Dokter Jims

In Shancarrig hadden ze hem maar zes weken gekend als dokter Blake. Toen begon iedereen hem dokter Jims te noemen. Dat had natuurlijk te maken met Maisie. Die kon geen enkele naam behoorlijk uitspreken, zelfs niet zo’n doodgewone naam als James. Er was haar gevraagd dokter James aan de telefoon te roepen, en de hele wachtkamer had gehoord dat iemand dokter Jims wilde spreken. De naam was blijven hangen. James Blake was veel te jong om al bij zijn volledige naam te worden genoemd, niet zolang de grote dokter Nolan nog in Shancarrig resideerde.

Jim Blake was eraan gewend geraakt dat de mensen om ‘de echte dokter’ vroegen, als ze een bezoek brachten aan The Terrace, en als er in het holst van de nacht een telefoontje kwam dat door dokter Jims werd aangenomen, gaf degene die belde uiting aan ernstige twijfels. Hij leerde te zeggen dat hij alleen maar het fort verdedigde voor de echte dokter, en dat dokter Nolan op een ander tijdstip zelf nog langs zou komen om zijn goedkeuring te verlenen.

Het was echter een uitstekend partnerschap: de verstandige oude heer die alle geheimen van Shancarrig kende en deze magere, gretige jongeman die de zoon was van een keuterboertje uit de provincie. De oude heer dronk ’s avonds meer cognac dan goed voor hem was, en de jongeman bleef ’s avonds lang op om medische literatuur en onderzoeksverslagen te lezen… Ze konden het goed met elkaar vinden. Ze werden allebei vertroeteld door Maisie, die altijd boos werd omdat er telkens mensen ziek werden en daardoor de rust van de twee mannen in haar leven verstoorden: de grote dokter Nolan en de arme jonge dokter Jims.

Dokter Nolan zei altijd dat Jims Blake een vrouw moest zoeken, en Maisie hield hem altijd voor dat daar nog meer dan genoeg tijd voor was. De situatie spitste zich toe in 1940, toen dokter Nolan zeventig en dokter Jims dertig was. Ze hadden een drukke tijd achter de rug. In bijna alle huizen om hen heen moest er een baby ter wereld worden geholpen. In The Glen een kleine meid die Leonora zou heten; bij de Ryans van het hotel een eerste dochter; in de huisjes een nieuwe Dunne; bij de vrouw van ‘wilde Ted’ Barton een zoon, en bij de Brennans de volgende uitbreiding van Paudies kinderschaar.

En dan kwam dokter Jims weer hondsmoe terug naar het grote huis aan The Terrace, een van de hoge herenhuizen tegenover het hotel. Deze huizen, het hotel en een rijtje winkels vormden samen het driehoekige ‘centrum’ van Shancarrig. De bus stopte in de nabijheid en de bewegingen van heel Shancarrig konden van achter een van deze ramen in kaart worden gebracht. Dokter Jims moest vanwege zijn werk ook geregeld naar de districten rondom Shancarrig, maar deze driehoek rondom het huis waarin hij woonde, bleef het centrum van zijn leven. Hoewel het een plezierig leven was, kon je het in sommige opzichten toch niet echt ‘leven’ noemen.

Dokter Nolan zag kans het onder woorden te brengen. ‘Ik sta niet toe dat jij dezelfde fouten maakt als ik,’ had de oude heer gezegd. ‘Een dokter heeft een vrouw nodig, wis en waarachtig. In mijn tijd heb ik mijn kansen gehad en kon ik kiezen, net als jij nu. Ik was echter te zeer in mijn gewoonten vastgeroest. Ik wilde niets verstoren door een vrouw in huis te halen. Ik had geen vrouw nodig, dacht ik.’

‘En dat was ook zo,’ zei dokter Jims bemoedigend. ‘U was immers veel te druk bezet… hoe had u nog tijd kunnen vrijmaken voor een vrouw? Ik heb al te vaak verwaarloosde doktersvrouwen gezien, vrouwen die overal buiten stonden… Misschien zouden wij dokters een celibaatsgelofte moeten afleggen, net als priesters. Eigenlijk iets wat we eens zouden moeten aankaarten bij het Ierse Artsengenootschap.’

‘Drijf er niet de spot mee, Jims. Ik méén het.’

‘Ik ook! Hoe zou ik kunnen trouwen? Waar zou ik het geld voor een aanbetaling op een hypotheek vandaan moeten halen? Ik stuur nog steeds geld naar de boerderij, dat weet je. Ik moet gewoon de andere kant op kijken als ik behoefte heb aan een vrouw.’

‘En van wie wend je je ogen af?’ De oude heer keek diep in zijn ballonglas cognac, en niet naar zijn associé.

‘Niemand in het bijzonder.’

‘Of misschien Frances Fitzgerald?’

‘Ach, kom nou, toch! Wat heb ik Frances Fitzgerald te bieden?’ Jims Blake wist echter dat de oude baas hem had doorzien. Hij wilde wanhopig graag wat verder komen met Frances dan het partijtje tennis met anderen erbij, of de kaartavondjes in The Glen of Ryan’s Hotel. Hij hoopte maar dat het voor andere mensen niet zo doorzichtig was geweest.

Opnieuw leek dokter Nolan zijn gedachten te kunnen lezen. ‘Niemand weet dit, behalve ik,’ zei hij geruststellend. ‘En je zou haar de helft van dit huis te bieden hebben.’

‘Het is jouw huis!’

‘Ik blijf hier niet eeuwig. Ik heb steeds meer van dit spul nodig om de pijn in mijn donder te verdoven.’ Hij hief zijn ballonglas om aan te duiden wat hij bedoelde.

‘Die pijn in je donder zou stukken minder zijn als je dat spul liet staan.’

‘Hoor de arrogante jeugd! We kunnen de twee bovenverdiepingen voor je laten opknappen. We laten maandag de Dunnes komen en op hun houwelen en schoppen leunen, dan zien we wel wat ze ervan terechtbrengen. Frances zal natuurlijk een eigen keuken willen… ze zal niet willen dat Maisie achter haar aan trippelt.’

‘Charles, ik kan dit niet doen… we weten niet eens of Frances eventueel…’

‘Toch wel,’ zei dokter Nolan.

Jims Blake wachtte niet eens om die opmerking te laten bezinken.

‘Maar ik kan me niet veroorloven om…’ begon hij.

Charles Nolans gezicht vertrok van woede en pijn. ‘Hou op met dat defaitistische gedoe… ik kan niet zus, ik kan niet zo… Ben jij op die manier dokter geworden?’ Zijn rode gezicht onderstreepte zijn woorden. ‘Luister goed naar mij, Jims Blake! Waarom dacht jij dat ik jou hierheen heb gehaald? Niet vanwege je connecties met de rijken, of vanwege je hoge geboorte. Nee! Ik heb je genomen omdat jij een knokker was, een vasthoudend kereltje. Dat vastberaden witte smoeltje van je beviel me! Net als de manier waarop je je ouders hebt bewogen jou te laten studeren, waarbij je baantjes nam om het geld dat zij je niet konden geven zelf te verdienen. Dat zijn de eigenschappen die een dokter nodig heeft om iets voor zijn patiënten te betekenen – iemand die het niet opgeeft!’

‘Ik zou je maandelijks huur kunnen betalen, veronderstel ik. En ik zou een groter deel van het werk op me kunnen nemen.’

‘Beste jongen, jij hébt al het leeuwedeel van het werk op je genomen. Ik geef je alleen maar waar je recht op hebt…’

Zo werd het geregeld. Dokter Jims kreeg het bovenste deel van het huis. Iedereen zei dat het verstandig was. Per slot van rekening werd dokter Nolan er niet jonger op. Het was niet meer dan verstandig dat hij voor zichzelf een slaapkamer op de begane grond liet maken. Voor Maisie was het even slikken, vooral toen eenmaal bekend werd dat dokter Jims juffrouw Fitzgerald het hof maakte. De gebroeders Dunne kwamen veelvuldig langs, zich afvragend of de keuken aan de voor- of aan de achterzijde van het huis moest komen. Het zou niet gek zijn als je vanuit de keuken het dorp in kon kijken. Vanaf de bovenverdiepingen van The Terrace had je een mooi uitzicht over Shancarrig. Aan de andere kant werden keukens meestal aan de achterzijde gesitueerd. Ze braken zich er het hoofd over.

Nog vóór ze een oplossing hadden gevonden, werd hun werk overbodig. Dokter Charles Nolan overleed aan de leveraandoening die hij al jaren had genegeerd, en hij vermaakte zijn huis aan zijn associé, dokter Blake. Voor hij stierf, sprak hij erover met Jims. ‘Je bent een fijne knul. Je zult het hier goed doen, als je maar eens leerde om…’

‘Ach, je hebt nog jaren voor de boeg! Hou op met die afscheidsrede,’ zei Jims Blake tot de stervende.

‘Wat ik zeggen wilde, is dat je moet leren dat er mensen zijn, mezelf incluis, die heel blij zijn dat er een eind aan hun leven komt, mensen die niet willen dat iemand hun vertelt dat ze nog jaren van pijn en verwarring voor de boeg hebben…’ Jims nam de hand van zijn associé in de zijne, een eenvoudig gebaar van solidariteit dat effect sorteerde waar woorden niets zouden hebben uitgehaald. ‘Zo is het beter,’ zei dokter Nolan. ‘En wil je me nu beloven dat je een gezin sticht en zorgt dat je écht gaat leven? Zorg dat je niet genoodzaakt bent deze tent te vermaken aan de een of andere opgeblazen kwast van een jongere associé, zoals mij is overkomen!’

‘Je kunt mij niet alles nalaten…’ Jims wist niet hoe hij het had.

‘Ik hoopte het ook aan Frances na te laten. Zeg me of je enige vorderingen in die richting heb geboekt…’

‘Ja. We hadden gehoopt te trouwen met…’ Zijn stem stokte, nu hij besefte dat zijn weldoener niet zelf bij het huwelijk aanwezig zou zijn.

‘Dat is mooi, dat is heel mooi. Ik ben moe. Breng me morgen naar het ziekenhuis, Jims. Ik wil niet sterven in het huis waar zij straks als bruid binnenkomt.’

‘Het is jouw huis! Je kunt sterven waar je zelf wilt!’ zei Jims met ogen die vuur spuwden.

