7
Hoewel er al sinds 1595 een gevangenis op dezelfde plek had gestaan, dateerde het grootste deel van het huidige gebouw van tweehonderdvijftig jaar later, met een somber neogotisch poorthuis en vleugels in de voor de negentiende eeuw zo kenmerkende radiaalvorm. Zoals de meeste victoriaanse gevangenissen was Her Majesty’s Prison Wakefield zeker niet gemaakt om mooi te zijn, maar toen hij dichterbij kwam had Thorne het gevoel dat elke geblakerde baksteen en elk tralievenster door degenen die het gebouw daar hadden neergezet doordrenkt was met iets giftigs. Iets subtiels en duisters dat vanuit het hardvochtige materiaal van het gebouw in de mensen sijpelde die daar zaten opgesloten, dat hen hardde en langzaam alle hoop deed vervliegen. Of misschien was het andersom. Misschien waren het de mensen binnen die muren die het gebouw zo lelijk maakten?
Of het nu een victoriaanse monstruositeit als Pentonville of Strangeways was of een bleke betonnen penitentiaire inrichting in Amerikaanse stijl als Belmarsh, Thorne voelde zich nooit helemaal op zijn gemak als hij een gevangenis binnenging.
Hij kon zien dat Anna Carpenter hetzelfde voelde.
Hij zag hoe ze monter haar paspoort afgaf bij de eerste van de drie controleposten waar ze langs moesten voordat ze tot de eigenlijke gevangenis werden toegelaten.
‘Echt weer iets voor mij om aan het kortste eind te trekken,’ zei ze tegen de bewaker, met een knikje naar Thorne. ‘Laat ik nou denken dat hij me zou meenemen op een betoverende lastminutevakantie toen hij me vroeg mijn paspoort mee te nemen.’
De aapmens die haar gegevens controleerde keek niet eens op van zijn bureau. Anna draaide zich om naar Thorne en rolde met haar ogen. Maar ze was van haar stuk gebracht, dat kon hij aan haar zien, en maskeerde dat met een overdreven onverschilligheid.
‘Leuk elkaar gesproken te hebben,’ zei ze toen ze haar paspoort terugkreeg.
Maar ze deed er goed aan op haar qui-vive te zijn. Thorne wist dat beter dan wie ook. Door haar outfit – een stemmige donkere rok en bijpassend jasje – zou iedere gevangene ervan uitgaan dat ze een politieagente was. Ze zou zich bekeken en gehaat voelen net als Thorne zich altijd voelde. Maar als vrouw zou zij ook dingen voelen die nog heel wat onprettiger waren.
‘Nou, dat was een vrolijk type,’ zei ze terwijl ze verder liepen.
Anna mocht dan van slag zijn, ze verkeerde nu in ieder geval in een beter humeur dan tweeënhalf uur geleden bij King’s Cross, toen ze om één minuut voor acht op Thorne af was komen stappen, die van een meeneemkoffie stond te slurpen.
‘Het zou prettig zijn geweest als je het wat eerder had laten weten.’
‘Je bent stipt,’ zei Thorne. ‘Daar hou ik van.’
‘En ik hou er niet van als me gezegd wordt wat ik aan moet trekken.’
‘Je mag jezelf gelukkig prijzen. Ik was er fel op tegen dat je mee zou komen.’
‘Dus waarom ben ik hier dan?’
‘Omdat ik doe wat me gezegd wordt.’
‘Waarom geloof ik dat niet?’
Thorne blies in zijn koffie en begon naar het perron te lopen.
‘Waarheen mee zou komen, trouwens?’ vroeg ze, terwijl ze achter hem aan liep. ‘Moet ik zelf uitvissen waar ik naartoe ga, of is dat geheim? Ik denk zomaar dat we niet naar Zweinstein gaan.’
Thorne vertelde het haar.
‘Jezus.’
‘Die kunnen ze daar wel gebruiken,’ zei Thorne. ‘Luister, dit zijn de regels…’
Toen ze eenmaal voorbij de beveiliging waren, liepen ze naar de bezoekersruimte. Hoewel ze op hun route ver uit het zicht van cellengalerijen en gemeenschappelijke ruimten bleven, werd de sfeer steeds akeliger. Wakefield was een extra beveiligde gevangenis voor levenslang gestraften, en de lucht smaakte een tikje anders wanneer al die mensen die hem hadden ingeademd niets te verliezen hadden en alle reden hadden overal schijt aan te hebben. Anna was duidelijk nog steeds uit haar doen door het simpele feit dat ze hier nu liep, en babbelde onder het lopen vrijwel constant vrolijk door.
