Toen Madeleine Ross in Shancarrig naar de kerk werd gebracht om te worden gedoopt, droeg ze een oude doopjurk die nog door haar grootmoeder was gedragen. Zulk prachtig kant werd zelden in de Church of the Holy Redeemer gezien: het zou eerder op zijn plaats zijn geweest in St. Matthew’s Church, de met klimop begroeide anglicaanse kerk op ruim zeventien kilometer afstand van het dorp. Haar doop vond echter plaats in het jaar 1932, het jaar van het Eucharistisch Congres in Ierland. De Iers-roomse devotie had een piek bereikt en iedereen vond het de gewoonste zaak van de wereld dat een baby die zou worden gedoopt kostbaar kant droeg.
De oude priester liet zich tegenover iemand ontvallen dat dit kleine meisje in haar leven vermoedelijk geen gebrek zou kennen, gezien het soort gezin waarin ze was geboren. Parochiepriesters weten echter niet alles. Madeleines vader overleed toen ze acht jaar was. Hij sneuvelde in de Tweede Wereldoorlog. Haar enige broer vertrok naar Rhodesië om daar bij een oom te gaan wonen, op een boerderij waarvan het land ongeveer een even groot oppervlak besloeg als Munster.
In 1950, op haar achttiende, kende Maddy Ross vele vormen van gebrek in haar leven. Het ontbrak haar ook aan een plan wat ze wilde gaan doen, en zelfs aan de vrijheid om weg te gaan en zo’n plan uit te voeren. Haar moeder had iemand thuis nodig, en aangezien haar broer er niet meer was, moest Maddy blijven. Verder was Maddy van mening dat ze zelf een vriend nodig had, maar Shancarrig was niet de geschiktste plaats om er een te zoeken.
Het ging niet eens om de kans op het aan de haak slaan van een grote vis in een kleine vijver. De familie Ross behoorde niet tot de grote landeigenaren, voorname mensen met een lange stamboom. Was dat wel zo geweest, dan zou er misschien de een of andere society zijn geweest waarin Maddy op jacht had kunnen gaan naar een geschikte echtgenoot. Het ging om een subtiel maar belangrijk onderscheid: Maddy en haar moeder waren weliswaar goed af, maar niet zó goed dat ze hun plekje hadden kunnen vinden in het levenspatroon van een klein dorp. Voor Maddy was het maar goed dat ze een meisje was dat goed alleen kon zijn, want er waren er niet veel die haar hun gezelschap hadden kunnen aanbieden.
Misschien echter was ze onder druk van de omstandigheden zo geworden. Al toen ze klein was, zo herinnerden de mensen zich, had Maddy in haar eentje in Barna Woods libellen verzameld, of had ze merkwaardig gevormde stenen uit de omgeving van de grote rots van Shancarrig mee naar huis genomen. De familie Ross bewoonde een klein huis op de oever van de Grane; niet bij de haveloze daglonershuisjes van het dorp, maar meer in de nabijheid van Barna Woods, de bossen op de helling naar de Oude Rots. Het maakte niet uit welke weg je nam vanuit het huis van Maddy Ross: overal kwam je langs heel interessante dingen, bijvoorbeeld via de zijweg naar de school, of langs de huisjes naar de brug tot in het hart van het dorp, met The Terrace, Ryan’s Commercial Hotel en de korte rij winkels. Het liefst trok ze echter het bos in, dat in elk jaargetijde zo sterk veranderde dat je de indruk kreeg in een heel ander bos te zijn. Ze hield vooral van het herfstige bos, als alles van goud leek en de grond was veranderd in een zacht bladertapijt.
Je kon je indenken dat de bomen mensen waren: grote, zachtaardige mensen die op het punt stonden je met hun takken te omhelzen, of dat er tussen hun wortels een wereld van minuscule mensjes bestond, wezentjes die niet echt door mensen konden worden gezien. Maddy vertelde graag verhalen – deels uit verlangen dat er naar haar zou worden geluisterd, maar deels ook omdat ze ervan hield – over waar ze in de herfst goudkleurige en scharlakenrode herfstbladeren had gevonden, of over de ogen van een oude vrouw die ze had gezien toen ze haar door de bomen heen gadesloeg, of over de kinderen op blote voetjes die hun spel speelden rondom de grote rots die neerblikte op het dorp, maar die wegrenden zodra er iemand naderbij kwam.
Het waren heel onschuldige verhalen, de verhalen van een Denkbeeldige Vriend zoals alle kinderen die bedenken. Niemand nam er notitie van, vooral niet toen het vanzelf ophield omdat ze op haar elfde naar kostschool werd gestuurd. Voor de kleine Madeleine Ross was de school van Shancarrig veel te ruw en onbeschaafd. Ze werd naar een kloosterschool gestuurd, twee districten ver.
Ze zagen haar terug toen ze al groot was geworden en haar lange, blonde haar in vlechten op haar rug hing. En toen ze zeventien was, droeg ze die vlecht om haar hoofd. Ze was even slank en lang als haar moeder, maar had merkwaardig fletse ogen. Als Maddy een stel mooie ogen had gehad, van onverschillig welke kleur, zou ze werkelijk mooi zijn geweest. De fletsheid van haar ogen gaf haar iets kleurloos, iets vluchtigs, alsof het haar aan persoonlijkheid ontbrak.
En als iemand in Shancarrig een paar gedachten aan haar had gewijd, zou hij of zij misschien tot de conclusie zijn gekomen dat ze een meisje zonder ruggegraat was, zonder een eigen kijk op de dingen. Een jonge vrouw met wat meer wilskracht zou misschien hebben besloten op zoek te gaan naar een werkkring, of vrienden. Hoe gecompliceerd de maatschappelijke verhoudingen in Shancarrig ook mochten zijn, toch zou je hebben gedacht dat de jonge Maddy Ross wel enkele vriendinnen of vrienden zou hebben. Er waren neven en nichten, natuurlijk, en ooms en tantes om te bezoeken. Maddy en haar moeder brachten bezoeken aan familieleden in maar liefst vier districten, altijd familieleden van haar moeder. De familie van haar vader woonde in Engeland. Thuis was ze echter het eeuwige muurbloempje. Zoals op de dag waarop de school opnieuw werd gewijd, de dag waarop de bisschop op bezoek kwam.
Maddy Ross stond aan de rand van de mensenmassa, een strohoed op haar hoofd om haar tere blanke huid te beschermen tegen de felle zon. Ze zag hoe kapelaan Gunn in gebogen houding tegen de helling opzwoegde, op weg naar de school. Ze sloeg de oude pastoor O’Toole in zijn rolstoel gade. Maar ze stond iets afgezonderd van de rest van Shancarrig, toen iedereen stond te wachten op de aankomst van de processie.
Het echtpaar Kelly met hun jonge nichtje Maria – niet om áán te zien. Nora Kelly had beter zo’n strohoedje kunnen dragen als dat van Maddy, in plaats van dat hopeloos ouderwetse manteltje dat volstrekt niet op het Ierse platteland thuishoorde. Toch zou het fijn zijn als je ergens bij hoorde, zoals de Kelly’s. Ze waren naar deze school gekomen en hadden die tot hún school gemaakt. Ze waren nu de spil van de gemeenschap, terwijl Maddy – die toch haar leven lang hier had gewoond – nog altijd een buitenbeentje was. Ze nam een schoteltje cake in ontvangst. Om de een of andere reden waren de cakes al in plakken gesneden, in plaats van dat de mensen de gelegenheid kregen zelf te kiezen wat ze lekker vonden.
Mevrouw Kelly keek haar vorsend aan. ‘Ik denk dat het tijd wordt om een JAS aan te nemen,’ zei ze.
Maddy kon haar niet volgen. ‘Bij deze hitte?’ vroeg ze, opkijkend naar de zon.
‘Een Jonge Assistent-Schooljuf,’ legde mevrouw Kelly uit alsof ze een kind van vijf voor zich had.
‘O. Neem me niet kwalijk.’
‘En? Zullen we er eens met je moeder over praten?’
Maddy begon zich af te vragen of de hitte hen allemaal te veel dreigde te worden.
‘Ik… ze is nogal gehecht aan haar gewoonten… ik denk niet dat ze zich nog in staat voelt les te geven,’ legde ze vriendelijk uit.
‘Ik bedoelde jou, juffrouw Ross.’
‘O! Ach, natuurlijk. Eh, tja…’ zei Maddy. Het bewees hoe weinig ze geneigd was de touwtjes van haar leven zelf in handen te nemen. Ze had absoluut geen plannen voor haar nabije toekomst. Er werd dat jaar veel gepraat over een bezoek aan Rome. Het was tenslotte een Heilig Jaar. Het zou een bijzondere gelegenheid zijn. Tante Peggy was er geweest: de foto’s waren ‘eindeloos’, de verhalen werden vaak herhaald en het ontbreken van goeie, sterke thee werd veelvuldig betreurd. Maddy’s moeder was echter niet eens in staat beslissingen te nemen over kleinigheden, zoals de vraag of ze aardbeienjam of bosbessenjam bij de thee wilde, dus hoe kon ze ooit beslissen over zoiets gewichtigs als een bezoek aan Rome? De herfst kwam, de avonden begonnen koeler te worden en iedereen was het erover eens dat er groot gevaar van kouvatten dreigde.
Maar goed dat ze niet al die moeite hadden gedaan, zoals het aanvragen van paspoorten en het maken van reserveringen. En haar moeder zei vaak dat je God evengoed kon liefhebben in Shancarrig als in een grote stad in Italië.
Aanvankelijk was Maddy Ross teleurgesteld geweest, toen het ernaar uit begon te zien dat de vaak ter sprake gekomen plannen op niets zouden uitdraaien. Later had ze er niet eens meer een gedachte aan gewijd. Ze was goed in teleurstellingen wegslikken en vergeten, want ze had er al heel wat moeten verwerken, ook al was ze pas achttien. Haar beste vriendin op school, Kathleen White, had Maddy niet in vertrouwen genomen toen ze besloot in een klooster te gaan en non te worden. Alle andere kinderen op school hadden het eerder geweten dan zij. Maddy had gebeefd van woede toen ze Kathleen op hoge toon vroeg wat er waar was van het nieuws.
Kathleen was ongezond kalm geworden, veel rustiger dan goed voor haar was. ‘Ik heb het je niet verteld omdat je zo heftig op alles reageert,’ had Kathleen alleen gezegd. ‘Dan had je ofwel met me mee gewild, of je had er veel te theatraal over gedaan. Het is gewoon wat ik wil doen met mijn leven. Meer niet.’
Na een tijdje had Maddy besloten Kathleen vergiffenis te schenken. Per slot van rekening was gehoor geven aan een roeping een geweldige stap. Kennelijk was Kathleen er te zeer door in beslag genomen geweest om aandacht te kunnen schenken aan de gevoeligheden van een vriendin. Maddy had haar lange brieven gestuurd, waarin ze schreef dat ze haar had vergeven en uitweidde over het belang van het besluit intrede te doen in een kloosterorde. Kathleen had alleen gereageerd met een kort briefje. Over twee maanden zou ze in haar klooster postulante zijn. Dan zou ze niet meer mogen corresponderen. Misschien was het beter dat ze zich daarop voorbereidden door nu geen emotionele briefwisseling meer te beginnen.
Die zomer had ze trouwens nog andere teleurstellingen ervaren. Op de dansavond van de tennisclub had Maddy de indruk gehad dat ze er goed uitzag en dat een bepaalde jongeman haar bewonderde. Met haar had hij langer gedanst dan met wie ook, en ook had hij zich voor haar uitgesloofd door glazen vruchtenbowl voor haar te halen. Ze hadden in de schommelstoel ongedwongen over allerlei dingen zitten babbelen. Het was op niets uitgelopen. Ze had veel moeite gedaan hem duidelijk te maken waar ze woonde, en ze had zelfs twee smoesjes bedacht om een bezoekje te brengen aan zijn huis. Het was echter alsof ze nooit had bestaan.
Soms kreeg Maddy Ross, als ze bezig was aan een van haar lange, eenzame wandelingen over de beboste heuvel naar de over Shancarrig wakende Oude Rots, het gevoel dat ze alles verkeerd aanpakte. Alles wat haar overkwam, verschilde zo van de dingen die meisjes in films beleefden. Maddy had altijd geweten dat er geen geld zou zijn om haar naar de universiteit te sturen, zodat dat het maar goed was dat ze niet het vurige verlangen koesterde professor, dokter of advocaat te worden. Er waren echter ook geen andere dingen die ze ambieerde. Andere meisjes hadden gekozen voor een opleiding tot verpleegkundige of secretaresse, en sommige waren bij een bank of verzekeringsmaatschappij gaan werken. Weer andere meisjes waren fysiotherapeute of röntgenassistente geworden. Maddy, het meisje met het lange, lichtblonde haar en de trage glimlach die zich, als het begin er eenmaal was, over haar hele gezicht verspreidde, dacht dat er zich vroeg of laat wel iets voor haar zou aandienen. Waarschijnlijk aan het eind van de grote vakantie.