De oude man zei glimlachend: ‘Zo hoor ik je graag. En ik wil graag in het ziekenhuis doodgaan. Zeg dat de jonge kapelaan Gunn me daar bezoekt, anders maakt hij Maisie aan het schrikken door hierheen te komen. En zet die fles cognac weer binnen mijn bereik.’

Shancarrig had niet lang nodig om te erkennen dat dokter Jims een ‘echte’ dokter was. Alles was veranderd. Er was nu geen oude dokter Nolan meer aan wie ze hun geheimen kwijt konden, dus vertelden ze ze nu aan dokter Jims. Bovendien was hij nu een getrouwd man, uiteraard, en zijn vrouw was een buitengewoon aardige persoonlijkheid – en een van de Fitzgeralds die een grote houtzagerij bezaten. Het was een prima partij, zo vonden de buitenstaanders. Hoewel ze alleen de buitenkant kenden. Ze wisten niets van hartstocht, liefde en begrip. Frances, met haar zachtmoedige, ernstige gezicht dat zo vaak door een vluchtig lachje werd getransformeerd, zodat het leek alsof haar hele wezen begon te stralen, was een vrouw zoals hij niet voor mogelijk had gehouden.

Soms besloop ze hem van achteren en legde dan haar armen om zijn hals. En als Maisie niet keek, voerde ze hem lekkere hapjes van haar eigen bord. Als hij ’s nachts was weggeroepen, legde Frances soms een briefje op zijn kussen met de woorden: ‘Maak me wakker. Ik wil je behoorlijk verwelkomen.’ Ze maakte in alle mogelijke opzichten dat zijn zelfvertrouwen groeide. Jims Blake wandelde lichtvoetiger door het leven, met een glimlach in zijn ogen.

Het feit dat dokter Nolan hem het huis had nagelaten, verhoogde dokter Jims’ aanzien in het dorp aanzienlijk. Als de oude dokter zo’n hoge dunk van hem had gehad, moest hij een goede man zijn. Soms voelde Jims Blake zich al dat respect dat Shancarrig hem betoonde niet waardig. Steeds als hij een bezoek bracht aan zijn ouders op hun keuterboerderijtje en opnieuw kennismaakte met de manier van leven waartoe ook hij veroordeeld zou zijn geweest als hij niet zo hard had geknokt om medicijnen te kunnen gaan studeren, voelde hij zich schuldig. Het deed hem verdriet dat zij zo weinig bezaten, en zelfs het geld dat hij hun gaf werd onder de matras opgepot, in plaats van dat zijn vader en moeder het gebruikten om hun levensstandaard wat op te vijzelen.

Jims had geprobeerd dit schuldgevoel duidelijk te maken aan Frances, maar ze had hem gerustgesteld. Hij had immers gedaan wat hij kon. Meer kon niemand van hem verwachten. Meer kon hij niet doen. Frances wees hem erop dat zij nu zelf een familie waren: zij, Jims en de baby die op komst was. Er was geen keten die hem bond aan de familie Blake in hun kleine, vochtige boerderij, of met de afstandelijke, koele Fitzgeralds die zo in beslag werden genomen door hun zaken. Ze waren nu zelf een familie.

Zo was het inderdaad een tijdje. Jims bedacht dat de geest van de oude dokter Nolan ingenomen zou zijn met het feit dat er op het adres The Terrace nummer 3 vaak uitbundig werd gelachen. Eerst werd Eileen geboren, en daarna Sheila. Nog geen stamhouder, maar God zou, zo zeiden de mensen, de jongen sturen als Hij de tijd gekomen achtte.

Frances Blake had een broze gezondheid: een kind voldragen eiste telkens een zware tol van haar lichaam. Verscheidene keren vroeg Jims zich af wat de oude dokter zou hebben aangeraden als hij in zijn praktijk een gezin had gehad dat in deze situatie verkeerde. Hij kon de stem van dokter Nolan bijna horen. ‘Dit is iets wat jullie samen moeten uitzoeken… De goede God daarboven in de hemel heeft geen boek met regels en voorschriften waarin staat hoe je zus of zo moet handelen, of niet vaker dan zoveel keer… De goede God verwacht van ons dat we ons verstand gebruiken…’

En dan zou hij vermoedelijk een toelichting hebben gegeven op een paar van de elementaire bijzonderheden inzake periodes van hoge of geringe vruchtbaarheid, waarbij hij zou hebben laten doorschemeren dat het verstandiger was ‘de huwelijksdaad’, zoals hij het noemde, voor de laatstgenoemde periodes te reserveren. Maar altijd zou hij erop hebben aangedrongen dat man en vrouw er met elkaar over praatten. Om de een of andere reden vond Jim Blake het moeilijk er met zijn eigen vrouw over te praten.

De moeilijkheid was des te groter omdat hij zoveel van haar hield. Hij begeerde haar, maar wilde haar ook beschermen. Zo’n combinatie viel moeilijk te beredeneren. Hij had haar ovulatiecyclus zo zorgvuldig mogelijk uitgewerkt, en ze hadden geprobeerd elkaar alleen te beminnen als de kans het kleinst was dat ze zwanger zou worden. Hij had haar gezicht tussen zijn handen genomen en haar verzekerd dat hun twee dochtertjes meer dan genoeg voor hem waren en dat ze niet hoefden aan te sturen op een zoon. Ze konden hun leven leiden zonder haar nogmaals zwaar te belasten, zonder haar gezondheid in gevaar te brengen. Soms keek ze triest, maar hij wist niet of dat kwam omdat ze bang was dat hij minder naar haar verlangde dan vroeger. Misschien kwam het omdat ze er werkelijk naar smachtte hem een zoon te geven. Hij kon onmogelijk geloven dat twee mensen die zoveel van elkaar hielden elkaar toch op sommige punten zó verkeerd konden begrijpen. En toch toonde ze zich altijd zo bereidwillig en ontvankelijk als hij haar benaderde, dat hij niet anders kon dan geloven dat dit was wat ook zij wilde.

Toen Frances in 1946 toch opnieuw in verwachting raakte, waren de meisjes Eileen en Sheila vijf en vier – twee cherubijntjes die ’s avonds in hun flanellen nachtpon en peignoirtje ademloos naar zijn verhaaltje luisterden. Deze keer hoopte hij dat ze er een broertje bij zouden krijgen.

In de koudste winter die Ierland ooit had gekend, schonk Frances Blake het leven aan een zoon. En in het huis waar in elke kamer een houtvuur brandde, waar een vroedvrouw uit het ziekenhuis van de grote stad assisteerde bij de bevalling, samen met de echtgenoot zelf, die op zijn zevenendertigste al duizenden baby’s ter wereld had geholpen… overleed ze.

Ze hadden nooit besproken welke naam ze de baby zouden geven. Ze hadden niet durven hopen dat het kind levend ter wereld zou komen, net zo min als ze hadden durven hopen dat het een jongen zou zijn. Kapelaan Gunn, die bij zijn komst naar het huis het nieuws over geboorte en dood te horen kreeg, vroeg of het kind iets mankeerde en er misschien een spoeddoop noodzakelijk was.

‘Ik denk dat het kind gezond genoeg is,’ zei Jims Blake toonloos.

‘In dat geval zullen we nog maar even wachten. Een doop is in een gezin altijd een verheugende gebeurtenis en vrolijkt de boel op,’ zei kapelaan Gunn optimistisch. Hij probeerde licht te zien aan het eind van de schier eindeloze donkere tunnels van deze bijzondere winter. Hij had veel meer mensen moeten begraven dan hij had kunnen dopen.

‘Misschien kunt u het beter meteen doen, eerwaarde,’ antwoordde de jonge dokter, die er uitgeput en bleek uitzag.

‘Niet nu, Jims. Wacht nog even. Gun het kind een goede start. Zoek peetouders voor hem en denk er rustig over na. Hij heeft nog een heel leven voor zich en Frances zou dat voor hem hebben gewild.’

‘Ik weet niet of hij het redt, dus laten we het nu doen.’

Iets aan het gezicht van Jims Blake vertelde kapelaan Gunn dat het niet zo was. Hij wilde echter niet de hemelpoort voor een kleine ziel sluiten. Zijn stola had hij nog om. ‘Bill Hayes is beneden – hij zou peetvader kunnen zijn. Wie komt in aanmerking voor peetmoeder?’

‘Dat zal Maisie wel willen zijn…

‘Ja, maar later zal de jongen misschien…’

‘Het doet er niet toe wat de jongen later wil of niet. Doen we het, of doen we het niet?’

Kapelaan Gunn sprak de woorden van de dooprite uit en goot wijwater uit over het hoofd van Declan Blake. Hij had gevraagd of er nog een andere voornaam was. Meestal hadden de mensen er twee.

‘Declan is voldoende,’ zei Jims Blake.

Maisie legde – met een gezicht dat rood was van het huilen en met een stem die vanwege een flinke verkoudheid bijna onverstaanbaar was – de vereiste geloften af, samen met de advocaat Bill Hayes. Zij zouden toezien op het geestelijk welzijn van dit kind.

Bill Hayes, de enige advocaat in Shancarrig, had kinderen van dezelfde leeftijden als die van Jims Blake, onder wie een pasgeboren dochtertje dat nog geen vier weken geleden door zijn vrouw ter wereld was gebracht. En zijn vrouw leefde nog. Hoewel Bill op juridisch terrein nooit om een woordje verlegen was, merkte hij dat hij in een situatie als deze volstrekt niet in staat was uiting te geven aan zijn medeleven. ‘Als jij een borrel lustte, Jims, zou ik het met je op een zuipen zetten,’ zei hij.

‘Jij lust zelf geen borrel, Bill.’

‘Dat kan ik veranderen, als ik jou daarmee kan helpen.’

De dokter schudde het hoofd. Hij had te veel mensen voor die ‘oplossing’ zien kiezen.

‘Zal ik je beneden gezelschap houden, bij de haard?’ De arme Bill Hayes stond werkelijk met zijn mond vol tanden, hoewel hij toch in zijn kantoor, als hij mensen moest troosten die uit een testament waren geschrapt of een rechtszaak hadden verloren, nooit naar woorden hoefde te zoeken. Hij wist niet wat hij kon zeggen. Niets leek gepast.

‘Nee, ga maar naar huis, Bill, ik smeek het je. Ik ben liever alleen. Er komt een dokter uit de stad hierheen. Hij slaapt vannacht in de logeerkamer… voor als ze me vannacht nodig hebben. Hij is bereid vannacht voor me in te vallen. Aan mij zou niemand nu iets hebben.’