‘Het kan wel wat minder,’ zei hij.
‘Wat minder?’
‘Het volume. Alles. Ik weet dat je zenuwachtig bent, maar –’
‘Met mij is niks aan de hand.’
‘En ik wil zeker geen gekwek als we Monahan straks te spreken krijgen. Afgesproken?’
‘Sorry,’ zei ze. ‘Ik praat te veel. Ik weet het. Heb ik altijd al gedaan. ’t Zal wel overcompensatie zijn.’
‘Waarvoor?’
‘Voor van alles.’
Ze sloegen een hoek om en gingen de wachtruimte binnen. Een stuk of twintig mensen hielden nummertjes in hun hand alsof ze bij een winkel in de rij stonden. Thorne liet zijn pasje aan de bewaker achter het bureau zien, en Anna en hij mochten meteen doorlopen naar de bezoekersruimte. De kamer was groot, licht en fris, met rijen schone tafels en eenvoudige metalen stoelen. Bij de deuren aan weerszijden zat een bewaker, en een derde liep heen en weer tussen de tafels met een verveeld uitziende snuffelhond. Het tapijt rook nieuw en Thorne vroeg zich af of dat de taak van de hond bemoeilijkte. Het zou in elk geval niet helpen. Hoeveel bezoekers konden nog wekenlang nadat Carpetland hier aan het werk was geweest binnenzeilen met bolletjes crack in hun reet?
In een van de hoeken was een plek ingericht waar kinderen onder toezicht konden spelen, en aan het andere eind waren een paar kamertjes voor besloten ontmoetingen. Terwijl ze op weg naar een van de kamertjes langs een buffet liepen, vroeg Anna: ‘En als we nou eens een verstandhouding opbouwen?’
‘Wat?’
‘Geen gekwek zoals je zei, maar moeten we er niet voor zorgen dat hij zich op zijn gemak voelt, of zo?’
‘We hoeven helemaal niks te doen,’ zei Thorne. ‘En geloof me, je wilt geen enkele “verstandhouding” met een man als Paul Monahan.’
Hij zat al op ze te wachten, geagiteerd, maar niet echt zenuwachtig. Zijn gezicht en haar waren grijzer dan Thorne zich herinnerde en hij was iets gevulder onder het blauw-wit gestreepte overhemd dat hij op de standaard gevangenisspijkerbroek en -gympen droeg. Hij priemde met zijn vinger naar zijn horloge. ‘Jullie zijn laat.’ Er klonk onmiskenbaar irritatie door in het nasale Londonderry-accent.
‘Heb je soms iets beters te doen?’ vroeg Thorne. Hij trok zijn jack uit en hing het over de rug van een stoel. Anna deed hetzelfde.
‘Ik heb cursus.’
Thorne knikte. Het leek erop dat hij de gevangenishobby’s van Monahan beter had ingeschat dan Gary Brand. Maar aan de andere kant kon het evengoed een cursus kooivechten zijn.
Zoals de meeste gevangenissen bood Wakefield naast een verbijsterend assortiment van therapeutische programma’s een enorm scala aan activiteiten en educatieve mogelijkheden. Zo wist Thorne toevallig dat degenen die deelnamen aan de workshop techniek daar aan beveiligingspoorten, tralies en hekken werkten. Zelfs híj moest toegeven dat dat toch erg dicht in de buurt van een slechte grap kwam. ‘Ik dacht dat je een afspraakje met een geile meid had.’
‘Je had tien jaar geleden al net zoveel gevoel voor humor als een doodgraver,’ zei Monahan. ‘En het is er niet beter op geworden.’
‘Ook leuk om jou weer te zien.’
Monahan keek Anna voor de eerste keer aan. ‘En wie is dit?’
‘Rechercheur Carpenter,’ zei Thorne. Dat was geen leugen. Niet echt. Hij zag Monahans blik over Anna’s lichaam dwalen en blijven hangen waar dat niet de bedoeling was. ‘Zullen we maar meteen spijkers met koppen slaan? Aangezien je het zo druk hebt?’
Monahan haalde zijn schouders op en leunde achterover.
‘Je weet dat je vroegere werkgever weer op vrije voeten is, toch?’ Thorne liet dat even bezinken. ‘Ik heb het natuurlijk over Donna Langford.’
Weer schouderophalen. Misschien wist Monahan het, of hij wist het en het kon hem niet schelen.
‘Sorry, toen ik “werkgever” zei, dacht je toen dat ik Alan Langford bedoelde?’
De aarzeling was kortstondig, maar onmiskenbaar. ‘Waarom zou ik dat denken?’