Mevrouw Kelly had gemeend wat ze zei, die warme dag, en in de eerste week van september kwamen meneer en mevrouw Kelly met Maddy’s moeder praten. Het kleine stenen schoolgebouw van Shancarrig bevond zich iets buiten het centrum van het dorp. Dat was gedaan om het gemakkelijker te maken voor de kinderen van de boeren, zo werd er gezegd. Het echtpaar Kelly was als pasgetrouwd stel naar de school gekomen, reagerend op een uitnodiging van kapelaan Gunn. De vorige leerkrachten waren enigszins chaotisch vertrokken. Maddy had verhalen gehoord over veel drinken en gedwongen ontslag, maar zoals gewoonlijk kende ze – via haar moeder – alleen een sterk gekuiste lezing van de gang van zaken. Moeder scheen zich nooit volledig rekenschap te geven van de feiten.
Een merkwaardig echtpaar trouwens, die meneer en mevrouw Kelly. Hij was groot en had het onschuldige uiterlijk van de boerenzoon; zij was klein en maakte een enigszins gespannen indruk, vooral omdat haar mond vaak een smalle streep was die afkeuring uitdrukte.
Maddy Ross had meer dan eens naar haar gekeken, zich afvragend wat aan mevrouw Kelly zo aantrekkelijk was voor die eenvoudige, goedmoedige lobbes naast haar. Ze waren slechts een jaar of tien ouder dan zijzelf. Ze vroeg zich af of mevrouw Kelly – nadat ze om zich heen gekeken en geen geschiktere gegadigde gevonden had – genoegen had genomen met haar onderwijzer. Ze zag er beslist uit alsof er iets was wat haar niet beviel. Zelfs toen het echtpaar onuitgenodigd met haar moeder kwam praten, leek het alsof die twee hun beklag kwamen doen – Maddy vond het niet vreemd dat ze bij haar moeder aanklopten, in plaats van het haar zelf te vragen. Per slot van rekening was dit het soort dingen waarover haar moeder, mevrouw Ross, een mening zou hebben. Misschien vond ze dat haar dochter Madeleine voor iets beters bestemd was dan een baantje op de dorpsschool van Shancarrig. Het was verstandig eerst poolshoogte te nemen, alvorens voor een meer rechtstreekse benadering te kiezen.
Maddy’s moeder vond het echter een voortreffelijk idee. ‘Het is hun regelrecht in de schoot gevallen!’ zo omschreef ze het toen haar nichten de volgende dag kwamen souperen.
‘Moet Madeleine dan geen kweekschool doen?’ vroegen de nichten.
‘Onzin,’ zei haar moeder. ‘Leert iemand op de kweekschool hoe je pechvogels als de jonge Brennans of Dunnes manieren bijbrengt?’
Daar waren ze het mee eens, ook al was het geen echte carrière, zoals die waarvoor de kinderen van de nichten hadden gekozen – de ene werkte bij een bank, de andere volgde een zeer zware opleiding tot secretaresse, compleet met Franse handelscorrespondentie. Met dat diploma op zak kon je bijna overal in de wereld een goede baan krijgen.
Tot haar eigen verbazing vond Maddy meteen haar draai. Ze had niet de bulderbas van meneer Kelly, noch de zelfverzekerde, resolute stem van zijn vrouw. Ze had een zachte, aarzelende manier van spreken, maar ze had evengoed de aandacht van de kinderen. Zelfs de brutale kinderen Brennan – wier vader Paudie Brennan was, een lanterfanter en drinkebroer – maakten het haar niet moeilijk. En de kinderen Dunne, die altijd met jamsporen op hun gezicht naar school kwamen, lieten heel gedwee hun monden afvegen voordat de lessen begonnen.
Het schooltje telde drie klaslokalen: een voor de klas van meneer Kelly, een voor die van mevrouw Kelly, en het grootste voor Maddy Ross. Dit werd de ‘gemengde’ klas genoemd, en hier begonnen de jonge geesten van Shancarrig aan wat meestal een zeer beperkte reis door het onderwijsbestel zou zijn. Er waren er natuurlijk bij die een veel betere studie zouden volgen dan zij zelf had gehad. Vermoedelijk zouden de jonge meisjes Hayes, dochters van de advocaat, een beroepsopleiding volgen, net als de kleine Nessa Ryan van het hotel. Het was echter maar al te duidelijk dat de kinderen Brennan en Dunne geen hoop op verder onderwijs mochten koesteren nadat zij de dorpsschool hadden verlaten. Ze zouden dan ofwel op de boot stappen om naar het buitenland te gaan, of naar de stad vertrekken om te proberen daar een baantje te krijgen, voorzover er voor kinderen van een jaar of veertien werk te vinden was. Toch zagen ze er op hun vijfde allemaal ongeveer hetzelfde uit. Behalve het verschil in kleding was er niets wat duidelijk maakte dat de kinderen uit welgestelde gezinnen verder zouden komen dan de anderen.
Voordat ze op de school kwam werken, had Maddy Ross nauwelijks notitie genomen van de kinderen van het dorp. Nu wist ze alles van hen af. Ze wist precies welke kinderen vaak hun neus ophaalden of gemakkelijk van streek raakten, of welke kinderen dachten dat ze de rest konden koeioneren. Ook wist ze welke kinderen altijd boterhammen voor de lunch bij zich hadden, en welke kinderen helemaal niets meekregen. Er waren kinderen bij die zich aan haar hechtten en die haar het naadje van de kous vertelden over hun ouderlijk huis; andere kinderen bewaarden liever afstand.
Nooit had ze beseft dat het zoveel vreugde kon schenken te zien hoe een kind zelfstandig de letters van een eenvoudig zinnetje ontcijferde en het hardop voorlas, of te zien hoe een meisje dat langdurig op het uiteinde van haar potlood had zitten kauwen, zodat er nog maar een stompje van over was, plotseling doorhad hoe je lange optellingen moest maken, of het ene getal van het andere kon aftrekken. Elke dag beleefde ze genoegen aan het met een lange aanwijsstok aanduiden van de plaatsnamen op een grote kaart van Ierland en te horen hoe de kinderen ze op zangerige toon opdreunden.
‘Wat zijn de voornaamste steden in het district Cavan? Goed zo, dan nu allemaal tegelijk. Cavan, Cootehill,Virginia…’ Alles op zangerige toon.
Er waren twee kleedruimten, een voor de meisjes en een voor de jongens. Het rook er nogal sterk naar glycol, want de meester sprenkelde er ’s avonds kwistig mee, als de kinderen al naar huis waren. Het zou een saaie, kleurloze school zijn geweest, zonder de kolossale beuk die het schoolgebouw tot onbetekenende proporties degradeerde en de indruk wekte alsof hij het schooltje onder zijn beschermende arm hield. Maddy voelde zich veilig bij deze boom, net zoals ze zich als kind veilig had gevoeld in Barna Woods. En de boom hield haar met zijn bladeren en hun kleuren op de hoogte van de seizoenen.
De dagen verstreken gladjes: elke dag vertoonde grote overeenkomst met de vorige. Madeleine Ross maakte grote kartonnen prikborden om de kinderen te boeien. Ze toonde foto’s van de bloemen die ze in Barna Woods verzamelde, en soms prikte ze ook de bloemen zelf op de borden en schreef hun namen eronder. Elke dag herhaalden de kinderen op het schooltje van Shancarrig, gezeten in hun kleine houten banken, de namen van varens, vingerhoedskruid, sleutelbloemen, primula’s en klimopsoorten. Daarna keken ze naar de afbeeldingen van de H. Patrick, de H. Brigid en de H. Colmcille en dreunden ze ook hún namen op. Maddy zorgde dat ze de heiligen even goed kenden als de bloemen.
In het denken van kapelaan Gunn genoten de heiligen prioriteit. De kapelaan was een buitengewoon aardige zielzorger. Hij had een bril met ronde, dikke glazen, zodat je de indruk had door de bodem van een limonadeglas te kijken. Als directeur van de school was hij een geregeld bezoeker: per slot van rekening moest hij waken over het geloof en de moraal van de toekomstige parochianen van Shancarrig. Gelukkig hield de kapelaan echter ook van bloemen en bomen, zodat hij de Jonge Assistent-Schooljuf altijd vriendelijk bejegende en aanmoedigde. Maddy vroeg zich af hoe oud hij zou zijn. Dat was bij priesters en nonnen altijd moeilijk te schatten. Op een dag, onverwachts, vertelde hij haar hoe oud hij was. Hij zei dat hij was geboren op de dag dat het Verdrag was ondertekend, de overeenkomst waarmee Engeland de Ierse Vrijstaat als autonome republiek erkende, in het jaar 1921. ‘Ik ben precies even oud als de Vrijstaat,’ zei hij trots. ‘En ik hoop dat we allebei het eeuwige leven zullen hebben.’
‘Fijn u dat te horen zeggen, eerwaarde.’ Maddy was bezig met het inrichten van een stukje miniatuurbos op de vensterbank. ‘Het bewijst dat u van het leven geniet. Mam zegt altijd dat ze haar vleugels niet vroeg genoeg kan krijgen.’
‘Vleugels?’ vroeg de kapelaan, die het niet begreep.
‘Haar manier om te zeggen dat ze liever bij God zou zijn, in de hemel. Ze heeft het er vaak over.’
Kapelaan Gunn scheen niet goed te weten wat hij hierop moest zeggen. ‘Het is heel bewonderenswaardig, natuurlijk, om deze wereld te zien als niet meer dan een afschaduwing van de hemelse zaligheid die Onze Vader ons heeft bereid, maar…’
‘Maar mam is nog maar net vijftig! Het lijkt me een beetje voorbarig daar nu al zoveel aan te denken, vindt u ook niet?’ hielp Maddy hem.
Hij knikte dankbaar. ‘Hoewel ik zelf ook al een dagje ouder begin te worden. Misschien ga ik ook nog eens in die trant denken.’ Op gekscherende toon liet hij erop volgen: ‘Alleen heb ik zoveel te doen dat ik geen tijd heb om me oud te voelen.’
‘U zou iemand moeten hebben die u kon assisteren.’ Daarmee herhaalde Maddy alleen wat iederéén in Shancarrig altijd zei. De oude pastoor was inmiddels seniel geworden en kapelaan Gunn deed alles. Ja, ze hadden zonder twijfel een nieuwe kapelaan nodig. En in dat opzicht had hij weinig aan de huishoudster op de pastorie. Mevrouw Kennedy had een zeer droefgeestig gezicht. Ze kleedde zich bijna altijd volledig in het zwart – rouwbetoon voor een echtgenoot die al zo lang dood was dat bijna niemand in Shancarrig zich hem nog herinnerde. Een goede pastoriehuishoudster behoorde ongetwijfeld vriendelijkheid en bemoediging uit te stralen, zodat ze de rol van moeder, gezinshoofd en vertrouwelinge kon vervullen.
Gezegd moest worden dat mevrouw Kennedy geen van die rollen op zich had genomen. Diep in haar binnenste scheen verontwaardiging te smeulen over het feit dat niet zij de parochie bestuurde. Als iemand aanbood een handje te helpen bij het vele parochiewerk, snoof ze altijd minachtend. Het was een eerbewijs aan de sympathieke persoonlijkheid van kapelaan Gunn dat zoveel mensen bereid waren hem de helpende hand te bieden, nu de oude pastoor O’Toole tot niets meer in staat was en mevrouw Kennedy zich bijna te veel met de dingen bemoeide. Totdat het nieuws doorkwam dat er inderdaad een nieuwe priester naar Shancarrig zou komen. Iemand kende iemand in Dublin die het met zekerheid had gehoord. En de nieuwe priester moest een heel aardige man zijn.
Een maand of zes later, in het voorjaar van 1952, arriveerde de nieuwe kapelaan. Hij was een bleke jongeman en stelde zich voor als kapelaan Barry. Hij had lange, slanke handen, lichtblond haar en opmerkelijk blauwe ogen. Hij wandelde elegant door Shancarrig, waarbij zijn soutane een zacht ruisend geluid maakte. Hij had niets van het bedrijvige van kapelaan Gunn, die zich altijd ongemakkelijk scheen te voelen in zijn soutane en zich al helemaal geen raad wist in de kazuifel die hij tijdens de mis droeg. Als kapelaan Barry de mis opdroeg, leek het altijd alsof een bundel zonlicht de kerk speciaal binnenviel om zijn bleke gezicht te beroeren, waardoor hij er nog heiliger uitzag dan gewoonlijk. De inwoners van Shancarrig waren verrukt van kapelaan Barry en in haar hart had Maddy Ross vaak een beetje te doen met kapelaan Gunn, die op de een of andere manier door hem werd overschaduwd. Het was niet zijn schuld dat hij er zo robuust en degelijk uitzag. Hij was goed en attent voor de ouden van dagen en zieken, toonde veel begrip in de biechtstoel en was intensief betrokken bij het wel en wee van de school. Toch moest ze toegeven dat kapelaan Barry het soort vergeestelijking uitstraalde dat ze bij de oudere kapelaan had gemist.
Als kapelaan Barry haar klaslokaal binnenstapte, sprak hij niet vaag over de missie en de noodzaak om postzegels en zilver-papier te sparen voor de missieposten; nee, hij had het over de dorpjes in Peru, waar de mensen ernaar snakten het evangelie van Onze-Lieve-Heer te horen. Dorpjes waar slechts één smalle rivier was, die gedurende de droge seizoenen niet meer was dan een droge bedding, zodat de dorpelingen kilometers over het verzengde land moesten lopen om water te halen voor de ouden van dagen en baby’s. Hoewel Maddy en haar kinderen van de combinatieklas in het klamme schoolgebouwtje van Shancarrig zaten, werden ze door kapelaan Barry meegevoerd naar een ander continent. De kinderen Brennan droegen kapotte schoenen en gescheurde kleren, en sommige gezichtjes vertoonden de sporen van de vuist van hun vader, maar ze voelden zich de koning te rijk in vergelijking met de dorpelingen van Vieja Piedra, tienduizend kilometer ver. Het opmerkelijke was dat dit dorp dezelfde naam droeg als het hunne. Vieja Piedra betekende immers ‘Oude Rots’. En de bewoners van dat arme dorpje aan de andere kant van de wereld schreeuwden om hulp.