‘Heeft Frances geweten dat ze een zoon had?’ vroeg Bill Hayes. Hij wist dat zijn vrouw het zou willen weten; het was niet het soort vraag dat hij uit zichzelf zou hebben gesteld.

‘Nee. Ze heeft helemaal niets geweten.’

‘Tja. Hij zal opgroeien en jullie allebei tot eer strekken. Ik weet het.’

Jims probeerde zichzelf voor te houden dat hij een zoon had, een jongen die in dit huis zou opgroeien, net als zijn dochters. Een baby die de fles zou moeten krijgen en ’s nachts zou huilen. Een baby die zou lachen en met zijn vuistjes zou maaien. Een zoontje dat in zijn pyjama zou willen luisteren naar een verhaaltje van zijn vader, voordat hij ging slapen. Opeens werd het hem allemaal te veel. Andere beelden drongen zich aan hem op. Een jongetje met een schooltas op zijn rug dat moeizaam de helling naar het schooltje van Shancarrig beklom. Een jongen die met zijn sporttas naar een wedstrijd ging. Het duizelde hem van alle verantwoordelijkheid. Een golf van eenzaamheid overspoelde hem. Nooit zou Frances er meer zijn. Geen Frances die zo trots was op haar kleine meisjes in hun donkerblauwe manteltjes die samen met hem naar de mis gingen. Geen Frances meer om in de avonduren mee te praten. Nu al was ze ijskoud. Morgen zouden ze haar wegbrengen naar de kerk en heel Shancarrig zou zich aansluiten bij de stoet naar het kerkhof. Zijn vader en moeder zouden komen, en zijn zusters en broer, en ze zouden allemaal een rozenkrans tussen hun vingers hebben, elkaar aanstoten en elkaar toefluisteren. Van niemand hoefde hij steun of hulp te verwachten.

De Fitzgeralds zouden komen – de vrouwen met hoeden op, neerkijkend op de Blake-vrouwen met hun sjaals om het hoofd. De gesprekken, later in huis, zouden stroef verlopen. Ze wisten geen van allen hoe afschuwelijk het was dat zijn vrouw was overleden en hij er zich verantwoordelijk voor voelde. Als ze het die keer niet hadden gedaan… die keer dat de conceptie had plaatsgevonden… dan zou zijn Frances vanavond nog hebben geleefd en gezond zijn geweest.

Hij nam afscheid van Bill Hayes, die enigszins opgelucht naar huis ging. Daarna ging Jims Blake bij de haard zitten en probeerde zijn zegeningen te tellen, zoals hij zijn patiënten ook altijd adviseerde. Zijn fijne huwelijk met Frances telde hij als een zegen. Bijna zeven jaar. Grote hartstocht, innige vriendschap, een gelukkige tijd vol hoop. Hij telde zijn beide dochters ook als een zegen, en het grote huis aan The Terrace dat hem door zijn goede, vriendelijke associé was nagelaten. Plus een uitgebreide, degelijke huisartsenpraktijk. Ook zijn ontsnapping uit de omstandigheden van zijn ouderlijk huis telde hij als een zegen, en zijn eigen goede gezondheid. Wat hij niet meetelde, was zijn zoon, de baby die nog geen dag oud was.

Iedereen zei dat het de afschuwelijkste begrafenis was die ze ooit hadden bijgewoond. De regen roffelde tegen de ramen van de kerk, op de glibberige grond lagen nog de laatste resten sneeuw en er stond een ijzige oostenwind toen ze naar het kerkhof wandelden.

Jims Blake stond erop dat de twee meisjes na de rouwmis naar huis werden gebracht. Feitelijk probeerde hij zelfs, terwijl hij de belangstellenden – van wie er velen een koutje te pakken hadden – de hand schudde, iedereen over te halen niet mee te gaan naar het graf. ‘Het is allemaal al erg genoeg, zorg dat je geen longontsteking krijgt,’ drong hij aan. In Shancarrig vonden de mensen echter dat het je plicht was en dat het van respect getuigde als je een dode naar zijn of haar laatste rustplaats vergezelde. Ze vormden een treurige groep. De wind liet de jaspanden van de doodgravers klapperen en blies de weinige bloemen van de kist, waarna ze in een soort danse macabre rondom de grafzerken wervelden.

Thuis, aan The Terrace, vroegen ze hem of hij zich zou redden. Wat ging hij doen? Het verlies van Frances was méér dan alleen het verlies van een vrouw, het was ook het wegvallen van degene die het huishouden bestierde. Drie kleine kinderen. Steeds als iemand het over drie kinderen had, bezorgde hem dat een schok. Hij zag alleen de gezichtjes van Eileen en Sheila voor zich; de baby was hij vergeten.

Dit is niet gezond, hield hij zichzelf voor. En terwijl zijn familieleden en vrienden sherry dronken en in de kamers beneden de sandwiches verorberden, ging hij voorzichtig een kijkje nemen bij zijn zoon. Het kind sliep, toen hij de kamer binnenstapte. Klein en rood als iedere baby was hij, en het leek alsof hij werd gesmoord door het beddegoed in de wieg. Zijn volmaakte kleine vuistjes met hun minuscule nageltjes lagen op het kussen. Verbeeldde hij het zich, of zag deze baby er inderdaad hulpelozer en eenzamer uit dan elk ander kind? Alsof hij wist dat hij vanaf het moment waarop hij ter wereld was gekomen geen moeder had. ‘Ik zal mijn best voor je doen, Declan,’ beloofde hij hardop. Het klonk vreemd formeel en hij had een gevoel van afstandelijkheid toen hij het zei. Het was alsof er een contract of overeenkomst tussen twee vreemden werd gesloten; het was geen belofte van een vader aan zijn pasgeboren zoon.

Hij had niemand de kamer horen binnenkomen, maar toen hij zich omdraaide stond Nora Kelly tegenover hem, de jonge onderwijzeres die de vrouw was van de bovenmeester.

‘Mag ik hem oppakken?’ fluisterde ze zacht, alsof ze in een ziekenkamer was.

‘Natuurlijk, Nora.’ Hij zag de vrouw die smachtte naar een eigen kind de kleine baby optillen en tegen haar borst leggen. Ze zei niets en wandelde zachtjes met het kind door de kamer. Heel haar houding was die van een vrouw die nooit anders had gedaan dan een kind verzorgen. Ze had de baby veilig in haar armen en straalde liefde uit. Niemand behalve Jims Blake wist hoeveel onderzoeken ze al had ondergaan om te ontdekken waarom ze niet zwanger werd. Hij sloeg haar gade, gebiologeerd door de aanblik, terwijl ze heen en weer liep en zachte geluidjes maakte tegen de baby, zijn zoon.

Hoe lang ze in die babykamer waren – hoe lang dit merkwaardige tableau van dokter, onderwijzeres en kind in stand was gebleven – wist hij niet, maar langzaam kwam de drang bij hem op zijn pasgeboren zoon weg te geven. Niets ter wereld had hij liever gewild, dan tegen Nora Kelly zeggen: ‘Neem hem mee naar huis: jij hebt geen kinderen en zult nooit kinderen krijgen. Ik wil dit kind niet; dat Frances heeft gedood… Neem hem mee naar huis en breng hem groot alsof hij je eigen zoon is.’ In een beschaafder land zouden de mensen het zo hebben aangepakt. Waarom moest het in Shancarrig een schandaal zijn, een schandaal waarover het hele district zou praten, en een overtreding van de wetten van het land, als een vrouw die zo wanhopig naar een kind verlangde met dit kind deze kamer zou verlaten, hem meenemend uit een huishouden waar het ongewenst was?

Toen vermande hij zich. ‘Ik ga naar beneden, Nora. Blijf gerust nog hier, als je dat wilt.’

‘Nee. Het is beter dat ik ook naar beneden ga, dokter,’ zei ze.

Hij wist dat dezelfde oplossing ook haar door het hoofd moest zijn gegaan, en dat ze het nu van zich afzette, net als hij. In situaties als deze kwam mevrouw Kennedy, de droefgeestige bleke huishoudster van kapelaan Gunn, pas goed tot haar recht. Bijna ongemerkt glipte ze het huis van de rouwende nabestaanden binnen, gaf goede raad, stak de helpende hand toe en organiseerde de boel. Ze arriveerde met een stapeltje glanzende, hagelwitte tafellakens en vatte in enkele woorden samen wat er nodig zou zijn om gastvrijheid te verlenen aan de begrafenisgasten. In het hotel aan de overkant van The Terrace wisselde ze enkele woorden over de extra koppen, schotels en borden die nodig waren. Maisie hoorde het allemaal aan, niet in staat om meer te doen dan handenwringen. Mevrouw Kennedy had bijna evenveel gezag als de parochiepriesters zelf, omdat ze al zo lang voor hen had gewerkt. Ze greep nooit in, stuurde alleen wat bij.

Maisie zou niet hebben geweten dat er behoefte zou zijn aan hete soep om bij de sandwiches op te dienen, of dat er een kamer moest worden gereserveerd voor alle jassen en paraplu’s. Mevrouw Kennedy slaagde erin de indruk te wekken dat zij in droevige omstandigheden als deze de stem van orde en redelijkheid was. En in de huizen van rijk en arm in Shancarrig hadden de mensen haar laten begaan, onuitsprekelijk opgelucht dat iemand de touwtjes in handen nam.

Jims Blake begroette de mensen, nam hun betuigingen van medeleven in ontvangst, schonk meer drank in en informeerde naar hun gezondheid – maar hij deed dit alles met maar een deel van zijn aandacht. Intussen brak hij zich het hoofd over de noodzakelijke regelingen die hij zou moeten treffen. Hij deed dat door de mogelijkheden te elimineren. Hij voelde er niets voor een van zijn ongetrouwde zusters in huis te nemen en wilde dat duidelijk maken voordat iemand zich aanbood. Ook wilde hij niemand van de familie Fitzgerald, hoewel de kans dat die zich aanboden veel geringer was. Maisie kon geen baby verzorgen. Het zou echter te duur zijn om een inwonend kindermeisje te nemen. Wat moest hij beginnen?

Zoals hij al zo vaak had gedaan, vroeg hij zichzelf af wat de oude Charles Nolan in zijn plaats zou hebben gedaan. En opnieuw hoorde hij de krachtige stem van de oude man. ‘Wemelt het hier in de provincie soms niet van jonge meiden die ernaar snakken onder de plak van hun ouders vandaan te komen? En ze zullen meestal al een hele reeks broertjes en zusjes hebben grootgebracht. Zo’n meisje is heel goed in staat voor een baby te zorgen.’

