26
Louises kelderappartement in Pimlico was heel anders dan dat van Thorne in Kentish Town. Groter en moderner, strak ingericht met meubels die er minder aftands uitzagen en minder uitgewoond aanvoelden dan Thornes tien jaar oude verzameling Ikea-spullen. Het was ook veel minder opgeruimd dan dat van Thorne, wat niemand meer verbaasde dan Thorne zelf. Hij was veel netter geworden sinds Louise vaak bij hem was, maar dat kon van haar niet gezegd worden. Thorne kon de genadeloos efficiënte rechercheur van de eenheid Ontvoeringszaken nooit rijmen met de vrouw die er een grote kast op na hield die volgestouwd was met plastic zakken en wier badkamer – hoewel die prettiger rook dan die van hem – eruitzag als een explosie in een cosmeticafabriek.
Thorne had het gevoel dat ze altijd anders op elkaar reageerden als ze in Pimlico waren, dat de dynamiek tussen hen dan een subtiele verandering onderging. Misschien gold het in de omgekeerde situatie ook voor hem, maar sinds kort leek Louise zich veel meer op haar gemak te voelen in haar eigen huis; ze voelde zich daar in elk opzicht meer thuis.
Of misschien was hem dat nooit eerder opgevallen.
Aangezien ze zich nu allebei in hun eigen huis zo op hun gemak voelden, vroeg Thorne zich af of het plan om samen te gaan wonen ooit nog besproken zou worden – of moest worden. Ze hadden het erover gehad om een van de appartementen te verkopen en het andere te verhuren omdat Thorne nog geld overhad van de verkoop van het huis van zijn vader, en om dan verder naar het noorden een huis te kopen, in Hertfordshire misschien. Maar wellicht was het juiste moment daarvoor al vervlogen.
Louise kookte pasta en voegde een blikje tonijn en wat zwarte olijven toe aan een arrabiata-saus van Sainsbury. Ze aten aan de kleine tafel in de keuken.
‘Ik wilde je nog zeggen dat Elvis vanochtend weer heeft overgegeven.’
‘Shit,’ zei Thorne.
‘Je moet met haar naar de dierenarts.’
‘Heb je haar genoeg voer gegeven?’
‘Een paar bakjes van dat droge spul,’ zei Louise. ‘Voor vanavond en morgenochtend.’
‘Waarschijnlijk heeft ze gewoon een virusje opgelopen of zo.’
Thorne had de poes jaren geleden geërfd van een vrouw die vermoord was, en die het beest een naam had gegeven zonder te weten dat het een vrouwtje was. Hij wist niet echt hoe oud Elvis was, maar ze moest nu toch wel een jaar of twaalf zijn, en hoewel het nooit een grote poes was geweest, had Thorne een paar dagen geleden gemerkt dat ze magerder aanvoelde dan anders toen hij haar optilde.
‘Als het op het werk rustig blijft, ga ik in het weekend wel even met haar,’ zei hij.
Ze aten verder. Louise zei tegen Thorne dat ze de vuilnis buiten had gezet voordat ze die ochtend zijn huis uit was gegaan en dat hij bijna geen melk meer had. Thorne zei dat hij het eten lekker vond en bedacht dat dit dus de gespreksstof was van stellen die al een paar jaar bij elkaar waren: vuilniszakken en kattenkots.
Hij probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat het heel wat erger zou kunnen zijn.
Nadat ze de tafel hadden afgeruimd, namen ze een glas wijn mee naar de woonkamer. Er was een Champions League-wedstrijd die Thorne graag wilde zien, maar hij zei niets toen Louise gebruikmaakte van het feit dat ze een thuiswedstrijd speelde en een cd opzette: een of andere vrouw uit het zuidwesten van Engeland die dacht dat ze Dusty Springfield was. Thorne installeerde zich op de bank, maar toen Louise tegenover hem op een voetenbankje ging zitten, was het duidelijk dat ze wat meer wilde bespreken dan het naar buiten brengen van de vuilnis.
