadden en zich met een zucht lieten ontvallen: ‘Daar gáán we weer.’
Toen het zoontje van de dokter werd geboren, in de koudste winter die Shancarrig ooit had gekend, het jaar waarin de rivier de Grane drie maanden lang stijf bevroren bleef, overleed zijn vrouw in het kraambed. Nora Kelly hield de baby in haar armen, wensend dat ze de kleine jongen mee naar huis kon nemen. Zij en Jim zouden hem heel goed opvoeden. Ze zou de babykleertjes tevoorschijn hebben gehaald, de kleertjes die ze al jaren geleden had gekocht of gemaakt en die nu naar mottenballen geurden. Hij zou in hun eigen schooltje opgroeien. Hij zou echter niet worden voorgetrokken ten opzichte van de andere kinderen, alleen omdat hij het zoontje van juf of meester was.
Heel even die dag, daar in de kinderkamer van het doktershuis waar ze met het oog op de begrafenis was om haar meeleven te betuigen, had ze gedacht dat de dokter op het punt stond haar de baby mee te geven. Hoewel dat natuurlijk een hersenschim was geweest.
Nora had gehoord dat paren die geen kinderen hadden vaak sterk naar elkaar toe groeiden. Het was alsof de teleurstelling de band tussen hen versterkte, terwijl hun gezamenlijke manier van leven, zonder de storende invloeden van een gezin, het hun gemakkelijker maakte intimiteit in stand te houden. Ze wenste dat het in haar geval zo was gegaan, maar ze kon in alle eerlijkheid niet zeggen dat het zo was.
Jim was afstandelijker geworden. Zijn avondwandelingen werden steeds langer. Dan zat ze in haar eentje bij de open haard, of ze ging terug naar het klaslokaal om alvast voor de volgende dag landkaarten te schetsen.
Tegen haar achtentwintigste strekte haar man nog maar zelden zijn armen naar haar uit om haar te beminnen.
‘Ach, wat heeft het voor zin?’ zei hij op een avond, toen ze zich tegen hem aan vlijde. En daarna had ze zich beperkt tot haar eigen helft van het bed. Ze waren overeengekomen niet over ‘schuld’ te praten, maar Nora keek naar haar eigen familie. Haar beide zussen hadden kinderen: de ene zus had slechts twee kinderen, de andere maar één. Daarentegen brachten de zussen en schoonzussen van Jim Kelly het ene na het andere kind ter wereld. Het was bij de konijnen af. Haar zus Kay, die in Dublin woonde, had twee zoontjes. Soms kwamen ze logeren. Nora’s hart kromp voelbaar ineen als ze zag hoe gretig Jim zijn handen naar hen uitstrekte en graag met hen ging wandelen. Hij gedroeg zich dan heel anders dan tegenover de kinderen in zijn klas. Daar was hij geduldig en rechtvaardig, maar op afstand; dan deed hij niet van die uitbundige spelletjes als met haar neven. Hand in hand waadde hij met hen door de ondiepten van de rivier de Grane, nam hen mee naar de omgeving van de Oude Rots om daar paddestoelen te plukken, of ze slopen gedrieën door Barna Woods, op zoek naar beren en tijgers. Onveranderlijk zei Nora’s oudste zus dan: ‘Hij is een geboren vader, vind je niet?’ En onveranderlijk klemde Nora verbeten haar kaken op elkaar.
Nee, dan had ze meer contact met haar tweelingzusje Helen, ook al woonde die aan de andere kant van de wereld, in Chicago. Helen was naar Chicago vertrokken toen Nora naar de kweekschool ging. Ze had er de hersens niet voor, had ze gezegd, en ze had al genoeg geblokt. Ze wilde iets van de wereld zien en vertikte het om te eindigen in een van die Ierse gehuchten zoals het dorp waaruit ze zelf afkomstig waren.
Ook Shancarrig was eerder een gehucht dan een dorp. Nora was ervan overtuigd dat Helen met haar te doen had. Wat had ze bereikt, met al haar intelligentie? Haar huwelijk met de steeds zwijgzamer wordende Jim, schooljuf in een Iers gehucht en geen kinderen. Helens leven was heel wat opwindender. Ze had als serveerster bij Stouffers gewerkt. Het was een coffeeshop – een van de vele coffeeshops van die naam – en er behoorden ook restaurants tot de keten.
Ze had Lexi leren kennen toen hij vlees uit de slachterijen kwam afleveren. Lexi was een grote blonde, knappe Poolse rooms-katholiek, een man van weinig woorden, wiens donkerblauwe ogen al haar bewegingen hadden gevolgd. Helen had Nora geschreven hoe hij haar mee uit had gevraagd en hoe ze kennis had gemaakt met zijn familie. Bij hem thuis werd er Pools gesproken, maar ze hadden Helen in gebroken Engels gezegd dat ze welkom was.
Toen ze in een van de grote ‘Poolse’ parochiekerken van Chicago trouwden, was er niemand van Helens familie bij geweest om haar morele steun te geven. Wie kon zich in 1942 een reis over de halve wereld veroorloven, terwijl er een wereldoorlog aan de gang was? In 1944 was Maria geboren. En ze was gedoopt door een Poolse priester. Op het doopfeest hadden ze aardappeltaart geserveerd, door de Polen ‘latkes’ genoemd, en ook was er een afgrijselijke soep die polewka heette en uit een hoed werd gedronken, waarbij iedereen een slok moest nemen.
Maria was een schoonheid, schreef Helen keer op keer. Nora wist uit ervaring dat het zinloos was in oudewijvenverhalen te geloven – in haar geval had ze er zeker niets aan gehad – maar ze geloofde dat tweelingen op de een of andere manier meer van elkaar wisten, ook al woonden ze op achtduizend kilometer afstand van elkaar. Ze las Helens brieven talloze keren over, op zoek naar een aanwijzing wat haar dwarszat, want Nora Kelly wist dat het leven in de Southside van Chicago heel anders was dan Helen het in haar vele brieven deed voorkomen.
Op een lentedag in 1948 schreef Nora haar tweelingzusje impulsief:
Ik weet dat het een hele opgaaf voor je moet zijn, maar waarom kom je van de zomer niet met Maria bij ons logeren? Als de school dicht is hebben Jim en ik alle tijd van de wereld en niets zou ons een groter genoegen doen.
Nora nodigde ook Lexi van harte uit, maar ze ging ervan uit dat hij toch niet zolang vrij zou kunnen nemen. Daarentegen kon Helen, die tegenwoordig alleen nog parttime in het restaurant werkte, best vrij krijgen. Nora beschreef de bloemen en heggen rondom Shancarrig. Ze wekte de indruk dat de rivier sprankelde en dat de bossen eruitzagen zoals op de deksels van bonbondozen. Helens antwoord kwam al per kerende post. Lexi zou de reis niet kunnen meemaken, maar zij en Maria kwamen naar Shancarrig.
Nora kon nauwelijks haar ongeduld bedwingen. Hun oudere zus Kay beweerde dat Helen zeker geld als water had, dat ze zomaar op een vliegtuig kon stappen om naar Dublin te vliegen als ze daar zin in had. Nora had echter zo’n idee dat er heel wat verklaringen en smoesjes aan te pas moesten zijn gekomen, en schier onvoorstelbare zuinigheid om te kunnen sparen. Ze zei er niets over; ze zou alles wel horen als Helen bij haar was.
Het was voor de tweelingzusjes een hele opluchting toen ze na de grote hereniging in Dublin hun oudere zus Kay konden achterlaten, om samen op de trein naar Shancarrig te stappen. Ze hielden elkaars hand vast en praatten honderduit met elkaar, en in hun haast om alles te vertellen tuimelden de woorden bijna over elkaar heen; ze maakten elkaars zinnen af en begonnen zelf nieuwe… en keer op keer zeiden ze dat het fototoestel de kleine meid niet tot haar recht liet komen.
Maria was mooi. Ze was vierenhalf, met een lach waaraan haar hele gezichtje meedeed. Ze zong en neuriede bij zichzelf en was blij met het stuk karton en de kleurpotloden die Nora had meegenomen om haar te verwelkomen. ‘Je bent geweldig!’ had Helen uitgeroepen. ‘Iedereen geeft haar altijd belachelijke snuisterijtjes of dingetjes van kant die ze scheurt of stukmaakt.’
‘Iedereen?’
‘De Polen,’ biechtte Helen op, en ze giechelden net als de kinderen die ze nog waren geweest, al die jaren geleden, toen ze afscheid van elkaar namen.