Kapelaan Barry blies de kinderen een vuur in dat vóór zijn komst ongekend was op het schooltje. En niet alleen in de klas van Maddy Ross. Zelfs onder het strengere oog van mevrouw Kelly – van wie je kon verwachten dat ze zou zeggen dat er eerst voor de eigen behoeftigen moest worden gezorgd, alvorens hulp te verlenen aan mensen in het buitenland – namen de collectes toe. En in de klas van meneer Kelly viel de onstuimige schoolmeester de jonge priester bij, maar in zijn eigen woorden. ‘Niet zeuren, Jeremiah O’Connor! Ik verkoop je een schop voor je kont van hier naar Barna en weer terug als je er niet op uitgaat om een shilling te collecteren voor de arme mensen van Vieja Piedra!’
In zijn zondagse preek sloot kapelaan Barry dikwijls zijn verontrustend blauwe ogen om zijn parochianen voor te houden hoe gelukkig ze zich mochten prijzen dat ze in het groene, vruchtbare land rondom Shancarrig woonden. De kerk mocht dan gevuld zijn met hoestende, kuchende en niezende mannen, vrouwen en kinderen, wier jassen en mantels nog doorweekt waren van de lange voettocht over landwegen en door weilanden om er te komen, maar kapelaan Barry gaf hun het idee dat hun dorp en zijn omgeving een paradijs vormden in vergelijking met de naamgenoot in Peru.
Sommigen begonnen zich zelfs af te vragen waarom een barmhartige God zo onrechtvaardig had kunnen zijn voor die aardige Spaanssprekende mensen in dat deel van de wereld, die tot alles bereid waren om maar een kerk en priesters in hun midden te hebben.
Steeds als dat aspect ter sprake werd gebracht, had kapelaan Barry zijn antwoord klaar. Het behoorde tot Gods plan, zo betoogde hij, om mensen te beproeven op hun liefde en menselijkheid jegens elkaar. Het was niet moeilijk God lief te hebben, verzekerde kapelaan Barry iedereen. Niemand had er ook maar de minste moeite mee van de Hemelse Vader te houden. Het was oneindig veel moeilijker om mensen in een eenzaam dorpje dat zo ver weg was lief te hebben en hen als broeders en zusters te behandelen.
Maddy en haar moeder praatten vaak over kapelaan Barry en zijn geëxalteerde persoonlijkheid. Ze waren het erover eens dat hij iets heiligs over zich had, en dat betekende dat ze meer over hém spraken dan over andere dingen. Er waren te veel onderwerpen waarover ze van mening verschilden. Maddy vroeg zich af of er een kansje was dat ze naar Rhodesië zouden reizen om Josephs huwelijk bij te wonen. Haar broer ging trouwen met een meisje uit een Schots gezin in Boelawajo. Er zou echter niemand van de familie Ross bij aanwezig zijn. Hij had het benodigde reisgeld opgestuurd en de bruiloft zou in de zomervakantie plaatsvinden, maar mevrouw Ross zei dat ze zich niet opgewassen voelde tegen de reis. Dokter Jims had gezegd dat haar moeder zo gezond was als een vis en dat ze de reis heel goed aankon. In feite zou de zeereis haar gezondheid zelfs ten goede komen. Kapelaan Gunn had haar voorgehouden dat in omstandigheden als deze solidariteit in het gezin een groot goed was en dat ze werkelijk de moeite zou moeten nemen. Majoor Murphy en zijn vrouw, de bewoners van The Glen, het grote huis met de smeedijzeren hekken en indrukwekkende serres, zeiden dat dit de kans van hun leven was. En meneer Hayes, de advocaat, had gezegd dat híj beslist zou gaan als hij het voor het kiezen had.
Maddy’s moeder was echter niet te vermurwen. Het was pure verspilling, zei ze, om het geld voor zo’n reis uit te geven aan iemand die zo oud was als zij. Het zou niet lang meer duren voordat ze haar vleugels kreeg. Tegen die tijd zou ze genoeg zien en weten. Maddy kon steeds minder geduld opbrengen voor deze houding van haar moeder. De ‘vleugeltheorie’ scheen op alle situaties van toepassing. Als Maddy een nieuwe mantel wilde, of een reisje naar Dublin, of een watergolf voor haar wat sluike haar, uitte haar moeder een lange zucht, alvorens te zeggen dat ze daar nog meer dan genoeg tijd en geld voor zou hebben als haar moeder er niet meer was. Ze was even in de vijftig en even robuust als de sterksten van Shancarrig, maar ze hulde zich in een aura van broosheid. Maddy deed al het huishoudelijke werk, want voordat mam haar vleugels had, was er geen geld om uit te geven aan een luxe als een dienstmeisje. En wat Maddy als Jonge Assistent-Schooljuf verdiende was zo weinig dat het geen gewicht in de schaal legde. Maddy was nu drieëntwintig en buitengewoon rusteloos.
De enige persoon in heel Shancarrig die het begreep, was kapelaan Barry. Hij was drieëndertig en al even rusteloos. Hij was tot de orde geroepen omdat hij wat te veel over Vieja Piedra had gepredikt, en wel door niemand minder dan de bisschop zelf. Hij ziedde van verontwaardiging over zoveel onrecht. Pastoor O’Toole was seniel en wist niets af van wat er wel of niet werd gepredikt. Kennelijk was kapelaan Gunn zich achter zijn rug om gaan beklagen. Kapelaan Gunn was gewoon een medekapelaan, die niets over hem te zeggen had, en daarmee basta. Kapelaan Barry zwierf nu vaak door de bossen van Barna, waarbij hij nijdig uithaalde naar de struiken die hem in de weg stonden. Met welk recht probeerden mensen, kleine, afgunstige zielen dat ze waren, Gods werk voor stervende mensen – broeders en zusters die om hulp riepen – te dwarsbomen? Als het met de gezondheid van kapelaan Barry beter gesteld was geweest, zou hij missionaris zijn geworden. Dan zou hij onder de mensen van Vieja Piedra hebben gewerkt, net als zijn vriend van het seminarie, Cormac Flynn. Cormac schreef hem geregeld om hem uit de eerste hand te vertellen over het werk dat er moest worden verzet.
In de Church of the Holy Redeemer was een van de gebrandschilderde ramen, gewijd aan die telgen van de familie Hayes die al van hun eeuwige beloning mochten genieten. Deze familie had veel priesters voortgebracht. In dat raam stond geschreven: Groot is de oogst, maar gering is het aantal arbeiders. Daar stond het, aangebracht in gebrandschilderd glas in hun eigen kerk, en de seniele pastoor en de zelfzuchtige, zelfvoldane kapelaan Gunn waren zo verblind dat ze het niet eens konden zien! Op een van die nijdige wandelingen stuitte kapelaan Barry op juffrouw Ross van het schooltje. Ze zat op een boomstam, zich kennelijk het hoofd brekend over een brief. Hij nam de tijd om zichzelf tot bedaren te brengen voordat hij haar aansprak. Ze was een zachtmoedig meisje en hij wilde haar geen deelgenoot maken van de intensiteit van zijn woede en verontwaardiging in zijn strijd om menselijke zielen en de belemmeringen die hem in de weg werden gelegd.
Ze keek geschrokken op toen ze hem zag naderen, maar toch schoof ze een eindje op voor hem. ‘Is het hier niet wondermooi? Je kunt in deze omgeving vaak een oplossing vinden, vind ik.’
Hij stak zijn hand in de sleuf in zijn soutane om een pakje sigaretten uit zijn zak te halen, voordat hij zwijgend naast haar kwam zitten. Op de een of andere manier scheen ze te begrijpen dat hij behoefte had aan stilzwijgen. Ze had haar armen om haar opgetrokken benen geslagen en staarde voor zich uit naar het zonlicht dat hier en daar tussen de lijsterbessen en beuken van Barna Woods door kon breken. Er dook een eekhoorntje op dat een poosje onderzoekend van de een naar de ander gluurde en toen weghuppelde. Ze moesten lachen. Opeens was zowel de spanning als het stilzwijgen verbroken en konden ze ongedwongen praten.
‘In mijn jeugd had ik nog nooit een eekhoorn gezien,’ zei kapelaan Barry. ‘Alleen in plaatjesboeken, maar omdat er op diezelfde bladzijde een giraffe stond afgebeeld, dacht ik dat ze ongeveer even groot waren. Ik was doodsbang dat ik er een tegen het lijf zou lopen.’
‘En wanneer gebeurde dat?’
‘Pas toen ik op het seminarie zat… iemand zei dat er ergens een eekhoorn was te zien, en ik drong er bij iedereen op aan te maken dat we wegkwamen… Ze dachten allemaal dat ik niet goed snik was.’
‘Ach, dat was zo erg niet,’ zei ze bemoedigend. ‘Ik dacht altijd dat ze in een guerrillastrijd gorilla’s lieten vechten, geen mensen.’
‘Dat zeg je alleen om me een wat prettiger gevoel te geven,’ plaagde hij.
‘Helemaal niet! Moesten ze er allemaal om lachen, of begrepen ze het niet?’
‘Ik had een vriend, Cormac. Die begreep het. Die begreep altijd alles.’
‘Is dat pater Cormac in Peru?’
‘Ja, hij begreep alles. Maar hoe kan ik hem uitleggen wat er nu gebeurt?’
Terwijl de schaduwen lengden, bleven ze in Barna Woods met elkaar praten. Brian Barry vertelde haar van zijn zorgen over het werk dat gedaan moest worden, en van het schuldgevoel waaronder hij gebukt ging omdat de mensen daarginds hem schenen te roepen. Maar wat moest hij beginnen, aangezien hij zijn superieuren strikte gehoorzaamheid had beloofd?
Maddy Ross vertelde hem van het geld dat haar broer Joseph had gestuurd, en ze zei erbij dat hij verwachtte dat zijn moeder en zuster naar hem toe zouden komen om de gelukkigste dag van zijn leven mee te maken. ‘Hoe kan ik de woorden vinden om het hem uit te leggen?’ vroeg Maddy.
‘En hoe kan ik de woorden vinden om Cormac uit te leggen dat er geen steun meer komt uit Shancarrig?’ vroeg kapelaan Barry.
Dat was de dag waarop hun wederzijdse afhankelijkheid ontstond: de wetenschap dat alleen de ander begrip had voor hun lasten, verdriet en gebrek aan besluitvaardigheid. Alleen al de gedachte dat iemand anders het begreep, gaf hun nieuwe moed. Maddy Ross zag eindelijk kans haar broer Joseph te schrijven dat zij dolgraag overkwam, maar dat hun moeder zich niet opgewassen voelde tegen de reis. Ze moest er thuis voor boeten met veel gemok en lange stiltes, maar Maddy verdroeg het. Ze verzamelde een bescheiden garderobe en reserveerde die voor de overtocht. Na een poosje verzachtte haar moeders gemoed en begon ze enige geestdrift voor de reis te tonen. Niet dat ze zo enthousiast werd dat ze met haar dochter mee wilde, maar gelukkig kwam er nu een eind aan de ijzige stiltes en klaarde de lucht tussen hen op.
Ook kapelaan Barry vatte moed. Hij sprak kapelaan Gunn rechtstreeks aan en zei dat hij zich neerlegde bij de instructie van het diocees dat er geen bijzondere nadruk op het missiewerk in het algemeen mocht worden gelegd, of op één bepaald missiegebied in het bijzonder. Hij beaamde dat aan andere onderwerpen, zoals verdraagzaamheid en liefdadigheid aan het thuisfront, alsmede de verering van de H. Maagd, Koningin van Ierland, voorrang moest worden verleend. Ook zei hij dat hij in zijn vrije tijd verkopingen wilde organiseren, en andere liefdadige projecten voor hulp aan Vieja Piedra. Hij was ervan overtuigd dat dáártegen geen bezwaren konden bestaan, zei hij. Waarop kapelaan Gunn met een zucht van opluchting beaamde dat daar geen bezwaren tegen zouden zijn.
In de zomer van 1955 wensten Maddy Ross en kapelaan Barry elkaar het beste: zij op haar reis naar Afrika; hij met zijn pogingen geld in te zamelen en Cormac Flynn niet in de steek te laten. Als ze elkaar in de herfst weer ontmoetten, zouden ze elkaar alles vertellen.
‘We zien elkaar weer in het bos met de reuzeneekhoorns,’ zei kapelaan Barry.
‘Pas maar op voor de gewapende gorilla’s!’ lachte Maddy Ross.
En terwijl ze afscheid namen, verheugden ze zich al op hun volgende ontmoeting.