‘Nou, je hebt ooit zo nu en dan toch ook voor hem gewerkt? Voordat Donna je inhuurde, bedoel ik.’
‘En?’
‘Daarom probeer ik verwarring te voorkomen.’
‘Jij bent degene die in de war is, vriend. Hoe kan híj nou op vrije voeten zijn?’
‘Natuurlijk. Hij is zo dood als een pier, hè?’ Thorne schudde zijn hoofd zogenaamd meewarig om zijn eigen zogenaamde stommiteit. ‘Een nogal doorbakken pier, als ik me goed herinner, maar zonder meer dood. Stomme fout van me. Ik weet niet wat me bezielde.’ Hij keek Monahan strak aan en zag dat diens ogen weer naar Anna gleden.
Maar deze keer sprak er minder lust uit. Was het meer een poging om de kant die het gesprek op ging te beïnvloeden.
‘Is het niet om gek van te worden?’ vroeg Thorne. ‘Donna vrij als een vogel terwijl jij hier nog steeds vastzit en je middelbareschooldiploma probeert te halen of wat dan ook.’
‘Daar ben ik niet mee bezig,’ zei Monahan.
‘Laat ik dat nou niet geloven.’
‘Geloof wat je wilt.’
‘Niet dat je jezelf een goeie dienst hebt bewezen, begrijp me goed. Al die extra tijd die er boven op je vonnis is geklapt. Bewaarders aanvallen, je cel kort en klein slaan…’
‘En wat kan jou dat verdommen?’
‘Het kan mij niks verdommen, maar het is niet slim, toch?’
‘Ik raak helemaal geëmotioneerd.’
‘Je moet wel dol zijn op de isoleer.’
Monahan liet zijn hoofd wat zakken en trok met zijn ene hand aan de vingers van de andere. ‘Ik kan er nou eenmaal niks aan doen.’
‘Hoe lang moet je nou nog? Zeven of acht jaar op z’n minst?’
Een knikje. Zijn kin kwam iets dichter naar zijn borst.
Thorne stond op het punt weer iets te zeggen toen Anna tussenbeide kwam. ‘Het lijkt erop dat het heel wat langer wordt als je niet uitkijkt,’ zei ze. Als ze de strenge blik die Thorne haar toewierp al had gezien, verkoos ze die te negeren. ‘Je moet jezelf eens aanpakken.’
Monahan richtte zijn hoofd op en snoof. Na een paar seconden keek hij van Anna weg, hij leunde achterover en sloeg zijn armen over elkaar. Hij had zijn arrogante houding weer aangenomen en wachtte tot ze datgene zouden zeggen waarvoor ze dat hele eind hiernaartoe gekomen waren.
‘Er zijn altijd manieren om je vonnis te verlágen,’ zei Thorne. ‘Maar dat klinkt wel behoorlijk radicaal, ik weet het.’
Monahan lachte zuinigjes en liet een glimp van zijn slechte gebit zien. ‘Nou komen we ter zake, hè? Nou komt de aap uit de mouw.’
‘Hoezo? Mogen we niet gewoon langskomen om te zien hoe het met je gaat?’
‘Zoals ik al zei, het gevoel voor humor van een doodgraver.’
‘Het stelt eigenlijk niet zoveel voor,’ zei Thorne. ‘Gewoon wat hulp bij een moord die we proberen op te lossen. En eigenlijk niet eens dát, omdat we heel goed weten wie de moordenaar is. Het is meer een kwestie van het identificeren van het slachtoffer.’
‘En waarom zou ik daar iets van weten?’
‘Nou, omdat jij het slachtoffer met handboeien aan het stuur van de Jaguar hebt geketend die je vervolgens in de fik hebt gestoken.’
Monahan staarde een paar seconden voor zich uit, schudde toen zijn hoofd en liet nog wat meer tanden zien. ‘Jij bent achterlijk, weet je dat?’
‘Gestoord. Helemaal de weg kwijt. Maar laten we es kijken hoe gek ik ben, goed? Ik bedoel, laten we eens even nadenken over hoe dit gunstig had kunnen uitpakken. Ik denk dat Alan erachter is gekomen wat zijn liefhebbende echtgenote van plan was. Hij heeft het opgevangen toen ze aan de telefoon was of toen ze in haar slaap praatte, dat maakt niet uit. Dan komt hij naar jou toe voordat je de kans hebt gekregen om te doen waar ze je voor heeft betaald, en doet jou een lucratiever voorstel.’