De zon scheen toen de trein in Shancarrig stopte. Daar, op het perron, stond meester Jim Kelly om zijn schoonzus en nichtje af te halen. Maria voelde zich meteen tot hem aangetrokken. Ze legde haar mollige handje in zijn grote knuist, en met zijn andere hand droeg hij de zware koffer van haar moeder.
‘O Nora,’ zei Helen, met ogen vol tranen. ‘Je bent zo gelukkig…’
En toen ze het station uit wandelden en langs het rijtje winkels kwamen, waar ze de laatste tijd het gevoel had gehad dat de mensen medelijden met haar hadden, voelde de kinderloze onderwijzeres Nora zich werkelijk gelukkig.
Nellie Dunne keek vanuit haar winkeldeur naar buiten. ‘U ziet er goed uit, vandaag, mevrouw Kelly!’ zei ze.
‘Dit is mijn zusje, mevrouw Dunne.’
‘En u hebt een kleine meid, nietwaar?’ zei Nellie Dunne. Ze wilde altijd al het nieuws weten vóór alle andere mensen in Shancarrig.
‘Dit is mijn Maria,’ zei Helen trots.
Toen ze buiten gehoorsafstand van Nellie waren, zei Nora: ‘Er zal nog lang over worden gepraat dat iemand van mijn familie een kind ter wereld heeft gebracht.’
Helen legde een hand op de arm van haar tweelingzusje. ‘Stil nou maar. We hebben nog weken de tijd om daarover te praten.’ Als boezemvriendinnen wandelden ze door Shancarrig, en thuis zorgden ze eendrachtig voor de thee en alles wat erbij hoorde.
Nora Kelly zou echter geen weken en weken de tijd hebben om met haar tweelingzus te babbelen over het leven in Chicago en dat in Shancarrig. Vijf dagen na haar aankomst kwam Helen om het leven toen een op hol geslagen paard, gespannen voor een wagen, het pad kruiste van een bus die uitweek en Helen raakte. Ze was op slag dood.
Nora Kelly stond met Maria in het winkeltje van Nellie Dunne toen het gebeurde. Het kind probeerde een keus te maken uit een rode en een groene lolly; ze hield ze afwisselend voor haar gele jurkje met smokwerk, alsof ze wilde zien of de ene kleur er beter bij paste dan de andere.
De geluiden werden in Nora’s geest gegrift. Ze hoorde ze steeds opnieuw, het ene geluid na het andere en los van elkaar: de ratelende wagenwielen, het hinniken van het paard, het ongewone geluid van de bus die de verkeerde kant uit zwenkte, de langgerekte gil. Daarna stilte, voordat de kreten en rennende voeten hoorbaar werden – van mensen die toesnelden om te zien wat ze konden doen.
Later zeiden de mensen dat er geen gil was geweest; dat Helen geen kik had gegeven. Toch had Nora die gil gehoord. Ze brachten Nora naar Ryan’s Hotel. Daar kreeg ze cognac; mensen sloegen hun armen om haar heen en overal hoorde ze rennende voetstappen. Er was iemand naar het schooltje gestuurd om Jim te waarschuwen. Majoor Murphy van The Glen verscheen, een militair die op militaire manier orde wilde scheppen.
Kapelaan Gunn verscheen, zonder stola. Hij was uit de kerk komen hollen om de akte van berouw in het levenloze oor van de verongelukte vrouw te prevelen. ‘Ze is nu in de hemel,’ zei kapelaan Gunn tegen Nora. ‘Ze is daar en bidt nu voor ons allen.’ In Nora’s binnenste welde een gevoel op: het gevoel dat het allemaal zo onrechtvaardig was. Helen had helemaal niet naar de hemel gewild om ‘voor hen allen te bidden’; ze had hier in Shancarrig willen zijn, om haar zus het lange, ingewikkelde verhaal te vertellen van haar vreemde huwelijk met een zwijgzame man die dronk – niet zoals Ierse mensen drinken, maar anders.
Ze had een regeling willen treffen om haar dochter regelmatig naar Ierland te sturen, zodat ze niet zou opgroeien als een halve Poolse, nauwelijks opgemerkt te midden van de talloze andere kinderen in de familie van haar man. De broers en zussen van Lexi hadden grote aantallen nieuwe Chicago-burgers voortgebracht, naar het scheen. Helen was bevreesd geworden dat Maria ondergesneeuwd zou raken en nooit een eigen leven zou kennen, zodat ze zich niet kon ontwikkelen tot een zelfstandige persoonlijkheid met een eigen karakter, zoals de kinderen in Shancarrig. Nora had haar verteld van de kinderen die haar klaslokaal vulden en die ieder een eigen achtergrond en een eigen toekomst hadden.
Nora kon het niet verwerken. Het was onmogelijk dat dit was gebeurd. Elke minuut leek een halfuur te duren toen ze in de foyer van het hotel zat en de een na de ander naar haar toe kwam en zich terugtrok. De stem van veldwachter Keane leek van heel ver te komen toen hij het idee opperde van een telegram naar Chicago, of de mogelijkheid van telefoneren.
‘We kunnen die man niet zomaar een telegram sturen met de boodschap dat Helen dood is.’ Haar stem klonk haar in de oren als die van iemand anders. De woorden klonken onwerkelijk. De veldwachter legde uit dat ze hem een telegram konden sturen waarin ze hem vroegen Ryan’s Hotel te bellen, mits daar iemand bleef wachten om hem het droeve nieuws te vertellen.
‘Ik blijf hier,’ zei Nora Kelly. Niemand kon haar op andere gedachten brengen. Het was in Chicago niet drie uur ’s middags, maar vroeg in de ochtend. Lexi zou bezig zijn met het bezorgen van vlees. Het kon uren duren voordat hij het telegram in handen kreeg. Ze zou in het hotel zijn, onverschillig op welk uur hij belde. Mevrouw Ryan liet een bed naar de foyer voor zakenmensen brengen; de zakenmensen zouden begrijpen dat dit een noodsituatie was en dat mevrouw Kelly bij de telefoon moest blijven, dag en nacht. Ze dronk thee en ze kregen pudding voor Maria. Rode pudding, met slagroom erop. Elke lepel vol leek in slowmotion te worden verorberd.
’s Avonds om tien uur hoorde Nora hen komen, om haar te zeggen dat de verbinding tot stand was gekomen. Ze sprak met de man die gebroken Engels sprak. Ze had op het bed gelegen en de gordijnen waren dicht geweest om het late zonlicht boven Shancarrig buiten te sluiten. Inmiddels was het vrijwel donker geworden. Ze sprak zoals ze zichzelf had voorgenomen, zonder tranen en proberend hem alles zo bedaard mogelijk te vertellen.
‘Waarom jij niet huilen om zus?’ Zijn accent was dat van een buitenlander in een film.
‘Omdat mijn zus zou hebben gewild dat ik sterk voor je was,’ zei ze kalm. Ze vroeg of hij met Maria wilde praten, maar hij zei nee. Ze zei hem dat Helens lichaam de volgende avond zou worden opgebaard in de kerk van Shancarrig en dat meneer Hayes al had uitgezocht hoe het zat met de vertrek- en aankomsttijden van vluchten naar Dublin. Hij had de hele dag met het vliegveld Shannon gebeld… Hij viel haar in de rede. Lexi zou niet naar de begrafenis komen.
Nora was letterlijk met stomheid geslagen. De trage stem sprak verder. Het zou onmogelijk zijn; ze waren geen mensen met onbeperkte middelen. En trouwens, wie zou hij kennen van de mensen die achter Helens kist zouden lopen? Er zou in zijn eigen parochiekerk voor haar worden gebeden. Hij kwam terug op het ongeval en hoe het was gebeurd. Wie was er schuldig aan? Waar was Helen gewond geraakt, zodanig dat ze eraan was bezweken? De nachtmerrie duurde voort en Nora Kelly had het gevoel alsof er geen eind aan kwam. Pas toen de telefoniste ertussen kwam met de mededeling: ‘Zes minuten’, begreep ze hoe weinig tijd er in werkelijkheid was verstreken.
‘Bel je morgen nog?’ vroeg ze.
‘Om te zeggen wat?’
‘Om te praten.’
‘Er niets zijn voor over praten,’ zei hij.
‘En Maria…’
‘Jij voor haar zorgen tot wij haar halen?’
‘Maar natuurlijk… Maar als je haar toch komt halen, waarom kom je dan niet naar Helens begrafenis?’
‘Omdat ik later komen.’