Ze waren allebei sterk veranderd toen ze elkaar terugzagen. Ze wisten dit al vanaf hun vluchtige ontmoeting in het kerkportaal, na de mis van tien uur. Kapelaan Barry was bezig met het ordenen van de brochures van de Catholic Truth Society, die in een rek te koop werden aangeboden, maar die altijd door elkaar lagen als hij langs het rek liep. De moeilijkheid was dat iedereen wel over onderwerpen als ‘De duivel op dansavonden’ of ‘Omgang met elkaar’ wilde lezen, maar dat niemand daar iets voor wilde neertellen. De brochures waren altijd beduimeld en op goed geluk teruggelegd. Hij zag Madeleine met haar moeder de kerk verlaten. Mevrouw Ross bracht veel tijd door bij het wijwaterbakje, waar ze zichzelf zegende alsof ze de paus was die de zegen ‘Urbi et Orbi’ gaf, vanaf zijn balkon in Rome.
‘Welkom thuis, vreemdelinge. Was het leuk?’ glimlachte hij.
‘Nee. Het had niet sterker kunnen verschillen van wat ik me ervan had voorgesteld.’
Ze staarden elkaar aan, allebei verrast door de betrokkenheid waarmee de ander had gesproken.
‘Barna Woods!’ zei hij. Zijn blauwe ogen waren heel groot en indringend.
‘Vier uur,’ antwoordde Maddy. Ze had zich niet meer zo gevoeld sinds de gymnastieklessen op school, als ze aan het klimrek hing en het bloed haar naar het hoofd stroomde, zodat ze zich zwak en duizelig ging voelen. Toen ze zichzelf erop betrapte dat ze veel tijd nodig had om een blouse te kiezen, riep ze zichzelf scherp tot de orde. ‘De man is priester,’ zei ze. Maar desondanks droeg ze de gestreepte blouse die haar wat meer kleur gaf en maakte dat ze er niet zo flets uitzag. Op de vraag van haar moeder waar ze heen ging, zei ze dat ze wat grote beukenbladeren in het bos ging verzamelen. Ze wilde ze in glycerine conserveren, om er later het huis mee te decoreren voor de winter. ‘Ik wil de exemplaren uitzoeken die het mooist zijn verkleurd,’ legde ze uit. ‘Het kan dus wel even duren.’
Ze vond hem op hun boomstam, waarop hij met het hoofd tussen zijn handen zat te peinzen. Hij vertelde haar van een zomer waarin ongeveer alles wat hij voor Vieja Piedra op touw had gezet, was gedwarsboomd – niet zozeer door kapelaan Gunn, die plichtsgetrouw acte de présence had gegeven bij de bridgedrive, de openbare verkoping en de quiz, maar vanwege het feit dat er eenvoudig geen belangstelling voor was geweest. En aangezien hij de preekstoel van de parochie niet meer mocht gebruiken om de parochianen te confronteren met de behoeftige omstandigheden van de arme mensen daarginds, had hij niet langer het hart en het oor van de parochie. Zijn gezicht stond zorgelijk. Maddy had het gevoel dat er meer was, maar dat hij dat verzweeg. Ze drong niet aan. Hij zou haar toch niet meer vertellen dan hij kwijt wilde. Nu vroeg hij naar haar belevenissen: was haar broer Joseph blij geweest haar te zien?
‘Ja en nee.’ De aanstaande van haar broer behoorde tot de Presbyteriaanse Kerk en ze had alleen met een huwelijksinzegening volgens de roomse rite ingestemd om Joseph een genoegen te doen. Nu zijn moeder niet naar de bruiloft kwam, had Joseph besloten dat hij Caitriona dit alles niet mocht aandoen, temeer omdat de ene kerkdienst in de ogen van God niet verschilde van de andere, zolang het maar christelijk bleef. Zo kwam het dat Maddy helemaal naar Afrika was gereisd om ervan getuige te zijn hoe haar broer een doodzonde beging. Het was op eindeloze ruzies en debatten uitgedraaid en er waren aan weerskanten veel tranen vergoten. Joseph had gezegd dat hun band als broer en zus niet te vergelijken was met die tussen ‘echte’ broers en zussen, omdat ze elkaar nauwelijks kenden. Waarop Maddy hem had gevraagd waarom hij dan het geld had gestuurd om haar te laten overkomen.
‘Om de mensen te laten zien dat ik niet alleen op de wereld sta,’ had hij gezegd. O ja, ze had de huwelijksplechtigheid bijgewoond en geglimlacht, en ze had tegenover de gasten haar beste beentje voorgezet. Haar moeder had ze niets verteld van dit alles. Feitelijk kostte het haar de grootste moeite zichzelf er voortdurend aan te herinneren dat ze het tegenover haar moeder over ‘kapelaan’ McPherson moest hebben, in plaats van ‘dominee’ McPherson, zoals de geestelijke heette die het huwelijk had ingezegend, in een snikhete kerk zonder een echt crucifix en zonder een tabernakel, onder een onbewolkte hemel.
Ze begonnen samen door het bos te wandelen om haar de kans te geven de herfstbladeren te zoeken die ze moest hebben. Ze legde uit dat ze dit tegenover haar moeder min of meer als smoesje had gebruikt. Meteen erna wenste ze dat ze dat niet had gezegd: hij zou de indruk kunnen krijgen dat ze een excuus nodig had voor iets volmaakt onschuldigs als een ontmoeting met een goede vriend.
Vreemd genoeg ontlokte het hem een overeenkomstige ontboezeming. ‘Ik heb ook een smoes verzonnen tegenover kapelaan Gunn, en natuurlijk ook mevrouw Kennedy. Ik zei dat ik een paar huisbezoeken wilde afleggen – de Dunnes en de Brennans. Ik wist bijna zeker dat ik daar niemand thuis zou treffen, en anders zouden ze mij toch niet vragen binnen te komen.’ Ze keken elkaar kort aan en wendden hun gezicht weer af. Er was veel gezegd.
Zij sprak net even te vlug toen ze hem uitlegde hoe je bloemen en bladeren kon conserveren. Het geheim was dat je een klein aantal in een vaas met een smalle opening moest zetten. Hij sprak even gehaast als zij en knikte instemmend, om te kennen te geven dat hij de procedure volledig begreep, alvorens te zeggen dat huisbezoeken voor zowel priesters als parochianen een bezoeking waren; iedereen zag er huizenhoog tegen op en het zou toch eigenlijk voor een priester beter zijn als hij zijn leven kon doorbrengen in een gemeenschap waar de mensen hem écht nodig hadden, dan in één waar de parochianen zich zorgen maakten over de vraag of ze wel een schoon tafellaken zouden hebben als je kwam, en of ze je een plak cake konden voorzetten. Zijn gezicht was een mengeling van verdriet en verbittering toen hij dat zei, en er welde zoveel sympathie voor hem in haar op dat ze zacht zijn arm aanraakte.
‘U doet hier werkelijk goed werk. U moest eens weten hoeveel u voor ieder van ons betekent.’ Tot haar schrik schoten zijn ogen vol.
‘O, Madeleine,’ huilde hij. ‘O god, ik voel me zo alleen. Ik heb niemand om mee te praten… Ik heb geen vrienden… niemand wil naar me luisterens’
‘Ssst, ssst…’ suste ze, alsof ze een kind tegenover zich had. ‘Beschouw mij als uw vriend. Ik luister wel.’ Hij sloeg zijn armen om haar heen en legde zijn hoofd tegen haar schouder. Ze voelde zijn armen om haar middel en voelde zijn lichaam, zo dicht tegen het hare, schokken.
‘Het spijt me erg. Ik doe zo dwaas…’ huilde hij.
‘Nee, nee, dat is niet waar. U bent een goed priester, zorgzaam… U zou niet uzelf zijn geweest als u niet zo bezorgd was om iedereen,’ suste ze. Ze streelde zijn hoofd en nek. Ze voelde zijn natte tranen op haar gezicht toen hij zijn hoofd optilde om zich te verontschuldigen. ‘Ssst, ssst…’ herhaalde ze. Ze hield hem tegen zich aan tot het snikken was opgehouden. Toen nam ze haar zakdoekje, klein en wit, met een blauwe bloem in een van de hoeken, en drukte het hem in de hand.
Stil wandelden ze terug naar hun boomstam. Luidruchtig snoot hij zijn neus. ‘Ik heb een modderfiguur geslagen. Ik behoor sterk en moedig voor jou te zijn, Madeleine, en je dingen te zeggen die je zullen troosten nu je met je broer zo’n teleurstelling hebt moeten verwerken, in plaats van te gaan huilen als een kind.’
‘Nee, u geeft me juist het gevoel sterk en moedig te zijn… Heus, kapelaan Barry…’
Scherp viel hij haar in de rede. ‘Zeg, luister eens, nu ik me in jouw armen zo heb laten gaan, is mij Brian noemen wel het minste wat je kunt doen.’
Ze ging er grif op in. ‘Mij best, maar Brian, dan moet je geloven dat je mij hebt geholpen. Ik had het gevoel dat ik voor niemand belangrijk was; dat ik een teleurstelling was voor mijn moeder, en dat ik mijn broer in de steek had gelaten…’
‘Je zult vast wel veel vrienden hebben. Jij bent immers zo edelmoedig en lief. Jij zit niet verstrikt in allerlei starre regels en tradities, zoals ik.’
‘Ik heb geen enkele vriend of vriendin,’ zei Madeleine Ross slechts.
Er was die middag geen tijd om elkaar al die honderden dingen te vertellen die ongezegd waren gebleven. Bijvoorbeeld dat Brian een brief van zijn vriend Cormac Flynn uit Peru had ontvangen, waarin stond dat hij in ’s hemelsnaam niet zoveel drukte moest maken van Vieja Piedra – het was tenslotte maar één plekje op de aardbol en kapelaan Brian Barry was niet duizenden kilometers van Vieja Piedra ter wereld gekomen met de rechtstreekse opdracht het dorp in zijn eentje te redden. Kapelaan Brian Barry voelde zich door dat schrijven dieper gekrenkt dan hij ooit onder woorden zou kunnen brengen. Toen hij het Maddy echter toch had verteld, vertelde zij over de ervaring met Kathleen White, die haar had gesmeekt niet zulke bewogen brieven te schrijven. En zo ontdekten ze dat ze ook op dát vlak veel met elkaar gemeen hadden.
Hij vertelde haar van zijn jeugd: zijn moeder had altijd een zoon willen hebben die priester was, maar ze was een maand voor zijn wijding gestorven en had nooit zijn priesterlijke zegen mogen ontvangen. Brian hoorde van een leven met een moeder die zich steeds irrationeler gedroeg en hoe langer en meer in een fantasiewereld leefde, waarin haar nichten puissant rijk en zeer voornaam waren, en waarin allerlei chique dingen belangrijk waren, zoals het dragen van handschoenen, of rijden in een door paarden getrokken rijtuig zoals vroeger, of het afgeven van een visitekaartje als je ergens op bezoek ging. Niets van dit alles wortelde in de realiteit, maar dokter Jims zei dat het geen kwaad kon. Massa’s vrouwen van middelbare leeftijd klampten zich vast aan ideeën en illusies over grandeur, en die van mevrouw Ross waren niet erger dan die van andere mensen, en zelfs beter dan van de meeste.
Hun ontmoetingen kregen een steeds heimelijker karakter. Maddy bleef vaak op school na om haar maquettes in te richten. Kapelaan Barry kwam vaak langs met de een of andere boodschap voor de Kelly’s en ontmoette haar dan toevallig in het klaslokaal. De deur bleef dan open en hij nam plaats op het bureau van de onderwijzeres, waar hij zijn benen liet bungelen. Als mevrouw Kelly naar binnen keek – en haar misprijzende gezicht leek alomtegenwoordig – zou ze niets onbehoorlijks zien. Als ze echter samen door Barna Woods wandelden, veilig voor de ogen van het dorp, wandelden ze dicht naast elkaar. Soms bleven ze toevallig tegelijkertijd stilstaan en dan legde ze haar hoofd kameraadschappelijk tegen zijn schouder, of ze leunde tegen hem aan als ze een stuk boomschors losmaakten of een tussen de takken verborgen vogelnest bekeken.
Elke avond, als Maddy alleen in haar smalle bed lag, dacht ze terug aan de dag dat hij zo had gehuild en ze hem in het bos in haar armen had gekoesterd. Ze herinnerde zich hoe ze zijn lichaam had voelen schokken en zijn hart tegen haar boezem had voelen kloppen. Ze kon zich zelfs zijn geur voor de geest halen, de geur van winegums, tabak en toiletzeep. Dan herinnerde ze zich hoe zijn haar in haar hals had gekriebeld en hoe zijn tranen haar wangen nat hadden gemaakt. Het was alsof ze dezelfde filmscène telkens opnieuw zag.
Ze vroeg zich af of hij er zelf ook aan terugdacht, maar ze vermoedde dat dit een hopeloos romantisch idee was. En voor kapelaan Barry… voor Brian… zou dat zelfs zondig kunnen zijn.
Nu haar leven een nieuwe spil had gevonden, was Maddy Ross tot meer in staat dan ooit tevoren. Ze kon zich nog nauwelijks de dagen heugen waarop de tijd leek te kruipen en zich als stroop aan haar vast leek te hechten. Nu telde een week eenvoudig te weinig uren voor alles wat haar te doen stond. Ze had een poosje terug de jonge Maura Brennan, een arm en stil kind uit een van de bouwvallige huisjes bij de rivier, aangenomen om haar strijkwerk voor haar te doen. Maura vond het zalig meubels te wrijven, en haarzelf beviel het uitstekend. En op een goeie dag had ze besloten Eddie Barton te laten komen om de tuin voor haar te doen.