Dit monterde hem weer een beetje op, zodat hij zelfs kon glimlachen tegen Foxy Dunne, de stoutmoedigste van de hele Dunne-clan uit de huisjes – een roodharige jongen in een rafelige broek die had aangebeld om de dokter te condoleren. ‘Ik leef mee met uw verlies,’ had Foxy gezegd, zelfverzekerd in de kou voor de deur van The Terrace nummer 3.

‘Dank je, Foxy. Aardig van je om even langs te komen.’

De jongen keek langs hem heen naar de tafel met de soep, de sandwiches en het sinaasappelsap.

‘Nou…’ zei Foxy.

‘Wil je niet even binnenkomen, om binnen… mee te leven?’

‘Dat is heel aardig van u, dokter,’ zei Foxy, die langs hem heen stapte en binnen twee seconden de tafel had bereikt. Maisie keek afkeurend toe en ze stond al op het punt hem eruit te gooien. Jims zag ook een diepe rimpel in het voorhoofd van mevrouw Kennedy verschijnen. Dokter Jims schudde het hoofd. ‘Meneer Dunne komt zijn meeleven betuigen, Maisie. Mevrouw Kennedy, wilt u even een dikke plak cake voor hem afsnijden?’

De verpleegster zou een maand blijven en Jims Blake begon aan zijn speurtocht naar een meisje dat zijn zoon kon grootbrengen. Lang had hij er niet voor nodig: hij vond Carrie, een groot, zwartharig meisje van vierentwintig dat ergens op een heuvelhelling woonde en heel ontevreden was over een leven waarin ze voor zes ondankbare broers moest koken. Hij had verscheidene bezoeken aan het huis gebracht, meestal om een verwonding te behandelen die een gevolg was van een ongelukje met een dorsmachine of een ander landbouwwerktuig. Het meisje had hij nooit behandeld, maar toen hij erheen moest om een hoofdwond van de vader te hechten, na de zoveelste gewelddadige botsing met een landbouwmachine, kwam de gedachte bij Jims op dat Carrie misschien blij zou zijn met een aanbod om bij hem te komen werken. Voor haar zou dat een enorme verbetering zijn in haar omstandigheden. Toen hij met haar naar het hek terugwandelde, zei hij haar waar hij aan dacht.

‘Waarom ik, dokter? Ik ben toch veel te dom voor een huishouden als het uwe?’

‘Je hebt een vriendelijk karakter en kunt goed met een kind overweg. Per slot van rekening heb je dit hele stel grootgebracht.’ Hij maakte een hoofdbeweging naar het huis waarin zij sinds de dood van haar moeder voor zowel jongere als oudere broers had gezorgd.

‘Ik ben niet zo bij de tijd,’ zei ze.

‘Je bent bij de tijd genoeg. Maar hier heb je evengoed een paar pond, voor het geval je wat kleren wilt kopen om te kunnen reizen.’

Het was een aardige manier om het onder woorden te brengen. Hij wist dat de reis zelf – ze zou met haar schamele bezittingen de eerste de beste lift nemen naar het dorp – niet van belang was, maar wel het feit dat ze niets zou hebben om aan te trekken.

Maisie mokte een beetje toen ze het nieuws over de nieuwelinge hoorde, maar niet veel. Per slot van rekening was de jonge dokter nog in de rouw en mocht ze hem niet van streek maken. En het was van begin af aan duidelijk dat Carrie Maisie zou helpen met het huishouden. Er zou geen sprake zijn van maaltijden op dienbladen voor een nuffige verpleegster.

Declan Blake was tien dagen oud toen Carrie hem in haar armen nam. ‘Hij lijkt wel een beetje op die van mij,’ zei ze zacht tegen dokter Blake.

‘Je hebt zelf een zoon?’ De wereld was vol verrassingen. Ze had hem nooit geconsulteerd voor de zwangerschap.

‘Hij woont in Dublin. Ik heb hem weggegeven, dat was beter voor hem. Hij moet nu drie jaar zijn.’

‘Dat is waar, het zou moeilijk voor je zijn geweest hem zelf groot te brengen.’ In zijn stem klonk zoals altijd sympathie door, maar het kwam recht uit zijn hart.

‘Ik zal dit kereltje heel goed verzorgen, dokter Jims,’ beloofde ze.

Het deed hem denken aan zijn eigen belofte aan het kind. Iedereen beloofde deze kleine baby de een of andere vorm van zorg, alsof de baby bang was dat hij aan zijn lot zou worden overgelaten.

Toen de zomer kwam, nam dokter Jims zijn dochtertjes bij de hand om naar het schooltje van Shancarrig te wandelen. Samen met hen wandelde hij door de klaslokalen en wees hun de aardbol en de landkaarten van de wereld. Hij wees naar de inktpotten in de schoolbanken en zei hun dat ze binnenkort zelf hun pen in zo’n potje zouden mogen dopen om te leren schrijven. Ernstig bestudeerden ze gedrieën de kaarten waarop de Ierse letters voor het alfabet waren afgebeeld. ‘Jullie zullen het Iers vlot kunnen spreken wanneer jullie van school komen,’ beloofde hij.

‘En tegen wie zouden we Iers moeten spreken?’ vroeg Eileen.

Mevrouw Kelly stond in de deuropening en er verscheen een van haar zeldzame lachjes om haar mond. ‘Goeie vraag,’ zei ze spijtig.

Dokter Jims had haar opnieuw naar Dublin gestuurd, voor nieuwe tests, maar de resultaten boden geen sprankje hoop. De specialisten hadden geen enkele reden kunnen vinden waarom het echtpaar Kelly geen kinderen zou kunnen krijgen. Hij herinnerde zich zijn vreemde drang op die onwerkelijke dag in het huis aan The Terrace, de drang om de baby aan haar armen toe te vertrouwen. Hij was zich ervan bewust dat hij toen bijna iets had gezegd wat haar zo van streek zou hebben gemaakt dat hij het nooit meer ongedaan had kunnen maken.

Ook nu scheen ze in dezelfde richting te denken als hij.

‘Hoe gaat het met Declan?’ vroeg ze de kinderen. ‘Het zal niet lang duren voordat jullie hem ook meenemen naar school.’

‘Ach, aan hem hebben we niet veel. Hij zegt nooit iets,’ zei Eileen.

‘En hij zou de vloer natmaken,’ voegde Sheila eraan toe, voor het geval iemand het in zijn hoofd mocht halen de baby in te schrijven.

‘Hij is nog geen tien weken oud. Op die leeftijd waren jullie net zo,’ zei mevrouw Kelly met haar strenge lesgeefstem. Eileen en Sheila deinsden vol ontzag achteruit.

Het ontging Jims Blake niet dat Nora Kelly tot op de dag nauwkeurig wist hoe oud de baby was die hij haar had willen geven. Als iemand er hem naar had gevraagd, had hij het niet kunnen zeggen zonder de dagen terug te tellen tot op de dag van Frances’ dood. ‘Kom mee, meisjes, we mogen mevrouw Kelly niet ophouden.’ Hij begon hen mee te trekken, naar huis.

‘U wilt natuurlijk weer zo gauw mogelijk bij hem zijn,’ zei ze.

‘Ja. Ja, allicht.’ Het klonk onecht en hij wist het.

Terwijl ze het schoolhek achter zich dichttrokken, vroeg hij zich af of het onnatuurlijk was dat hij geen haast had om terug te gaan naar een slapende baby. Hij dacht van niet. Toen Eileen en Sheila nog baby waren, had hij hen ook soms uren achtereen niet gezien, en dan nog alleen als Frances ze bij hem had gebracht nadat ze hen in bad had gestopt. Zo ging het toch met de meeste mannen? Nee, hij moest niet voortdurend stilstaan bij dat ene beladen ogenblik op de dag waarop hij zijn vrouw had begraven. Verstandelijk gesproken was hij geen moment van plan geweest de baby – voor wie zij was gestorven om hem ter wereld te brengen – weg te geven. Het was dwaas steeds met schuldgevoelens op dat moment terug te kijken. Zijn gevoelens voor het kind waren heel normaal en het inhuren van Carrie was pure inspiratie geweest. Ze was inderdaad gezegend met moederlijke instincten en scheen te begrijpen dat ze in het huis zo weinig mogelijk wilden merken van de baby.

De kinderen brachten elke avond een bezoek aan de kinderkamer om met hem te spelen en Carries verhalen over die wilde broers van haar aan te horen, met de vele verwondingen die ze hadden opgelopen. Van de baby die in Dublin was geboren en weggegeven, vertelde ze nooit iets. Ze wiegde Declan in haar armen, de baby die de plaats van haar kind innam. Zo nu en dan kwam ook Jims Blake een kijkje nemen. Niet elke dag. Hij wist dat mevrouw Kelly van het schooltje dit ongelooflijk zou vinden.

Die avond stapte hij de kinderkamer binnen. Carrie zat aan tafel, en ze had pen en inkt voor zich, en verscheidene velletjes briefpapier vol hanepoten en doorhalingen. ‘Ik heb nooit best kunnen schrijven, dokter,’ zei ze.

‘We zijn allemaal goed in verschillende dingen. Zoals jij met de baby omspringt…’

‘Iedereen houdt van baby’s,’ zei ze schouderophalend.

‘Ja,’ knikte hij.

Iets in zijn stem maakte dat ze opkeek. ‘Nou ja, in uw geval ligt het anders… Ik bedoel, u bent een man en zo, en uw arme vrouw is gestorven toen ze hem baarde.’

‘Dat neem ik hem niet kwalijk.’ Het was waar. Jims Blake nam het zichzelf kwalijk dat zijn Frances dood was, niet zijn zoon.

‘U zult van hem leren houden. Wacht maar tot hij u papa gaat noemen… en zich vasthoudt aan uw benen. Ze zijn zo lief op die leeftijd.’

Ze dacht natuurlijk terug aan haar broers, begreep hij. Ze kon haar eigen kind niet zien opgroeien. Hij veranderde van onderwerp. ‘Kan ik je misschien helpen met je brief? Of is het privé?’ Hij zag hoe Carrie naar hem opkeek. In veel opzichten verschilde zijn status nauwelijks van die van kapelaan Gunn, een man die veel geheimen kende, een man aan wie je dingen kwijt kon.