De dagen voor en na de begrafenis verstreken zonder dat Nora zich bewust was van wat er gaande was. Steeds zag ze Jim zijn grote hand uitstrekken naar de kleine Maria, die al minder vaak om haar mammie huilde. Ze hadden haar verteld dat haar moeder bij de engelen in de hemel was en hadden haar de heiligenplaatjes aan de muur en in de kerk laten zien, om haar duidelijk te maken waar haar moeder heen was gegaan.
En toen de dagen verstreken, bekeek Nora de bezittingen van haar zus en nam Jim de kleine Maria mee naar Barna Woods om bloemen te plukken. Nora zat op het bed en bekeek het paspoort en de officieel ogende documenten die betrekking hadden op haar werk en haar ziektekostenverzekering. Een ticket voor de retourvlucht naar Chicago zat er niet bij. Was het mogelijk dat Helen hier had willen blijven? Was ze van plan geweest niet terug te gaan?
Er waren brieven van een advocaat ‘aangaande de aangelegenheid waarover wij hebben gesproken’. Was deze advocaat bezig geweest met een echtscheidingsprocedure? Moest ze uit de vreemde toon waarop Lexi had gesproken opmaken dat hij te zeer van streek was geweest om te praten? Of dat alle liefde en genegenheid uit zijn huwelijk met Helen waren verdwenen? Het duizelde haar. Waarom hadden ze niet meteen met elkaar gepraat, zij en Helen? Het had deel uitgemaakt van het trage proces van elkaar weer leren kennen, en met het heerlijke besef dat de een maar aan een gedachte hoefde te beginnen om te horen hoe de ander die afmaakte. Wat een onbarmhartige God, om hun dit weer af te nemen, nauwelijks vijf dagen nadat ze het hadden teruggevonden!
Kay, haar oudere zus, was praktisch, zoals altijd. ‘Hecht je niet te veel aan het meisje,’ waarschuwde ze Nora. ‘Die harteloze schoft zal haar komen halen op de dag dat het hem uitkomt.’
Wat bedoelden de mensen toch… te zeer aan haar hechten? Hoe kon je grenzen stellen aan de liefde die ze voelde voor deze kleine meid met haar grote donkerblauwe ogen, krullebol en de onweerstaanbare manier waarop ze Nora’s wang kon strelen? Na een week betrapte Nora zichzelf erop dat ze tegen Jim zei: ‘Slaapt het kind al?’ En op dat moment werd ze zich ervan bewust dat ze beslist geneigd was Maria als haar eigen kind te zien.
Zijn antwoord klonk teder. ‘Ik heb haar een verhaaltje voorgelezen, maar ze zegt dat ze nog een verhaaltje wil van tante No; ze zegt dat tante No betere verhaaltjes kent.’ Hij glimlachte lief naar haar, als vanouds. En in bed trok hij zich niet meer terug, maar strekte hij als vanouds zijn armen naar haar uit. Het was alsof Maria hun leven completeerde.
‘Ik veronderstel dat Kay gelijk heeft met haar waarschuwing dat we ons niet te veel aan haar moeten hechten,’ zei Nora op een zomeravond, toen ze toekeken hoe Maria speelde met de drie piepende gele kuikens die mevrouw Barton, de naaister, in een doos had gebracht, opdat de kleine meid iets zou hebben om zich mee te vermaken.
‘Ik blijf hopen dat hij haar niet terug wil,’ zei Jim. Voor het eerst in vier weken tijd was er een woord over gevallen.
‘We kunnen er maar beter niet op hopen… iedere man zal zijn enig kind terug willen.’
‘Iedere man zou naar de begrafenis van zijn eigen vrouw zijn gekomen,’ zei Jim.
Nora schreef Lexi regelmatig. Ze beschreef de begrafenis, de bloemen, de preek. Ze vertelde van het graf onder een boom op het dorpskerkhof, waar ze ’s zondags met Maria naartoe ging om er bloemen op te leggen. Over een jaar zouden ze een zerk laten plaatsen; Lexi moest haar laten weten wat hij graag op de steen wilde hebben. Ze vertelde hem van de buschauffeur, die na het ongeval nooit meer de oude zou zijn; de man maakte in zijn eentje lange wandelingen naar de Oude Rots. Iedereen had hem verzekerd dat hij er niets aan kon doen. Niemand kon hem de schuld geven; het was Gods wil geweest dat het paard juist op dat moment op hol was geslagen. Hij zei echter dat hij nooit meer zou rijden. En hij was bloemen op het graf komen leggen toen hij dacht dat niemand keek.
Ze schreef dat Maria elke avond een gebedje opzegde voor haar pappie en allerlei andere mensen wier namen ze niet kende, zodat ze veronderstelde dat dit haar grootouders of andere familieleden waren. Ze wilde hem duidelijk maken dat zijn kant van de familie niet werd vergeten. Ze zei dat Maria, als de school in september begon, in de combinatieklas zou komen. Ze was bijna vijf, en dat was de leeftijd waarop de kinderen in Shancarrig naar school gingen. Ze schreef hem over het dorp, de immense beuk op het speelterrein van de school, en de landkaarten aan de muren van de klaslokalen. De woordjes ‘totdat jij komt om haar te halen’ of ‘voorlopig’ liet ze nu weg. Ze schreef nu alsof ze waren overeengekomen dat Maria hier zou blijven, voor onbepaalde tijd.
De kinderen namen Maria op in hun midden. Niemand vond het vreemd dat ze mevrouw Kelly ‘tante No’ noemde. Ze dachten dat het kwam omdat ze nog een baby was, omdat ze jonger was dan zij. Geraldine Brennan van de huisjes wierp zich op tot haar beschermster. Nora Kelly moest goed opletten om te voorkomen dat die bescherming zover ging dat ze ook Maria’s kleine lunchpakket verorberde.
De berichten van Lexi waren minimaal. Hij schreef haar om te zeggen dat hij haar dankbaar was voor haar brieven. Ze kon zien dat hij weinig onderwijs had genoten en de taal slecht beheerste. Over zijn plannen schreef hij niet of nauwelijks. Wel vroeg hij vaak naar het ongeval. Hij wilde weten of het tot een rechtszaak was gekomen en of ‘de schadevergoeding’ al was uitbetaald. Een keer vroeg hij of Helen misschien kostbaarheden bij zich had gehad waarvoor gezorgd moest worden.
Ook de mensen van Shancarrig begonnen te denken dat Maria bij Nora en Jim hoorde. Ze noemden haar zelfs bij hun achternaam. ‘Hé, Maria Kelly, kom gauw naar de kikkervisjes kijken!’ hoorde Nora een keer tegen etenstijd, toen ze op het speelterrein speelden. Haar hart maakte een sprongetje van blijdschap. Ze had ‘per ongeluk’ een kind gekregen, een eigen kind. Een meisje dat haar vijfde verjaardag vierde met een taart met kaarsjes erop. Een meisje dat haar eerste kerstfeest in Shancarrig beleefde en bij de kerststal in de kerk kerstliedjes meezong.
‘Herinner je je de kerk daarginds in Chicago, met de kerst?’ vroeg Nora, toen ze het kind een warme sjaal omdeed voordat ze haar vanuit de kerk mee terugnam naar huis.
Maria schudde haar krullebol. ‘Ik kan niet denken,’ zei ze, en Nora glimlachte in het donker. Hoe minder Maria nadacht, des te groter de kans leek dat ze bij hen zou blijven.
Meneer Hayes, de vader van Niall, een meegaande jongen die vaak door de andere kinderen op zijn kop werd gezeten, kwam met haar praten. ‘Mijn vrouw zegt dat hij door de andere jongens wordt gepest. Uw man zal wel zeggen dat hij daar een kerel van wordt, maar ik vroeg me af of u en ik niet tot een soort afspraak kunnen komen,’ zei hij.
Nora Kelly glimlachte. Dit was kenmerkend voor de manier waarop hij de dingen aanpakte, altijd op zoek naar een onopvallende manier om problemen te vermijden voordat je met grof geschut begon. ‘Ik denk dat hij moet zorgen dat hij bevriend raakt met Foxy Dunne,’ zei ze, na even te hebben nagedacht.
‘Foxy? Die kleine dondersteen uit de huisjes?’
‘Hij is heel bij de tijd, die Foxy. Die zorgt wel dat hij daar wegkomt en ontsnapt uit de armoede waarin hij is geboren.’
‘En hoe moet Niall vriendjes worden met die knaap? Ethel zal bang zijn dat hij het tafelzilver wil verdonkeremanen!’
‘Dat zal hij niet. Voor Niall zou hij een prima bondgenoot zijn. Hij heeft weinig aan een ander zachtmoedig joch zoals Eddie; hij moet iemand hebben die van zich af weet te slaan.’