Eddie was een grappig kereltje van een jaar of veertien. Hij was dol op planten en de natuur, en hij praatte vaak met haar over de verschillende dingen die in haar tuin groeiden.
‘Waar geef je het geld eigenlijk aan uit?’ vroeg ze hem op een dag. Hij kreeg een kleur. ‘O, niet dat het mij iets kan schelen hoor,’ zei ze vlug. ‘Je moet helemaal zelf weten wat je ermee doet.’
‘Postzegels,’ bekende hij ten slotte.
‘Dat is aardig. Heb je al een grote verzameling?’
‘Nee. Ik gebruik ze om brieven te versturen. Kapelaan Barry zei ons dat we allemaal een penvriend overzee moesten nemen om mee te corresponderen.’
Het was fijn te denken aan al het goeds dat kapelaan Barry deed. Stel je voor, een joch met zulk weerbarstig stekelhaar als Eddie, een joch dat normaal gesproken een balletje tegen een muur zou trappen of er vieze woorden op zou kalken, en nu had hij een rooms-katholieke penvriend overzee! Die middag gaf ze hem wat extra geld. ‘Schrijf hem over Shancarrig en zeg hem hoe fijn het hier is.’
‘Dat doe ik al,’ zei Eddie eenvoudig. ‘Ik schrijf hem alles erover.’
Toen Eddie griep kreeg en van zijn moeder de deur niet uit mocht, kwam Foxy Dunne aanbieden om voor hem in te vallen. ‘Ze zeggen dat u goed van betalen bent, juffrouw Ross,’ zei hij opgewekt.
‘Jou betaal ik niet zoveel als Eddie: jij kent nauwelijks het verschil tussen bloemen en onkruid.’ Ze deed al even opgewekt als hij.
‘Ah! Maar u bent onderwijzeres, juffrouw Ross! Het is voor u een kleine moeite me wegwijs te maken.’
‘Goed dan, maar alleen tot Eddie terugkomt,’ stemde ze toe.
Tegen de tijd dat Eddie beter was en terugkwam, woedend over de manier waarop Foxy volgens hem de tuin had vernield, had Foxy allerhande klusjes voor zichzelf gevonden, zoals het repareren van deuren en het aanbrengen van sloten op een schuurtje. Haar moeder vond het maar niets om een van de Dunnes in de buurt te hebben; je wist maar nooit of hij de boel beduvelde om het zichzelf of een van zijn vele broers gemakkelijk te maken in te breken.
‘O mam! Je mag ze toch niet zomaar over één kam scheren!’ had Maddy geroepen.
‘Jij bent al bijna even wereldvreemd als kapelaan Barry,’ zei haar moeder.
Er was ooit een toneelvereniging in Shancarrig geweest, maar die was ter ziele gegaan wegens gebrek aan belangstelling. Er gingen vage verhalen achter schuil, zoals met alles het geval was. Het scheen iets te maken te hebben met de vorige onderwijzer, die onder een voorstelling totaal beschonken was geraakt, waarna er iets onaangenaams was voorgevallen. Nellie Dunne zei altijd dat ze wel een boekje open kon doen over al het toneelspel in het dorp. ‘Want dat is het, in alle betekenissen van dat woord!’ liet ze er dan soms op volgen. Hoewel ze er vaak mee dreigde, hield ze haar ‘boekje’ echter stijf dicht. En wat er ook voorgevallen mocht zijn, het was gebeurd lang voordat kapelaan Gunn naar Shancarrig was gekomen. En de kans was klein dat pastoor O’Toole het zich nog herinnerde.
Maddy meende dat het goed mogelijk was dat de leden inmiddels voldoende waren bekomen van wat het ook geweest mocht zijn en wilde de vereniging nieuw leven inblazen. Het enthousiasme dat dit plan wekte, verbaasde en verheugde haar. Eddie Bartons moeder beloofde haar dat ze zou helpen met de kostuums; je had altijd een vakvrouw nodig om te voorkomen dat zo’n toneelstuk op een ordinaire verkleedpartij van kinderen leek. Biddy, het dienstmeisje van The Glen, zei dat ze van de partij zou zijn als er soms behoefte was aan iemand die kon tapdansen. In haar werk kon ze die bekwaamheid nauwelijks praktizeren, en ze wilde het niet verleren. Brian en Liam Dunne van de ijzerwinkel beloofden dat ze lid zouden worden, en Carrie, het kindermeisje van het zoontje van dokter Jims, zei dat ze best wel eens een kleine rol wilde proberen, maar dan met weinig tekst. Veldwachter Keane en zijn vrouw zeiden dat dit een geschenk uit de hemel voor hen was, en de veldwachter schudde Maddy langdurig de hand om haar te bedanken.
Zo richtte Maddy de Toneelvereniging Shancarrig opnieuw op, en altijd waren ze bijzonder dankbaar voor de welwillende belangstelling die kapelaan Barry voor hun opvoeringen aan de dag legde. Niemand vond het een tikje vreemd dat de geëxalteerde jonge priester met het trieste gezicht zich van ganser harte wierp op alles wat verband hield met het wel en wee van de parochie. Daar kwam nog bij dat de opbrengsten bestemd waren voor de missie in Zuid-Amerika, uiteraard. En het was maar goed dat kapelaan Barry, daar waren ze het allemaal over eens, kapelaan Gunn achter zijn rug een beetje kon uitlachen, want ondanks zijn vele kwaliteiten had de arme kapelaan Gunn absoluut geen kaas gegeten van toneel, terwijl kapelaan Barry zich uiterst nuttig wist te maken. Hij kon mooie decors ontwerpen, de belichting verzorgen en, het beste van alles, de voorstellingen regisseren. Hij haalde de dorpelingen van Shancarrig over om van alles en nog wat op te voeren, van Pygmalion tot Drama at Inish. En zijn kerstconcerten waren legendarisch.
Maddy was de enige die wist dat hij er niet met hart en ziel aan werkte. Zij was de enige die de echte man kende, de man die zijn verdriet verborg. Algauw, zo merkte ze, dacht ze bijna voortdurend aan hem en stelde ze zich voor hoe hij zou reageren op de kleinste en meest onbeduidende dingen die ze deed. Als ze het verhaal over de vlucht naar Egypte van Maria en Jozef aan de combinatieklas op school vertelde, stelde ze zich voor dat hij tegen de deur geleund stond mee te luisteren, een goedkeurende glimlach om zijn mond. En soms glimlachte ze terug naar hem, alsof hij er werkelijk stond. Dan keken de kinderen om, denkend dat er iemand binnenkwam.
Als ze thuis het eten klaarmaakte, garneerde ze de schotel met dungesneden plakjes tomaat, hardgekookt ei en verse peterselie. Haar moeder merkte het nauwelijks op, maar zelf zag ze in gedachten voor zich hoe Brian erop zou reageren. Ze legde hem allerlei lovende opmerkingen in de mond en herhaalde die bij zichzelf.
Ze beschouwde haar relatie als veel bevredigender dan die van wie ook in haar omgeving. Mevrouw en meneer Kelly hadden een sleurhuwelijk. Maura Brennan van de huisjes, die met een ‘blitzer’ van een barman was getrouwd, was in de steek gelaten, zodat ze maar moest zien hoe ze haar kind, een ‘mongooltje’, moest grootbrengen. Het huwelijk van majoor Murphy van The Glen tartte elke beschrijving. Die twee zetten nooit een voet buiten de deur. In elk ander land zouden ze ‘kluizenaars’ zijn genoemd, maar omdat The Glen een groot huis was, werden ze hier bewonderd om hun afstandelijkheid. Nee, er was niemand op wie Madeleine Ross afgunstig was. Niemand die zij kende had zo’n kostbare, zuivere liefde als de hare, een man die zo afhankelijk van haar was en voor zijn roeping verloren zou zijn als zij er niet was geweest.
En toen, plotseling, in een nacht dat ze er het minst op verdacht was, kwam er een merkwaardige gedachte bij haar op. Het was een van die slapeloze nachten waarin de maan bijna onnatuurlijk helder scheen en zelfs door de gordijnen heen zichtbaar was, zodat ze ze net zo goed open kon laten. Maddy zag een gedaante langskomen, op weg naar het bos. Aanvankelijk meende ze dat het Brian was. Ze stond al op het punt vlug haar kleren aan te schieten en hem achterna te gaan, maar op het laatste moment herkende ze in de gedaante majoor Murphy. Joost mocht weten wat die in zijn schild voerde. Dat ze die twee had verwisseld, was te begrijpen – ze waren allebei lang en droegen allebei donkere kleding. Maar Brian lag in de pastorie te slapen, of misschien ook niet; misschien staarde hij nu naar dezelfde maan en voelde hij diezelfde rusteloosheid als zij.
Op dat moment kwam bij Maddy Ross de gedachte op dat kapelaan Barry weg moest uit Shancarrig. Hij mocht niet langer zijn tijd verdoen aan het doorgeven van schalen met sandwiches, het ophangen van oude toneelgordijnen, het loven van een gruwelijk vals koortje of het verwelkomen van de bisschop of een andere hoogwaardigheidsbekleder. Je leefde tenslotte maar één keer! Het was beter dat hij zijn leven zo goed mogelijk benutte, en wel in dienst van de mensen van Vieja Piedra. Die hele nacht bleef dat idee – de gedachte dat je maar één leven ter beschikking had – haar door het hoofd spoken. Van slapen kwam niets meer. Met een mok thee in haar handen herinnerde ze zich hoe haar broer Joseph hetzelfde tegen haar had gezegd, zo lang geleden toen ze in Rhodesië was om zijn huwelijk bij te wonen. Ook hij had gezegd dat je maar één kans kreeg om je leven te leven. En Joseph, die hetzelfde onderwijs had genoten als zij en een kind was van dezelfde ouders, slaagde er wél in het leven te leiden dat hij wilde. Joseph en Caitriona Ross hadden kinderen, daarginds in Afrika. Soms stuurden ze foto’s van hun kinderen, voor hun grote witte huis met pilaren aan weerszijden van de voordeur. Maddy had haar moeder nooit verteld dat die kindertjes niet rooms-katholiek werden opgevoed en misschien niet eens op de juiste manier waren gedoopt. Zij en Brian waren het erover eens dat het beter was een toch al enigszins ontspoorde geest niet nog erger van streek te maken met dergelijke onthullingen.
Als Joseph Ross maar één leven had, dan gold dat ook voor Maddy Ross en Brian Barry. Waarom zou kapelaan Brian niet naar Zuid-Amerika kunnen gaan? En na een behoorlijke tussentijd was er niets wat Maddy kon verhinderen hem achterna te reizen… Gedurende een deel van de nacht dat ze door huis doolde, hield ze zichzelf voor dat er tussen hen niets hoefde te veranderen. Ze zouden daarginds net zo zijn als hier: waarachtige vrienden, die het werk deden waarvoor ze de oceaan waren overgestoken omdat zij waren geroepen. Brian kon gewoon priester blijven. Eens priester, altijd priester. Hij hoefde niet uit te treden; hij kon volstaan met het veranderen van de aard en reikwijdte van zijn roeping. En toen de ochtend boven Barna Woods gloorde, bekende Maddy Ross zichzelf datgene wat ze had geprobeerd te verdringen. Ze erkende dat ze wilde dat Brian Barry haar minnaar werd, haar echtgenoot. Ze wilde dat hij zijn soutane aan de wilgen hing. Als hij door Rome van zijn geloften werd ontslagen, des te beter. En als dat niet kon, wilde Maddy hem evengoed. Ze wilde hem, tegen elke prijs.
Dit besef was een merkwaardige bevrijding voor haar. Ze voelde zich bijna licht in het hoofd, maar tegelijkertijd was het voor haar geen spel meer. Ze bracht haar moeder het dienblad met haar ontbijt erop, maar zonder zich voor te stellen wat Brian zou hebben gezegd als hij in de kamer had staan toekijken. Het was alsof ze uit de schaduw was getreden, bedacht ze, en eindelijk de echte wereld was binnengestapt. Ze kon nauwelijks wachten tot ze Brian zou spreken.
Nooit had de dag langer geleken dan vandaag; nooit ook was mevrouw Kelly snibbiger geweest, of nieuwsgieriger naar Maddy’s doen en laten. Waarom had ze woorden van begroeting in allerlei talen op het bord geschreven? Spaans. En, nee maar, zelfs Frans! Was het soms niet voldoende dat deze kinderen met hun dikke schedels moesten worstelen met Iers én Engels, zoals het ministerie voorschreef? Moest ze met alle geweld hun hoofd volproppen met manieren om goedendag en tot ziens te zeggen, in vreemde talen die ze toch nooit zouden gebruiken?
Maddy keek haar recht in de ogen. Normaal gesproken zou ze in haar fantasie Brian bij het schoolbord hebben zien staan, haar gelukwensend met haar geduld en lijdzaamheid, waarna ze samen een wandeling gingen maken door Barna Woods, in gedachten roepend: ‘Buenas dias, Vieja Piedra, we komen eraan om jou te helpen!’ Vandaag zag ze zijn schim echter niet. Ze zag alleen de kleine, venijnige mevrouw Kelly in haar jurk met gele en bruine strepen, zodat ze eruitzag als een wesp. Vandaag was Maddy Ross een andere persoonlijkheid. ‘Ik heb wat zinnetjes in andere talen op het bord geschreven, mevrouw Kelly, omdat zij – in weerwil van wat u en het ministerie van Onderwijs ook mogen denken – hoogstwaarschijnlijk zullen vertrekken naar landen waar ze er veel aan zullen hebben. En ik zal ze dagelijks op het bord blijven schrijven tot ze een beetje zelfvertrouwen hebben gekregen, in plaats van nederig en gedwee in Shancarrig te blijven en daar bescheiden tegen hun pet te tikken en in het Iers en het Engels goedemorgen te zeggen totdat ze oude mannetjes en vrouwtjes zijn geworden.’