Monahan keek Anna aan en knikte in de richting van Thorne. ‘Wat heb jij uitgevreten dat je met hem zit opgezadeld?’
‘Dus toen moest je iemand zien te vinden die zijn plaats innam,’ zei Thorne. ‘Heb jij dat gedaan of heeft Alan iemand gevonden? Het moest iemand zijn van ongeveer dezelfde lengte en met hetzelfde voorkomen, vermoed ik. Niet dat het nog veel zou uitmaken tegen de tijd dat je met hem klaar was.’
Monahan keek Anna nog steeds aan. ‘Echt meisje, ik zou overplaatsing aanvragen.’
‘Dank je, ik zal het in gedachten houden,’ zei ze. ‘Vertel ons nu maar wie je de plaats van Alan Langford in die auto hebt laten innemen.’
Thorne keerde zich naar haar toe, klaar om haar een borende, vermanende blik toe te werpen. Maar toen hij de uitdrukking op Anna’s gezicht en Monahans reactie op haar simpele vraag zag, besloot hij die nog even voor zich te houden.
Monahan herstelde zich. Hij haalde diep adem. ‘Alan Langford is dood, oké? Jezus, waarom denken jullie dat ik hier zit? Zijn wijf heeft me betaald om hem uit de weg te ruimen en ik heb gedaan waar ik toen goed in was. En wat dan nog?’
‘Nou, niks,’ zei Thorne. ‘Als ik niet pas geleden een foto van meneer Langford had gezien waarop hij er heel goed uitziet.’ Monahan slikte en keek weg. ‘Hij is springlevend, Paul, en we weten het allemaal.’
‘Dus laat dat slappe gelul maar achterwege,’ zei Anna.
Thorne knikte en ging achterover zitten. ‘Ja, dat is er nog een die op vrije voeten is, die lekker in de zon ligt te bruinen terwijl jij hier wegrot met de kleur van een bleke aardappel. Ik bedoel, we nemen aan dat hij ervoor gezorgd heeft dat het de moeite waard was om al die jaren je mond dicht te houden. Dat je ongetwijfeld iets prettigs hebt om naar uit te kijken als je vrijkomt. En waarschijnlijk ontfermt hij zich over je dierbaren, is het niet? Betaalt hij de hypotheek en zo.’
‘Dit is idioot,’ zei Monahan zachtjes. ‘Júllie zitten slap te lullen.’
‘Maar is het wel de moeite waard geweest?’ Het leek haast of Thorne het meende. ‘Ik bedoel, je zit hier nu al een behoorlijke tijd, hoeveel je ook opstrijkt als je vrijkomt.’
Monahan keek naar een punt boven hun hoofd en kauwde ergens op.
‘Je hebt een zoon, hè?’ vroeg Anna.
Thorne ging meteen op die opening in. ‘Hoe oud is-ie nou, halverwege de twintig?’
‘’t Zou mooi zijn als je wat eerder zou vrijkomen en hem kon zien,’ zei Anna. ‘Lijkt je dat geen goed idee?’
Monahan werd rood, zijn handen omklemden de armleuning van zijn stoel, en in de paar seconden voor hij dichter naar de tafel schoof, snapte je waarom hij zo vaak in de isoleercel had gezeten. Hij boog zich voorover naar Anna en fluisterde: ‘Het lijkt mij dat ik straks aan jou denk.’ Hij liet zijn hand naar zijn kruis glijden en kneep erin. ‘Als ik op mijn brits lig met mijn pik in m’n hand.’
Anna schoof wat dichter naar hem toe. ‘Dat is fijn om te weten, want ik zal ook aan jou denken, Paul.’
Thorne hief zijn hand. ‘Anna…’
Als ze nog last had van zenuwen, gaf ze daar geen blijk van. ‘En dan moet ik heel hard lachen, omdat ik net sufgenaaid ben door een vent die kan doen waar-ie zin in heeft, wanneer-ie er zin in heeft, en die niet in een emmer hoeft te schijten.’ Haar glimlach werd net zo snel breder als die van Monahan verdween. ‘Maar ga jij ook je gang maar, veel plezier ermee.’
Monahan kwam razendsnel overeind en Thorne volgde zijn voorbeeld, klaar om in te grijpen als dat nodig was. Even leek het erop dat Monahan door het lint zou gaan, maar toen maakte hij een zuigend geluid met zijn tanden en grijnsde, alsof het niet meer dan een gezellig kletspraatje was geweest, hij draaide zich om en liep naar de deur.
Er verscheen een bewaker en Monahan zei hem dat hij klaar was.
‘Veel plezier met de cursus,’ zei Thorne.