‘Hypothetisch gesproken,’ zei ze, ‘wat zou je ervan zeggen als ik bij de politie wegga?’
Thorne leunde achterover en blies zijn wangen leeg. ‘Godsamme,’ zei hij.
‘Ik zei: “hypothetisch gesproken”.’
‘Hoe kom je daar zo bij?’
‘Ik denk dat we iets moeten doen.’
‘Wé?’
‘Dat er iets moet veranderen, bedoel ik.’
‘Maar je houdt van je werk,’ zei Thorne. ‘Meer dan ik, in elk geval. Je zou het dit jaar tot hoofdinspecteur kunnen schoppen.’
‘Ik denk dat het werk misschien iets met de miskraam te maken heeft gehad.’
‘Dat weet je niet.’
‘Maar ik weet wel zeker dat het niet geholpen heeft. Kom op, je weet zelf hoeveel stress het geeft…’
Thorne hoorde iets in haar stem: boosheid, vasthoudendheid. Hij knikte alleen maar en nam een slok.
‘En het komt ook door het werk dat het sindsdien niet meer is gelukt.’
‘Nou, het zou wel helpen als we eens wat vaker seks hadden.’
‘Precies, als dat klotewerk ons allebei niet zo zou afmatten, en als we door onze roosters niet het grootste deel van de tijd als vreemden langs elkaar heen leefden.’
Hier kon Thorne niet veel tegen inbrengen. Hij leunde achterover. De zogenaamde Dusty uit het zuidwesten ging helemaal uit haar dak en jammerde dat haar minnaar een ontrouwe dronkenlap was.
‘Het lijkt me alleen nogal… radicaal,’ zei Thorne.
‘We moeten iets doen, Tom. Als we met elkaar verder willen –’
‘Verder willen?’
‘Misschien moeten we allebei wel weg bij de politie.’
‘Hè?’
Ze hadden het er al eerder over gehad, over hun gedroomde toekomst. Maar toen was er een baby op komst geweest.
‘Of ga je me nou werkelijk vertellen dat alles rozengeur en maneschijn is?’
‘Jij bent degene die overal een oordeel over heeft.’
‘Dat is een deel van het probleem.’
‘Iedereen heeft ups en downs, weet ik veel, maar als ik jou hoor, lijkt het of het allemaal waardeloos is.’
‘Ik probeer realistisch te zijn.’
‘Je doet bespottelijk,’ zei Thorne. ‘En melodramatisch.’
Louise schudde haar hoofd en lachte even, geërgerd. ‘Dat is dus zó typisch.’
‘Wat?’ Thorne had ervoor gewaakt alles te zeggen wat nodig was, op de manier die nodig was, om te voorkomen dat Louise in woede ontstak. Nu dreigde hij zelf te ontploffen.
Ze nam een grote slok wijn, en bleef met haar hoofd schudden. ‘Als het om het werk gaat, heb je er alles voor over om de uitkomst te krijgen die je wilt. Je doet net dat stapje extra en neemt idiote risico’s. Dan douw je door. Bij anderen en andermans problemen doe je wat nodig is zonder er ook maar bij na te denken. Maar in je eigen leven, óns leven, is het een ander verhaal.’
‘Dat is niet eerlijk, Lou…’
‘Als het om ons gaat, kies je altijd de weg van de minste weerstand, doe je zo min mogelijk. Het is alsof het werk alle vechtlust uit je heeft gezogen of zoiets, en als het om persoonlijke dingen gaat, om dít soort dingen, dan klooi je maar wat aan en neem je genoegen met een rustig leventje, hoe slecht het ook gaat.’ Ze zat op het puntje van de voetenbank, met haar knieën tegen zijn schenen. ‘Nou, ik denk dat je het compleet verkeerd aanpakt. Volgens mij liggen je prioriteiten verkeerd, en als het je echt wat kan schelen hoe het tussen ons gaat, dan moet je eens nadenken over wat je belangrijker vindt. En beslissen wat je wilt.’ Ze dronk haar glas leeg en keek hem aan. ‘Nou?’