Mevrouw Kelly werd kort na elkaar rood en spierwit. ‘U doet niets van dien aard, juffrouw Ross! Niet in de uren waarin u wordt geacht volgens het rooster les te geven!’
‘Ik was zeker niet van plan het in de uren van de school te doen, mevrouw Kelly,’ zei Maddy met een gemaakt lief lachje. ‘Ik verkeer in de gelukkige positie dat ik de aandacht van de kinderen evengoed búíten de schooluren kan vasthouden als na het rinkelen van de bel. Ze zullen het vóór of na schooltijd leren. Daar hoeft u niet bang voor te zijn.’ Ze had het gevoel met kop en schouders boven haar uit te steken, ja zelfs boven het stenen schoolgebouwtje en de rest van het dorp. Ze kon het trage tikken van de klok nauwelijks verdragen, tot het moment waarop ze weg kon gaan om Brian te vertellen van haar nieuwe moed, haar hoop en haar zekerheid dat ze maar één kans kregen om hun leven te leven.
‘Hoe maakt uw moeder het deze dagen, juffrouw Ross?’ vroeg hij. Het maakte deel uit van hun code. Ze hadden het nooit gerepeteerd; het ging allemaal vanzelf tussen hen, zoals straks zoveel andere dingen vanzelf zouden gaan.
‘Ze maakt het uitstekend, eerwaarde, en vraagt me altijd hoe u het maakt.’
‘Wel, misschien dat ik vanavond even bij haar langsga, als u denkt dat ze dat op prijs zal stellen.’
‘O, dat zal ze heel fijn vinden, eerwaarde. Ik zal het haar zeggen. Ik ben zelf vanavond niet thuis, maar ze zal het heerlijk vinden u te zien, net als iedereen hier.’ Haar ogen glinsterden ondeugend toen ze die woorden uitsprak. Ze meende iets van een frons op Brians voorhoofd te zien, maar dat duurde maar heel even.
Maddy Ross verliet die middag de repetitie voortijdig en ze verbeeldde zich dat de andere leden dachten dat ze een plichtsgetrouwe dochter was, omdat ze aan het welzijn van de bezoekende priester dacht en eerder naar huis ging om het een en ander voor haar moeder klaar te maken, zodat ze hem iets kon aanbieden. Terwijl Maddy naar huis wandelde en haar wangen voelde gloeien van opwinding, bedacht ze dat ze al haar leven lang een verdomd plichtsgetrouwe dochter was geweest en bijna dertig jaar van haar leven in dit gehucht had doorgebracht. En nu ze erover nadacht, was ze inderdaad ook lief geweest voor de priester. Ze was goed voor hem geweest en had zich zijn vriendin getoond. Niemand kon het haar kwalijk nemen dat zij haar leven nu anders wilde inrichten.
In het bos ging ze op hun boomstam zitten, wachtend op zijn komst. Daar kwam hij al aan, over het door bladeren bedekte voetpad. Zijn glimlach was vermoeid. Iets moest hem in de loop van de dag van streek hebben gemaakt; ze kende hem zo goed, kende elke kleine verandering of elk trekje in zijn gezicht. ‘Excuus dat ik zo laat ben. Ik moest wel bij je moeder langs,’ zei hij.
‘Waarvoor, in ’s hemelsnaam? Je weet dat ik het niet meende…’
‘Allicht niet. Maar kapelaan Gunn zei me vanmorgen dat hij vond dat ik je minder vaak moest ontmoeten.’
‘Wát?’
Brian Barry was nerveus en geprikkeld. ‘O, hij zei het heel beminnelijk, natuurlijk; geen zweem van een verwijt, niets waaraan je aanstoot zou kunnen nemen, maar…’
‘Ik neem er zeker aanstoot aan!’ zei Maddy verontwaardigd. ‘Hoe waagt hij het te insinueren dat er iets onbehoorlijks tussen ons zou zijn. Hoe waagt hij het!’
‘Nee, dat deed hij niet. Hij deed alle mogelijke moeite me duidelijk te maken dat hij dat niet bedoelde.’ Hij liep onder het spreken geagiteerd heen en weer, zich inspannend om haar toch vooral duidelijk te maken dat het niet meer was geweest dan een zachte wenk, zonder dat er andere motieven achter zaten. Geen spoor van blaam. Kapelaan Gunn wilde hen alleen maar beschermen tegen boosaardige geesten en kwaadsprekerij.
In een klein plaatsje als Shancarrig waren de mensen geneigd hun eigen nieuws te verzinnen, aangezien ze niets anders hadden om naar te gissen. Het zou inderdaad beter zijn als kapelaan Barry niet zo overduidelijk de interesses van juffrouw Ross deelde en dat ze allebei probeerden andere vrienden te maken.
‘En wat heb je hem geantwoord, Brian?’ Vanavond dansten er lichtjes in haar fletse ogen.
‘Dat hij kennelijk een lage dunk had van mensen, als hij dacht dat een zo onschuldige, keurige vriendschap voortkwam uit minderwaardige motieven.’ Het was niettemin duidelijk dat Brian Barry niet echt tevreden was over zijn eigen antwoord. Hij leek zo verward en overdonderd. Nooit had ze meer van hem gehouden dan nu. ‘Het spijt me, Maddy. Ik wist gewoon niets anders te bedenken.’
Ze stapte naar hem toe en legde haar armen om zijn nek. Hij geurde nog naar sigarettenrook, maar ze rook een ander zeepgeurtje en hij had geen winegums gesnoept. Wat ze nu rook, was de chocoladecake die haar moeder hem had voorgezet, begreep ze. ‘Het was precies goed,’ fluisterde ze.
Hij schrok zichtbaar en maakte aanstalten achteruit te stappen. ‘Wat was er precies goed?’ vroeg hij, met grote, verontruste ogen.
‘Wat je zei. Het is een onschuldige vriendschap, een zuivere liefde.’
‘Hmmm… eh…’ Hij hief zijn armen niet op om haar tegen zich aan te drukken.
Ze deed het zelf maar. ‘Brian, hou me vast. Alsjeblieft, sla je armen om me heen…’
‘Dat kan ik niet doen, Maddy. Dat gaat niet. Ik ben priester.’
‘Ik heb jou jaren geleden in mijn armen genomen, toen jij geen enkele vriend had. Doe nu hetzelfde voor mij, nu ik geen vriend heb en ze proberen mij jou af te nemen.’ Haar ogen stonden vol tranen.
‘Nee, nee, nee…’ Hij aaide haar, zoals zij hém al die tijd geleden had gestreeld. Hij drukte haar hoofd tegen zijn schouder en troostte haar. ‘Nee, van afnemen kan geen sprake zijn… Het is… Nou ja, je begrijpt zelf wel waar het om draait.’
Ze nestelde zich dichter tegen hem aan. Ook nu kon ze zijn hart voelen kloppen, net zoals ze het zich zo vaak had herinnerd van die eerste keer. Hij stond op het punt haar los te laten, zodat ze opnieuw toeliet dat haar lichaam schokte van het snikken. Hij was zo onbeholpen, en toch zo teder. Maddy wist dat dit de man voor haar was; haar enige kans om te nemen wat het leven haar te bieden had.
‘Ik hou zoveel van je, Brian.’ Het antwoord dat ze verwachtte, bleef uit. Ze veranderde iets van koers. ‘Jij bent de enige op de wereld die me begrijpt, die weet wat ik in de wereld wil doen. En ik geloof dat ik de enige op de wereld ben die weet wat voor jou het beste is.’ Ze zuchtte demonstratief om hem duidelijk te maken dat de storm nog niet voorbij was, haar behoefte aan troost nog niet bevredigd. In de loop van de zeven jaren die verstreken waren sedert ze elkaar voor het eerst in dit bos hadden omarmd, waren de tijden veranderd: de zakdoek die hij haar aanbood was van papier, en als hij naast haar op de boomstam zat te roken, rookte hij geen shag maar een filtersigaret.
‘Jij bent beter voor mij geweest dan wie ook ter wereld, dat meen ik.’ Zijn stem klonk oprecht. Hij meende het écht. In gedachten zag ze voor zich hoe hij alle mensen die goed voor hem waren geweest de revue liet passeren, zoals zijn moeder, en misschien de een of andere vriendelijke mentor op het seminarie. O ja, op zijn meelijwekkend korte lijstje nam zij de bovenste plaats in. Dat was alles. Waarom was ze niet zijn grote liefde? Ze zou nu voorzichtig verder moeten gaan.
‘Ik heb vanaf de dag waarop ik je leerde kennen alleen het beste voor je gewild,’ zei ze alleen.
‘En ik voor jou. Eerlijk.’
Dat is vermoedelijk de waarheid, bedacht Maddy. Zoals hij ook het beste had gewild voor de inwoners van Vieja Piedra; hij wilde het uit de grond van zijn hart, maar was niet in staat geweest iets concreets en bestendigs voor hen te doen.
‘Je moet erheen,’ zei ze.
‘Waarheen?’
‘Naar Peru. Naar pater Cormac!’
Hij gaapte haar aan alsof ze hem had voorgesteld naar de maan te vliegen. ‘Hoe zou ik erheen kunnen, Maddy? Ze zullen me nooit laten gaan!’
‘Je moet het niet vragen. Gewoon doen! Je hebt zelf vaak gezegd dat God zich niet druk maakt om hiërarchieën en gehoorzaamheid aan superieuren. Als Onze-Lieve-Heer mensen wilde genezen, vroeg Hij ook niemand om toestemming.’ De twijfel was niet van zijn gezicht verdwenen. Maddy stond op en begon te ijsberen. Met alle overtuigingskracht die ze kon vinden, legde ze hem uit waaróm hij moest gaan. Ze hield hem al zijn eigen gedachten en uitlatingen voor over het dorpje waar mensen waren gestorven, wachtend op de komst van iemand die hen zou helpen; dagelijks hadden ze opgekeken naar de bergpas, hopend op de komst van een man Gods die niet kwam voor een vluchtig bezoekje, maar bereid was in hun midden te blijven en hun de sacramenten te geven. Ze zag zijn ogen verhelderen: haar magie werkte!
‘Hoe kom ik aan het geld dat ik nodig heb om er te komen?’ vroeg hij.
‘Dat neem je gewoon af van de collecte.’ Voor haar was het heel eenvoudig.
‘Dat kan ik niet maken! Dat is voor Vieja Piedra!’
‘Is dat niet precies waar je heen gaat? Is dat niet de reden waarom we dat geld geven: ervoor zorgen dat ze iemand krijgen die hen kan helpen?’
‘Nee, ik geloof niet dat dit juist zou zijn. Ik heb altijd getwijfeld aan de waarheid van de bewering dat het doel de middelen heiligt… daar hebben we het vaak genoeg over gehad, zoals je je nog wel herinnert.’ Dat was inderdaad zo – in haar klaslokaal, of als ze na de toneelrepetities samen koffiedronken. Ze keek hem aan. Hij bloosde omdat hij in beslag werd genomen door alweer een moreel dilemma, niet omdat hij haar dicht tegen zich aan had gehouden en haar hart had voelen kloppen, haar zachte haar tegen zijn gezicht, haar wimpers tegen zijn wang. Was hij een echte man, of was hij er zo goed in geslaagd die andere kant van hem te onderdrukken dat hij er niet meer op reageerde? Ze moest het weten.
‘En als je er bent, kun je mij schrijven om me erover te vertellen… totdat ik er zelf ook ben.’
Zijn ogen werden nu groot en donker van verbazing. ‘Jij zou er ook heen gaan, Maddy? Dat kan toch niet. Je kunt onmogelijk zo ver weg gaan en bovendien kun je niet bij mij zijn. Ik ben priester!’
‘We hebben maar één leven,’ zei ze kalm.
‘En ik heb het mijne aan het priesterschap gewijd. Je weet dat daar niets aan te veranderen valt. Niets kan daar iets aan veranderen.’
‘Je kunt het veranderen, als je wilt. Net zoals je een andere plaats kunt kiezen om te wonen en te werken.’ Iets in de openhartige, eenvoudige manier waarop ze sprak scheen hem te verontrusten. Dit was niet de ál te geestdriftige, intense Maddy Ross die hij kende. Dit was een ernstige jonge vrouw die recht op haar doel afging.
‘Ga even zitten, Maddy.’ Ook hij was nu kalm. Hij hurkte voor haar neer en nam haar beide handen in de zijne. ‘Als ik je ooit de indruk mocht hebben gegeven dat ik het priesterschap vaarwel zou willen zeggen, zal ik de rest van mijn leven moeten boeten voor zo’n afschuwelijk misverstand…’ Zijn gezicht stond zorgelijk terwijl hij aandachtig op haar reactie lette. ‘Maddy, ik ben priester, en wel voorgoed. Het is het enige wat iets voor mij betekent. Ik ben zelfzuchtig geweest, en ongeduldig en kritisch ten aanzien van de mensen in mijn omgeving. Ik heb wel niet het begrip en het ruime hart van kapelaan Gunn, maar ik geloof wis en waarachtig dat God mij heeft uitgekozen en geroepen.’