Een van Carries broers zat in de gevangenis. Niemand van haar familie schreef hem ooit. Ze wilde hem laten merken dat hij niet werd vergeten, dat er altijd een plek voor hem zou zijn als hij eruit kwam. Ze vertelde het hem, eenvoudig en vol vertrouwen. Jims ging achter de tafel zitten en nam zijn pen. Hij schreef een brief aan de jongen, in wiens hoofd hij enkele jaren geleden een flinke jaap had moeten hechten. En hij schreef de brief alsof die van Carrie kwam. Hij vertelde van de veranderingen op de boerderij, de nieuwe schuur en het feit dat ze de lagergelegen akker nu als weiland gebruikten. Ook schreef hij over de nieuwe vrachtwagen van Jacky Noone en de bruiloft van Cissy. Hij schreef dat Shancarrig er in de zomerzon knus uitzag en hem zou verwelkomen als hij weer thuiskwam.

Hakkelend las Carrie de brief hardop voor en ze kreeg tranen in haar ogen. ‘U bent zo’n fijne man, dokter. U wist precies wat ik wilde schrijven, ook al wist ik het zelf niet.’

‘Hier, ik geef je mijn vulpen, bij wijze van presentje. Dat maakt minder vlekken dan dat ding daar, dat je telkens moet indopen.’ De baby begon te huilen en de dokter stond op. Hij liep naar de deur zonder naar het kind om te kijken. ‘Schrijf het zelf over, Carrie. Je kunt de jongen niet mijn brief sturen. Je schrijft hem gewoon over, en de volgende keer zal ik je nog meer ideeën aan de hand doen.’

Ze nam het kind op en staarde hem verward aan. Een man die zo aardig was dat hij de tijd nam om een brief te schrijven aan haar broer de bajesklant; een man die zo lief was haar zijn mooie vulpen cadeau te doen, maar die zijn eigen zoon van tien weken oud niet even in zijn armen nam.

Toen Declan Blake drie jaar oud was, had Carrie een taart met drie kaarsjes voor hem gebakken en werd er in de kinderkamer een feestje gevierd.

Maisie had voor deze gelegenheid bijzondere lekkernijen gemaakt. De meisjes gaven hem snoepjes cadeau en ze zongen samen ‘Happy Birthday’ voordat hij de kaarsjes uitblies. Jims Blake keek naar het kleine, opgewonden gezicht van zijn zoon, met zijn wipneus, en zijn sluike zwarte haar dat speciaal voor deze dag was gewassen. Hij droeg een nieuwe gele jumper die Carrie in de stad moest hebben gekocht. Carrie kreeg van hem geld voor kleding voor de kinderen; Maisie voor het inslaan van levensmiddelen en zo. Samen zorgden die twee uitstekend voor zijn huishouden.

Hij had een merkwaardig hol gevoel vanbinnen toen ze waren uitgezongen, alsof er iets van hem werd verwacht. Het was pas tien jaar geleden dat Charles Nolan er in ditzelfde huis bij hem op had aangedrongen dat hij zou trouwen. Tien jaar van huisbezoeken aan patiënten, tien jaar waarin ze hem hadden verteld van hun problemen en hun realistische of volstrekt irreele hoopvolle verwachtingen. Hij wist niet waarop hij zelf nog hoopte. Hij had nooit tijd om daarbij stil te staan, maakte hij zichzelf wijs.

De kinderen staarden nog steeds naar hem. In gedachten vroeg hij de oude Charles Nolan om raad en hoorde zichzelf zeggen: ‘Zullen we nu “For He’s a Jolly Good Fellow” voor hem zingen?’ Hun ogen verhelderden en Carries gezicht verzachtte toen de meisjes het refrein luidkeels meezongen en Declan in zijn handjes klapte, blij dat hij het middelpunt van al die aandacht was. Jims Blake had het gevoel dat de tijd langdurig stilstond.

Eerder dan Jims ooit voor mogelijk had gehouden, kwam de dag waarop Declan naar school moest worden gebracht. ‘Een grote dag voor u, dokter, nu uw zoon erop uittrekt met een schooltas op zijn rug,’ zei Carrie.

Jims Blake keek naar het kind. ‘Het is zeker een grote dag, zeg dat wel. Nietwaar, Declan?’

Declan keek ernstig naar hem op alsof hij een vreemde was. ‘Dat is het, ja,’ zei hij verlegen en hij verstopte zich half achter Carrie. Hij schuifelde wat met zijn nieuwe schoenen over de grond en scheen zich geen raad te weten met zijn houding. Vermoedelijk zijn alle kinderen op die leeftijd wat verlegen tegenover hun vader, maakte de dokter zichzelf wijs. Hij keek achter het raam toe hoe zijn zoon op nog wat wankele beentjes naar school wandelde. De dokter had zich voorgenomen hem die middag te vragen hoe zijn dag was verlopen, maar hij was op huisbezoek toen Declan thuiskwam, en de volgende ochtend was er ook al geen tijd om te praten. Het duurde een week voordat hij te weten kwam dat het naar school brengen van Declan door Carrie problemen opleverde.

‘Alle andere kinderen noemen hem een baby,’ legde Carrie uit.

‘Een kind van vijf is veel te jong om dat hele eind al zelf te lopen,’ wierp zijn vader tegen.

‘Andere kinderen doen het wel. Alle kinderen Dunne komen zelfstandig vanuit de huisjes naar school, en die afstand is veel groter.’

‘De Dunnes zijn geen gewone kinderen. Die zijn even behendig als apen; ze klommen al in bomen toen ze twee jaar oud waren.’ Jims Blake was verontwaardigd dat iemand het in zijn hoofd kon halen die vergelijking te maken.

‘Maar het is afschuwelijk, als hij het mikpunt wordt van de andere kinderen. Kan hij niet met de meisjes…’

‘De meisjes zeggen dat ze niet met een baby opgescheept willen worden. Die hebben hun eigen vriendinnetjes…’

Carrie keek hem aan alsof hij haar had teleurgesteld. Een golf van zelfmedelijden welde in hem op. Waarom deed iedereen altijd alsof híj fout was? Hij vond dat hij zijn best deed voor iedereen, door Eileen en Sheila niet op te zadelen met hun kleine broertje, maar nu werd híj er weer op aangekeken. Zijn patiënten spraken hem nooit tegen! Ze namen hun pillen en drankjes braaf in, verschoonden plichtsgetrouw hun verband of omslag en gingen netjes naar het ziekenhuis om een test te ondergaan. Niemand trok in twijfel wat hij zei. Alleen in zijn eigen huis leek alles wat hij deed twijfelachtig.

Later, toen hij Carrie met haar brief hielp, zoals hij elke week deed, en een foutje aangaf door er een licht potloodstreepje onder te zetten, keek ze hem dankbaar aan.

‘U bent een aardige man, dokter.’

‘Waarom zeg je dat?’

‘U verbetert me zonder me beschaamd te maken. Ik schrijf “zullie”, waarmee ik “hun allemaal” bedoel, en u zegt alleen: “Zou het niet beter zijn te schrijven ‘hen allen’? Dat zou misschien wat duidelijker zijn…” U zegt nooit dingen als: “Wat ben je toch oerstom.”’

‘Je bent ook niet oerstom!’

‘Misschien zou u mij niet altijd dingen moeten leren. Misschien kunt u beter aap-noot-mies doen met Declan.’

‘Aap-noot-mies?’

‘Zo leren ze de kinderen lezen en schrijven.’

‘Ik wil mevrouw Kelly niet in de wielen rijden.’

Toch sloeg hij een blik in Declans schoolschrift en vroeg hem: ‘Wat staat hier?’

‘Zus-Jet, papa.’

‘Heel goed. Heel goed. Ga zo door!’ zei hij. Het vertrouwde gevoel bekroop hem dat hij niet het juiste had gezegd. Sinds hij had voorgesteld dat ze samen ‘For He’s a Jolly Good Fellow’ voor hem zouden zingen, toen Declan drie jaar was geworden, had er zich nauwelijks een gelegenheid voorgedaan waarin hij er zeker van was geweest dat hij het juiste had gezegd.

Eileen en Sheila vroegen hem altijd naar zijn patiënten, zoals ze al hadden gedaan toen ze nog heel jong waren. ‘Pap, gaat mevrouw Barton dood?’ Ze vonden de stille naaister, die met haar enige zoon in het roze huisje op de heuvel woonde, heel aardig.

‘Nee, natuurlijk niet. Ze heeft alleen griep.’

‘Krijgt juffrouw Ross een baby?’ Ze hadden haar zien breien en dachten dat breien en baby’s altijd samengingen.

‘Was er veel bloed bij dat ongeluk met die auto?’

Hij pareerde hun vragen, hield alle geheimen voor zich en ontdeed alles van het dramatische aspect, maar altijd was hij er zich van bewust dat zijn zoon hem nooit vragen stelde.

Naarmate de jaren verstreken nam dat bewustzijn toe. De meisjes kwamen van school en werden naar een goede kostschool van de nonnen gestuurd, op tachtig kilometer van Shancarrig. Nu waren alleen nog de dokter en Maisie en Declan in huis. Carrie had uit zichzelf ontslag genomen toen Declan toe was aan zijn eerste communie.

‘Hij is nu zeven, dokter. Hij is al groot. Hij kan zichzelf aankleden, houdt zelf zijn kamer netjes en maakt zijn huiswerk. U hebt me niet meer nodig.’

‘Denk je misschien ook aan trouwen?’ Er was niets wat dokter Jims niet zag of hoorde.

‘Daar zeg ik liever niet veel op.’

‘En het is de vader van de kleine jongen?’

‘Inderdaad, dokter. Dank zij u was ik in staat om hem wat te schrijven, hem dingen te vertellen, zeggen wat er in me omging. U bent er goed in mensen te helpen zich te uiten. Er zijn er hier veel te veel die alles opkroppen.’

Hij was ingenomen met haar lof. ‘Je zult opnieuw een kind krijgen. Ik weet wel dat je je eerste nooit zult vergeten, maar nu krijg je je eigen gezin.’ Hij was vervuld van blijdschap voor dit zwartharige, hoekige meisje dat zo’n beroerde start in het leven had gekend.

‘En u zult misschien de kans krijgen uw zoon wat beter te leren kennen als ik er niet meer ben.’

‘Ja, dat zal er wel van komen. Ik had zo gedacht een bureautje voor hem hierboven te zetten, voor zijn huiswerk.’

‘De meisjes deden dat altijd beneden, dokter. U weet wel, meer in het middelpunt van de dingen.’

‘Maar hij zou het hier prettiger vinden. Zelfstandiger. Denk je ook niet?’