‘U weet voor alles een oplossing, mevrouw Kelly.’
‘Was dat maar waar! Ik wilde dat ik wist hoe ik het kind van mijn zus bij me kan houden. Ik zou dolgraag geloven dat de wet op de hand was van degene die daadwerkelijk voor een kind zorgt.’
‘U bent niet iemand die oneerlijke middelen te baat neemt.’
‘Volgens mij wilde mijn zus van haar man af. Ik heb brieven van een advocaat… hoewel er weinig uit op te maken valt.’
‘Dat is altijd zo,’ erkende Bill Hayes met een spijtig gezicht.
Ze zuchtte. Hij vertelde haar hetzelfde als kapelaan Gunn en dokter Jims hadden gedaan. Doe niets. Blijf hopen! Als de man na zes maanden nog niet was komen opdagen, was dat een goed teken. En toen er een jaar was verstreken, zag het er nog gunstiger uit.
Tegen de tijd dat de hernieuwde plechtige inwijding van het schooltje plaatsvond, ter gelegenheid van het Heilig Jaar, maakte Maria Kelly deel uit van hun gezinnetje en hoorde ze thuis in Shancarrig. Ze noemde Jim ‘pappie’ en Nora noemde ze ‘mama No’.
‘Het lijkt wel Japans, of iets uit Madame Butterfly!’ zei Jim tegen Nora. Hij was de laatste tijd altijd goedgehumeurd.
‘Ze kan mij niet zonder meer mama noemen – ze herinnert zich haar eigen moeder nog,’ zei Nora.
‘Haar vader schijnt ze anders vergeten te zijn,’ fluisterde Jim.
Maria’s avondgebedje omvatte nu een litanie van vriendjes en vriendinnetjes op school, en ook de kuikens – inmiddels volwassen kippen – die ze van mevrouw Barton had gekregen. Ze bad voor de meest onwaarschijnlijke mensen, zoals de kleine Declan Blake, die door dat vreemde, afwezige dienstmeisje Carrie werd rondgereden in een kinderwagen. Maria was dol op Carrie en Declan en ze vroeg mama No vaak of ze niet ook een baby konden nemen net als Declan, om mee te spelen. Ze bad voor de hond van Leo Murphy, Jessica, die haar poot had gebroken, en ze bad dat Foxy Dunne haar een van de wormen in zijn jampot zou geven. De Poolse namen en de naam van haar vader waren uit haar litanie verdwenen.
Het duurde niet lang voordat ze ging beseffen dat ze als ‘dochtertje van de school’ in een bevoorrechte positie verkeerde. ‘Wat zou er gebeuren als jij je tafels niet kende?’ vroeg Geraldine Brennan met grote belangstelling. ‘Zou je ook een tik op je handen krijgen, net als wij?’
‘Welnee, natuurlijk niet.’ Catherine Ryan van het hotel wist alles. ‘Ze kan rustig opgroeien zonder iets te leren, als ze wil.’
‘Dat is niet eerlijk,’ klaagde Geraldine Brennan. ‘Alleen omdat mijn vader en moeder toevallig geen onderwijzers zijn, mogen ze mij ervanlangs geven, terwijl jij kunt doen wat je wilt.’
Maria Kelly vond het niet leuk als iemand kritiek had op pappie en mama No. Daarom deed ze meer haar best dan wie ook. ‘Ga naar bed, kindje, je bederft je ogen nog,’ zei Jim Kelly, toen Maria haar gedicht bij het licht van een olielamp uit het hoofd zat te leren.
‘Ik moet het kennen, ik móét. Het is voor mij veel erger dan voor de anderen. Als ik het niet vlekkeloos ken, móét ik slaag krijgen, anders beginnen ze over jou en mama No.’
Die avond zaten Jim en Nora langdurig te fluisteren. Geen kind van henzelf zou hun meer vreugde en geluk hebben gebracht. Het was alsof God zelf hun dit geschenk had gegeven, in 1948, vijf lange jaren geleden.
Mattie de postbode had aan elke deur in Shancarrig goed en slecht nieuws gebracht. Hij wist precies wanneer de geëmigreerden geld stuurden of wanneer een brief niet welkom zou zijn. Hij aarzelde altijd even, voordat hij mevrouw Kelly een brief met een postzegel uit Chicago erop overhandigde. Toen hij een envelop met Amerikaanse postzegels moest bezorgen die groter en dikker was dan anders, en die er officiëler uitzag dan de korte, smoezelige brieven die hij eerder had gezien, vroeg Mattie of hij even binnen mocht komen voor een glas water. Mevrouw Kelly schonk thee voor hem in.
‘Niet dat ik u wil ophouden of zo… alleen voor het geval er slecht nieuws zou zijn. Ik weet dat u vandaag alleen bent. Is de meester niet met de kinderen naar de Oude Rots?’
Dat was zo. Aan het begin van het zomersemester organiseerde Jim altijd een uitje voor de hele school – alle vijfenzestig kinderen. Kapelaan Gunn ging altijd mee, en als hij dacht dat het kon, nam hij ook de oude pastoor O’Toole op sleeptouw. De oude pastoor had graag dat de kinderen de Oude Rots niet als het een of andere heidense relikwie zouden beschouwen. Dat was de moeilijkheid met oude monumenten van vóór de H. Patrick… de mensen brachten ze niet in verband met God. Nora Kelly had er vandaag de voorkeur aan gegeven niet mee te gaan, en nu had ze de pech dat er nieuws was uit Chicago. Zouden het wettelijke papieren zijn? Haar hand trilde. Ze opende de envelop. Het waren kranteknipsels waarin werd vermeld dat Maria’s vader, Lexi, een eigen zaak had geopend, een fraaie slagerswinkel. Hij wilde dat zijn dochter dit wist, zodat ze trots op hem kon zijn. Wilde Nora ze alsjeblieft aan Maria laten zien? En misschien kon ze hem schrijven: ‘Zij al groot meisje zijn; vreemd dat ze niet schrijven.’
Nora Kelly nam haar hoofd tussen haar handen en begon te huilen aan haar keukentafel. Mattie, die er bittere spijt van had dat hij de brief niet gewoon op tafel had gedeponeerd, zoals hij anders altijd deed, klopte zacht op haar schokkende schouders. ‘Het komt wel goed, mevrouw Kelly. Ze was voor u bestemd,’ zei hij telkens. Nora Kelly vermande zich, waste haar gezicht en bracht haar haar in orde. Ze zette haar zomerhoed op, een zwart strohoedje, en zette koers naar The Terrace, het korte rijtje herenhuizen in Shancarrig waar dokter Jims Blake en meneer Bill Hayes woonden.
Nellie Dunne, die van achter de toonbank door de openstaande bovenste helft van haar winkeldeur naar buiten keek, zag de onderwijzeres met hoogrode wangen en vastberaden stappen voorbijkomen. Zou ze naar de dokter willen? Misschien had ze nieuws voor hem. Ze zeiden dat vrouwen vaak in verwachting raakten zodra ze zich niet meer zo druk maakten over zwanger worden en een kind krijgen. Nora Kelly liep echter het trapje op naar de voordeur van de familie Hayes. Het ging dus om een juridische aangelegenheid, niet om een medische.
Meneer Hayes scheen op te merken dat er iets in haar was veranderd, alsof ze vastbesloten was dat de schadevergoeding nu eindelijk eens moest worden afgehandeld. ‘Is er iets gebeurd, mevrouw Kelly?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Tot nu toe was u steeds degene die de vinger opstak en zei dat geld uw zus niet kon terughalen, en dat het de kleine meid aan niets ontbrak.’ Hij bleef beleefd, maar stelde de vraag niettemin.
‘Ik weet het,’ erkende Nora. ‘Zo denk ik er inderdaad over. Maar ik ben bang dat hem die schadevergoeding bezorgen mijn enige hoop is, ook al heb ik geen idee hoe hoog die zal zijn.’
‘Hem?’
‘De vader. Hij heeft voor niets anders belangstelling, geloof me.’
‘Die schadevergoeding is zowel voor Maria als voor hem.’
‘We zullen hem alles geven, als hij ons het kind laat houden.’
‘Ah, Nora, Nora…’ Normaal gesproken noemde Nialls vader haar nooit bij haar voornaam. Hij leek ontsteld.
‘Wat probeert u me te zeggen, meneer Hayes?’
‘Ik neem aan dat ik u wil zeggen dat het kind niet te koop is.’
‘En ik zeg u dat dat nu juist datgene is wat ik ga doen,’ zei ze, met blozende wangen en een intense blik in haar ogen, veel te intens.