‘En je gelooft ook dat de inwoners van Vieja Piedra je roepen!’
‘Ja, dat geloof ik. Als er een mogelijkheid is dat ik erheen kan, zal ik gaan. Die moed heb jij me gegeven. Ik zal het geld dat de mensen van Shancarrig bijeen hebben gebracht er niet voor gebruiken. Ze gaven het niet om er een parochiepriester mee weg te laten lopen.’
Terwijl ze praatten, kwam de maan op. Ze zagen dicht bij hen een das, maar vonden het geen van beiden belangrijk genoeg om er iets over te zeggen. Brian Barry maakte Maddy Ross duidelijk dat hij zijn priesterambt nooit neer zou leggen. Hij had maar weinig zekerheden in dit leven, en dit was er één van. Vergeefs hield Maddy hem voor dat het priestercelibaat pas lang na de tijd van leven van Onze-Lieve-Heer was ingevoerd en min of meer een bureaucratisch voorschrift was, geen onderdeel van de oorspronkelijke christelijke leer. De eerste apostelen hadden een vrouw gehad, en kinderen.
‘Kinderen.’ Ze streelde zijn hand toen ze dat woord uitsprak.
Hij trok zijn handen terug en richtte zich op. Dit was iets waaraan hij nooit een gedachte zou wijden. Dit was het offer dat hij aan God had gebracht, het enige wat God van zijn priesters verlangde: afstand doen van de liefde van een vrouw en kinderen. Niet dat dat offer hem veel moeite had gekost, want hij had die liefde nooit gekend. En hij was al aardig op weg naar de veertig, dus was het niet iets waaraan hij wilde denken, zelfs niet als hij géén priester was geweest. ‘Er zijn massa’s mannen die tegen hun veertigste trouwen,’ zei Maddy.
‘Geen priesters!’
‘Je kunt doen wat je zelf wilt. Alles!’
‘Dit zal ik níét doen.’
‘Toch hou je van me, Brian. Je laat je toch zeker niet door een stomme waarschuwing van kapelaan Gunn zo bang maken dat je voor de rest van je leven een groot verlangen moet onderdrukken? Of door het gespioneer van mevrouw Kennedy, of door een belofte die je als kínd hebt gedaan… toen je nog niet wist wat liefde was…? Je wist er nog niets van!’
‘Dat is nog steeds zo.’
‘O jawel, je weet het nu.’
Hij schudde het hoofd en Maddy kon het niet meer verdragen. Ze stak haar handen naar hem uit en kuste hem pardoes op zijn mond. Ze nestelde zich in zijn armen en opende haar mond voor de zijne. Ze voelde zijn armen om haar heen verstrakken… Hij streelde haar rug, en daarna – toen ze zich iets uit zijn omhelzing losmaakte – de contouren van haar borsten. Ze gluurde door haar gesloten ogen en zag dat ook hij zijn ogen dicht had. Zo bleven ze een poosje staan, elkaar omhelzend. Uiteindelijk trok hij zich terug. Ze staarden elkaar enkele ogenblikken aan voordat hij zijn mond opendeed. ‘Je hebt me alles gegeven, Maddy Ross,’ zei hij.
‘Ik ben er nog niet eens mee begonnen!’ wierp ze tegen.
‘Misschien, maar geloof me, het ís zo. Jij hebt mij de moed gegeven om te gaan. Nu moet je me nog één ding erbij geven… de vrijheid om het te doen.’
Ze staarde hem vol ongeloof aan. ‘Je kunt me zó in je armen houden en toch van me verlangen je nooit meer te omhelzen?’
‘Daar smeek ik je om! Ik sméék je erom, Maddy. Het was mijn enige houvast. Het was de enige zekerheid die ik kende… dat ik een priester Gods zou zijn. Neem me dat niet af, anders zullen alle andere dingen die je me hebt gegeven instorten als een kaartenhuis.’
Deze man was haar boezemvriend geweest, haar zielenpartner. Nu vroeg hij haar toestemming en aanmoediging om voorgoed uit haar leven te verdwijnen; hij wilde eruit stappen en wegtrekken uit Shancarrig, naar dat dorp in Peru waarover ze samen hadden gedroomd, waarvoor ze samen hadden gebeden en waarvoor ze samen al die jaren hadden gespaard. Zoveel monsterlijke zelfzucht kon onmogelijk deel uitmaken van Gods plan. Er was geen plaats voor in een droom over het grijpen van je enige kans in het leven. Maddy keek hem verbijsterd aan. Alles liep verkeerd, ontzaglijk verkeerd.
Hij zag haar schrik, maar vluchtte er niet voor. Zijn stem klonk teder toen hij zei: ‘Sinds ik in Shancarrig ben aangekomen, maar eigenlijk al vóór die tijd, heb ik geweten dat vrouwen sterker zijn dan mannen. In dit dorp zou ik de voorbeelden zo kunnen opnoemen. Ik weet meer dan jij op dat punt, want ik krijg hen in de biechtstoel. En ik zit aan hun sterfbed als ze zich meer zorgen maken over de vraag of hun man het zonder hen zal kunnen stellen, of over de vraag of hun zoon wel naar het badhuis zal gaan, dan over hun eigen pijn en verdriet. Ik ben erbij geweest als hun baby’s tijdens de geboorte stierven, of als zij een echtgenoot begroeven die niet alleen hun man was, maar ook hun enige kostwinner. Vrouwen zijn heel sterk. Kun jij sterk zijn en mij laten gaan, mét je zegen?’
Ze staarde hem zwijgend aan. De woorden wilden niet komen, die maalstroom van woorden die in haar binnenste opwelde. Ze moest hem toch kunnen uitleggen dat hij zich niet gebonden mocht voelen aan deze vermoeide, oude regels, deze holle geloften die ooit in een andere tijd door iemand anders waren gedaan! Brian Barry was anders nu. Hij had zijn koninkrijk gevonden, hij was nu een man die kon liefhebben en geven. Ze zei echter niets van deze dingen. En dat was maar goed ook, want hij keek haar aan en het donkere blauw van zijn ogen was hard.
‘Weet je, ik zou graag weggaan met jouw zegen, want ik gá, hoe dan ook.’
Ze ontmoetten elkaar niet meer in Shancarrig zonder dat er anderen bij waren. Het was uit met de boswandelingen en de bezoeken aan haar klaslokaal. De toneelvereniging kreeg te horen dat men het op de repetities zonder de hulp van kapelaan Barry zou moeten stellen; hij had de raad gekregen het wat kalmer aan te doen. Op de een of andere manier was dit het moeilijkste voor haar; tijdens de repetities miste ze hem het meest. Ze waren dit samen begonnen en ze wist niet of ze de moed zou hebben ermee door te gaan. Ze vreesde zelfs dat de hele vereniging uiteen zou vallen zonder hem. De Toneelvereniging Shancarrig bleef echter ook zonder kapelaan Barry floreren. In vele opzichten maakte zijn vertrek hun werkterrein zelfs breder. Nu konden ze wat meer blijspelen doen. Ze hadden nooit goed iets luchthartigers durven voorstellen zolang kapelaan Barry erbij was. Hij was zo geëxalteerd en goed dat het in zijn gezelschap te lichtzinnig had geleken.
In weken waaraan voor Maddy geen eind scheen te komen, besloot de vereniging tot deelname aan de landelijke wedstrijd blijspelen in één akte. ‘Arme kapelaan Barry,’ zei Biddy van The Glen, die in het stuk een dansende toiletjuffrouw zou spelen. ‘Hij zou het machtig hebben gevonden.’
‘Vergeet het maar,’ zei de vrouw van veldwachter Keane. ‘Als die arme kapelaan Barry erbij was geweest, zouden we nu een tragedie hebben gespeeld. Niet dat ik de man iets kwaads toewens; ik hoop dat wat hij mankeert gauw over zal zijn.’ Volgens de geruchten had hij een vlekje op zijn long. Hier en daar werd er geknikt. Ja, het was waar dat hij altijd bleekjes was geweest; hij had een opvallend bleke teint en soms van die hoogrode blosjes die op tb wezen. Nou ja, een verblijf in een sanatorium deed wonderen en uiteindelijk wisten ze het niet met zekerheid.
Hij vermeed haar blik niet, besefte Maddy. Hij had vrede met zichzelf en was haar er dankbaar voor dat ze die avond in Barna Woods met haar hoofd had geknikt voordat ze was weggegaan zonder verder iets te zeggen.
Blijkbaar dacht hij dat ze had ingezien dat zijn weg de enige weg was. Er kwam geen eind aan de dagen waarop ze wachtte op het bericht dat hij was weggegaan. Het duurde drie volle maanden, voordat ze hoorde waarop ze had gewacht. Kapelaan Gunn, die op zijn gebruikelijke manier de school bezocht, had haar op beminnelijke toon gevraagd of ze die avond even in de pastorie langs kon komen. Niets in zijn gezicht had haar een aanwijzing gegeven over wat hij met haar te bepraten had. Bij haar binnenkomst schrok ze toen ze Brian in een van de fauteuils zag zitten. Kapelaan Gunn maakte een uitnodigend gebaar naar de andere.
‘Maddy, het is je bekend dat kapelaan Barry naar Peru vertrekt?’
‘Ik weet dat hij er graag heen wilde.’ Ze zei het behoedzaam, maar met een glimlach naar Brian. Zijn gezicht stond enthousiast en blij. ‘Is het nu geregeld, bedoel je? Je kunt er dus toch heen, met officiële toestemming?’
‘Ik ga erheen met ieders zegen,’ antwoordde Brian. Zijn gezicht was een en al liefde en dankbaarheid.
‘De bisschop toonde veel begrip en hij zei dat hij het toen hij zoveel zendingsijver zag moeilijk vond die niet aan te moedigen,’ zei kapelaan Gunn. Het was altijd onmogelijk kapelaan Gunns ogen door die dikke glazen heen te zien, maar nu leken ze nog ondoorzichtiger dan anders. Maddy vroeg zich af of kapelaan Gunn aan de bisschop had verteld dat Brians vertrek – in zijn eentje – naar Vieja Piedra om daar missiewerk te doen in onnoemelijke mate de voorkeur verdiende boven een ander alternatief.
‘Ik hoop dat het voor jou even bevredigend zal zijn als jij en ik altijd hebben geloofd,’ zei ze een tikje gesmoord.
‘Ik wilde je bedanken, Maddy, voor al je hulp en aanmoedigingen. Kapelaan Gunn heeft veel wijsheid en begrip tegenover dit alles aan de dag gelegd. En toen ik hem zei dat ik wilde dat jij het als eerste zou horen, stond hij erop dat we jou uitnodigden om je zelf te kunnen vertellen dat de toestemming eindelijk rond is.’
Maddy keek naar kapelaan Gunn. Ze wist precies waarom hij haar had gevraagd naar de pastorie te komen; hij wilde verhinderen dat er een emotioneel afscheid – compleet met tranen en smeekbeden – zou plaatsvinden in Barna Woods of waar dan ook waar ze alleen zouden zijn. ‘Dat is heel aardig van u, kapelaan,’ zei ze op koele toon tegen de kleine, brede priester.
‘Nee, nee! En nu moet ik wat documenten opzoeken. Jullie moeten me voor een paar minuten verontschuldigen.’
Brian kwam zijn stoel niet uit. ‘Ik heb het allemaal aan jou te danken, Maddy,’ zei hij.
‘Zul je schrijven?’ vroeg ze met doffe stem.
‘Aan iedereen… een algemene brief, in reactie op het geweldige inzamelingswerk dat jullie voor mij doen…’ Hij lachte haar wervend toe, zoals hij al zoveel mensen voor zich had weten te winnen. En zoals hij ook zou lachen in dat droge dal tegen de arme Peruanen die hem hadden ‘geroepen’. Ze zei niets. En voor het eerst in zeven jaar zwegen ze tegenover elkaar. Ze wilden maar één ding: dat kapelaan Gunn zijn papieren snel zou vinden en terugkomen in de zitkamer van de pastorie. Hij had de deur open laten staan.
Er kwam haast geen eind aan het afscheidnemen. Kapelaan Barry wilde geen cadeau, bleef hij volhouden. Hij had geen afscheidsgeschenk nodig om hem te herinneren aan Shancarrig, met alle fijne mensen die hij daar had gekend, en aan de heerlijke jaren die hij er had doorgebracht. Hij zei dat hij de bewoners van het gelijknamige dorp aan de andere kant van de wereld zou proberen te beschrijven hoe het was in Shancarrig. Toen ze hem uitgeleide deden op het station, huilde hij. Maddy stond helemaal achteraan; ze wilde er zeker van zijn dat hij ging. Ze wilde het met haar eigen ogen zien. Hij wuifde met zijn ene hand en depte zijn tranen weg met de andere. Maddy hoorde dokter Jims tegen meneer Hayes zeggen dat hij altijd al een erg gevoelige jongeman was geweest, die zich sterk bij alles betrokken voelde. Hij hoopte dat het hem goed zou gaan, in dat hete klimaat daarginds.