‘Hij zou zich een tikje buitengesloten kunnen voelen.’ Haar ogen stonden zorgelijk.

‘In geen geval! Het zal hem helpen zich te concentreren. Nou ja, genoeg daarover. Je komt toch hopelijk nog eens bij ons kijken?’

‘Natuurlijk doe ik dat. Dit waren de fijnste zeven jaar van mijn leven. Ik ben in dit huis pas echt volwassen geworden. Ik was bevoorrecht.’ Hij probeerde het te bagatelliseren. ‘Ik meen het, dokter Jims. Toen ik hier kwam, had ik een woord als “bevoorrecht” niet kunnen gebruiken. Dat zegt genoeg, nietwaar?’

Na haar vertrek deed hij doelbewust pogingen om te participeren in de wereld van zijn zoon. Altijd scheen de jongen hem buiten te sluiten. Declan deed zijn huiswerk stilletjes in de kamer die vroeger de kinderkamer was geweest; daarna kwam hij naar beneden en hield Maisie gezelschap in de keuken, terwijl ze bezig was met het avondeten. Dokter Jims was zo vaak buiten de deur dat het alleen maar logisch leek dat de jongen de maaltijden gebruikte met Maisie, zoals hij ook altijd met Carrie had gedaan toen ze er nog was om voor hem te zorgen.

Hij probeerde dingen te bedenken die Declan zouden interesseren. ‘Ben je al toe aan breuken, jongen?’

‘Ik weet het niet.’

‘Dat moet je toch weten? Zijn jullie ermee bezig of niet?’ Plotseling klonk er ongeduld door in zijn stem.

‘Het is best mogelijk. Soms noemen ze de dingen op school anders dan hier.’

‘En hoe maakt je vriend Dinnie het?’

‘Vinnie.’

‘Vinnie, ja. Hoe is het met hem?’

‘Hij maakt het wel goed, geloof ik, papa.’

‘Nou ja, je weet toch wel of hij ziek is of niet?’ Weer dat ongeduld dat hij niet kon beheersen, zodat de klank van zijn stem veranderde.

‘Ik bedoel dat ik hem al heel lang niet heb gezien.’

‘Zijn jullie dan niet meer bevriend?’

‘Dat weet ik niet. Misschien wel. Hij woont in de stad en ik woon hier.’

Schuldgevoelens, nu. Had hij niet geluisterd? Was het hem ooit verteld? Andere ouders wisten misschien ook niet precies met wie hun kinderen omgingen. En meisjes waren gemakkelijker, dat wist iedereen. Met Eileen of Sheila waren er nooit problemen geweest. Hij had geweten wie hun vriendinnetjes waren. Ze hadden over hen gepraat en hen meegenomen naar huis. En als ze thuiskwamen van kostschool, zochten ze altijd meteen Nessa Ryan van het hotel op, en Leo Murphy, de dochter van majoor Murphy van The Glen.

Jongens waren bijna niet te peilen. Die leefden in een eigen geheime wereld, leek het. Jims Blake dacht terug aan zijn eigen jeugd op de kleine, sombere boerderij, met een norse, zwijgzame vader die zelden of nooit een woord met hem had gewisseld. Hij gedroeg zich heel anders dan zijn vader, en toch stuitte hij op die muur van stil verwijt.

De meisjes babbelden honderduit tegen hem. Eileen kwam naar zijn studeerkamer, ging op een laag krukje zitten en sloeg haar armen om haar knieën. ‘Leo Murphy is dit jaar heel verwaand en hooghartig geworden,’ klaagde ze.

‘Is dat zo?’ Jims Blake had zich zorgen gemaakt over de geestelijke gezondheid van Miram Murphy, de moeder van het meisje.

‘Ja. Ze wilde me niet binnenlaten toen ik naar The Glen kwam. Ze zei alleen dat ze vandaag geen tijd had om te spelen. “Spelen”, alsof we nog kleine kinderen zijn!’

‘Ik weet het, ik weet het,’ suste hij.

‘En Nessa Ryan zegt precies hetzelfde over haar. Ze vindt haar ook verwaand. Ze wil niemand binnenlaten. Niet dat iemand dat zou willen.’

‘Misschien zou Maisie hier een uitgebreide thee voor jullie kunnen…’

‘Ze wil ook niet naar het huis van iemand anders, zegt Nessa.’

‘Gelukkig heb je Nessa nog,’ zei hij troostend.

Eileen maakte een heftige beweging. ‘Ja. Ik heb Leo Murphy en haar grote huis helemaal niet nodig. Ons huis is trouwens toch veel mooier dan het hunne.’

‘Nooit opscheppen over het feit dat wij het geluk hebben een mooi huis te bewonen,’ zei hij. Hij had geprobeerd hun duidelijk te maken hoe gelukkig ze zich mochten prijzen dat wijlen dokter Nolan hun zo’n mooi huis had nagelaten, maar zijn loyale dochters hadden dat weggewuifd. Zij vonden dat hun vader het dubbel en dwars waard was, hadden ze gezegd.

Eileen zou gaan studeren als ze voldoende eervolle vermeldingen op haar diploma zou hebben. Ze wilde architecte worden. Dat zou ze heerlijk vinden. De nonnen zeiden dat ze hersens genoeg had. Tegen de tijd dat zij de middelbare school achter de rug had, zou de wereld – en zelfs Ierland – trouwens het punt hebben bereikt waarop vrouwelijke architecten zouden worden geaccepteerd. Per slot van rekening leefden ze dan in de jaren zestig. Stel je voor! En Sheila wilde verpleegkundige worden; die had haar voelhorens al uitgestoken naar de beste ziekenhuizen in Dublin.

Declan zou medicijnen gaan studeren, uiteraard, dus was het belangrijk hem naar een goede kostschool te sturen. Jims had al met de jezuïeten, de benedictijnen, de vincentianen en de paters van de Heilige Geest gesproken. Ze hadden allemaal hun voors en tegens. Hij had zich verdiept in de statistieken om inzicht te krijgen in hun resultaten, waarna hij koos voor de school met de hoogste score op de verschillende onderdelen. Het nadeel was dat die school verder van huis was dan alle andere.

‘Dan kunt u er niet vaak heen om hem te bezoeken,’ zei Eileen.

‘Hij komt gewoon thuis in de vakanties.’ Dokter Jims wist dat hij alweer in de verdediging was gedrongen.

‘Ja, maar het is zo heerlijk op school bezoek te krijgen! Wij keken altijd uit naar uw komst op zondag.’

Hij was er om de week heen gegaan, in de wintermaanden een lange, natte rit. Declan had hij nooit meegenomen. Om te beginnen was hij veel te jong en te rusteloos voor zo’n lange rit, en ten tweede zouden de meisjes het afschuwelijk hebben gevonden als hij drukte maakte in de gemeenschapsruimte. Later had het hem beter geleken het niet eens voor te stellen. Een jongen van tien zou er niets voor voelen om op zondag te worden meegesleept naar een meisjesschool, zelfs niet als ze hem hadden gevraagd. Het zou in de ogen van een jongen iets miet-jesachtig zijn geweest.

Jims was van plan geweest in de zomer wat meer tijd aan de jongen te besteden, voordat Declan naar kostschool vertrok, maar er was zoveel te doen. Zoals die kwestie met het kind van Maura Brennan, bijvoorbeeld. Hij had Maura, het enige meisje Brennan dat in Shancarrig was gebleven, altijd graag gemogen. Haar zusters waren allemaal allang naar onbevredigende baantjes in Engeland vertrokken. Maura had iets dromerigs over zich, plus de bereidheid datgene wat het leven te bieden had te accepteren. Hij herinnerde zich de dag waarop hij haar had bevestigd dat ze zwanger was.

‘Hij zal nooit met me trouwen, dokter Jims,’ had ze gezegd, met tranen in haar ogen.

‘Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn. Ben je soms geen lot uit de loterij voor iedere man?’ Hij had dat gezegd ja, maar niet uit overtuiging. Hij had gedacht dat Gerry O’Sullivan er vandoor zou gaan, maar dat had hij mis gehad. Gerry was gebleven. Er was een trouwerij geweest en hij had een bezoek aan Johnny Finns gebracht om op het gelukkige paar te toosten. En nadat hij haar had geholpen bij de bevalling, was hij degene geweest die de kenmerkende plooien in de oogleden had opgemerkt. En hij had Maura O’Sullivan, zoals ze zichzelf trots noemde, moeten vertellen dat haar zoon het syndroom van Down had.

Hij herinnerde zich hoe hij jonge vrouw in zijn armen had gehouden en haar had verzekerd dat het allemaal best mee zou vallen. En van het moment waarop kapelaan Gunn hem had verteld dat Gerry O’Sullivan, de vader van de jongen, in Shancarrig op de trein was gestapt en er niet zou zijn om de doop bij te wonen, herinnerde hij zich hoe hij zijn eigen stem geruststellende woorden had horen uitspreken; hij had Maura verzekerd dat alles goed zou komen. Met zijn voorspelling dat ze altijd geweldig veel van de jonge Michael zou blijven houden, had hij gelijk gekregen. In dat opzicht had hij geen woord te veel gezegd, ook al werd Gerry O’Sullivan nooit meer in de straten van Shancarrig gezien.

Overal waar hij keek, kende hij het verhaal van de mensen… in zowel de grote als de kleine huizen. Er was iets ernstig mis, daarboven in The Glen, en hij wist niet goed wat hij ermee aan moest. Frank Murphy, een stille man die zijn oorlogsverwondingen dapper droeg, moest veel ergere dingen aan zijn hoofd hebben dan het slechte been dat hij zonder klagen met zich rondsleepte. Jims Blake had zo’n idee dat het te maken had met zijn vrouw. Miriam Murphy had hij echter nog nooit onderzocht. Ze had hem verzekerd dat ze zo sterk was als een paard. Ze was een aantrekkelijke vrouw, met wie het echter kwaad kersen eten zou zijn als ze boos op je was. Hij was altijd gecharmeerd geweest van haar roodgouden haar en haar natuurlijke elegantie als ze met een ondiepe mand bezig was in haar grote tuin, een oude zijden sjaal over haar schouders gedrapeerd. De mensen in Shancarrig waren er allang aan gewend dat mevrouw Murphy nooit ‘naar beneden kwam’ om boodschappen te doen. Ze had bij elke winkel een rekening lopen, en de boodschappenjongens die de bestellingen per bakfiets kwamen afleveren, werden altijd door de vrouw des huizes van The Glen vriendelijk begroet. Ze liet alles altijd afhandelen door het dienstmeisje Biddy of door de majoor zelf.