Behoedzaam nam Bill Hayes de map voor zich en samen namen ze de brieven door van de CIE – de busmaatschappij – en van de advocaten van de verzekeringsmaatschappij, en de afschriften van hun eigen brieven aan de wederpartij. Er zou worden betaald. Over de hoogte van het bedrag moesten ze het nog eens worden. Op zijn hoogst tweeduizend pond, op zijn minst twaalfhonderd. Als ze wat water bij de wijn deden, zou het eerder geregeld zijn, maar misschien moesten ze na zoveel tijd het been stijf houden en meer vragen.
‘Neem genoegen met wat u kunt krijgen, meneer Hayes.’
‘Neem me niet kwalijk, maar zou uw man misschien niet…’
‘Jim wil haar even graag houden als ik, of misschien zelfs nog meer, als dat mogelijk zou zijn.’
‘Er is geen enkele garantie dat…’
‘Ik weet het, maar ik moet hem iets aanbieden. Hij heeft geschreven dat hij nu een winkel bezit. Hij is er zo trots op als een aap. Nu dringt hij erop aan dat ze hem gaat schrijven…’ Haar onderlip trilde.
‘Misschien is dit voor het eerst dat hij zich ertoe in staat voelt. U kent de Amerikanen, die hechten veel waarde aan een eigen zaak…’
‘Komt u alstublieft niet voor hem op! Er is een tijd geweest dat ik het had kunnen verdragen, als hij toen was gekomen om haar mee te nemen. Nu niet meer. Niet na al die jaren van verwaarlozing en stilzwijgen…’
‘Ze zou in de vakantie naar…’
Nora Kelly’s mond was een dunne streep. ‘U bedoelt het goed, meneer Hayes, maar ik heb er weinig aan.’
‘Best, mevrouw Kelly. Ik zal de zaak in beweging brengen, voorzover er ooit iets op juridisch gebied in beweging te krijgen is.’ Bill Hayes gebaarde naar de schappen met bruine enveloppen en dikke mappen met een lichtroze lint eromheen.
‘Zou je misschien een briefje willen schrijven aan je vader?’ vroeg Nora die avond aan Maria.
‘Waarvoor? Om hem te bedanken voor de fijne dag bij de Oude Rots?’ Ze keek haar verbaasd aan. Nora slikte en was nauwelijks in staat iets te zeggen. Maria beschouwde Jim als haar vader. De man die zo trots was op de nieuwe winkel waarin hij ‘het beste vlees van Chicago’ verkocht, bestond niet eens voor haar.
Een paar dagen later bracht ze het opnieuw ter sprake. ‘We hebben een brief van je papa Lexi in Chicago. Hij wil dat ik je een paar foto’s van zijn nieuwe slagerij laat zien.’
Maria nam het kranteknipsel over. ‘Ugh! Er hangen allemaal dode beesten!’ zei ze, het knipsel teruggevend.
‘Dat is zijn werk, net als de vader van Jimmy Morrissey.’ Nora wenste dat ze het erbij kon laten, maar ze wist dat ze dat niet aandurfde. ‘Hoe dan ook, Maria, het zou goed zijn dat je hem een brief schreef waarin je zegt dat zijn winkel er heel mooi uitziet.’
‘Ik vind hem lelijk!’ zei Maria, met haar aanstekelijke lach. Haar haar – nu lang, maar nog altijd krullend – werd met een felgekleurd lint op zijn plaats gehouden. Ze zat altijd met haar neus in een boek; de vroege jaren met de lange verhalen voor het slapengaan droegen vrucht. Ze was lang, bruinverbrand en sterk. Ze was bijna tien jaar, een meisje dat iedereen graag als zijn dochter zou hebben opgeëist.
‘Hij zou het graag van je horen,’ drong Nora aan.
‘Ja, maar dan zou ik alleen maar doen alsof!’ Ze trok het knipsel weer naar zich toe en keek – en Nora wist dat dat onvermijdelijk was – naar de lange, knappe man die naast zijn winkel poseerde.
‘Is hij dat?’ vroeg ze.
‘Ja.’
Ze keek op en het was alsof er verontrusting in haar ogen lag. ‘Wat moet ik schrijven?’
‘Och, gewoon wat er in je opkomt. Ik kan het je niet dicteren.’
‘Ja, maar er kómt helemaal niets in me op! Ik weet het niet. Ik voel me niet veilig als ik… als ik aan dit alles moet denken.’
Nora Kelly sloeg haar armen om Maria heen. ‘Wij zullen zorgen dat je veilig bent, lieveling. Geloof me, dat zullen we doen.’
Maria wurmde zich uit haar armen – het werd haar te emotioneel. ‘Ja. Goed dan. Best, ik schrijf wel iets. Zal ik schrijven: U ziet er goed en welvarend uit?’
‘Nee, Maria! Wat je verder ook schrijft, ik smeek je niet dat te schrijven.’
‘Ach, mama No, ik zou niet weten wat ik moet schrijven. Ik ben bang dat je het me moet dicteren.’
‘Ik vrees het ook,’ zuchtte Nora.
Ze hielden de brieven beleefd en afstandelijk en onthulden weinig over het leven in Shancarrig; geen woord over de Kelly’s, die haar eigenlijke ouders waren; slechts vage uitingen van welwillendheid tegenover die vreemde ginds in Chicago. Nora merkte verheugd op hoe vluchtig en ongeïnteresseerd Maria de onbeholpen brieven uit Amerika doorlas, die allemaal begonnen met: ‘Mijn lieve dochter Maria.’ De man had weinig te zeggen, en wat hij te zeggen had, bracht hij slecht onder woorden.
‘Hij is niet erg goed in taal, die papa Lexi,’ zei Maria.
‘Tut, tut!’ zei Jim bestraffend.
‘Is hij een geheim? Weten de mensen van hem af?’
‘Natuurlijk is hij geen geheim. Hoe kom je daar nou bij?’
‘Omdat we nooit over hem praten. En niemand anders heeft een tweede papa die heel ver weg woont.’
‘We praten wél over hem en jij schrijft hem geregeld. Natuurlijk is hij geen geheim.’ Nora was erop gebrand geen restje glamour of geheimzinnigheid te laten bestaan.
‘Schrijf jij hem ook, mama No?’
‘Inderdaad, schat. Maar alleen over zakelijke dingen.’
‘Die slagerswinkel?’ Ze begreep er weinig van.
‘Nee, over rechtskundige dingen, begrijp je, vanwege het ongeluk van je moeder.’
‘Wat valt daarover te schrijven?’
‘Ach, je kent dat wel. Ambtenarij. Formaliteiten. Dat soort dingen.’ Nora hield het vaag.
Maria’s interesse ebde weg. Nu wilde ze mama No vertellen van juffrouw Ross. ‘Ik heb haar vanochtend in de boom zien klimmen,’ onthulde ze, giechelend bij de gedachte aan de elegante juffrouw Ross die haar been over een dikke tak had gezwaaid om zichzelf omhoog te werken naar een hoger deel van de boom.
‘Onzin. Dat heb je je verbeeld!’
‘Niet waar! Ik keek vanmorgen om zes uur uit mijn raam en zag haar het speelterrein op komen. Ze kwam uit Barna Woods.’
‘Je hebt te veel verhaaltjes gelezen en nu kun je geen verschil meer maken tussen fantasie en werkelijkheid.’
Nora schudde het hoofd. Alleen het idee al: juffrouw Madeleine Ross die in de beuk klom. Heus…
‘Juffrouw Ross?’ vroeg de kleine Maria die middag tijdens het speelkwartier.
‘Ja, Maria?’
‘Juffrouw Ross, bent u gistermorgen in de beuk geklommen?’
Juffrouw Ross bloosde hevig. ‘Wat vraag je me nu, kind?’
‘Nou ja… ik vraag het alleen omdat ik het gisteren tegen mama No zei, maar ze zei “onzin”.’
‘Dat is het, Maria. Onzin!’ Maddy Ross wendde zich af en liep weg.
Nora had het gesprekje gehoord. Iets aan de manier waarop de jonge onderwijzeres het had ontkend, zei haar dat het waar was. ‘Ik had het mis met juffrouw Ross,’ zei Maria.
‘Misschien kwam het door het ochtendlicht. Op dat vroege uur heb je vaak vreemde schaduwen,’ zei Nora vriendelijk. Ze keken elkaar aan en Maria scheen te weten dat Nora wist dat ze het niet had verzonnen. Het was iets wat werkelijk gebeurd kon zijn.