En de tijd verstreek, maar het was voor haar als een zomerse tuin nadat de zon is ondergegaan, zodat het geen zin meer heeft er te blijven zitten, ook al is het nog daglicht. Er kwamen nieuwe kinderen in Maddy’s combinatieklas, en ze vulden de lege plaatsen op van de kinderen die waren overgegaan naar de klas van mevrouw Kelly. Nog steeds leerden ze in hun eigen tijd bonjour en buenos dias zeggen. Die overwinning op mevrouw Kelly had ze met moeite behaald en ze was niet van plan er afstand van te doen. Het geld inzamelen ging door, maar ook Ierland begon in de jaren zestig te veranderen. Zo was er bijvoorbeeld nu televisie… De mensen zagen beelden uit andere delen van de wereld waar rampen waren gebeurd, of waar hongersnood heerste. Opeens was Vieja Piedra niet meer de enige plaats die een beroep op hen deed. Soms waren de bedragen die per cheque aan de eerwaarde Brian Barry werden overgemaakt, via het postkantoor van een heuvelstadje op ruim honderd kilometer van Vieja Piedra, bedroevend klein. Zijn brieven waren echter onveranderlijk hartelijk en dankbaar, en hij vertelde hun van het kerkje dat hij bezig was te bouwen, een klein godshuis. Het zag eruit als weinig meer dan een schuur met een kruis erop, maar kapelaan Barry was er geweldig trots op. Hij stuurde er foto’s van: wazige kiekjes, genomen vanuit diverse invalshoeken. En dan was er die fantastische hulp van de Viatores Christi, lekebroeders die over waren gekomen om hem te helpen. Ze waren van onschatbare waarde en in alle opzichten even toegewijd als de missionarissen zelf. Maddy hoorde de brieven voorlezen en ze vroeg zich af waarom Brian Barry geen lekebroeder had kunnen worden. Dan zouden ze dezelfde droom en dezelfde hoop hebben gekoesterd, maar zonder die afschuwelijke celibaatsgelofte. Ze monterde zichzelf op. Per slot van rekening zou hij nooit naar Shancarrig zijn gekomen als hij niet tot priester was gewijd, en dan zou ze hem nooit hebben gekend en nooit haar ene kans in het leven hebben gehad.
Vijf jaar lang had ze in haar eentje wandelingen door Barna Woods gemaakt. Ze had aan vijf toneelstukken van Toneelvereniging Shancarrig meegedaan en vijf kerstconcerten bijgewoond, aan vijf openbare verkopingen, vijf bridgedrives, vijf droppings en vijf schatgraafwedstrijden deelgenomen. En toen, op een dag, werd Maddy Ross plotseling opgebeld door Brian Barry.
‘Ik had wel zo’n idee dat je nu thuis zou zijn van school.’ Het klonk alsof hij vanuit de pastorie belde. Het was onbestaanbaar dat hij haar belde vanuit Peru! ‘Ik zit in Dublin,’ zei hij.
Haar hart maakte een onaangenaam sprongetje. Er was iets aan de hand. Waarom nam hij niet via kapelaan Gunn contact op?
‘Ik moet je spreken. Niemand weet dat ik thuis ben.’
‘Brian…’ Ze kon alleen maar fluisteren.
‘Zeg tegen niemand iets. Kom morgen naar me toe.’
‘Maar waarom? Wat is er gebeurd?’
‘Dat vertel ik je morgen.’
‘Morgen? Helemaal naar Dublin? Zomaar?’
‘Ik ben helemaal uit Peru gekomen.’
‘Is er iets mis? Zit je in moeilijkheden?’
‘Nee, nee. O, Maddy, wat fijn om met je te praten!’
‘Ik heb vijf jaar lang niet met je kunnen praten, Brian. Je móét me vertellen waarom je thuis bent. Ga je uittreden?’
‘Alsjeblieft, Maddy, vertrouw me. Ik wilde het je persoonlijk uitleggen. Daarom ben ik dat hele eind teruggekomen. Neem de vroege trein nou maar, wil je? Ik haal je af.’
‘Brian?’
‘Ik wacht op het perron.’ Hij hing op.
Ze moest in het hotel een cheque verzilveren. Zoals gewoonlijk was mevrouw Ryan benieuwd naar alles. Maddy liet niets los. Haar gedachten waren te verward. Ze wist dat ze die nacht geen oog zou dichtdoen. Vijf jaar lang had ze zeven uur per nacht geslapen, maar vannacht zou ze geen oog dichtdoen, hoe vermoeid en oud ze er de volgende ochtend ook zou uitzien, Maddy wist dat het zinloos was in dat bed te gaan liggen waarin ze jaren en jaren had geslapen.
In plaats daarvan inspecteerde ze haar hele garderobe. Ze koos een roomkleurige blouse en een blauwe rok. Ze besloot een zachtblauwe wollen sjaal om haar nek te dragen. Niet meisjesachtig, wel jeugdig. Het deed niet denken aan een al wat ouder wordende schooljuf die nog altijd smoor was op een onbereikbare missionaris. Maddy glimlachte. Gelukkig had ze haar gevoel voor humor behouden. Dat zou hem bevallen, onverschillig wat hij haar te vertellen had.
Hij leek geen dag ouder te zijn geworden. Jongensachtig was hij, ook op zijn vijfenveertigste. Hij had zijn kraag omhooggedaan, zodat ze niet kon zien of hij zijn witte boordje nog droeg, maar ze had zichzelf vermaand dat ze er geen conclusies uit mocht trekken. In de missielanden droegen de missionarissen vaak geen priesterkleding, maar toch waren ze er even priesterlijk als waar ook.
Zodra hij haar zag, haastte hij zich naar haar toe. Ze omhelsden elkaar als een broer en een zus die elkaar in geen jaren hebben gezien, of als oude vrienden die tegen hun zin afscheid namen, en vermoedelijk kwam dat er dichterbij. Ze probeerde zich terug te trekken om zijn gezicht te zien, maar hij bleef haar tegen zich aantrekken. Je kunt iemand die je zo stevig omhelst onmogelijk kussen.
De mensenmassa op het perron was uitgedund. Hij scheen iets voorzichtiger te worden. ‘Er is toch niemand van thuis met deze trein meegekomen, hè?’
‘Wat noem je thuis?’ lachte ze. ‘In al je brieven noem je Vieja Piedra je thuis.’
‘Dat is het ook.’ Hij scheen er nu zeker van dat ze niet werden bespied. Hij nam haar arm onder de zijne en ze wandelden naar een hotel nabij het station. De foyer was klein en duister en de koffie sterk en gloeiend heet. Haar leven lang zou Maddy Ross onthouden hoe ze haar gehemelte verbrandde toen Brian Barry haar vertelde dat hij ging uittreden, om te trouwen met Deirdre, een van de vrijwilligsters. Ze had het gevoel alsof ze gloeiende teer in haar mond had. Het gevoel wilde niet weggaan, terwijl ze knikte en luisterde en zichzelf dwong te blijven glimlachen terwijl hij haar verhalen vertelde over groei, begrip en liefde, en over het holle karakter van geloften, gedaan door een jongen die nog man moest worden, en over een liefdevolle God die mensen niet aan zinloze geloften hield.
En ze hoorde dat er nog veel moest worden besloten. Deirdre en hij hadden zich gerealiseerd dat er veel tijd zou verstrijken voordat hij van zijn geloften zou worden ontslagen, een gang van zaken die veel verdriet veroorzaakte en vaak fnuikend was voor de relatie tussen degenen die wachtten. In Zuid-Amerika hadden de priesters echter oog ontwikkeld voor de dingen waar het in wezen om draaide. Zij waren tot de kern van de dingen doorgedrongen. Zij wisten dat het mogelijk was een band in te zegenen die overduidelijk Gods goedkeuring droeg. Wat waren ook alweer de woorden die zij, Maddy, zoveel jaren geleden had gesproken? Iets over de noodzaak meer in de geest van de grond wet te denken dan in termen van bureaucratische regels en voorschriften. En hij had het allemaal aan Maddy te danken! Dat had hij Deirdre vaak genoeg verteld en ze liet haar weten dat ze haar dankbaar was. Als Maddy hem niet had bewezen dat hij moedig kon zijn en zijn hart voor de wereld en de liefde kon openstellen, zou dit misschien nooit zijn gebeurd.
‘Heb je ooit van mij gehouden?’ wilde Maddy weten.
‘Natuurlijk hou ik van je. Ik hou met heel mijn hart van je! Niets zal onze liefde vernietigen – niet mijn huwelijk met Deirdre, noch jouw eventuele huwelijk met weet ik veel wie. Misschien heb je wel iemand op het oog?’ Hij deed ondeugend nu, plagerig zelfs. Het liefst had ze hem tegen de grond geslagen.
‘Nee, ik heb nog geen plannen.’
‘Toch zou ik het je aanraden, Maddy.’ Verdwenen was het luchtige toontje; hij was nu ernstig en toonde zich bezorgd om haar. ‘Een vrouw zou moeten trouwen en kinderen krijgen. Dat is de bestemming van een vrouw.’
‘En hebben jij en Deirdre besloten kinderen te nemen?’ Ze probeerde de glimlach weer te laten doorklinken in haar stem. Het was zo gemakkelijk in plaats daarvan ironisch te zijn en hem te laten merken dat ze voelde dat Deirdre al in verwachting was.
‘Uiteindelijk wel,’ knikte hij, hoewel hij ‘meteen’ bedoelde.
Hij zou weggaan uit Vieja Piedra, naar een plaats aan de Peruaanse kust. Zelf zou hij in die stad gaan lesgeven; er was nog steeds veel werk te verzetten, maar ze hadden een Peruaanse priester gevonden die zich over het dal van Vieja Piedra zou ontfermen. Hij praatte verder. Tegen kapelaan Gunn geen woord, vroeg hij. Het collecteren zou een ander karakter krijgen. In feite wilde hij níémand iets vertellen. In de huidige wereld hoefde je niets uit te leggen of ergens over in te zitten. Het ging erom dat je het goede aangreep en probeerde meer goeds te creëren. Je moest je kans pakken als die je werd geboden. De enige aan wie hij het wel had moeten vertellen, vis-à-vis, was Maddy. Daarom had hij Deirdres spaargeld gebruikt om terug te komen en haar in te lichten, zodat hij haar – op een manier die per brief niet mogelijk was – kon bedanken voor het feit dat zij hem de weg naar het geluk had gewezen.
‘En was Deirdre niet eens bang dat jij, als je eenmaal je oude vlam terugzag, nooit bij haar terug zou keren?’ Ze vroeg het op luchtige toon, maar ze bedoelde het doodernstig.
Brian haastte zich haar bezorgdheid weg te nemen. Hemel, nee! Deirdre wist dat het geen liefde was tussen hen. Het was meer een kalverliefde geweest, tussen twee jonge mensen die samen bomen hadden opgezet over de betekenis van het leven. Het had deel uitgemaakt van hun innerlijke groei ‘… en voor mij is het er een heel belangrijk bestanddeel van geweest.’ Hij deed erg zijn best haar daarvan te overtuigen.
Over een kwartier zou de trein naar Shancarrig vertrekken. Maddy vond dat ze die maar moest nemen.
‘Nee toch! Je kunt toch niet nu al teruggaan?’ Hij leek erg teleurgesteld.
‘Je hebt me toch alles al verteld?’
‘Nee, ik heb je in feite nog niets verteld! Ik heb je alleen de grote lijnen uit de doeken gedaan.’
‘Ik moet terug, Brian. Ik had hoe dan ook terug gemoeten, ongeacht wat je me te vertellen had. Mijn moeder maakt het niet best.’
‘Dat wist ik niet.’
‘Natuurlijk niet. Je weet zoveel dingen niet, zoals de dood van mevrouw Murphy van The Glen, of dat Maura Brennan haar arme zoon overal mee naartoe neemt, zodat hij bij haar zit in elk huis in Shancarrig waar zij de vloeren boent en de was doet. Er zijn heel veel dingen die jij niet weet.’
‘Logisch, als ze het mij niet vertellen. Jí´j hebt me er ook niets van verteld. Je hebt helemáál niet geschreven.’
‘Ik kreeg de opdracht dat niet te doen. Weet je dat niet meer?’
‘Dat was geen opdracht! Alleen een raad.’
‘Voor jou was dat destijds hetzelfde.’
‘Als je mij echt had willen schrijven, had je dat wel gedaan,’ zei hij met iets scheefgehouden hoofd, opnieuw schalks.
Ze sloot zich af voor zijn ongeloof dat ze werkelijk de eerstvolgende trein terug zou nemen. Hij had gedacht dat ze wel de hele dag met hem in Dublin zou willen doorbrengen, of misschien zelfs het hele weekeinde. Wat moest hij nu? Niemand van zijn familieleden mocht weten dat hij terug was.
‘Deed ik er verkeerd aan terug te komen om jou in te lichten?’ vroeg hij. Hij was weer een kind, onzeker en verward.
Ze ontzag hem, kon het zich veroorloven. Zij had nog een mensenleven voor zich, met weinig stof tot nadenken behalve over de vraag waarom haar ene poging om echt te gaan leven was mislukt.
Ze stak haar hand uit naar de zijne. ‘Nee, je hebt er goed aan gedaan,’ loog ze hem voor, recht in zijn gezicht. ‘Zeg Deirdre dat ik jullie het beste wens, jullie allemaal. Zeg haar dat ik met liefdevol hart weer op de trein naar Shancarrig ben gestapt.’
Het was het enige huwelijksgeschenk dat ze hem kon geven. En ze bedwong haar tranen tot de trein de bocht om was en ze zijn uitbundige hand niet langer kon zien wuiven.