Deze zomer was het gedrag van Miriam echter veranderd. Haar blik had iets leegs, iets wat hem hevig verontrustte. En in Franks gezicht had hij behoedzaamheid opgemerkt, de neiging tot beschermen. Charles Nolan had hem vaak genoeg verteld van families die hun geheimen verborgen hielden. Families die hun onevenwichtige leden aan het zicht van de buitenwereld onttrokken. Vaak was het beter er je neus niet in te steken. Jims Blake vroeg zich af wat de oude Charles van de situatie in The Glen zou hebben gevonden. Niet alleen de majoor zelf was zichtbaar van slag, maar ook hun dochter Leo, die de boezemvriendin van zijn dochters was geweest, begon zich geforceerd te gedragen. Hij ontmoette het meisje toen hij langs Barna Woods reed.

‘Kan ik je een lift naar huis aanbieden, Leo?’

‘Moet u toevallig die kant uit?’

‘Een auto rijdt overal heen waar je hem heenstuurt.’

‘Graag, dokter.’

‘Heb je deze zomer nog veel nieuwe vriendschappen gesloten, Leo?’

Ze keek verbaasd op. Nee, eigenlijk niet. Waarom vroeg hij dat? Om zijn dochters niet aan de kaak te stellen als klaagsters, liet hij doorschemeren dat hij haar, Leo, weinig had gezien.

‘We zijn met vakantie geweest, weet u. Naar zee.’

Dat was waar. Hij had Bill Hayes horen zeggen dat de majoor plotseling zijn vrouw en dochter en alle honden in de auto had geladen en was weggereden.

‘Da’s waar, maar nu ben je terug en nog ziet niemand je ooit. Ik dacht al dat je met de zigeuners mee was gegaan.’ Ze waren net door het hek van The Glen toen hij dat zei. Ze keek opzij naar hem, wit als een doek. ‘Ik bedoel er niets mee, Leo. Het was maar een grapje.’

‘Ik heb een hekel aan grapjes over zigeuners,’ zei ze.

Hij vroeg zich af of ze haar in het bos angst hadden aangejaagd. Ze waren donker, argwanend en altijd op hun hoede, maar ze hadden hem eens een fazant gegeven, toen hij bij een bevalling had geholpen. Trots en met ernstige gezichten hadden ze hem de in gras verpakte vogel overhandigd om hem te bedanken. Ze hadden hem niet laten komen omdat ze een dokter nodig hadden, maar alleen omdat hij toevallig dokter was en langskwam op het moment dat er een moeilijke bevalling aan de gang was.

De majoor stond in de voordeur. ‘Ik vraag je niet binnen,’ zei hij.

‘Nee, nee.’ Zijn reputatie van een man die geheimen kon bewaren, stoelde op zijn bereidheid een eind aan een gesprek te maken als de ander dat wilde. Hij stelde nooit aanvullende vragen en zijn gezicht getuigde altijd van aandacht en de bereidheid aan te horen wat anderen kwijt wilden.

Zijn zoon Declan wilde nooit iets aan hem kwijt. ‘Wat denk je, Declan, zal het je op kostschool bevallen?’

‘Ik zou het werkelijk niet weten; niet voordat ik er ben.’

Wie had er ooit zo’n pedant joch meegemaakt, een joch dat zo weinig bereid was om te praten?

Maisie wilde weten of de jongen zich al een beetje thuis voelde. En of zijn bed werd gelucht. En of er nog andere jongens uit de omgeving van Shancarrig op de kostschool zaten. Dokter Blake kon geen van die vragen beantwoorden. De enige herinnering die hij had, was die aan de wuivende hand van zijn zoon toen hij wegreed. Hij had zich niet aan zijn vader vastgeklampt, zoals een paar andere knapen, die het afschuwelijk vonden dat hun moeder vertrok. Ook had hij geen contact gezocht met de andere jongens, zoals andere, meer extraverte jongens schenen te doen.

Ze moesten van school elke zondag naar huis schrijven. Declan schreef over de dag van Allerheiligen, wandelingen, een toneelstuk waaraan hij meedeed, het maken van een reliëfkaart. Jims Blake wist dat die brieven onder toezicht van de priesters werden geschreven, omdat ze eropuit waren een goede indruk van de school en alle activiteiten daar te geven. Soms bleef de brief ongeopend op het tafeltje in de hal liggen, samen met de reclamebrochures van farmaceutische bedrijven die alle dokters in hun adressenbestand toegestuurd kregen. Declan schreef nooit aan Eileen, nu in een studententehuis in Dublin, waar ze aan het University College architectuur studeerde. Ook schreef hij nooit aan Sheila, nu verpleegster in een van de beste ziekenhuizen van Dublin. Hij had Maisie een verjaarskaart gestuurd, maar ze wisten weinig van zijn wereldje op school.

Volgens de rapporten deed hij het ‘bevredigend’; hij behaalde middelmatige cijfers en behoorde tot de bovenlaag van de onderste helft. Zijn schoolvakanties leken lang en hij voerde niets uit. De dokter kreeg de indruk dat hij ernaar verlangde terug te gaan naar zijn kostschool.

‘Zou je het fijn vinden als een van je vrienden kwam logeren?’

‘Hier?’ vroeg Declan verrast.

‘Ruimte zat. Misschien vinden ze het leuk.’

‘Wat zouden we kunnen doen, papa?’

‘Geen idee. Gewoon de dingen die je overal doet.’ Hij was nu geïrriteerd. Declan had er een handje van om vragen te beantwoorden met wedervragen waarop weinig te zeggen viel. Er kwam nooit iets van het voorstel. Ook niet van de uitnodiging om naar Dublin te gaan. ‘Wat moet ik twee dagen lang in Dublin uitvoeren?’

‘Wat doen anderen in Dublin? We zouden je zusjes kunnen opzoeken en met hen gaan lunchen. Dat zou best aardig zijn, denk je niet?’ Hij begreep dat het moest klinken alsof hij het tegen een kind van vijf had, in plaats van een jongen van vijftien. Een jongen die vervreemd was geraakt van Eileen, die al bijna als architect was afgestudeerd, en ook van Sheila, nu bijna gediplomeerd verpleegkundige. Het bezoek aan Dublin bleef achterwege. Net als het uitje naar de rennen in Galway, waarover veel was gesproken, als een beloning voor Declans diploma voor de middelbare school.

Jims Blake zei dat hij met de hand op zijn hart kon zweren dat hij al het mogelijke had gedaan om nader tot zijn zoon te komen, maar dat hij bij elke poging de kous op de kop had gekregen. Het was niet iets waarover hij normaal gesproken met een andere man zou praten, maar hij had het er wél over met Bill Hayes.

‘Heb jij ook altijd het gevoel dat je probeert een bevroren akker om te ploegen, als je probeert een praatje te maken met je zoon, Niall, of praat hij uit zichzelf met je?’

‘Niall zou desnoods met de vogels in de bomen praten, als hij het idee had dat ze luisterden. Die geniet van elk ogenblik van de dag. Helaas heeft hij van de omgang met cliënten weinig kaas gegeten.’ Bill Hayes schudde somber het hoofd. Zijn zoon scheen hem enigszins teleur te stellen. Hoewel hij zijn rechtenstudie achter de rug had, was er niets aan hem wat erop wees dat hij in staat zou zijn nieuwe cliënten aan te trekken of de lopende zaken af te handelen.

‘Maar práát hij met je?’ hield dokter Jims vol.

‘Als hij kans ziet om me te laten luisteren, wat niet vaak voorkomt. Ik heb geen zin in zijn omsamenhangende verhalen over bergen en meren, als hij erop uit is geweest om het testament van de een of andere boer op te maken. Ik wil van hem horen dat het allemaal naar behoren is afgehandeld, dat de aangelegenheden van de man zijn geregeld en dat alles tiptop in orde is.’

Dokter Jims slaakte een zucht. ‘Bij mij is het net andersom. Ik krijg hem zelfs niet aan de praat over de vraag of hij wil gaan studeren. Hij blijft uitvluchten verzinnen.’

‘Ga met hem uit eten. Bestel niets voordat hij je vraag heeft beantwoord… Op die manier moet hij wel antwoorden. Knapen van die leeftijd kunnen niet buiten hun eten.’

Jims Blake schaamde zich en vertelde hem niet waarom die vlieger niet op zou gaan, omdat zijn zoon nog altijd uit gewoonte bij Maisie in de keuken at. Het was tenslotte zinloos voor twee te dekken in de eetkamer. Wie kon zeggen wanneer de arme dokter weer zou worden weggeroepen? De zomer van 1964 begon echter al aardig te vorderen. Er moest van alles en nog wat worden geregeld, zoals schoolgeld, inschrijven aan de medische faculteit, een behoorlijke kamer…

‘Declan? Niemand zou ooit op de gedachte komen dat wij onder hetzelfde dak wonen, jongen…’

‘Ik ben er anders altijd,’ zei de jongen. Het was niet opstandig of afwerend; het was eenvoudig een feit.

Jims Blake ergerde zich eraan. ‘Ik ook,’ zei hij. ‘Behalve wanneer ik de deur uit ben om te werken, zoals jij later ook zult doen.’

‘Ik ga géén medicijnen studeren, papa.’

Om de een of andere reden was het geen verrassing voor hem. Hij moest erop hebben gerekend. ‘En wanneer heb je besloten het niet te doen?’ vroeg hij kil.

‘Ik had nooit besloten het wél te doen; het was altijd een voornemen van u.’

Ze spraken als twee vreemden, beleefd maar resoluut. Declan wilde graag bij een makelaardij gaan werken. De vader van zijn vriend Vinnie O’Neill wilde hem wel aannemen. Het zou hem bevallen. Het was het soort bezigheid dat hem aansprak: huizen en dingen bekijken, ze aan potentiële kopers laten zien. En je kon er heel goed mee verdienen. Vinnie zelf wilde priester worden. En in dat gezin hadden ze geen andere zonen, alleen dochters. Meneer O’Neill mocht hem graag, kon goed met hem overweg.