‘Ik heb u nooit behoorlijk bedankt voor het feit dat u ons uit de droom hebt geholpen met die jonge dondersteen, Foxy Dunne,’ zei meneer Hayes tegen mevrouw Kelly toen ze de volgende keer bij hem was. ‘Het was voor de jonge Niall de juiste remedie. Foxy heeft hem geleerd konijnen te vangen; nu hebben we er al zes in de tuin. Allemaal rammelaars. Dat verschil heeft Foxy hem ook bijgebracht.’
Nora moest lachen. ‘Er is niet veel dat die knaap niet weet.’
Bill Hayes keek uit het raam naar zijn achtertuin. ‘Moet u zien. Hij heeft Niall geleerd hoe hij een behoorlijk hok voor ze kon timmeren. Het ziet er heel vakkundig uit, en hij is nog maar een jongen.’
‘Die schopt het nog ver,’ zei Nora. Ze wist ook dat de bezoekjes aan The Terrace een beschavende uitwerking hadden op Foxy Dunne. Hij kamde nu zijn haar en waste zijn handen zonder dat hij erop moest worden gewezen. Ook at hij nu langzaam, net als zijn vriend en diens ouders. Hij leerde snel, die Foxy! Nora praatte graag met Bill Hayes. Hij was een rustige man, en de mensen die hem niet kenden, zouden hem misschien een tikje te pietluttig vinden. Maar het leven was voor niemand gemakkelijk. Nora Kelly wist dat zijn huwelijk met Ethel Hayes geen rozengeur en maneschijn was en dat Ethel al heel lang niet had gelachen. Ze wist dat de privéaangelegenheden van iedereen op het adres The Terrace nummer 5 in veilige handen waren. En dat ze er de beste raad zou krijgen die iemand haar kon geven.
‘Nou, u bent hier niet om over konijnen en konijnenhokken te praten. Ik laat me te veel afleiden.’ Hij ging weer achter zijn bureau zitten en nam wat papieren op. ‘We hebben eindelijk een aanbod: ze zouden het dossier dolgraag sluiten, na vijfenhalf jaar.’
‘Hoeveel?’
‘Dertienhonderd, maar we zouden best meer kunnen…’
‘Dat is prima, en hier is een briefje van Jim waarin hij er ook mee akkoord gaat, voor het geval u denkt dat ik dit helemaal in mijn eentje bedissel.’
‘Nee, nee…’ Hij nam het briefje niettemin aan.
‘Ik zal vanavond nog aan Chicago schrijven. Wanneer zullen we het geld hebben?’ vroeg ze
‘O, een week of twee, schat ik.’
‘En zijn er wettelijk percentages vastgesteld voor hem en voor Maria?’
‘Ik zou aanraden de helft, te beleggen in…’
‘U weet wat we met haar deel zullen doen, nietwaar?’
‘Ja, en ik moet u nogmaals zeggen hoe onverstandig dat is, vanuit welk gezichtspunt dan ook. Stel dat het kind inderdaad bij u blijft, zal ze u dan dankbaar zijn voor het feit dat u hebt weggegeven wat haar rechtens toekomt?’
Nora Kelly luisterde niet; ze zou vanavond nog schrijven. Ze ging naar het postkantoor voor een postzegel, en Katty Morrissey achter het loket keek naar haar op. ‘Nee maar, is dat niet toevallig! Een halfuur geleden kwam er een telegram voor u binnen. Ik wilde net Mattie vragen het bij u te bezorgen.’ Nora kreeg het plotseling ijskoud. Haar hand beefde toen ze het telegram opende en voor de ogen van Katty Morrissey en Nellie Dunne die – zoals altijd als er iets dramatisch stond te gebeuren – uit het niets was opgedoken, las ze de mededeling dat Lexi op vrijdagmorgen op Shannon Airport zou aankomen en nog diezelfde vrijdagmiddag bij hen zou zijn.
‘Wilt u een glaasje water, mevrouw Kelly?’
‘Nee, juffrouw Dunne, dank u wel. Ik heb geen glazen water nodig.’ Nora Kelly verzamelde al haar krachten en wandelde weg uit het postkantoor, Nellie Dunne en Katty Morrissey achterlatend om tegen elkaar te zeggen – voordat ze de boodschap doorgaven aan de rest van Shancarrig – dat het uur van de waarheid voor de meester en de juf op til was. De echte vader was uit de Verenigde Staten onderweg om het kind mee naar huis te nemen.
‘U ziet er niet goed uit, mevrouw Kelly,’ zei Maddy Ross, die haar inhaalde bij het oversteken van de brug, onderweg naar huis.
‘U evenmin, juffrouw Ross,’ kaatste Nora terug. Van deze jonge onderwijzeres, die nog haar hele leven voor zich had – een leven met een man en kinderen, ongetwijfeld – hoefde ze geen sympathie te verwachten.
‘Ik mankeer niets. Een beetje moe, misschien. Ik slaap slecht. Ik wandel veel door het bos, dat verheldert mijn hoofd.’ Ze had iets vreemds over zich, alsof ze zichzelf niet goed meer in de hand had.
Jim had keer op keer gezegd dat het voor de school van Shancarrig van essentieel belang was juffrouw Ross te behouden. Ze verdiende niet veel, want het ministerie betaalde haar niet meer dan het minimum. En Maddy Ross, die een eigen huis had, en een moeder die niet helemaal onbemiddeld was, zou de enige zijn die kon leven van de inhoud van haar maandelijkse loonzakje. Soms echter vond Nora juffrouw Ross meisjesachtiger en dweepzieker dan ze ooit bij een van haar meisjes van een jaar of veertien had meegemaakt. En meer dan eens had ze gedacht – en hopelijk zou God het haar vergeven – dat Maddy Ross met de jonge kapelaan Barry leek te flirten. Nora zei er echter niemand iets over, zelfs niet tegen Jim.
‘Hebt u ook wel eens het idee dat de wereld overstroomt van geluk?’ vroeg Maddy Ross haar, toen ze samen verder wandelden.
Nora Kelly, die niet de minste behoefte had aan dit soort bakvisgesprekken, antwoordde stug dat ze dat idee helemaal nooit had, en vandaag al helemaal niet. En of juffrouw Ross haar nu wilde excuseren; ze had te veel om over na te denken. Ze zag Maddy Ross terugdeinzen als een dier dat een schop heeft gekregen. Nou ja, daar kon ze zich nu niet het hoofd over breken. Dat onzinnige gedoe van de jonge onderwijzeres kon wachten tot later. Op dit moment moest ze het hoofd bieden aan de gebeurtenis die ze had gevreesd vanaf de week waarin haar zuster was gestorven: de aankomst van haar zwager in Shancarrig, die zijn dochter kwam meenemen naar huis.
Ze liep als in een droom. Sinds Helens dood had Nora dit gevoel van buiten haar lichaam zijn niet meer gehad, een gewaarwording alsof ze van buitenaf toezag hoe ze de dingen deed – een ketel water vullen en opzetten, de tafel dekken. Bij Jims binnenkomst zat ze roerloos aan tafel. Hij zag het telegram en hoefde nauwelijks iets te vragen.
‘Wanneer komt hij?’
‘Vrijdag.’
‘Nora, Nora, mijn liefste… Wat moeten we beginnen?’ Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en huilde als een kind.
Ze streelde zijn arm terwijl ze de mogelijkheden op een rijtje zette. Konden ze uit Shancarrig verdwijnen en zich ergens schuilhouden? Nee, dat was te gek om los te lopen – hij zou de politie op hen afsturen. Konden ze doen alsof Maria veel te ziek was om te reizen? Konden ze meneer Hayes een advocaat in Dublin in de arm laten nemen, voor het aanspannen van een kort geding tegen hem, om hem te beletten het kind mee te nemen? Elke volgende oplossing leek nog onwaarschijnlijker dan de vorige.
Ze konden Maria vragen hem te smeken haar hier te laten. Nee, dat moesten ze nooit doen. Misschien was het voor het meisje inderdaad het beste. Een gerieflijker leven in de Nieuwe Wereld. Massa’s neven en nichten, een opgemaakt bed in een grote familie, die haar zou verwelkomen alsof de vijf jaren die sinds 1948 en haar vertrek vanaf Chicago Airport waren verstreken slechts een korte vakantie van haar echte leven waren geweest.
Nora en Jim Kelly waren zich ervan bewust dat ze in deze situatie helemaal niets konden uitrichten. Ze zouden moeten wachten op wat de komende vrijdag hun zou brengen.
Tegen de tijd dat ze Maria het telegram lieten lezen, hadden ze elkaar genoeg tot bedaren gebracht om erover te kunnen praten zonder iets van hun emoties te laten blijken.