Thorne staarde naar het kleed en wilde op dat moment alleen maar de muziek afzetten. De eentonige cd van die pseudo-Dusty uit de speler trekken en hem tegen de muur smijten.
De deurbel bespaarde hem die moeite.
Louise vloekte, stond op, liep naar de cd-speler en zette die uit. ‘Als dat dat stomme wijf van hierboven is, dan kan ze de pest krijgen. Het kan onmogelijk zo hard hebben geklonken dat ze daar last van kan hebben gehad.’ Ze keek naar Thorne alsof ze wachtte tot hij de deur opendeed.
‘Ik peins er niet over,’ zei hij. ‘Het is verdomme jouw buurvrouw…’
Hij zette de film af en liet met dezelfde afstandsbediening het licht opkomen. Dat gaf hem altijd een kick. Toen de thuisbioscoop werd geïnstalleerd, had hij ervoor gezorgd dat alle toeters en bellen erop zaten, en het was elke cent waard geweest. Hij had alle grote schotelantennes zodat hij Premier League-voetbal kon kijken wanneer hij wilde, het nieuws op de BBC en al dat soort zaken. Maar meestal keek hij films. Hij had nu een behoorlijke cinematheek: oorlogsfilms, westerns, een volledige Laurel en Hardy-collectie en een niet onaardige verzameling pornofilms waar Candela en hij zo nu en dan naar keken.
Gewoon om de boel spannend te houden.
Hij had de filmzaal in de kelder laten bouwen, de koelste plaats van het hele huis. Als hij niet uitging of gasten ontving, zat hij ’s avonds meestal hier in een korte broek en T-shirt, met het geluid goed hard, tot zijn ogen dichtvielen. Over het algemeen hield hij het dan voor gezien, maar soms viel hij in slaap en werd hij om een uur of vier ’s ochtends zwetend wakker bij het fel verlichte scherm en zacht knetterende speakers. Dan kon hij zich soms een paar seconden niet herinneren waar hij was.
Hoe laat het was en in welk land hij was.
Als hij dan weer bij zinnen was, slofte hij langzaam naar de keuken, pakte hij een fles water uit de ijskast en ging naar bed. Al met al redelijk tevreden met de manier waarop alles had uitgepakt.
Tot nu toe…
Dit gezanik kon hij gewoonweg niet gebruiken, nog daargelaten dat het een hoop geld kostte dat hij liever in zijn zak had gehouden. De voorzorgsmaatregelen die hij had genomen om de schade te beperken waren niet goedkoop geweest. De mensen die hij had ingezet moesten goed worden betaald, naast het geld dat hij sowieso elk jaar uitgaf om zijn informanten tevreden te houden.
Maar het ging niet alleen om het geld. Hij had het leven dat hij zich hier had verworven verdiend, en afgezien van een paar probleempjes was het tot voor kort redelijk zorgeloos geweest. Hij werd er niet jonger op en hij had erop gerekend dat het leven zo zou blijven tot hij de geest gaf. Golf spelen, varen en wat uitgaan. Feesten en beesten tot hij hem niet meer omhoog kon krijgen en zo nu en dan wat zaken doen, gewoon voor de lol.
Wie zou dat nou niet willen? Wie zou niet alles doen om dat veilig te stellen?
Hij pakte de afstandsbediening weer, dimde het licht en startte de film opnieuw.
Maar hij bleef maar aan die smeris denken. Degene die eruitzag of hij niet vies was van een potje spitten…
Hij keek op zijn horloge. Op het scherm lagen Stan en Ollie in bed te slapen en bliezen een veertje tussen hen heen en weer met hun beurtelingse gesnurk.
In Engeland was het een uur vroeger. Binnenkort stond er van alles te gebeuren.
En met een beetje geluk zou het dan zijn afgelopen.