Jims Blake luisterde somber naar het verhaal over een man die hij niet kende, een zekere Gerry O’Neill, wiens makelaarsborden hij hier en daar had gezien. Een man die het goed kon vinden met Declan Blake en hem als een soort zoon scheen te beschouwen, nu zijn eigen zoon priester werd. Zwijgend legde hij zich neer bij de plannen, plannen die met zich meebrachten dat Declan in de grote stad ging wonen. Hij zou Vinnies kamer krijgen, naar het scheen. Het zou gemakkelijker zijn als hij bij de hand was – en hoe eerder, hoe beter: volgende week zou Vinnie naar het seminarie vertrekken. Declan had zo gedacht dat hij maar in het weekeinde moest verkassen.

Jims Blake hoorde dat Maisie hem niet al te erg zou missen, omdat haar leven nu draaide om de kerk. En ze was eraan gewend geraakt dat hij van huis was, vanwege de kostschool.

‘En ik?’ vroeg Jims Blake. ‘Vraag je je niet af of ik je zal missen?’

‘Ach, papa, u leeft uw eigen leven. U mist mij heus niet.’ Het werd in alle ernst gezegd, en toen de jongeman begreep dat de trek in het gezicht van zijn vader voortkwam uit eenzaamheid, scheen hij van streek te raken. ‘En als ik medicijnen was gaan studeren, dan zou ik toch ook steeds van huis zijn geweest?’

‘Ja, maar dan zou ik hebben geweten dat je me later in de praktijk zou komen helpen en het later van mij zou overnemen. Daar had ik op gehoopt.’

Er viel een stilte, een langdurige stilte. ‘Het spijt me,’ zei Declan.

Later vroeg Jims zich af of hij een arm om de schouders van zijn zoon had moeten slaan. Had hij niet het een of andere gebaar moeten maken, bij wijze van verontschuldiging voor achttien jaar koelheid en afstandelijkheid, onder het uitspreken van de oprechte hoop dat het de volgende jaren beter zou gaan? Hij had echter zijn schouders opgehaald en gezegd: ‘Je doet maar wat je niet laten kunt.’ En hij hoorde zichzelf eraan toevoegen: ‘Zoals je altijd hebt gedaan.’

Hij wist dat het de meest definitieve afscheidswoorden waren die hij had kunnen zeggen. Een enkele keer als hij in de stad was, ging Jims Blake langs bij de O’Neills. Als iemand die met zijn tong een zere kies verkent, probeerde hij wat meer te weten te komen van het gezin en de man bij wie Declan Blake zich thuis scheen te voelen. Gerry O’Neill, een uitbundige man met een schat aan anekdoten over mensen en huizen, beschouwde zichzelf als een groot verteller. Jims Blake vond hem stierlijk vervelend en vooringenomen. Vol ongeloof sloeg hij gade hoe de echtgenote en de dochters van de man samen met Declan luidkeels om hem lachten en hem aanmoedigden nog meer van die verhalen op te hangen.

De oudste dochter heette Ruth. Ze zag er goed uit en was de oogappel van haar vader. Ze volgde een handelscursus bij een plaatselijke opleidingsschool en wilde haar vader later in de zaak gaan helpen. Ze spraken over O’Neills makelaardij alsof het een eeuwenoud en algemeen gerespecteerd familiebedrijf was, in plaats van een bedrijfje dat Gerry O’Neill zelf had opgebouwd, geholpen door zijn goeie babbel.

‘We moesten Ruth maar eens uitnodigen voor een bezoekje aan The Terrace, vind je ook niet?’ opperde Jims tegenover zijn zoon. Hij had gezien dat Declan zich sterk aangetrokken voelde tot dit donkerogige meisje in zijn nieuwe familie.

‘Dat lijkt me niet zo…’

‘Ik vraag je niet om er te wonen, alleen om eens met het meisje zondags te komen lunchen, verdomme.’ Weer die barse, ruwe bewoordingen die hij niet had willen gebruiken. Zijn zoon scheen ervan te schrikken.

‘Ja, best. Goed, we komen wel eens.’

Jims Blake speelde met de gedachte aan een assistent. Hij wist nu hoe fijn de eenzame, oud geworden Charles Nolan het moest hebben gevonden, al die jaren geleden, dat hij bij hem in huis was gekomen. Zo fijn dat hij hem zelfs het huis had willen nalaten, samen met de praktijk. Jims had gedacht dat hij hetzelfde had kunnen doen voor Declan. Hij had avonden voorzien van het soort dat hij met Charles had doorgebracht, met discussies over artikelen in The Lancet en de Irish Medical Times, of over de vraag of die nieuwe zalf met wonderbaarlijke eigenschappen die een van de farmaceutische concerns had uitgebracht, werkelijk zo goed was.

Elke week kreeg hij een telefoontje van Sheila in haar ziekenhuis in Dublin, en elke week een brief van Eileen, die nu bij een groot architectenbureau in Engeland werkte. Hij was bijna vergeten hoe Frances er had uitgezien, of hoe het geweest was in haar armen. Hij had zich geen oude man behoren te voelen, hij was immers pas een late vijftiger, maar toch had hij duidelijk het gevoel dat zijn leven in feite al voorbij was.

Uiteindelijk kwamen Declan en Ruth toch lunchen. En het meisje babbelde vlot en opgewekt tegen hem, zoals ze thuis gewend was. Ze stelde vragen en leek belang te stellen in zijn antwoorden. Ze vroeg Maisie naar de bloemstukken die ze voor het altaar maakte. Maisie zei dat dit meisje welopgevoed was, en dat Declan een geluksvogel was dat hij haar had leren kennen, en niet het een of andere oppervlakkige wezentje zoals hij er in de grote stad genoeg had kunnen tegenkomen.

Bij hun derde visite nam zij het initiatief en boog zich naar hem toe om hem gedag te kussen. ‘Bedankt, dokter Jims,’ zei ze. Ze geurde naar Lux-toiletzeep en was fris en aantrekkelijk. Het verbaasde hem niet dat zijn zoon het zo van haar te pakken had.

Hij schrok hevig toen hij Declan een paar weken later terugzag. De jongeman kwam op donderdagmiddag thuis, Maisies vrije middag. Hij was asgrauw, maar de kringen onder zijn ogen waren donkere schaduwen. Hij ijsbeerde door het huis totdat de laatste patiënt weg was. ‘Komen er nog meer, papa?’

‘Ik moet op huisbezoek. Een van Carries broers. Je herinnert je Carrie nog?’

‘Allicht. Mag ik mee?’

Hoe wist hij niet, maar deze keer vond Jims Blake de juiste stiltes en gebruikte hij niet de verkeerde woorden. Hij vroeg niet waarom de jongen zomaar op een doordeweekse dag kwam binnenvallen of waarom hij er zo slecht uitzag. In plaats daarvan hield hij glimlachend de deur voor hem open. Samen wandelden ze de trap af naar de auto, vader en zoon, zoals hij altijd had willen doen met een zoon.

Ze praatten nergens over, gedurende de rit naar de boerderij waar een van Carries broers zichzelf aan een uitsteeksel van de zoveelste roestige landbouwmachine had geregen. Declan keek stilzwijgend toe hoe zijn vader de wond schoonmaakte en hechtte. Op de terugweg kwam het verhaal los. Onder de schaduw van de Oude Rots hielden ze halt, het immense, verweerde monument waaraan Shancarrig zijn naam ontleende. Ze wandelden wat door de frisse middaglucht, terwijl de schaduwen van de bomen lengden.

Jims Blake hoorde nu het hele verhaal. Het afschuwelijke verhaal van een jongeman die door een goede man was uitgenodigd bij hem in huis te komen. Gerry O’Neill zou dood neervallen als hij hoorde dat zijn lieveling Ruth zwanger was. En haar broer Vinnie, die nu voor priester studeerde, zou zijn vriend nooit vergiffenis kunnen schenken voor een dergelijk verraad. Het betekende voor hen het einde. Declan wilde met haar weglopen, maar Ruth wilde er niet van horen, en op momenten dat hij wat nuchterder kon denken, wist hij dat ze gelijk had.

‘U begrijpt wel hoe erg de toestand is, dat ik het u moest vertellen,’ zei Declan tegen zijn vader.

Jims Blake slikte het scherpe antwoord in. Op een ander moment zou hij misschien de opmerking hebben gemaakt die de jongen zou hebben genoopt zich weer terug te trekken in de schulp waar hij zo moeizaam uit was gekropen. Hij vroeg niet wat Declan van hem wilde. Hij wist dat Declan dat zelf nauwelijks wist. In plaats daarvan deed hij wat hij al zijn leven lang had willen doen; hij legde een arm om de schouders van zijn zoon. En hij deed alsof hij de schok van verrassing niet merkte.

‘Laat me je zeggen wat ik ervan denk,’ zei hij. Zijn stem klonk bedaard, of zelfs bijna opgewekt. Hij voelde hoe zijn zoon zich onder zijn aanraking ontspande. ‘Ik heb in Dublin een goede vriend – we hebben samen een jaartje ziekenhuispraktijk opgedaan. Hij heeft zich gespecialiseerd en is nu gynaecoloog en verloskundige. Een tamelijk bekend man… Ik raad je aan Ruth naar hem toe te sturen voor een D&C. O, geen zorg, doktersjargon is altijd verontrustend. Zo noemen we een dilatatie en curettage, nauwelijks meer dan een onderzoek onder verdoving van de baarmoederhals. Het verhelpt stoornissen en wordt bij massa’s meisjes gedaan…’

Declan keek hem in de ogen. ‘Is dat…? Ik bedoel, is dat hetzelfde als…?’

Jims Blake had al besloten hoe hij het wilde spelen. ‘Zoals ik al zei, er is geen beginnen aan om jou uit te leggen hoe we al dat soort dingen noemen; het voornaamste is dat Ruth binnen een dag of twee weer in orde is en dat alles via dit huis en dit adres kan verlopen, zonder dat we er anderen mee lastig vallen.’ Ze wandelden terug naar de auto en reden naar Shancarrig. Hun stemming werd niet verbroken. Zijn zoon kwam mee naar binnen en ze legden een vuur aan, omdat de avonden kil begonnen te worden. Declan dronk een bescheiden cognacje mee en kreeg weer wat kleur op zijn gezicht. Jims Blake herinnerde zich hoe de oude dokter Nolan vaak tegen hem had gezegd dat de dingen er in de wereld vreemder aan toe gingen dan je ooit zou geloven. Dokter Jims Blake gaf hem groot gelijk nu hij hier zat en zich realiseerde dat de enige kameraadschappelijke avond die hij ooit met zijn zoon had gehad de avond was waarop hij ervoor had gezorgd dat zijn eigen kleinzoon niet ter wereld zou komen.