‘Wil hij me soms hier weghalen?’ vroeg Maria.
‘Tja, we weten nog niet wat zijn plannen zijn, hè? Per slot van rekening schrijft hij alleen: “kom jullie bezoeken”. Hij zegt verder helemaal niets… er komt niets achteraan.’
‘Ik wil niet weg.’
‘Toe, zo moet je niet beginnen,’ zei Jim Kelly.
‘Hoe moet ik dan wél beginnen…?’ vroeg Maria met een rood hoofd. Ze hadden zich niet gerealiseerd hoe onafhankelijk ze was geworden, hoe uitgesproken haar eigen mening was. ‘Dit is mijn thuis. Jullie zijn mijn ouders. Ik wil niet weg met iemand die ik me niet eens kan herinneren, iemand die me niet kwam halen toen mijn eigen mama stierf!’
‘Hij kon toen niet overkomen. En je moet vooral geen vijand van hem maken.’
‘Hij is een vijand. Ik wil hem niet ontmoeten. Ik loop weg!’
‘Nee, Maria, alsjeblieft. In godsnaam, dat zou het ergste zijn wat je kunt doen.’
‘Ik denk dat we redelijk met hem moeten praten; dat we hem moeten uitleggen dat jij Shancarrig als je thuis beschouwt en dat je ons als jouw eh… familie ziet.’
‘Als mijn ouders,’ zei Maria koppig.
‘Dat zal hij niet willen horen,’ zei Nora.
‘Het kan me niet schelen wat hij wil horen of niet. Waarom zou ik hem moeten smeken mij in mijn eigen huis te laten?’
‘Omdat het leven niet eerlijk is en je pas tien jaar oud bent.’
Maria rende de deur uit, vluchtte de tuin door en verdween over de velden naar Barna Woods.
Toen ze later die avond terugkwam, was ze heel stilletjes en bleek. Nora, die elke harteklop van dit kind kende, wist dat er iets anders moest zijn, iets wat niets te maken had met wat er vrijdag stond te gebeuren.
‘Is er iets gebeurd waarvan je bang bent geworden?’
‘Jij weet altijd alles, mama No.’
‘Was het iets wat je hebt gezien?’
‘Ja.’ Ze liet haar hoofd hangen.
Nora’s wangen gloeiden. Hoe kon het leven zo wreed zijn, dat iemand zich juist op een rotdag als deze bloot moest geven voor haar kleine meid!
‘Je kunt het me gerust vertellen,’ zei ze.
‘Beter van niet. Het is heel erg. Je gelooft me toch niet!’
‘Jawel. Ik geloof je altijd.’
‘Ik zag dat juffrouw Ross en kapelaan Barry elkaar zoenden,’ flapte ze eruit.
Nora wist dadelijk dat ze de waarheid had gesproken. Zonder een zweem van twijfel wist ze dat dit zich inderdaad onder haar ogen had afgespeeld. Een man Gods en haar Jonge Assistent-Schooljuf! Maar zelfs dit schandaal – en de noodzaak kapelaan Gunn op tactvolle manier in te lichten – met alle complicaties die het met zich mee zou brengen, viel in het niets in vergelijking met de schok die dit alles Maria had bezorgd.
‘Weet je nog dat je me vertelde dat je juffrouw Ross de boom in had zien klimmen? Ik geloofde je toen niet helemaal, maar later wel. En ik geloof je nu beslist. Maar Maria, we hebben nu zelf te veel om ons zorgen over te maken, jij en ik. Laten we dit voorlopig naar de achtergrond schuiven, achter al het andere, dan kunnen we er later over praten. Alleen jij en ik. We kunnen het beter tegen niemand anders zeggen, niemand. Er zijn verklaringen voor dit soort dingen, weet je.’
‘Stuur me niet naar papa Lexi!’
‘Je zult sterk en lief zijn, als hij komt. Ik zal geen moment van je zijde wijken. We zullen hem voorstellen dat je je tijd over ons verdeelt. Hé, zou dat niet geweldig zijn? Twee landen, twee continenten? En iedereen wil je bij zich hebben. Dat heeft niet ieder kind.’
‘Zou het wat worden?’
‘Ja,’ zei Nora Kelly, wetend dat ze nog nooit van haar leven zo’n leugen had uitgesproken.
Ze overleefden de vier dagen tot vrijdag. De mensen waren erg aardig, zoals ze hadden verwacht, maar ook heel tactvol, en dat hadden ze niet verwacht. Ze deden praktische dingen.
Mevrouw Ryan informeerde naar de aankomsttijd van de vlucht, en aangezien het toestel in de kleine uurtjes van de nacht zou landen, kon ze uitrekenen hoe laat ze hem in Shancarrig konden verwachten. Tegen lunchtijd, zo ongeveer. Als het gemakkelijker was, zouden ze kunnen lunchen in Ryan’s Commercial Hotel, opperde ze, in een aparte kamer. Meneer Hayes bood aan samen met hem de getroffen regeling stap voor stap door te nemen, om hem uit te leggen dat dit het beste was geweest. Dokter Jims wipte langs met slaappillen, voor het geval ze de nachten lang vonden duren. Leo Murphy, de dochter van de majoor in The Glen, zei dat Maria gerust naar haar toe kon komen voor een partijtje tennis, als ze dat leuk vond. Dat ze vier jaar jonger was, deed er niet toe, nu de situatie zo moeilijk was.
De jonge kapelaan Barry verklaarde – met ogen die glansden van oprechtheid – dat God vóór alles een God van liefde was en dat Hij het hart van deze man zou openen, zodat hij zou zien hoeveel de Kelly’s van Maria hielden. Nora Kelly gaf er de voorkeur aan zich niet al te zeer te verdiepen in het soort God van liefde dat kapelaan Barry voor ogen stond, maar ze bedankte hem evengoed.
Kapelaan Gunn zei dat Poolse katholieken grote vereerders waren van de Maagd Maria en dat mevrouw Kelly hem vooral de plaquette moest laten zien die bewees dat de school was opgedragen aan de H. Maagd. Foxy Dunne zei dat hij had gehoord dat er wat probleempjes waren, en dat hij – of anders zijn broers – wel een paar harde jongens kende, als er soms behoefte mocht zijn aan versterking. Jim Kelly zette zijn strengste gezicht toen hij dit aanbod van de hand wees, maar hij omklemde Foxy’s arm en zei dat hij een geweldige knul was om hem te willen helpen.
Eddie Barton zei tegen zijn moeder dat de zigeuners weer in aantocht waren; zou het niet schitterend zijn als ze Maria ontvoerden, en dat ze ‘toevallig’ weer zou worden teruggevonden als die man terug was naar Chicago? Zijn moeder, mevrouw Barton, vermaakte Nora Kelly’s mooiste jurk door er een paar kanten stroken aan de voorkant op te zetten, evenals aan de kraag en de manchetten. Ze wilde tijdens dat bezoek voor niemand in Chicago onderdoen. ‘Ik vertel u alleen wat Eddie zei, voor het geval dát. Het zou kunnen lukken,’ zei ze, met wel tien spelden tussen haar lippen.
‘God zegene jullie allemaal,’ zei Nora Kelly, starend naar haar bleke gezicht in de spiegel.
In veel opzichten leek het op een spannende western waarin iedereen wachtte op de aankomst van de desperado’s in het stadje. Bij het station had Mattie de postbode postgevat met zijn fiets; hij wachtte gewoon, als het ware turend in de verte. Veldwachter Keane zat op een vensterbank bij de bushalte, zogenaamd voor een babbeltje met Nellie Dunne, die achter haar toonbank vandaan was gekomen en zich in de deuropening had geposteerd.
De Morrisseys van de slagerij liepen om de haverklap naar buiten om poolshoogte te nemen, en mevrouw Breda Ryan van het hotel scheen vandaag veel bezigheden te hebben die haar noodzaakten om zich bij de ingang van haar etablissement op te houden. Ze wachtten allemaal, hoewel ze het geen van allen zouden hebben toegegeven en iedereen deed alsof hij of zij niet zag dat de gordijnen van de pastorie af en toe bewogen, omdat mevrouw Kennedy achter het ene raam en kapelaan Gunn achter het andere de boel in de gaten hielden.
Iemand zou de Kelly’s waarschuwen, zodra de man in het dorp was gearriveerd. Ze hadden er geen moment aan gedacht dat hij per auto zou kunnen komen, en omdat het een alledaagse auto was en geen grote Amerikaanse Cadillac, vermoedde niemand dat hij het was toen Lexi Shancarrig binnenreed en om zich heen keek, op zoek naar het schooltje. Omdat hij niemand in het centrum of bij de kerk zag, sloeg hij de weg naar de rivier in en bereikte even later een immense beuk, met daarachter het lage gebouwtje met het bord SHANCARRIG NATIONAL SCHOOL.
Erachter stond het bakstenen huisje van Jim en Nora Kelly. Ze zaten te wachten op de boodschap die hun zou vertellen uit welke richting ze hem konden verwachten. De laatste die ze hadden verwacht, was de man zelf. Hij was groot en knap, met blond krulhaar rondom zijn oren, en donkerblauwe ogen. Hij moest een jaar of zes-, zevenendertig zijn, maar zag er jaren jonger uit. Hij leek wel een filmster. Nora en Jim stonden in de deuropening en hun heupen raakten elkaar, bij wijze van morele steun. Het liefst had ze de hand van haar echtgenoot vastgehouden, maar dat zou te meisjesachtig lijken. Het was niet hun manier van doen; heup aan heup was al genoeg.
‘Ik ben Alexis,’ zei hij. ‘Jullie zijn Nora en Jim?’
‘Welkom in Shancarrig!’ zei Nora, die hoopte dat het huichelachtige van haar woorden voldoende werd gecamoufleerd door de glimlach die ze op haar gezicht had geplakt.
‘Mijn dochter Maria?’ informeerde hij.
‘We vonden het beter haar naar het huis van een vriendinnetje te sturen. We brengen je naar haar toe wanneer je maar wilt.’ Jim sprak luider dan anders, proberend het beven van zijn stem te verdoezelen.
‘Huis van vriendin ver?’ vroeg hij.
‘Tien minuutjes lopen, of misschien twee minuten met de auto. Geen zorg. Ze is er en weet dat je komt,’ zei Jim. Hij meende argwaan in Lexi’s stem te hebben gehoord.
‘We vonden het beter dat ze het niet in haar eigen huis – of wat ze beschouwt als haar thuis – van je te horen zou krijgen.’ Nora keek om zich heen in de keuken van het huisje waarin ze sinds haar trouwen had gewoond.
‘Wat zij te horen krijgen?’
‘Nou ja, als je met haar praat. Als ze jou ontmoet en je leert kennen. Of wat je ook van plan mag zijn.’ Jim wist dat zijn stem hulpeloos moest klinken. Het was moeilijk iets met die korte antwoorden van Lexi te beginnen. Hij had het zich allemaal heel anders voorgesteld.
‘Het goed zijn dat zij nu niet hier. Mag ik zitten?’
Ze haastten zich om hem een stoel te wijzen en hem thee aan te bieden, of whisky.
‘Hebben misschien wodka?’ vroeg hij.
Nora’s alarmbel begon te rinkelen. Ze herinnerde zich dat haar zus Helen haar had verteld van zijn mokkende zuippartijen, de zwijgende manier waarop hij sterkedrank, soms bijna pure alcohol, naar binnen had gegoten.
‘Helaas niet. Onderwijzers hier worden geacht het goede voorbeeld te geven, vrees ik. We hebben wel een fles Ierse whisky in de kast, die ik speciaal in de kroeg ben wezen kopen. Dus als je wilt…’
Hij glimlachte. De man die gekomen was om hun van hun dochter te beroven, glimlachte tegen hen alsof hij hun vriend was! ‘Ik wel een borrel nodig voor wat ik jullie ga vertel.’ Hun hart voelde aan als een klomp lood toen ze de drie kleine glazen whisky inschonk, om hem niet het idee te geven dat ze wereldvreemd waren. Ze brachten geen toost uit. ‘Ik hertrouwen,’ vertelde Lexi hun. ‘Met meisje dat Karina heet. Zij ook van Poolse afkomst. Haar vader ook slagerij hebben, en wij twee zaken gaan combineren. Zij stuk jonger dan ik, Karina. Twee-entwintig pas.’
‘Ja, ja…’ Nora hield haar adem in voor wat erop zou volgen.
‘Ik jullie de waarheid zeggen. Het voor ons huwelijk beter zijn als Karina en ik eigen gezin stichten… Wij willen beginnen als andere echtparen. Rustig elkaar leren kennen, eigen kindertjes maken…’
Nora voelde haar adem sissend ontsnappen door haar tanden. Ze omklemde haar kleine bekerglas zo stevig dat ze bang was dat ze het stuk zou knijpen. ‘En nu vroeg je je af of…?’ zei ze.
‘En ik zo gedacht jullie misschien… als mijn dochter Maria hier gelukkig zijn… dan misschien zij liever hier blijven… Maar kwestie is, het niet eerlijk zijn als ik haar hier laten… Jullie eigen leven hebben. Jullie al zo lang goed voor haar geweest…’
De tranen stroomden Nora nu over de wangen. Ze deed niet eens een poging ze weg te wissen.
Lexi vervolgde: ‘Ik jou vaak naar geld gevraagd, omdat ik niet willen jullie alle kosten dragen. Maar jullie nooit terugschrijven als ik vragen naar geld; daarom ik bang er geen schadevergoeding komen. Ik jullie niet durven geld geven, omdat anders jullie denken ik proberen om te kopen…’
Jim Kelly was opgestaan. ‘O, Lexi, mijn beste, we hebben er niet het minste bezwaar tegen als ze hier blijft. Ze zal altijd jouw dochter blijven. En wanneer je maar wilt, kan ze een vakantie bij je komen doorbrengen… maar het is onze hartewens dat ze hier blijft, bij ons.’
Nora voegde er heel bedaard aan toe: ‘En misschien zou ze jou liever zien als oom Lexi dan als papa Lexi, denk je ook niet?’ Ze wist zelf niet waar ze de kracht vandaan haalde om de woorden te zeggen die Lexi wilde horen. Ze durfde niet te geloven dat ze inderdaad de juiste snaar had geraakt voordat ze zijn gezicht zag verhelderen.
‘Ja, ja! Het veel beter zijn voor Karina zij haar zien als nicht, niet als dochter! Want dat zij nu zijn, in veel opzichten.’
Vanuit haar ooghoeken zag Nora een schaduw naar de beuk op het speelterrein rennen. Het was Foxy Dunne, die in de buurt had willen blijven. Hij had de auto gezien en geraden wie de bestuurder was. ‘Foxy!’ riep ze. Met een pedant airtje kwam hij binnenstappen. Deze man was een vijand en tegen vijanden was hij niet beleefd. ‘Foxy, zou je iets voor ons willen doen? Maria is in The Glen, bij Leo Murphy. Zou je naar haar toe willen gaan om haar te vragen of ze thuis wil komen? Zeg haar maar dat alles dik in orde is.’
‘Het is een heel eind naar The Glen,’ zei Foxy.
Ze staarden hem verbluft aan. ‘Het is maar tien minuutjes lopen, jij kleine donder,’ zei Jim Kelly.
‘Ik ben eerder terug als ik haar kan rijden.’ Hij keek demonstratief naar de autosleuteltjes op tafel.
‘Hé, hoe oud jij zijn?’ vroeg Lexi.
‘Ik heb al in van alles en nog wat gereden. Niks aan.’
‘Hij moet nog veertien worden,’ zei Nora.
‘Dan hij grote vent,’ zei Lexi. ‘Maar denk erom, geen krasje op komen! Ik hem vanavond nodig hebben voor de terugrit naar Shannon Airport.’ Hij wierp Foxy de sleuteltjes toe.
Vanavond! De man ging vanavond al terug naar zijn nieuwe leven! Zonder Maria! Het zonlicht stroomde de keuken in waar ze zaten te praten, als oude vrienden die het over het verleden en de toekomst hadden totdat Maria thuiskwam, nog bleekjes van de rit. Foxy had drie rondjes door Shancarrig met haar gemaakt om van het buitenkansje te genieten, totdat hij veldwachter Keane had opgemerkt en regelrecht koers had gezet naar het speelterrein.
Nora sloeg haar armen om het meisje heen. ‘We hebben heel fijn met elkaar gepraat, lieveling,’ zei ze. ‘Dit is Lexi, of misschien zelfs oom Lexi. Hij gaat vanavond nog terug naar Amerika en wilde jou ontmoeten en een beetje leren kennen voordat hij vertrekt.’ Maria’s grote ogen probeerden alles in zich op te nemen. ‘Voordat hij weggaat en jou hier laat, bij ons. We waren het er allemaal over eens dat jij dat het liefste zou willen,’ zei Nora Kelly, die haar dochter Maria had verzekerd dat alles goed zou komen, en die nu haar belofte had waargemaakt.